Munt te Hasselt


MUNT TE HASSELT.

_______

     Dat er te Hasselt (in Overijssel) eene munt heeft bestaan en er zoo wel in vroegere als in latere tijden gemunt is, is wel zeker, en die er aan twijfelen mogt, hebben wij slechts te verwijzen naar dezen Almanak 1837, blz. 79 en hier vóór blz. 94, en naar VAN MIERIS, Bissch. munten en zegelen, blz. 229.
     Maar wat was er van het regt tot die munt? Had de stad de bevoegdheid van den muntslag, even als de drie groote steden deze van de Keizers en Landsheeren hadden verkregen?
     Wanneer men de bekende, hier boven blz. 96 aangehaalde plaats van VAN MIERIS raadpleegt, zou men zeggen, dat daaromtrent geen twijfel kon bestaan. Hasselt toch, schrijft hij, kreeg in 1252 dezelfde vrijheden als de drie groote steden, en bij gevolg ook den muntslag. En nu is het overvloedig bekend, dat die steden eigen muntslag hadden, dat is, dat zij zonder iemands inzage vrij konden munten, hunnen muntmeester aanstellen en de voordeelen van den muntslag genieten.
     Ik geloof intusschen te mogen vragen, of

|pag. 218|

dat wel zoo uitgemaakt is? en of zulks niet enkel was het regt, dat de Bisschoppen van Utrecht op verschillende plaatsen, waar munten waren en niet waren, uitoefenden, en ten blijke waarvan die munten, het zij door teekens of door omschriften, dien bisschoppelijken oorsprong met zich bragten; een regt dus dat geheel afgescheiden bestond van dat, hetwelk sommige steden bezaten, zoo als dit onder anderen door wijlen den geleerden Heer VAN ASCH VAN WIJCK ten aanzien van Utrecht betoogd is, in een stukje geplaatst in het Tijdschrift voor geschiedenis, oudheid en statistiek van Utrecht. Dat regt hadden de Bisschoppen van de Keizers verkregen. Keizer Otto gaf het aan Baidericus in 937 en 953(1 [1. van Mieris, bl. 116 volgg.]); Keizer Karel IV aan Jan van Arkel in 1364 (2 [2. Dumb. Anal. II. 300 volgg.]), en zij hebben daarvan ook in onderscheidene plaatsen gebruik gemaakt. Voor Deventer onder anderen vindt men hiervan bij VAN MIERIS in het aangehaalde werk onderscheidene voorbeelden (3 [3. Bisschop Arnoldus (1196—97) Pl. III. N. 4. Otto III. (1233—1249) Pl. IV. N. 2. Jan van Arkel (1342—1364) Pl. VI. N. 5, 10, 11 en 12. Florens van Wevelikhoven (1377—1393) Pl. VII. N. 5 en 6. Frederik van Blankenheim (1393—1423) Pl. VIII. N. 2. Rudolf van Diepholt (1430—1455) Pl. VIII. N. 8. David van Bourgondië (1456—1497) Pl. IX. N. 1 en 2. De Heer Dirks Konst- en Letterb., 14 en 21 Febr. 1851, noemt een te Deventer geslagen muntje van Bisschop Coenraad. (1076—1098.)]). Ook voor Vollenhove van

|pag. 219|

Bisschop Johan van Diest (1323—1341) (4 [4. Ald. Pl. VI. N. 2.]).
En zoo beschrijft dezelfde VAN MIERIS ook eene te Hasselt geslagene munt van den Bisschop Fredrik van Blankenheim (5 [5. Blz. 228, 229. Pl. VIII. N. 1.]), terwijl er in den boven aangehaalden jaargang van dezen Almanak nog twee gelijksoortige Hasseltsche munten van denzelfden Bisschop beschreven en afgebeeld zijn.
     De Bisschoppen hebben dus te Hasselt geld laten slaan, doch hieruit is niets af te leiden voor de stelling, dat die stad een eigen muntregt zou bezeten hebben. Mij is ook nimmer eenig stuk voorgekomen, waaruit kon blijken, dat haar dat regt verleend was. En het schrijven van VAN MIERIS zal hier wel te minder een afdoend bewijs kunnen leveren, om dat hij zijne meening slechts als gevolg daaruit afleidt, dat Hasselt dezelfde vrijheden had ontvangen als de drie voornaamste steden in Overijssel bezaten (6 [6. Verg. Tegenw. St. van Overijssel. IV. D. I St. Bladz. 194.]).
     Hierbij mag het vreemd schijnen, dat er geene overblijfselen gevonden worden van munten door de stad geslagen. Mij zijn ze althans niet bekend.
     Wat nu de schrifturen betreft, waarin van de munt te Hasselt spraak is, allen, voor zoo ver ik ze ken, veronderstellen of gewagen van eene munt van den Landsheer of Souve-

