HET GRAAFSCHAP IN HAMELAND VAN 1046
Zooals in dit tijdschrift, 1936, blz. 845 werd medegedeeld, vindt men in de oostelijke streken van ons land een zeer groot aantal, met hakhout dichtbegroeide wallen en walletjes, die ten deele perceelscheidingen zijn; anderdeels enkwallen en wildgraven genoemd kunnen worden. Sommige ervan zijn landweren. Naast de landweren meenen wij onder die tallooze walletjes een merkwaardige ontdekking te hebben gedaan. Het betreft een lagen, meestal met boomen begroeiden wal, die uren lang vrijwel in rechte lijn west-oost loopt. Het is geen enkwal, noch wildgraaf of landweer. Hij heeft het uiterlijk kenmerk van een perceelscheiding, die nogal forsch werd aangelegd: ruim een halven meter hoog met een kruinbreedte van nog geen halven meter.
Als men ten noorden van Deventer, aan den straatweg naar Raalte, de Vrieswijkerweg 1 ) naar het oosten inslaat, vindt men daar aan zijn linkerhand, ten zuiden van Vrieswijk en het Hunnerveld, een landweer, die over een kilometer te volgen is, dan ophoudt om een kilometer verder oostelijk weer op te duiken bij de boerderij ’t Velde 2 ).
Uit de Cameraarsrekeningen van Deventer 3 ) uit het midden der 14de eeuw blijkt, dat hier een ronneboom was geplaatst, waaruit mag worden afgeleid, dat deze wal eens een landweer was, die daar naar het Zuiden omboog en bij het Klooster Ter Hunnepe aansloot op de landweer langs de Schipbeek. Ook de afmetingen en de beplanting wijzen in die richting.
Oostwaarts gaande komen wij in vt. 33—53 bij den bovenbedoelden wal, die te volgen is tot dicht bij Holten, bl. 28, vt. 2—53. Op vele plaatsen werd de wal geslecht en de slooten gedicht. Deze wal is
|pag. 85|
geen landweer, mist namelijk het versperringsidee; hij ligt niet om een stuk land, is daardoor ook geen enkwal of wildgraaf, en komt ook niet als waterscheiding in aanmerking. Hij is klaarblijkelijk een grensscheiding.
Volgens een oorkonde van 23 Augustus 1046 4 ) schonk Hendrik III, Duitsch keizer, aan het Sticht Utrecht zoodanige eigendom, als hij in de stad Deventer in munt, tol, rechtspleging en verdere hoogheidsrechten had, met een graafschap in Hameland gelegen, waarvan de grenzen als volgt werden geschreven: van Rathnon naar Hunne, van Hunne naar Weghestapelon en vandaar naar Westerfle; van Westerfle naar Agastaldaburg; van Agastaldaburg door het woud naar Stenere; en op de andere zijde van de IJsel van Lovenen heelemaal naar Eerbeke; van Eerbeke naar Suthempe en weer aan de overzijde van de IJsel naar Ascete.
Welke redenen Hendrik III had om Bernulfus, destijds bisschop te Utrecht, zoo rijk te bedenken als uit deze oorkonde blijkt, weet ik niet. Wel is er een verhaal, dat historisch zeer op losse schroeven staat, over de geboorte van dien keizer op de pastorie van Oosterbeek, waar Bernulfus toen nog pastoor was 5 ).
Keizer Koenraad met zijn gemalin en gevolg op weg naar Utrecht, in verband met de keuze van een nieuwen bisschop als opvolger van Adelbold, moest te Oosterbeek zijn gemalin om gezondheidsredenen achter laten. Tijdens het geharrewar te Utrecht over de bisschopskeuze, ontving de keizer de heugelijke tijding van de geboorte van een zoon den lateren Hendrik III — op de pastorie te Oosterbeek.
Dit gaf hem aanleiding om pastoor, Bernulfus tot bisschop van Utrecht te benoemen, welke functie deze van 1027—1054 vervulde.
Over de ligging dezer grenspunten is veel geschreven 6 ) en menige onjuiste veronderstelling gemaakt, die ten deele in den loop der tijden werd hersteld. Uit al die geschriften blijkt wel, dat te veel achter de schrijftafel naar de oplossing werd gezocht.
|pag. 86|
De oorkonde van 1046 in het liber donationum van den Dom te Utrecht en hier aangehaald uit Sloet’s Oorkondenboek, gaf ons aanleiding de gevonden wallen ermede in verband te brengen, omdat,
merkwaardig genoeg, deze juist liggen in de lijn Rande, Hunne en Wegstapel. Als volgend grenspunt geeft de oorkonde Westerfle, dit is de bekende havezathe bij Diepenheim.
