Het Eeuwfeest te Hertme en Senderen

HET EEUWFEEST

TE

Hertme en Senderen.

_____________

     Aan den Rijksstraatweg van Almeloo naar Borne en Hengeloo ligt op een goed uur afstand van eerstgenoemde gemeente de landelijke buurschap Senderen, een der bekoorlijkste plekjes van het schoone Twenthe. Aan de zuidzijde van de buurschap staat het bekende Carmelieten-klooster, en een weinig verder op een hoogte, vanwaar men de geheele omgeving tot op een klein half uur afstand kan overzien, tusschen golvende korenvelden het voor een tiental jaren gebouwde klooster der Carmelietessen. Jaarlijks komen honderden en nogmaals honderden uit alle streken van Overijsel, uit den Gelderschen Achterhoek en de Veluwe een bezoek brengen aan het gastvrije paters-klooster, om in stille eenzaamheid de ziel te zuiveren van het wereldsche stof en kracht te putten tegen den strijd, waarin naar het woord der Schrift ’s menschen leven opgaat.
     Wie gesterkt door de verfrisschingen, hem door den broeder gastenmeester met kloosterlijke gulheid geboden, een paar uurtjes gaat wijden aan ronddolingen in de schoone omstreken, zal die wandeling geen tijdverlies rekenen.
     Vooral in “de maand der bloemen,” in de schoone Mei zal men moeilijk verrukkelijker natuur vinden. Wie van het klooster uit den weg inslaat naar de buurschap Hertme, betreedt na een paar minuten wandelens de lommerrijke dreven van het voormalig slot Weleveld, dat in 1307 door Berend van Ruinen gesticht, later verviel aan het geslacht

|pag. 2|

von Scheele, dat thans in de mannelijke lijn uitgestorven en in de vrouwelijke linie tot armoede vervallen is. Tusschen hooge, breedgetakte eiken, wier, pas ontloken zacht groene blaadjes bekoorlijk afsteken tegen het donkergroen loof van kastanjes en iepen, tusschen dicht ineen gegroeide acacia-heesters en boschjes van lijsterbessen, tusschen wilde genista’s beladen met zware trossen goudgele bloemen, tusschen drie, vier voet hooge varens, tusschen akkers met bloeiend koolzaad en golvend graan gaat uw weg over kronkelende beekjes voort, totdat ge, na een breede strook heide overgegaan te zijn, in het boschrijke Hertme, tusschen hooge eiken verscholen, het landelijke kerkje van St. Steffen bereikt.
Van hieruit gaat ge door breede lanen van eiken en iepen, nu eens tusschen graanvelden, dan weer langs malsche weiden, de beek over naar Borne, welks voor weinige jaren gebouwde heerlijke St. Steffenskerk reeds uit de verte al uw aandacht boeit.
     De vorige week werd te Hertme en Senderen een heugelijk feest gevierd. De bijkerk van Senderen, naast het klooster tusschen het geboomte verscholen, was evenals de parochiekerk te Hertme met waaghouttakken en dennengroen allerkeurigst versierd. Zondag 11. wapperde in Senderen, Dinsdag in Hertme van kerk en pastorie, van de kloostergevels en uit de huizen der landlieden Neerlands vlag in breede plooien door de lucht.
     Geestdrift en heilige blijdschap spiegelden zich af op het gelaat der dichte menigte, die ’s morgens en ’s avonds tempelwaarts toog om de H. Missie-oefeningen bij te wonen, die door de WelEerw. Paters Redemptoristen van Groeningen, Peters en Fijgen gegeven werden, om de gemeente voortebereiden tot een waardige viering van den gedenkwaardigen dag, waarop nu een eeuw geleden de parochie Hertme en Senderen opgericht en de beide kerkjes gebouwd werden.
     Zondag 11. werd te Senderen, Dinsdag te Hertme onder den plechtigen Hoogdienst, opgedragen door den W.Eerw. heer Pastoor, geassisteerd door de WelEerw. Paters Prior en supprior van het klooster en de WelEerw. Pastoors van Saasveld en Borne, door de

|pag. 3|

Eerw. Paters Peters en van Groeningen de feestrede gehouden, waarin uit de geschiedenis der parochie den geloovigen getoond werd, op hoe duidelijke wijze de goddelijke Voorzienigheid in den loop der eeuwen aan deze gemeente hare liefdevolle leiding geopenbaard heeft.
     Tot blijvend aandenken aan deze heugelijke dagen zal, vertrouw ik, den lezers van Het Centrum, maar bovenal den parochianen van St. Stefanus te Hertme en Senderen de hier-navolgende historische schets niet onwelgevallig zijn.

