Noot 1

Voetnoot behorende bij het artikel: – Weeling, J. (1847) De groote steen te Oldenzaal. Overijss. Alm., 1848, 185-199.

KILIAAN, in voce Hekse sive Hesse, geeft ons geene afleiding van hetzelve, maar wel eene dus genoemde Latijnsche vertaling, te weten, Saga, die echter blijkbaar van middeleeuwsche vinding is. Heeft men nu met dit woord Saga de Skandinavische Godheid van dien naam, zoo als wel waarschijnlijk is, bedoeld, dan heeft deze vertaling, of liever naamstoepassing, veel bedenkelijks, en is, onzes inziens, zeer onjuist. Immers de Saga der Skandinaviërs was een geheel ander wezen, dan de Hekse des middeleeuwschen bijgeloofs. Met de eerstgemelde verbindt zich zoo weinig eenig onaangenaam denkbeeld, dat zij veeleer als eene edelaardige Godheid kan aangemerkt worden. De Edda, het leerboek der Skandinavische mythologie, stelt haar voor als de Godin der geschiedenis en der overlevering, en als de bewerkster van eenen duurzamen roem bij het nageslacht. Zij bewoont eene groote stad en vervult eene veelomvattende ruimte. Men kan haar alzoo eeniger mate met de Clio uit het Grieksch-Romeinsche stelsel vergelijken, en het is denkelijk uit haren naam, dat de Hoogduitsche taal haar bevallig zelfstandig naamwoord Sage, hetwelk voor onze taal aan te prijzen is, gevormd heeft. — Hoe geheel anders nu is het gelegen met dat phantastisch wezen, of liever non-ens, hetwelk wij reeds een en ander malen, als het gewrocht des middeleeuwschen bijgeloofs, genoemd hebben. Dit wezen toch komt altijd voor als eene bewerkster van zinnelooze kunstgrepen en lage bedriegerijen en als een ideäal van de afschuwelijkste boosaardigheid; een wezen alzoo, hetwelk in dezen zijnen prozaïschen roem weinig past voor het dichterlijk schoone, forsche en martiale stelsel der Skandinavisehe heldenteelt, maar veeleer met de Nemesis, zoo niet liever met eene Erinnys der Grieken te vergelijken is — Doch ofschoon de beteekenis der heide woorden Saga en Hekse zeer uiteen liep, zoo schijnen zij toch, wat hunne etymologie betreft, slechts éénen grondvorm te hebben gehad, te weten dien van Asa, welk laatste woord, in de Skandinavische mythologie, niets anders beteekent, dan eene Godin; even als het Latijnsche Dea geen ander, dan een algemeen begrip toelaat. In den loop der tijden vormden zich uit dit grondwoord velerhande wijzigingen, zoodat uit eenen lateren vorm Ascha, eensdeels Sacha en Saga, anderdeels Aska en Häska (de ä met het geluid der Grieksche η) voortsproten. In eene latere, meer dichterlijke periode van het Skandinavisch stelsel, schijnt het begrip eener Godin der Geschiedenis aan den woordvorm Saga meer bijzonder verbonden te zijn.
Van den woordvorm Häska is ons geene andere beteekenis bekend, dan die eener Godin; immers niet zoo lang deze woordvorm in het Skandinavische stelsel aanwezig bleef. Doch hij trad buiten hetzelve en schijnt als toen eene andere beteekenis aangenomen te hebben.
Toen namelijk de Zuid-Duitsche volkstammen en met dezelve hun Godsdienststelsel, of de Teut-dienst, meer en meer naar het noorden van Duitschland oprukten en de landen der Kimbren innamen, werd ook het Wodanismus der laatstgenoemde volken aldaar meer op den achtergrond geplaatst; doch dit konde zoo geheel niet geschieden, zonder dat het overheerschende volk ook iets van de overheerden aannam, en het is allezins waarschijnlijk, dat de Frankische volkstammen, die een voornaam gedeelte der zuidelijke Duitschers uitmaakten, als toen den naam van Häskar overnamen en op hun Sibyllen- of Witte-wijven-stelsel toepasten, om daarmede de laatstgemelde wezens aan te duiden. Hoe toch zouden anders de namen van Heksen en Witte Wijven, in den mond der Oud-Twentsche volksmenigte nog hedendaags, door elkander vermengd, gebruikt kunnen worden? De laatstgemelde wezens nu stonden in verband met de leer eens Schimmen– of Dooden-rijks, niet ongelijk aan dat der Grieken en Romeinen; zij waren de boodschapsters naar en uit hetzelve; en van daar dan ook de reden, dat zich van lieverlede aan de benaming van Heske de onaangenaamste en somberste denkbeelden verbonden, en die volkomen het karakter van afschuwelijke boosaardigheid aannamen, toen de predikers van het Christendom den vloek uitspraken over alles, wat van Heidensche afkomst was. — De — in de middeleeuwen zoo gebruikelijke — letterverzetting (Metathesis) voltooide nu ook de laatste verandering van den woordvorm Häske, in dien van Hekse, welke beide klanken nog hedendaags in den Oud-Twentschen spraakvorm veelvuldig gehoord worden, met al die bijvoegselen en epitheta, welke het ons zelven niet lust hier op te noemen, veel minder onze lezers daarmede lastig te vallen.

Category(s): Oldenzaal
Tags:

Comments are closed.