Bij Wegstapel verloren wij het spoor van den grenswal. Bij Wester-
|pag. 87|
vlier meenen wij de grensscheiding weer gevonden te hebben, daartoe opmerkzaam gemaakt door een passage in het octrooi van de Schipbeek door Philips II in 1576 aan Deventer verleend 7 ), luidende: „aen de nijenen Essche bij ’t gericht van Diepenheim daer de lantweer van Twenthe ende der heerlicheyt van Borckeloe sich scheidet”.
En juist daar nabij ligt Westervlier. Deze grensscheiding was over eenige kilometers in noordelijke richting te volgen.
De groote vraag is tot nu toe geweest, waar Agastaldabrug moet worden gezocht. Ergens tusschen Westervlier en Steenderen. De heer H. J. Moerman uit Kampen schreef mij, dat het Duitsche Hagestolz, dat nu vrijgezel beteekent, verband houdt met het oud hoogduitsche hagustalt in de beteekenis van bezitter van een „haag”, dit is een ingesloten grondstuk. Blijkbaar waren ze in de dorpen niet de eigenlijke hoevenbezitters, maar dorpelingen van den tweeden rang, misschien jongere zonen, die afhankelijk waren van den oudsten zoon.
Reeds vroeg wordt hagustalt gebruikt voor ongehuwd (bijv. nw.).
Het oudsaksische hagustalt beteekent knecht, dienaar, jonge man.
Het angelsaksische hagosteald beteekent jongeling, krijger. (Gotisch staldan = bezitten). Ligt er zoo, vroeg hij mij, bij Vorden of zoo nog geen huis Hagen of zoo iets?8 )
Gehoorgevend aan dezen wenk vonden wij op de topografische kaart 1 : 50000, blad 34 Groenlo, vt. 11—64 den naam Hag en over de Bloksbeek: de Hagbrug. Indien daar dan Agastaldaburg zou moeten worden gezocht, dan moest de grens verder door het woud naar Steenderen loopen. Langs de lijn Hag-Steenderen liggen niet minder dan zes kasteden, namelijk Wildenborch, Medler, Vorden, Hackfort, Baak en Bronkhorst. Zijn deze in den loop der tijden langs deze grenslijn ontstaan?
De vraag is of ook hier het terrein ons antwoord kan geven. Doch hierover later, eerst eenige geschiedkundige opmerkingen. In 1046 kreeg de Utrechtsche bisschop in den een of anderen vorm zeggingsschap over een grondgebied, dat naar de tegenwoordige grenzen deels in Overijsel was gelegen en voor de rest in Gelderland. Op zeker oogenblik moet de zeggingsschap over het Geldersche deel van dat gebied over zijn gegaan op den graaf van Zutfen. Het wil mij voorkomen, dat het gebied van de graven van Zutfen geheel identiek is met het Geldersche deel van de schenking van 1046, althans met het land ten oosten van de IJsel gelegen. Ook Martens van Sevenhoven is blijkbaar deze meening toegedaan 9 ).
Hoe die overgang heeft plaats gevonden, doet hier weinig ter zake. Van meer belang is het feit, dat het erf Hag in 1688 nog Hagen
|pag. 88|
heette, zooals valt af te leiden uit het Register op de Leenakteboeken van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen 10 ). Onder de leenen van de Nettelhorst behoorden eenige erven, die in zoodanige volgorde worden opgenoemd, dat er niet aan valt te twijfelen, dat Hag en Hagen identiek zijn.
Uit de geschiedenis van de zooeven opgenoemde kasteelen valt niets af te leiden over het tijdstip van ontstaan, noch of ze doelbewust gebouwd zijn langs de hypothetische grenzen van het graafschap in Hameland, c.q. langs het gebied van de graven van Zutfen.
Wel liggen ze op een lijn langs beken, die in de IJsel uitmonden, doch dat is niets bijzonders, want voor de bouw van kasteden werd altijd gebruik gemaakt van de aanwezigheid of van de nabijheid van waterloopen, als voedingsbron voor de slotgrachten. Veelal werd de beek ook omgelegd, indien de afstand tot een geschikte bouwplaats te groot was. In „Dat Huys Wildenborch, van outs geheyten Berchvreet en Seck” zou een aanwijzing kunnen liggen van een grensversterking 11 ).