     Vóór de invoering der zoogenaamde Hervorming in de 16e eeuw vormde Borne, Hertme, Zenderen en Bornebroek tezamen één parochie, wier patroon de H. Stefanus was.
     In de oude parochiekerk te Borne stonden behalve het hoofdaltaar nog twee zijaltaren.
Een dezer was het altaar der Allerh. Maagd Maria, waarop door de Eerw. Moeder-Overste van de zusters te Almeloo, Mechtildis van der Souwe en twee priesters, Jacobus Hilbing, pastoor te Borne en diens broeder Johannes, in 1420 eene vicarie was gesticht. Het andere zijaltaar was toegewijd aan den H. Nicolaas.
     In de laatste helft der 16e eeuw beleefde de parochie van Borne allertreurigste dagen.
Gesteund door den heer van het nabijgelegen Weleveld, Christoffel von Scheele, voerden de twee laatste pastoors Petrus van Straelen en Johannes Nijhof, die beiden hun H. Geloof afzwoeren, hunne kudde op de wegen der dwaling. De parochiekerk werd den katholieken ontnomen, en bijna een eeuw lang was de gemeente herderloos. Van tijd tot tijd kwamen uit Oldenzaal en van over de grenzen ijverige priesters tersluiks naar deze streken om in het nachtelijk uur in duizenderlei gevaren de verweesde kudde bij te staan.
     De eerste pastoor, die hier na de invoering der Hervorming weer zijn vast verblijf vestigde, was de latere Vicaris-Apostolicus Gerardus Potcamp, die uit Borne geboortig, zijn intrek nam in het huis zijner ouders.
Het lijdt wel geen twijfel, of ook pastoor Potcamp, verrichtte van tijd tot tijd de gods-

|pag. 4|

     dienstoefening te Hertme op het Groothuis; zijne zuster Geertrui Potcamp toch was gehuwd met den eigenaar van genoemde hofstede. Zij was de moeder van den lateren aartspriester van Lingen Egbert Groothuis, zoodat de kleine parochie van Hertme het voorrecht heeft, twee uitnemende priesters en hoogwaardigheidsbekleeders aan de kerk geschonken te hebben.
      Zooals de meeste priesters in dien tijd, geraakte ook pastoor Potcamp in de uitoefening zijner geestelijke bediening in moeilijkheden met de regeering. Dientengevolge week hij uit naar Munsterland, waar hij pastoor en later aartspriester werd van Lingen. Tot Provicarius-Apostolicus verheven, stierf hij te Leiden nog vóór de bisschoppelijke wijding ontvangen te hebben, den 16en December 1705.
     Had pastoor Potcamp tijdens zijne geestelijke bediening te Borne zich meestal opgehouden in het dorp zelve, zijne opvolgers gaven — zeker om veiliger te kunnen arbeiden — de voorkeur aan het landelijke Hertme, waar van toen af steeds op Zon- en Feestdagen de H. Diensten op het Groothuis verricht werden.
Dat ook reeds door pastoor Potcamp nu en dan op het Groothuis gekerkt werd, blijkt ten overvloede nog uit de klachten der predikanten over de “Paepsehe Stouticheden”, uitgebracht op de klassikale vergadering van April 1667 (Deventer) waarop werd meegedeeld: “dat de papen ter Hoente, Overgouw, van Leiden, Voorst, Eijlands en andere te Saasveld, Hartman, Albergen, Geesteren, Dulder en overal in Twenthe, Eustatius en Franciscus, monniken van ’t Oosthuis (over de grenzen gelegen) sich geduirig ophouden, dienst doen, collecten aanstellen, en de hare animeren om alle insolentiën tot nadeel van Staat en Kerke te plegen; ook de cloppen te Oldenzeel en Enschede de paapsche jeugd institueeren.”
     De Roomschen waren dan ook destijds, ten gevolge van de verwikkelingen tusschen de Staten-Generaal en den Bisschop van Munster, den manhaftigen Berend van Galen, wel een weinig “stout”. Een eeuw lang hadden zij de heerschappij gevoeld van mannen, die niets liever deden, dan jacht maken op “papen”;

