RÖTGHER VAN KEULEN, de bouwmeester van de kerk te Kampen.


|pag. 43|

RÖTGHER VAN KEULEN,
DE BOUWMEESTER VAN DE KERK TE KAMPEN.
(Mededeeling van den heer J. J. MERLO, in het Kölner Domblatt.)
(UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD).

_______

     Aan den mond van den IJssel in de Zuiderzee, en aan den linkeroever dezer rivier ligt Kampen, in vroegere dagen als belangrijke nederlandsche handelsstad bekend. In de middeleeuwen viel voor die stad het tijdvak van haren hoogsten bloei; in 1363, toen de Hansesteden tegen Denemarken oorlog voerden, rustte zij een talrijke vloot uit, en hare kooplieden verwierven aanmerkelijke handels-privilegiën in de noordsche rijken. Verscheidene architektonische werken getuigen van die dagen van welvaart. Het raadhuis is, naar men wil, in de veertiende eeuw gebouwd, en de vreemdelingen die het bezocht hebben vergeten niet de prachtige kunstvoorwerpen uit dien ouden tijd, welke zij in de raadkamer aanschouwden. Bijzondere vermelding echter verdient de bouw van twee nieuwe groote kerken, waardoor de gelukkige stad het bewijs van haren vromen zin leverde. De Raad en Schepenen sloten in 1369 met den door hen gekozen bouwmeester de overeenkomst, krachtens welke in de bovenstad een aan den heiligen bisschop NIKOLAAS gewijde, en in de buitenstad een naar de Heilige Maagd genoemde kerk zouden verrijzen. Bij de jongste nasporingen op het gebied van de geschiedenis der kunst zijn deze kerkgebouwen niet vergeten geworden; BOISSERÉE berigt ons, in zijne Geschiedenis van den keulschen dom, 2e druk, blz. 21, dat bij de laatstgenoemde kerk van het plan van den keulschen dom gebruik is gemaakt. „Ik heb dit vernomen,” zegt hij, „van een geloofwaardig kunstvriend, den heer F. NOLKEN te Aken, die geruimen tijd te Kampen en eenige jaren te Keulen woonde.” Wij worden echter met nog meer bijzonderheden bekend gemaakt. Ook den bouwmeester noemt BOISSERÉE ons, en hierbij beroept hij zich op de Historia episcopatus Daventriensis, blz. 112, in Hist. Episcopatum Foederati Belgii, dl. II; de naam van dien bouwmeester moet „meester JOHANN van Keulen” zijn geweest, en ik vond geen bezwaar, om op grond van zulke getuigenissen, aan dezen meester JOHANN een plaatsje te geven in de ten jare 1850 in

|pag. 44|

het licht verschenen Nachrichten von dem Leben und den Werken kölnischer Künstler, (blz. 219). Intnsschen krijgt dc zaak, wat de kwestie van den persoon betreft, een andere gedaante, door de zeer belangrijke mededeelingcn mij onlangs van een zeer bevoegden en verdienstelijken geschiedvorscher toegekomen. Dr. L. TROSS te Hamm namelijk, bij uitstek goed bekend met het rijke archief der stad Kampen, was zoo welwillend mij een zeer naauwkeurig afschrift te bezorgen van het kontrakt in 1369 over den kerkbouw te Kampen gesloten, en welk stuk nog daar ter plaatse in originali voorhanden is. De bouwmeester, aan wien de uitvoering van dit werk werd opgedragen, treedt hierin voor ons op en geenszins in den persoon van meester JOHANN, maar met een geheel anderen naam. Bij deze teregtwijzing kan evenwel, gelukkig voor Keulen, berekend worden dat die kunstenaar een Keulenaar is geweest: hij heette niet JOHANN, maar RÖTGHER van Keulen. Het kontrakt luidt als volgt:

     „Wi Scepen en raet in Campen doen kont allen luden in desen brieue, dat wi ontfanghen hebben meyster Rotgher van Colen tot eenen wercmeyster sante Nyclaes kerke ende onser Vrouwen kerke onser stat, de the feysierne ende to berichten in der meyster vorme en geuoeghe in aldusdane vorworden. Int jerste soe sal hy elkes jaers hebben op paschen achtien pont cleyne alsulkes payments dat men broet en bier mede mach coepen in Campen, dar de kercmeyster van sante Nyclaes kerken de helfte van betalen zullen en dar tho zeuen ellen wandes, en die ander helfte de kercmeyster van onser Vrouwen kerken, en dar tho zes ellen wandes, de wile beyde de kerken voers. niet volbracht worde by synen lyue, soe solden hem de kercmeyster der kerken de niet volbracht en were, alle jare vten 1 [1. d.i. uitgeven, uitbetalen.]) de achtien pont ende zeuen ellen wandes. Dartho sal hy hebben daghelix also vole

