De groote steen te Oldenzaal

DE GROOTE STEEN

TE

OLDENZAAL.

     Op de groote markt te Oldenzaal, en wel aan het zuidoostelijk einde, ligt de dusgenoemde Groote Steen, een massief granietblok van eene onregelmatige, doch meestal ronde gedaante, behalve dat de naar boven gekeerde zijde een oneffen vlak voorsteit, hetwelk met eenige groeven of geulen ingedrukt is. De lengte dezer bijna ronde oppervlakte bedraagt 8 voet en 3 d. en de breedte 6 voet. De hoogte van den steen, tot op den betreden grond, verschilt niet aanmerkelijk van die eener gewone huistafel. Het geheel vormt alzoo de gedaante van eene ruwe tafel of van een altaar. —
Men kent geenerhande gebruik van dezen steen, en de bestemming of het doel, waarmede hij hier is ter nedergelegd, is alzoo ook ten eenenmale onbekend. Geen wonder derhalve, dat hij van den gewonen voorbijganger met onverschilligheid wordt aangezien. Doch geenszins is dit het geval met den beminnaar

|pag. 186|

der Oudheidkunde en der voorwerpen, die er mede in betrekking staan. Voor hem is dit ruwe gedenkstuk der vroegere eeuwen iets meer dan een gewone steen. Zijne ligplaats, te midden van een niet onaanzienlijk plein, en onder het oog eener zich onophoudelijk voorbij bewegende menigte, moet reeds als van zelf de aandacht van den opmerkzamen beschouwer tot zich trekken, en in hem het vermoeden eener vroegere vermaardheid doen oprijzen. De nasporing hiervan kan niet onbelangrijk zijn, en de beantwoording der navolgende vragen kan misschien eenig licht verspreiden over deze, aangaande zich zelve zoo onaangenaam zwijgende massa. Deze vragen zijn
     1. Van waar, hoe en wanneer is deze steen hier ter plaats aangebragt?
     2. Welke verhalen zijn aangaande denzelven in omloop?
     3. Wat kan men uit dit een en ander omtrent dit merkwaardig gedenkstuk der Oudheid, met eenigen grond van waarschijnlijkheid, aannemen en vaststellen?
     Trachten wij de beantwoording dezer vragen, zoo goed mogelijk, doch op eene beknopte wijze te beproeven.
     1. Hoezeer het ten éénenmale onbekend is, met welk doel de hier behandelde steen herwaarts is overgebragt, zoo is toch de daadzaak zelve, dat hij van elders is overgebragt, met genoegzame zekerheid bekend. Wel is het waar, dat noch op het Raadhuis te Olden-

|pag. 187|

zaal, noch, voor zoo ver ons bekend is, bij eenig particulier, daarvan eene schriftelijke aanteekening voorhanden is; doch de mondelinge overleveringen hieromtrent zijn van dien aard, dat zij niet mogen ter zijde gesteld worden. Deze overleveringen maken niet alleen gewag van het overbrengen van den steen, maar duiden ook zelfs de plaats aan, waar hij vroeger gelegen heeft. Hij lag, namelijk, aan den noordoostelijken voet van den Tankenberg, eene hoogte, die zich van het Zuidwesten naar het Noordoosten uitstrekt, en op wier helling de stad gelegen is. De steen lag dus juist beneden het hoogste punt van den genoemden berg, en wel bepaaldelijk op een klein grasperk of bleekveld achter het boerenerve, genaamd Brandt, ter plaatse waar zich een nog nimmer uitgedroogde welput bevindt.
Een bejaard landman, sedert eenige jaren overleden, plagt dikwijls te zeggen, dat hij zich uit de jaren zijner jeugd zeer wel herinnerde, hoe hem zijn vader, als zij te zamen de bovengenoemde plaats voorbij gingen, telkens op het gemelde bleekveld wees, zeggende: dáár lag weleer de groote steen van Oldenzaal. — Een ander berigt, vooral van de wijze gewagende, op welke hij vervoerd is geworden, zegt, dat de steen uit de Fonteinsteeg is gehaald en naar Oldenzaal overgebragt, op eenen zoogenoemden sleepwagen, getrokken door een veertigtal paarden van kavalleristen, destijds in laatstgenoemde stad in garnizoen; dat het vervoer had plaats gehad