|pag. 5|

en toch bestonden de vervolgde Roomschen het: “om te Oldenzeel uit te bersten tot de stoutigheid datse hebben — 2 à 300 man sterk — met paternosters in de handen, hare omgangen om de kerke durven doen op Donderdag voor Paasschen. En (pastoor) Voorst sich te Saasveld ophoudende durft de luijden stijven, indien sij van den predicant gemolesteert worden, hetselve hem te klagen dat hij er dan bij den heer Drost van Twenthe in versien sal.”
     Te Weerseloo ging men zelfs zoover, dat men al zingende rondtrok om den Protestanten aan te zeggen, dat zij eerlang de psalmen van Datheen zouden moeten verwisselen voor het Roomscbe kerkgebruik. “Uw Bededagen,” zoo zong men den Protestanten spottend toe:

          “Uw Bededagen en kerkengaan
Wil de Bisschop van Munster niet langer
                         [verstaan.
          De Misse moet gij hooren
          Of gij gaat verlooren.”

     Eenige jaren later zongen de katholieke boeren een toontje lager, of liever: zij lieten hun uitdagend versje heelemaal achterwege.
En het was hun geraden ook. De Bisschop van Munster trok na een kortstondige bezetting van het land binnen de grenzen van zijn Stift terug, en bij zijn vertrek nam weer de oude vervolging der katholieken een aanvang.
     In 1687 was, blijkens de notulen der classikale vergadering van Deventer, Albertus Beker, of Bekkerink, pastoor van Hertme.
“Te Borne, zoo heet het daar, woont een pape genaemt Albert Beker, op ’t Groothuis in boerschap Hertmen, die daer openbaere dienst doet, daer se ook uit de Heerlijkheid Almelo en omliggende plaetsen opentlijk bij groote troppen heen lopen.”
     Toen pastoor Albertus Beker die, te Hazelunne over de grenzen geboren, te Munster zijne godgeleerde studiën gedaan had, na een moeitevolle bediening den 10 Januari 1697 aan de tering overleed kwam de vroegere pastoor van Rijssen Joannes Lefers naar Hertme. Pastoor Lefers was een man van grooten, zichzelf vergetenden ijver. Onver-

|pag. 6|

schrokken vervulde hij zijne priesterlijke bediening, zonder zich om boete of kerker te bekreunen. Toen hij in Rijssen overvallen en in de gevangenis terecht was gekomen, ging hij — zoodra de deuren van zijn kerker weer voor hem open gingen — aanstonds opnieuw in het openbaar op Leyerweert en Langcamp, in Suna en Enter dienst doen. Hij stierf als pastoor van Hertme in 1709 of 1710.
     Zijn opvolger was Stefanus Meyer, die in de onmiddeilijke nabijheid van het Groothuis eene pastorie bouwde op de plaats genaamd “de Kolk.” Eene kamer van de pastorie werd tot kapel ingericht, om er door de week de H. Diensten te doen. In eene beantwoording van een “ordre en publijkatie van Ridderschap en Steden van Overijssel” van 11 April 1778, waarbij dezen gelastten dat de Roomsche gemeenten eene memorie moesten inleveren van de Roomsche kerkhuizen of kerkschuren of boerenhuizen waar dienst werd gedaan, werd o.a. vermeld:

          “In het quartier van Twenthe
                              No. 9
          Borne — in drie boeren-huisen.
Het 1 genaemt Groothuis in Herten.
     2     „     het Hulscher in Zenderen.
     3     „     Wierick op het Bornerbroek.
     en 4 op werkdagen in een kamer of vertrek onder één dak met het woonhuis van den Roomsch Priester, den Kolk genaemt gelegen in Herten.”

