VERSLAG VAN DE HANDELINGEN
DER EEN EN VEERTIGSTE VERGADERING
DER VEREENIGING TOT BEOEFENING VAN
Overijsselsch Regt en Geschiedenis,
GEHOUDEN TE DEVENTER, DEN 4 JUNIJ
1878.
TEGENWOORDIG DE HEEREN:
Mr. J.C. Bijsterbos, Voorzitter, mr. Th.H.F. van Riemsdijk, mr. W.C.I.J. Cremers, mr. D. Dumbar, mr. J. Verloren, mr. R.E. Hattink, M. Wertheim Salomonson, mr. H. van Loghem, mr. J. van Wulfften Palthe, mr. H.W. Jordens, mr. J. Nanninga Uitterdijk, J.H.E. van der Zandt, mr. A. van Delden, mr. G. Wicherlink.
De Voorzitter opent de vergadering en deelt mede:
1°. dat berigt is ingekomen van jhr. mr. P.J. Teding van Berkhout waarbij deze kennis geeft, dat hij verhinderd wordt om deze vergadering bij te wonen;
2°. dat de heeren W.T. Ort Jr. te Oldenzaal en mr. J.H.A.M. Essink te Almelo hunne benoeming als lid der Vereeniging hebben aangenomen;
3°. dat de heeren dr. P.A. van Meurs en mr. P.C. Baron Nahuijs voor hun lidmaatschap hebben bedankt;
4°. dat de heeren H. van Voorst te Brummen en H.H. Nieuwenhuis te Kampen beide leden dezer Vereeniging, zijn overleden;
5°. dat zijn ingekomen de navolgende geschenken:
a. van mr. W.P.A.K. Baron van Knobelsdorff tot den Gelder;
|pag. 2|
1°. M. S. Genealogie der familiën van Wijnbergen en van Dorth;
2°. een kwartierstaat van Jonker E.F. Greving;
b. van de Smithsonian Institution Annual Report 1876;
c. van het Historisch Genootschap te Utrecht;
1°. Journaal van C. Huijgens (den zoon) 2e deel;
2°. Register op de Kronijk, de Berigten en de Codex Diplomaticus;
3°. Rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Bourgondische huis 2e deel;
4°. bijdrage en mededeelingen, le deel;
d. van het Verein für Lubeckische Geschichte und Alterthumskunde, Jahresbericht 1876;
e. van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken: Mededeelingen van de Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst over 1876, le deel le aflevering;
ƒ. van mr. J.I. van Doorninck, Recesse der Hansetage, 1er theil;
g. van het Provinciaal Friesch genootschap; 49ste Verslag der handelingen van het genootschap over 1876/77, met toespraak van den Voorzitter mr. J. Dirks:
h. van den bibliothecaris van den Aartsbisschop van Utrecht, Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, 5e deel, le en 2e aflevering;
i. van mevrouw de weduwe Ribbius:
1°. Racer, verhandeling van het regt der Kotters;
2°. Dissertatien van A. van de Graaff en van Leeuwen, over de marken en soortgelijke inrigtingen;
k. van het Verein für Mecklenburgische Geschichte, Jahrbücher und Jahresbericht 1877, 42 Jahrgang;
l. van mr. J.C. Bijsterbos, verhandeling over het
|pag. 3|
regt van seclusie en van hetgeen daaromtrent in ’t jaar 1748 te Campen is voorgevallen;
m. van den Rijksarchivaris, verslag aangaande het Rijks archief over 1877.
Voor alle welke geschenken op de gebruikelijke wijze reeds de dank der Vereeniging door het Bestuur is betuigd;
6°. dat ingekomen zijn:
a. een missive van heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Kampen van 16 Mei jl., houdende dankbetuiging voor het toegezonden exemplaar der werken dezer Vereeniging;
b. een missive van het voorloopig Bestuur van het te Kampen te houden Nederl. Taal- en Letterkundig Congres met uitnoodiging tot deelneming.
Beide missives worden voor kennisgeving door de vergadering aangenomen.
7°. dat voor de bibliotheek der Vereeniging zijn aangekocht:
Craandijk, Wandelingen door Nederland.
Recesse der Hansetage 2er Thiel.
Molhuijsen, de Anglen aan den Nederrijn.
Brief van Johan Uyttenbogaert.
Uittreksels uit de Recesse der Hansetage, ten aanzien der betrekking van de Geldersche steden tot het Hanseverbond.
Tadama, verslag over het oude grafelijk-Bergsche archief te ’s Heerenberg.
8°. dat afgedrukt en aan de leden der Vereeniging verzonden zijn:
De notulen der vorige vergadering.
Het slot der stukken over Albergen.