|pag. 188|

in den winter, en wel over eenen dik besneeuwden en hard bevrozen’ grond; en dat men hem eerst had gebragt tot voor het Raadhuis, van waar hij kort daarop naar zijne tegenwoordige ligplaats was vervoerd. Dit berigt strookt niet in alles met het eerste. De Fontein-steeg is een enge weg, die onmiddeilijk langs den west- en noordwestkant van den Tankenberg loopt, en wiens noordelijk uiteinde nog op eenige minuten afstands van het bleekveld van Brandt verwijderd is. Doch de tegenspraak, in deze berigten gelegen, is van weinig belang. Er liggen in de Fontein-steeg vele gelijksoortige steenen als die, welke hier behandeld werd, doch verreweg kleiner; ook op andere plaatsen en in den omtrek treft men ze aan, en het is hoogstwaarschijnlijk, dat allen oorspronkelijk tot één en hetzelfde doel, waarover beneden eenigzins nader, gestrekt hebben. Eene mondelinge overlevering kon ligtelijk de ligplaatsen door elkander verwarren. — Een derde berigt, zonder de vroegere ligplaats te noemen, zegt, dat de steen door een detachement kavalleristen is aangebragt, en noemt bepaaldelijk den Kapitein (denkelijk Ritmeester) LUKAS, als aanvoerder van dit transport. Zeer opvallend is bij het laatste berigt de daarbij gevoegde omstandigheid, dat de trein de Steenpoort aan de zuidzijde van Oldenzaal binnen kwam, terwijl de Bisschopspoort, aan de noordzijde der stad, de naastgelegene is aan de hoogten van den Tankenberg, de Fontein-steeg, en het meergenoemde bleekveld

|pag. 189|

van Brandt. Doch juist deze medegedeelde omstandigheid kan, indien zulks nog noodig ware, tot bevestiging strekken van het beweerde in het eerste berigt, dat namelijk laatstgemeld bleekveld aan den voet van den Tankenberg de voormalige ligplaats van den steen was. De weg oostwaarts naar Bentheim, die thans eerst noordwaarts door de Bisschopspoort, doch buiten dezelve al dadelijk zich oostwaarts wendt, bestond voor het jaar 1725 zoodanig nog niet. Vóór dien tijd liep deze weg eerst zuidwaarts door de Steenpoort, boog zich vervolgens halvemaanswijze langs de oostzijde der stad noordwaarts voort tot een eindwegs voorbij het bleekveld van Brandt, en wendde zich daar omstreeks naar de oostelijke grenzen. Het vervoer moest dus langs dezen weg geschieden; zijne nabijheid aan het bleekveld maakte het opnemen der lading eenigzins gemakkelijker; indien de steen in de Fontein-steeg gelegen had, zoude men, wegens den verderen afstand van den weg, wel van het vervoer hebben moeten afzien. — De tijd, wanneer deze steen is overgebragt, kan slechts bij aannadering bepaald worden. Een nog levend hoog bejaard burger verhaalt daaromtrent, dat zijne grootmoeder, die in 1704 geboren en zeer oud geworden was, zich nog flaauw de bedoelde overbrenging wist voor te stellen, er bijvoegende, dat de manschappen alle zich op de paarden gezet hadden, om die des te beter te doen trekken. Stelt men nu, dat de ge-

|pag. 190|

noemde vrouw destijds den ouderdom van 6 à 8 jaren bereikt had, dan valt de meergenoemde overbrenging omstreeks de jaren 1710—1712; welk tijdvak, als zijnde het einde van den Spaanschen Successie-oorlog, ook ligtelijk aanleiding konde geven, om, zoo voor deserteurs als anderzins, kavallerie-detachementen te Oldenzaal en elders post te doen vatten. — Wij besluiten uit het voorgaande, dat men met genoegzame zekerheid kan aannemen, dat onze meermalen genoemde steen, in het begin der vorige eeuw, van den noord-oostelijken voet van den Tankenberg naar de markt te Oldenzaal is overgebragt geworden.
     2. De verhalen, die omtrent den Grooten Steen in omloop zijn, kunnen voor ons tegenwoordig doel slechts een betrekkelijk en zijdelingsch belang hebben. Immers zij zijn noch van eenen natuurkundigen, noch van eenen geschiedkundigen aard, zoo dat zij ons van de afkomst of het wedervaren onmiddellijk iets zouden mededeelen, maar van eenen mythologischen inhoud, waardoor zij niet dan bij gevolgtrekking omtrent de bestemming en het gebruik van den steen eenige oplossing kunnen geven. De bedoelde verhalen hebben hunnen grond in de Noord-Europesche mylhologiën en leveren alzoo een mengsel op van Keltische, Skandinavische en Frankische overleveringen, die zich ten laatsten in eenen doolhof van middeleeuwsche sprookjes verliezen. Volgens die verhalen nu was onze steen een dusgenoemde Heksen-steen, bij en rondom

|pag. 191|

welken men deze wonderwezens uit het bijgeloof der middeleeuwen hun phantastisch spel zag spelen (1 [1. Klik hier voor de voetnoot]). Nu eens was het hem, die

|pag. 192|

na zonsondergang denzelven moest voorbijgaan, als of een zware last hem drukte, zijne ademhaling belemmerde, zijne schreden terug