|pag. 45|

loens als men eenighen eenen knapen gheuet, wanneer men open werck heft et sy dar bouen oft dar buten 2 [2. d.i. in de Bovenstad de Nikolaas-kerk, en in de Buitenstad de Maria-kerk.]). Mer wert sake dat beyde de kerke vors. open werck hadden, soe wanneer dat gheuele, soe solde de eene kerke dat loen half vten en de ander kerke de ander helfte, doch eist also te verstane, dat hy mer eens knapen loen hebben sal. Vortmer sal hy hebben, oft hy wil, den thorn dar meyster herman vppe plach te wonen alse tot syns selues woninghe, mer met voit te verhuyrne, ende hy mach de hofstede by onser vrouwen kerke bruken, ten ware dat men de oerbern wolde ter kerken behoef, so soldene hem jarlix op paeschen dar vorre twe schil. gr. payments voers. Vortmer sal hy schotvry wesen en van allen andern dienste der stat en vor wake. En alle dese punten sullen duyren tot meyster Rotghers lyue.
Sonder arghelist. In oerkonde des briefs beseghelt met onser stat Scaet 3 [3. Zoo is het woord geschreven, en niet secret, gelijk men zou kunnen vermoeden.]). Geg. jnt jaer ons heren M.CCC. neghen en tsestich.”

     Voorts verneem ik van dr. TROSS, dat meester RÖTGHER reeds ten jare 1363 in het poortersboek van Kampen voorkomt, en wel onder den naam: „RÖTGHER MICHEELSZOON van Colen.” Nadere bijzonderheden hem betreffende heeft men te Kampen niet gevonden.
     Ik veroorloof mij hier een vermoeden te opperen, gegrond op de bijvoeging „MICHEELSZOON.” Het

|pag. 46|

is misschien wel van eenig belang geacht geworden zich den naam van de vader des kunstenaars te herinneren; welligt heeft RÖTGHER zelf, toen hij zich te Kampen vestigde, zich van zijns vaders naam als aanbeveling bediend. Juist in dezelfde jaren gedurende welke wij meester RÖTGHER van Keulen te Kampen vinden, verschijnt in de keulsche oorkonden een „PETRUS filius magistri MICHAELIS fabrice ecclesie Coloniensis.” FAHNE leverde in de Diplom. Beiträge, blz. 25 en 79, de eerste mededeeling over MICHAEL, den bouwmeester van den keulschen dom, welke kunstenaar hij uit eene aanteekening van 13 Januarij 1368, betreffende zijnen zoon PETER, met bovengenoemde aanwijzing leerde kennen. Er bestaat alzoo mijns inziens alle grond van waarschijnlijkheid dat RÖTGHER MICHEELSZOON van Colen, de bouwmeester der kerken te Kampen, ook een zoon van MICHAEL, onzen dombouwmeester, is geweest.
     Waarin ligt nu, tegenover zulke afdoende getuigenissen, de reden dat een meester JOHANN als de bouwmeester der kerken van Kampen genoemd is in een werk als de Historia Episcopatum Foederati Belgii, dat te regt zoo geacht is? Op deze vraag weet ik het antwoord niet te geven; doch men zou zich aan overijling schuldig maken, indien men nu dadelijk het bestaan van dezen meester JOHANN met een pennestreek wilde wegvagen. Twee omstandigheden zijn te vermoeden: het is mogelijk dat het aan meester RÖTGHER niet beschoren was het werk, waartoe hij het plan ontworpen had en met welks uitvoering hij begonnen was, te voltooijen, en het is mogelijk dat de kunstenaar, die het aangevangen werk voltooide, ook een meester JOHANN van Keulen is geweest.
N. S. C.

_________
– Merlo, J.J. (1863). RÖTGHER VAN KEULEN, de bouwmeester van de kerk te Kampen. In A.N. Godefroy, J.H. Leliman & N.S. Calisch (Reds.), Bouwkundige Bijdragen,4 [4. Uitgegeven door de Maatschappij: Tot Bevordering der Bouwkunst.] 13 (pp. 43-46) Amsterdam: L. van Bakkenes & Co.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.