De markeregten van de Lutte.
|pag. 4|
Register van het archief van Oostmarsum, opgemaakt door mr. R.E. Hattink, le gedeelte.
De Voorzitter herinnert, dat in deze vergadering de plaats behoort te worden bepaald voor de volgende zomervergadering: met elf stemmen werd daarvoor Kampen aangewezen, twee leden verklaarden zich voor Oldenzaal, één lid voor Steenwijk.
Aan de orde wordt daarop gesteld de verkiezing van een bestuurslid, om te voorzien in de vacature ontstaande door het periodiek aftreden van mr. Wicherlink; met dertien van de veertien uitgebragte stemmen wordt het aftredend lid herkozen, die deze benoeming aanneemt.
De thesaurier mr. G. Wicherlink legt daarop de rekening en verantwoording over van zijn beheer gedurende het afgeloopen jaar met de daarbij behoorende justificatoire bescheiden; deze wordt ten fine van onderzoek gesteld in handen eener commissie van twee leden, bestaande uit de heeren mr. D. Dumbar en J. Verloren.
Daarop schorst de Voorzitter de vergadering.
Na heropening der vergadering is aan de orde het verslag van de commissie, belast met het onderzoek der rekening en verantwoording van den Thesaurier: deze rapporteert bij monde van mr. J. Verlaren dat de rekening sluit met een batig saldo van ƒ 814.37, dat de uitgaven door de justificatoiren gedekt worden en zij stelt dus voor den Thesaurier onder dankbetuiging voor zijn beheer te déchargeren; dien overeenkomstig wordt door de vergadering besloten.
De Voorzitter verleent het woord aan mr. J. Verloren, die in eene uitvoerige bijdrage de geschiedenis van den bouw der St. Lebuinus kerk te Deventer bespreekt. Hij wijst er op dat wel is waar de tegenwoordige kerk zoowel in- als uitwendig grootendeels uit
|pag. 5|
de 14e en 15e eeuw dateert, zooals zij na den brand van 1334 is herbouwd, maar dat zij toch verscheidene zeer belangrijke overblijfselen bevat van vroegeren bouw, deels in Roumaanschen, deels in vroeg-Gotischen stijl.
Volgens hem is niet alleen de krocht; onder het booge koor een overblijfsel van de onder Bisschop Beruulplus in de 11e eeuw gebouwde kerk, maar zijn de meeste pilaren in de kerk ook nog geheel of gedeeltelijk overblijfselen van dien bouw, zooals o.a. blijkt uit de ronding van het oorspronkelijke koor, die gedeeltelijk nog is waar te nemen, en uit de draaglijsten aan het tweede paar pilaren (van den toren afgerekend), welke draaglijsten geheel overkomen zoowel met de deksteen der teerling kapiteelen in de krocht als met de draaglijsten die aldaar aan de pilasters togen de muurzijden zijn aangebracht; terwijl men ook aan de vier zware pilaren om het kruis-quadraat voor het booge koor sporen van dergelijke draaglijsten vindt, en de pilasters of schalken op het booge koor en in de kruisschepen, evenals die aan genoemde vier zware kruispilaren, basementen en kapiteelen hebben, die — hoewel mogelijk van iets lateren tijd — toch zijn in zuiver Romaanschen stijl.
Om een en ander te verduidelijken laat spreker hierbij zien een platten grond van de tegenwoordige kerk, met doorsneden van de pilaren en eenige afbeeldingen zoowel van de pilaren als van sommige deelen er van, met name van de oudere draaglijsten en de kapiteelen en basementen van pilasters of schalken, die men in deze kerk vindt, terwijl hij voorts vertoont en bespreekt een door hem vervaardigden platten grond van de kerk, zooals zij z.i. vroeger moet geweest zijn, en die hij uit het nog voorhandene voor een groot deel meent te kunnen reconstrueeren.
|pag. 6|
Aan deze beschrijving der St. Lebuinus kerk knoopt spreker eenige algemeene beschouwingen vast over het historisch belang om de kunst van vroegere tijden, meer bepaald ook de Middeneeuwsche bouwkunst te bestudeeren; volgens hem is steeds de kunst van een volk een belangrijke bijdrage om dat volk te leeren kennen en is ook het verschil in de Middeneeuwschen bouwtrant van verschillende streeken voor een groot deel te verklaren uit het verschil in volkskarakter; volgens hem is elk gebouw dat van belang is voor de geschiedenis der bouwkunst in zekere streek, even goed als een bron van de geschiedenis dier streek te beschouwen als een geschreven oorkonde.
Daarop erlangt mr. Nanninga Uitterdijk het woord.