|pag. 220|

rein, niet van de stad. Wat vroegeren tijd betreft deel ik hier een’ post mede, dien ik in de Kameraarsrekening der stad Deventer van het jaar 1417 heb aangetroffen, alwaar gesproken wordt van des Bisschops muntmeester.
     „ Item Lambert onse bade gegaen
„ myt onsen scrifften to hasselt an ons heren
muntmeister omme te wetten dat gehoelt
„ van den gulden hye aldaer dede slaen hem
„ geg. . . . 11 butk.
     Voor later tijd blijkt dat zelfde ook zeer duidelijk uit den inhoud der boven blz. 97 medegedeelde concessie aan Gerrit Jansz, die verleend werd van wege zijne Majesteit den Koning, en waarin van de stad Hasselt geen woord gerept wordt, terwijl ook de eed van den benoemden gedaan werd aan de luijden van rekeninge van Holland. Zoo was ook Egbert Antheunissen (aldaar blz. 100) assayeur particulier van de Koninklijke munt te Hasselt.
Zoo bestaan er in het archief van Hasselt van de laatste jaren der 16e eeuw nog onderscheidene stukken, die op de munt betrekking hebben, maar allen, voor zoo ver mij de inhoud daarvan bekend werd, spreken van de Koninklijke Majesteits munt.
     FRESINGA, in zijn verhaal van het beleg van Steenwijk van 1580, sprekende van de vorderingen der hoplieden tegen den magistraat om in de leening der soldaten te voorzien, gewaagt van den eisch „ om terstont ennige
„ munte op den voet van Hasselt (daar de

|pag. 221|

„ overijsselsche munte is) te beginnen (7 [7. Dumbar, Anal. III. 339 en 392. Op bl. 369 spreekt hij van Hasselsche blanken, die men insgelijks in de Kameraarsrekening van de Stad Deventer van ’t jaar 1417 genoemd vindt.
     Groebe zegt: „dat men er redelijker wijze aan twij-
„ felen mag, dat Hasselt de munt van Overijssel be-
„ zat.” Beantw. der prijsvr. over de munten en hetgeen daartoe betrekking heeft, sedert 1500 tot den jare 1621 ingesloten. Brussel 1835 bl. 166. De Schrijver van den Tegenw. Staat van Overijssel, IV. 1. bl. 208, houdt de stelling van Fresinga insgelijks voor eene dwaling.]
).”
Maar ook hieruit is, naar mijn gevoelen, niets bijzonders af te leiden, vooral in verband met de aanstelling van den Koninklijken muntmeester, die straks is aangehaald.
     Ik meen het daarom te mogen betwijfelen, of de stad Hasselt het regt van de munt bezat, dat is dat zij de bevoegdheid had muntmeesters aan te stellen, munt te doen slaan en daarvan de voordeelen te trekken, zoo als dit met de andere drie steden van Overijssel, Deventer, Kampen en Zwol, het geval was.

_______

     Zie daar eenige aanteekeningen bijeengebragt, waarover ik het oordeel zeer gaarne aan meer kundigen onderwerp.
     Ik heb ze hier geplaatst, omdat, konden ze al geen licht verspreiden over de munt te Hasselt, ze dan toch misschien anderen, meer deskundig, en meer in de gelegenheid om de noodige bronnen te raadplegen, zouden aansporen dat onderwerp meer in zijn geheel te behandelen. Voor hem, die daartoe lust ge-

|pag. 222|

voelt, zijn in de Resolutien van Ridderschap en Steden van de jaren 1580—1583 nog bijdragen te vinden. Een mijner vrienden, deze voor een ander doeleinde doorbladerende, heeft voor mij opgeteekend wat hij daaronder over het muntwezen in dit gewest vond, en ik deel die uittreksels hier mede om tot verdere bearbeiding te kunnen dienen. — Ze zullen tevens kunnen strekken om nader de stelling te bevestigen, die ik in mijne bovenstaande aanteekeningen getracht heb te betoogen.
     DEVENTER.                                   J.

‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗‗

     13 April 1581. Die Verordenten geautoriseert om mitten Muntmeister van Hasselt tot meesten profytt van der Landtschap tho handelen, vnd daer profytt mitt nije penningen tho slaen t doen iss, daer in tho disponieren alst behoeren sall.

     7 Nov. 1581. Demna Mattys Engelkens vnd Gerrit Janss erschenen vnd eene supplication ingelacht begerende dat sie ingelycken eenen silueren penninck, mitten anderen provintien conform, slaen vnd munten mochten, als eenen penninck tstuck van 28 offt 30 st. tstuck, erbiedende daeruan tho geuen wess andere doen wolden. — Dese sake vthgestalt ad reportandum.

     18 Dec. 1581. Daernha van den Muntmr.

|pag. 223|

van Hasselt gesproecken en gelesen die recessen en affgescheiden lot verscheiden thiden hem gegeven met oick dye copie van der commissie hem by den verordenten den xviijden Aprilis gepasseert, en hebben dye anwesende van der Ridderschap en gesanten der beyder Steden Deuenter en Swolle geresoluiert dat men, navolgende dye Recessen alhier gelesen en dat tzegel des Drosten van Sallandt, Mathias Engelkens dye commissie sall laten en daerinne continueren, doch voer guedt angesehen, dat men in den besten versoicken sall, off men dye beyde muntmrs, toe weten Mathias Engelkens en Mr Balthazars soene zolde connen verdragen omme gelycklicken metten anderen toe munthen. Dye gesanthen van Campen by het beraedt van oiren principalen gebleuen, dan willen dyt voirg. middell denseluen reportieren.

     Den 19 Dec. Des volgenden dages verclaert, dat oire principalen besloten, dat men beyde muntmrs d’ eyne toe Hasselt en d’ andere toe Steenwick offte vp andere plaetzen solde toe wercke stellen.

     4 Maart 1582. Vp die supplicatie van Gijsbert Klosz wegen seekere restanten by den muntmeister tho Hasselt ten achteren, geappunctirt. Sy gestalt in handen der muntmeisteren hyrin benoembdt, om hoer bericht ten naesten landage by versteck, hijr vp gehoert, in der saeken wyders gedaen tho worden alst

|pag. 224|

behoiren sall. Actum vpten Lantdach binnen Swoll den 4den Martii a° 1582.

     10 Maart 1582. In der saeke tusschen den Muntmr van Hasselt vnd Mr Gysbert Closz hebben Ridderschap vnd Steden geordinirt by prouisie, dat der Muntmeister voer yrst den staedt van syne rekeninge desz sleeschatz wegen zeddert zyner jungst voer der financien gedane rekeninge, thott datt hem by der Landtschap datt munten interdiciret, bybrengen sall, omme van den restanten die geinteressirden, soe voel moegelick gecontentirt tho worden. Vnd belangende die versochte Gasie, verstaen Ridderschap vnd Steden niet, datt die Muntmeester den Isersnider vorder gaesie tho geuen schuldich sy, dan als hie Muntmeister datt muntampt bedienet hefft. Iss oick voirder gesproken van die nije munte tho Hasselt daervan den Muntmr. tho Hasselt Matthis Engelkens mitt syn consorten tbeuoerens van die verordenten der Lantschap van Oueryssel mitt des Drosten van Sallandts eigen hant vnderschreuen vnd mitt syn zegel besegelt, die commissie gegeuen was, daervan contradictie by den steden Campen vnd Swolle geuallen, vnd den Muntmr. tho Deuenter Wintgens eenige thosage gedaen mach syn. Woewall auerst die van der Ridderschap des geuoelens weeren, datt men Matthis Engelkens, vermoege hebbender commission (diewelcke niet behoirde geretractirt tho worden) voer jmants anders behoirde tho prefe-

|pag. 225|

riren, so is nochtans voer gueth angesien, datt men nha middelen soll trachten, om die beyde muntmeisters tho verglyken.