|pag. 193|

hield en niet eerder van hem week, vóór dat hij tot op zekeren afstand van den steen verwijderd was; dan eens zag men eenen lichtglans rondom denzelven, die zich in het vormen van tallooze kronkelingen en spelingen scheen te vermaken; dan weder zag men vrouwelijke, in het wit gekleede, gedaanten tot denzelven naderen en zich weder verwijderen. Doch dit alles kwam in geene vergelijking bij hetgeen éénmaal des jaars gebeurde, te weten in den nacht van St. Walburg, den eersten der maand Mei. Alsdan scheen er door de bovengenoemde wezens een hoogtijd gevierd te worden. Op het middernachtelijk uur verzamelden zij zich dan in grooten getale rondom den steen, hielden er, even als aan eene tafel, hunnen maaltijd en dronken

|pag. 194|

hun bier uit de groeven, waarvan wij hier boven gewaagden; dan volgde er een wilde dans, waarna zij zich, op bezemstokken rijdende, door het luchtruim weder naar elders verwijderden. Doch genoeg van deze sprookjes, voor zoo ver hunnen inhoud betreft. Wij zouden die nog met eenige andere kunnen vermeerderen, doch deze betreffen niet zoo zeer bepaaldelijk den steen zelven, als wel in het algemeen de romaneske omstreken van den Tankenberg. Allen zijn zij evenwel van denzelfden aard en verbinden zich allen aan die plekken gronds, die door een voormalig Heidendom zich kenschetsen (2 [2. Zoo zegt b.v. PICARDT, in zijne Antiquiteiten van Drenthe, als hij op bladzijde 46 van de woonplaatsen der witte wijven handelt: » dat et omtrent
» deze Berghjes grouwelijk heeft gespookt: dat men in
» denzelven dikwijls een deerlijk gekrijt, gekerm en
« weeklagen van mannen, vrouwen en kinderen ge-
» hoord heeft,” enz.]
). — Wij zullen evenwel, voor zoo veel zij voor ons doel van eenig belang kunnen zijn, er nog kortelijk op moeten terug komen.
     3. Wanneer wij nu op het bovenstaande eenen blik terug werpen, merkt men toch, bij al het onzekere, daarin eenige punten op, uit welke zich zoo vele bepaalde oordeelvellingen laten trekken aangaande het hier door ons behandelde onderwerp. Zóó is het, bij voorbeeld, in de eerste plaats, aan geenen redelijken twijfel onderworpen, dat de Groote

|pag. 195|

Steen van den Tankenberg naar het marktplein te Oldenzaal werd overgebragt. Met welk een doel dit geschiedde, is onzeker. De mondelinge berigten, hier boven vermeld, zeggen daaromtrent, dat dit gedaan was om aan de kavallerie, in den wintertijd, eenige bezigheid te verschaffen. Deze reden komt ons allezins onwaarschijnlijk en ongepast voor, en schijnt slechts eene eigene uitvinding van de thans nog levende berigtgevers te zijn.
Het zoude inderdaad weinig vereerend voor het genoemde detachement, en vooral voor den bevelhebber, geweest zijn, wanneer men van hen had gezegd: dat zij met hunnen ledigen tijd geenen weg wisten. En hoe vele andere steenen zouden dan nog hebben kunnen aangebragt worden! Bij dit alles echter kan zulk een Herkulische arbeid niet doelloos verrigt zijn. Wij meenen derhalve, dat dit doel te vinden is in de bovengenoemde verhalen, als welke den steen, in de oogen van het toenmalige publiek, belangrijk genoeg maakten, om hem eene meer in het oogvallende ligplaats te geven. De steen was alzoo merkwaardig, uit hoofde van de verhalen, die denzelven aankleefden. En hier vinden wij weder een tweede punt ter verdere beoordeeling.
     Waar in een land mythologische overleveringen aanwezig zijn, heeft ook eenmaal het geheele stelsel, waaruit zij afkomstig zijn, als heerschende Godsdienstleer bestaan. Zonder dat zou de volksmenigte deze overleveringen