Spreker verklaart zeer ingenomen te zijn met de bijdrage van mr. Verloren, over de St. Lebuinuskerk, hoezeer hij op sommige punten niet geheel diens gevoelen deelt. Hij toch betwijfelt zeer, of men ooit in een verbouwing, zooals door mr. Verloren de der St. Lebuinuskerk wordt voorgesteld, aan een uiting van den volksaard tengevolge van meerdere kunstontwikkeling zal kunnen ontdekken. Volgens spreker is vooral bij ons de vorm der kerken veelal afgescheiden van den volksaard en hij herinnert dat de bouwmeesters der kerken hier te lande, niet alleen van de groote, maar ook van de kleinere dorpskerken, meestal vreemden, vooral Duitschers of wel Franschen waren, en waar deze naar de uit hun vaderland medegebrachte modellen en voorbeelden arbeidden, zou men dwalen door hun werk voor de uiting van den nationalen of plaatselijken geest en kunstzin te beschouwen.
In de krocht wil spreker, wat den oorsprong der kerk aangaat, ook veeleer een overblijfsel van het hei-
|pag. 7|
dendom, een gewijde stede, of bronwel zien, waarboven vervolgens de oude, oorspronkelijk romaansche kerk is gebouwd.
Die zienswijze vindt, volgens spreker, steun in de put die zich in de krocht bevindt en hierbij herinnert hij aan de put te Heilo, ook oorspronkelijk een gewijde stede uit de tijden van het heidendom, alwaar ook in lateren tijd een Christelijke kerk verrees.
Vervolgens verleent de Voorzitter het woord aan mr. van Riemsdijk, die hulde brengt aan de verhandeling van mr. Verloren, omdat de gegevens, die het gebouw zelf oplevert, als grondslag zijn aangenomen en daarmede vervolgens de geschreven bronnen in verband zijn gebracht, terwijl in onze oude plaatsbeschrijvingen juist het omgekeerde placht te geschieden. Hij doet opmerken, dat ook hij ten aanzien van den bouw en verbouw van de St. Michaelkerk te Zwolle tot dezelfde resultaten is gekomen als mr. Verloren ten aanzien van de St. Lebuinus. Volgens dien spreker is ook de St. Michaelkerk uit een oude, oorspronkelijk romaansche kerk vervolgens in een gothische verbouwd.
Op voorstel van den Voorzitter besluit de vergadering onder dankbetuiging aan mr. Verloren voor zijne bijdrage, om dit stuk op te nemen in de verslagen en mededeelingen.
Mr. Nanninga Uitterdijk daarop het woord verkregen hebbende, deelt een ontdekking op archeologisch gebied mede, dezer dagen te Kampen gedaan. Aldaar bevonden zich vroeger vele zoogenaamde wighuizen en in een woning, die vroeger zoodanig wighuis geweest is, heeft men thans bij een vertimmering muurschilderingen gevonden. Na behoorlijke afkalking, bleken die muurschilderingen, welke zoowel wat de teekening als koloriet betreft, een bepaalde artistieke waarde bezaten,
|pag. 8|
een drieledige legende voor te stellen, nl. de vlugt naar Egypte, St. Christoffel en St. Joris met den draak, terwijl het geheel zal duiden op eene wonderbare redding van een kind, dat op de schildering geknield ligt achter zijne eveneens in knielende houding naar de Maagd Maria opziende ouders.
Hij vestigt de opmerkzaamheid der leden op deze muurschilderingen en deelt mede, dat hij pogingen tot behoud er van in het werk heeft gesteld.
Vervolgens vestigt diezelfde spreker de aandacht der leden op een resolutie van S. en R. van Deventer van 14 Februari 1788, waarbij aan den heer Bosch de la Calmette dank wordt gezegd voor een portret van den stadhouder Willem III door hem aan den raad der stad Deventer geschonken, om op het raadhuis te plaatsen, in stede van een in 1785 door eenige leden van de gezworene gemeente vernield portret van dien stadhouder, door ter Burg geschilderd. Het zou hem aangenaam zijn om te vernemen of dit portret thans nog op het raadhuis aanwezig is en misschien voor een portret van ter Burg wordt versleten.
De heer H.W. Jordens tracht dienaangaande eenige inlichtingen te geven.
Niemand meer het woord verlangende, herinnert de Voorzitter dat alsnu de gelegenheid bestaat om nieuwe leden voor te stellen.
Daarop worden als lid voorgesteld door het bestuur mr. J.H. Geertsema, Commissaris des Konings in Overijssel, en door den heer van der Zandt den heer J. Hogeman, Pastoor te Vroomshoop, gemeente den Ham.
Beide heeren worden tot leden aangenomen
Daarop wordt door den Voorzitter de vergadering gesloten.
___________
– (1878) Verslag van de handelingen der een en veertigste vergadering gehouden te Deventer den 4 Julij 1878. Zwolle: VORG.