     11 Maart 1582. Den Ers. Rhaidt der stadt van Deuenter neffens die van adell daerselffst residirende sinnen geauctorisirt, vm die rekeninge van den Muntmeister van Hasselt Mattis Engelkens mitt synen consorten ahn tho hoeren van den sleeschat, vnd dieseluige vp behach der Lantschap tho passiren vnd tho sluiten, oick die schelinge tusschen hem vnd syne officianten verholdende tho verhoeren en so moegeliek tho entscheiden.
     Die Drosth van Vollenhoe sich angegeuen vnd ingekomen synde, voergedragen, wie dat syn Ed. vngeueerlich by den Muntmr van Hasselt Engelkens, als hie vertrecken wolde, gekamen, vnd in der lengde mitt hem van die schelonge, so tusschen hem vnd den Muntmr. van Deuenter belangende die munthe tho Hasselt erresen, gecommunicirt vnd eintlich voergeslaegen, off niet een middell tho treffen daer mitt hie affstandt deede vnd een penninck voer syn vnkosten neeme, welckes hie so gaer niet affgeslagen vnd gesacht dat hie sich daer vp bedenken wolde, vnd daer mitt affscheidt genamen, also dat der Drosth vermiende datt mitt hem moegeliek wall tho handelen solde wesen. Hebben die gedeputirden van Drosten begert, entwedder schrifftlich oder auer by gelegentheidt muntlich wyders daer in ten besten tho willen han-

|pag. 226|

delen, vnd vp behach vann Ridderschap vnd Steden, so moegeliek, milt hem accordiren, datt die Drosth hefft angenamen.

     3 April 1582. Gespraken van den Muntmr tho Hasselt Matthias Engelkens vnd syne consorten, vermits dieselue moegelick vm een behoirlichs wall affstandt sollen willen doen, dat die van Campen vnd Swoll desfals geresoluirt vp den bestembden Lantdach erschynen willen.

     8 April 1582. Betreffende die munte tho Hasselt willen die Gedeputierden der stadt van Deuenter daervan in den Rhaidt rapport doen; die van der Ridderschap vnd beyde Steden Campen vnd Swolle verstaen datt die munte tho Hasselt synen voertganck behoire tho gewinnen.

     9 April 1582. Der Lic. Winssem vth den naem der Stadt Deuenter concernierende die munthe van Hasselt ingebracht, dat syne aueroldesten daerinne nyet condescendieren en kunden, alleen vnd beuoerens derseluiger penninck in den naburprouincien an desser zyde van Schelde vnd Maase vp eene voet vnd gehald synen loep gewinnen solde.

     8 Mei 1582. Gelesen die supplicatie van Mr Balthazar Wyntgens an Ridderschap vnd Steden gedirigieret, begerende oick tho munten in conformiteit der naburlanden. Is ge-

|pag. 227|

arrestiret, dat voer jerst der penninck, so gemuntet solde worden, durch het gantze landt synen loep hebben solde, vnd dat sie den muntmr. vurs. soen in demuall gherne die preferentie gunnen, mitz dat der ander afstandt doen solde.
     Die anwesende van Ridderschap vnd Steden gesehn hebbende die supplicatie van Mr Balthasar Wyntgens muntmeister, versuekende, dat men hem vnd synen kinderen, voer anderen mitter Landtschappe munthe solde willen versehen vnd begifftigen, is besloten, dat men hem omme die mennichfoldige dienste, voer vnd nha der Landtschappe vnd Steden bewesen hefft, des vurs. supplianten soens mitte selue munthe van der Landtschafft voer jemantz anders will pryferiren vnd daermede begifftigen, wie sie oick doen mits dessen, dat welcke gedeputierden der Stadt Deuenter vp rapport van oiren principalen angenamen.

     23 Mei 1582. Beslaten dat het weerdeyns boeck vnd die iseren van den Muntmeister tho Hasselt een Ersa. Raedt der Stadt van Deuenter thogestalt sullen worden.