|pag. 196|

niet kennen. En waar zich deze laatsten, al zijn zij ook zoo als de bovengenoemde, in phantastische sprookjes ontaard, zich met deze of gene voorwerpen meer bijzonder verbinden, dan hebben ook bij of omstreeks dusdanige voorwerpen werkdadige handelingen, door de aloude Godsdienstleer voorgeschreven, plaats gehad. Ware dit niet het geval, hoe zouden dan zoo vele andere voorwerpen met onverschilligheid voorbij gezien en geheel onopgemerkt gelaten worden?
     Onze steen was dus ongetwijfeld voor godsdienstige handelingen bestemd. De verhalen, die met hem verbonden waren, zijn eigenaardige tafel- of altaarvorm, zijne vroegere ligplaats aan eenen welput en aan den voet van den Sagen-rijken Tankenberg, geven ons het regt, hem eene dusdanige bestemming toe te kennen. Rotsen, bronnenheuvels, boomen en diergelijke belangrijke voorwerpen der natuur waren heilig in de oogen onzer Noordsche voorvaderen (3 [3. Zie MONE, Geschichte des nörd, Heidenth. Th. II. p. 18 en volgg.]). Daar waren de plaatsen, waar zij hunne altaren, uit ruwe steenhoopen bestaande, oprigtten; bij of op dezelve stortten zij hunne gebeden uit, slagtten zij hunne offerdieren of zelfs wel hunne in den oorlog gevangen genomene krijgslieden (4 [4. TACIT. Ann. Lib. I C. 61. » Lucis propinquis
» barbarae erant arae, apud quas tribuni ac primorum
» ordinum centuriones mactaverunt.”]
). Maar

|pag. 197|

ook dáár hoorden zij de heilige stemmen hunner priesteressen aan, als deze hun eenen goeden of kwaden uitslag hunner krijgstogten voorspelden. Zoodanige steenhoopen waren in grooten getale over den bodem van het noordelijk Duitschland verspreid en worden nog hedendaags, of in hun geheel, of in verstrooide brokken vertoond. Men denke hier slechts aan de Druzen-are (bij verbetering het Drusus oorkussen genoemd) te Bentheim; aan de Ara Ubiorum bij Keulen (5 [5. TACIT. Ann. Lib. I C. 39.]); aan de Gretescher Steenen in het Osnabrucksche (6 [6. MÖZER, Osnabr. Gesch. Th. I. p. 448.); aan den Cornelius-Berg bij Helmstad ([ref]STRUVII Syntagma Hist. Germ. p. 56.]), en aan zoo vele anderen, in het Holsteinsche en in Denemarken. Even gelijk deze nu was dan ook de steen, dien wij behandelen, een offeraltaar aan de Godheid of de heilige priesters gewijd, die op den Tankenberg hare localiteit had. — En wanneer wij nu verder onderzoeken, welke deze Godheid ware, dan zal daaruit voor onzen reeds zoo dikwerf genoemden steen, eene — inderdaad boven anderen uitstekende — belangrijkheid geboren werden. Immers, voorgelicht door TACITUS, en met inachtneming van alle omstandigheden, door dezen Schrijver geboekt, meenen wij, dat deze Godheid geene andere kan geweest zijn, dan de beroemde TANFANA, wier magtige

|pag. 198|

invloed zich wijd en zijd over de omliggende volkstammen schijnt uitgestrekt te hebben (7 [7. TACIT. Ann. Lib. I C. 51. Het is van belang, hier wel op te merken, dat TACITUS in het meervoud zegt: » Celeberrimum illis gentibus templum, enz.” waaruit ten duidelijksten blijkt, dat de vermaardheid van den hier bedoelden tempel zich niet tot eenen enkelen volkstam bepaalde, maar zich over vele andere volkstammen uitstrekte.]).
Doch hier moeten wij het betreuren, dat de kortheid van dit ons bestek niet gedoogt, thans in eene breedvoerige ontwikkeling en staving dezer stelling te treden; iets, waartoe ons eerlang een in het bijzonder daartoe strekkend betoog in de gelegenheid zal stellen.
Was dan ook alzoo TANFANA de magtige beheerscheres dezer indrukwekkende oorden, dan was ook de Groote Steen het hoofd-altaar aan haren dienst gewijd; dan werden ook vele jaren lang op dezen de offergaven, die voor haar bestemd waren, ter nedergelegd; maar dan werd ook bij dezen de stem gehoord, die den heldenmoed onzer voorvaderen deed ontvlammen tegen den overmoed der Romeinen; en, wij schromen het niet te zeggen, dan was ook hier de plaats, van waar de edele ARMINIUS, aangemoedigd door dezelfde magtige stem, zich op weg begaf, om, slechts weinige dagreizen van hier, zijnen Hermanslag te leveren, de legioenen van VARUS te vernielen, en zich bij het nageslacht eenen onsterfelijken naam te verwerven. — Met regt prijzen wij

|pag. 199|

alzoo den maatregel, waardoor dit ruwe granietblok van zijne plaats werd opgenomen en weggevoerd, om, als een merkwaardig gedenkstuk der oudheid, het marktplein te Oldenzaal tot sieraad te strekken.

J. Weeling.

_________
– Weeling, J. (1847) De groote steen te Oldenzaal. Overijss. Alm., 1848, 185-199.

Category(s): Oldenzaal
Tags: ,

Comments are closed.