Thans het terrein. Nasporingen in het terrein op verschillende tijdstippen ondernomen brachten mij langs de lijn Hag – Steenderen, met als verrassend resultaat het vinden van grensscheidingen in vrijwel onafgebroken volgorde. Het uiterlijk was verschillend en afhankelijk van de plaatselijke terreingesteldheid: op de hooge gronden wallen, gelijk aan die in Overijsel gevonden van Hunne naar Wegstapel; in de broeklanden veelal dubbele sloten door een begroeiden dam gescheiden. Op bijgaande kaart werden deze vondsten aangegegeven.
Bij de boerderij Hag vonden wij geen resten – helaas – van het geheimzinnige Agastaldaburg, waarvan ons eigenlijk niets meer dan de naam bekend is. Moeten wij het beschouwen als een voormalige versterking met een bezetting van krijgers (het angelsaksische hagosteald); of was het — aldus H. J. Moerman — een vluchtburcht, schuilplaats voor de bevolking, zooals er meer in Saksenland waren?
Dit laatste komt mij het meest waarschijnlijk voor: een vluchtburcht gelegen bij een hagestalde, veilig verscholen in de broeklanden. Het terrein spreekt het niet tegen, bovendien werden er grensscheidingen teruggevonden. Ten Oosten van de Bolksbeek in de richting van Westervlier langs Schothorst 12 ), de Mol 13 ) en Draaiom 14 ) en van Hag in westelijke richting langs de Horstgoot. In het verlengde van dezen weg ligt aan de Berkel een boerderij met den merkwaardigen naam Peterkamp 15 ). Van Deinse zegt namelijk, dat bij doorgangen in de landweer, de boer, die belast was met het sluiten van den ronneboom dikwijls Sunt Peter of ’n Peter werd genoemd 16 ).
|pag. 89|
Aan de overzijde van de Berkel vonden wij grensscheidingen langs den Stoutenberg 17 ) naar Barchem, waar aan de overzijde van de kruising der harde wegen bij de Protestantsche kerk de limieten vrijwel onafgebroken te volgen zijn; eerst in zuidwestelijke richting langs Leunk 18 ) en Addermaat 19 ); vervolgens ombuigend in westelijke richting lang de Wildenborgsche Laak over Mossel 20 ) naar den kunstweg Vorden – Ruurlo. Ten zuiden van het kasteel Vorden naar het kasteel Hackfort en langs den weg naar Wichmond is tot voorbij kasteel Baak de grensscheiding aan te wijzen, daarna raakten wij het spoor bijster.
Aan de andere zijde van de IJsel hebben we, door ontbreken van een onmiddellijk aanknoopingspunt niets gevonden: van Leuvenheim naar Eerbeek; van Eerbeek naar Suthempe; van daar naar Ascete 21 ) op den rechter IJseloever tegenover het kasteel Nijenbeek. Wel zagen wij in dit tijdschrift, 1934 op kaart 4b blz. 36—37, de aanteekening: „Wal weleer de scheiding geweest tussen Silven en Eerbeek”22 ), een limiet gelegen tusschen Eerbeek en Suthempe en dus gemakkelijk pasklaar te maken voor ons doel. Wij meenen dat te moeten nalaten, temeer omdat op bedoelde plaats thans nog de grens ligt tusschen Apeldoorn en Brummen, hetgeen met de andere boven beschreven walletjes niet het geval is: dat zijn geen marke- of gemeente-grenzen.
Dit behoeft stellig niet uit te sluiten, dat de scheidingswal tusschen Silven en Eerbeek niet reeds in de 11de eeuw zou zijn aangelegd, in verband met de schenking aan den Utrechtschen bisschop Bernulfus.
De schrijver, een belangstellende leek op aardrijkskundig- en historisch gebied, is zich wel bewust niets te hebben kunnen bewijzen; hij hoopt echter iets te hebben bijgedragen tot oplossing van het vraagstuk van de grenzen van de schenking van 1046.
____________
– Doornink, G.J. (1937) Oude grenzen: Het Graafschap in Hameland van 1046. Tijdschrift van het Koninklijk Nederl. Aardrijkskundig Genootschap (2e Serie), LV (1), 84-89.