     6 Junij 1582. Daernha verspraken van die Muntmrs van Hasselt Matthis Engelkens cum suis, vnd daervp geresoluirt, angesien die finantie, sampt die generaelschap vnd wesz daer ahn kleeft gecassiret, vnd die tegenwoerdige finantie vnd die generaels vp een nije commissie besoignyrende sinnen, die welcke

|pag. 228|

deser Lantschap niet en ruiret, datt daerom die Muntmr. van Hasselt Engelkens mitt synen consorten voer die gedeputirden van Ridderschap vnd Steden vnd eenige anderen desz verstandt hebbende, vnd by der Lantschap daer tho beroepen, die busse apenen vnd rekenschap doen sullen. Desz will die Lantschap voer alle swaricheidt die hem offte den synen daer van kommen muchte, instaen ende hem schadeloes holden, daer tho een E. Raedt van Deuenter geauctoriseert uth oeren getalle tho deputiren. — Vnd sint hyr tho genomirirt van der Ridderschap vnd der stadt van Deuenter die hyr beuoir daer tho gedeputirt sint gewest, als Seyger van Rechteren vnd Hidde van Voerst, sampt Johan van der Beke, Berent van Winssem L. omme die saeke van den Muntmr. van Hasselt vnd die Lantschap tho onderuangen vnd tbesien off men vp eenen redelicken penninck mitt hem soll konnen accordiren, ten einde hie guethwillichlick van der munten affstandt soll willen doen, vnd volgents mitten Muntmr. Balthazar Wyntgens tho handelen, vp watt voet hie die munte tho Hasselt solde annemen, als nemelick alsodanen penninck tho munten, die in die nhabuir prouincien willich vnd ganckbaer syn sall, vnd volgents vp syne instructien vnd profyten der munten tho handelen, alles vp rapport aen Ridderschap vnd Steden.

     13 Aug. 1582. Gelesen die supplicatie van Mr Gysbert Kloss vnd der weerdeyns vrow,

|pag. 229|

begeerende sekere penningen, by den muntmr. van Hasselt achterstendich. Ridderschap vnd Steden hebben omme den suppliant vnd syn wedderpartye nochmals in der guede tho verhoeren gedeputieret Hidde van Voerst vnd Zeiger van Rechteren, omme neffens den deputaten der raetsfrunden der stadt Deuenter soe moegelich tho verglycken, vnd daer sie sich achtervolgende het recess hier voermaels gegeuen nyet verglycken en kunden, mogen parthyen sich den anderen voer oere competente richteren bespreken, alss sie tzelue sollen befinden tho behoeren.

     8 Oct. 1582. Vp die supplicatie van Gijsbert Kloss versoekende ordonnantie vp Gerrit Johannsz muntmr. tho Hasselt, omme van hem betaelt tho worden sekere 288 carl. g. die hie pretendirt by hem van punctzoen gelt ten achteren tho wesen geappunctirt. Suppliant sall sich reguliren nha die voergaende apostille.
     Die muntmr. versocht accysfry tho moegen wesen. Die Ridderschap vnd beyde steden sulck begeren gestalt ahn die Stadt van Campen, auerst die Gedeputirden der stadt van Campen gesacht tselue de Lantschap anthogaen. Die Drosth van Vollenhoe vnd Gedeputirden van Campen geauctorisirt den muntmrs den eedt afthonemen.
     Die Isersnider sall geholden syn mitte punzonen, daermede hie dese stempels . . . . .
ghiene andere, sie sinnen binnen landts ader

|pag. 230|

vthheymschen, tarbeyden oder jseren te maeken.
     Ridderschap vnd Steden hebben geauctorisirt den heeren drosten van Vollenhoe sampt den Erb. Rhaidt der stadt van Campen, omme Melchior ende Balthazar Wyntynns, gebroederen, als dess gemienen Landes muntmeisteren ende daer beneuens Gijsberth Closz als isersnyder den gebuirlichen eedt afthonemen ende daerbeneuens mitten seluen Gysberth vp seekere commission tho veraccordiren nhavolgende den voedt van Seelant. Item dat twie des Rhaides van Campen als weerdeyns gestalt sullen worden, omme neerstige thosicht vp der munten voers. tho doen.

     Den 3 Febr. 1583. Melchior vnd Balthazar Wyntghens begeren commissie omme ducaten tho slaen mit een ander effigiem vnde der Landtschaps wapen, van gelycken alloy, gewichte vnd gehalt als die Spaensche ducaten, presentirende daer op 200 g. op tho brengen, dat hem van der Ridderschap geconsentieret, vnd die gedeputierden der Steden wolden sulches reportieren.

_______

– Cost Jordens, W.H. (1851) Munt te Hasselt. Overijs. Alm. voor Oudh. en Lett. 16, 217-230.

Category(s): Hasselt
Tags: , ,

Comments are closed.