     Pastoor Stefanus Meijer is alzoo de stichter van de Pastorie en het Kerkhuis de Kolk te Hertme. Door zijne stichting werd Hertme een vaste statie, en de gemeente Borne met de omliggende buurschappen in het geloof bewaard.
     Zijne uitgestrekte gemeente met hare talrijke bevolking kon de pastoor alleen niet naar behooren bedienen, maar zijne last werd weldra verlicht, toen de kerkelijke overheid den WelEerw. heer Gerardus Ensman als kapelaan naar Hertme zond. Wanneer hij benoemd werd is niet met zekerheid te zeggen.
In 1717 was Ensman kapelaan te Ootmarsum, van 1726 tot 1730 pastoor te Goor. Pastoor

|pag. 7|

Geerdink heeft heer Ensman opgenomen in de rij der pastoors van Hertme, doch m.i. ten onrechte. Immers, pastoor Stefanus Meijer overleed eerst in 1737 en werd opgevolgd door zijn kapelaan Gerardus Joannes Hommels (of Hummels).
     Deze godvreezende priester was uit Oldenzaal van geboorte en had te Hertme zijn broeder als kapelaan bij zich, terwijl zijne Zuster de huishouding bestuurde. Zij vormden, zegt pastoor Geerdink, eene voorbeeldige huishouding op den Kolk te Hertme.
     Maar evenals zoovelen zijner medebroeders bleef ook dezen ijvervollen Herder de lijdensbeker niet gespaard. Veertig jaren lang had hij de parochie van Hertme—Borne bestuurd, toen in 1774 een hevige storm de gemeente kwam teisteren.
     Twee zusters Anna en Geertruida Hesselink uit Zenderen kwamen pastoor Hommels verzoeken haar in het katholieken geloof te onderrichten en voor te bereiden tot de uitvoering van haar besluit, om de protestantsche dwaling, waarin zij geboren en opgevoed waren, te verlaten en in den schoot der H. Moederkerk terug te keeren.
     Om zijne gemeente voor vervolging te bewaren onthield zich pastoor Hommels van elke medewerking. Op zijn aanraden gingen de gezusters in 1774 de grenzen over en werden in Munsterland in de schoot der kerk opgenomen.
     Niet zoodra was dit ter oore gekomen van den Drost van Twenthe, den bekenden dwingeland von Heijden-Hompesch, of in toorn ontstoken beval deze kerkvervolger — na daartoe machtiging bekomen te hebben van de Provinciale Regeering bij resolutie van den 12en Mei 1774 — dat de kerk te Hertme zou gesloten worden en gesloten moest blijven, totdat de gevluchte zusters Hesselink zouden zijn teruggekeerd. In October van hetzelfde jaar werden alle pastoors van Twenthe voor den Drost gedaagd en op barschen toon werd hun gevraagd: Wie der papen kennis had gedragen van de ontvluchting der bekeerlingen?
     Toen allen eenparig verzekerden geheel en al onkundig te zijn geweest van de vlucht

|pag. 8|

dezer meisjes, werden zij gedreigd met sluiting der kerkhuizen en verbod van elke uitoefening van den godsdienst indien zij het nog eens zouden wagen zich aan dergelijke “paapsche stoutigheden” te buiten te gaan.
     Na verloop van tijd keerden de zusters, vertrouwende dat de tijd kalmte gebracht zou hebben naar hun geboorteplaats terug. Maar zij rekenden buiten den Drost van Twenthe.
Niet zoodra had deze haar terugkeer vernomen, of hij liet de onschuldige kinderen oplichten en naar zijn slot te Ootmarsum voeren.
Men drong de weerlooze maagden — o, weergalooze verdraagzaamheid! — om naar de Protestantsche kerk te gaan. Maar wat men ook deed om haar tot afval te brengen, heldhaftig en onwrikbaar stonden de arme slachtoffers vast in de genade des geloofs haar door God geschonken. Den 30 Dec. 1777 gelukte het den gevangenen haar kerker te ontvluchten; waarschijnlijk geholpen door de grafelijke dienstboden, ontkwamen zij gelukkig over de gracht van het kasteel, die met een dikken ijskorst bedekt was, en eenmaal in vrijheid liepen zij nog dienzelfden nacht zonder ophouden voort, totdat zij over de grenzen in veiligheid waren.
     Nu kende de woede van den Drost geen grenzen meer. De kerken van Ootmarsum en Hertme werden op staanden voet met sluiting bestraft. Alle uitoefening van den godsdienst was er voorloopig verboden en zou verboden blijven, tot zoolang de vluchtelingen zouden teruggekeerd of teruggebracht zijn.
     ’t Was in het hartje van den winter, de sneeuw lag twee, drie voet hoog, en nu zagen de katholieken van Ootmarsum en Hertme— Borne, zich genoodzaakt om op Zon- en Feestdagen urenver weg te trekken om de H. Mis te kunnen bijwonen.
     Pastoor Hommels werd gestraft met intrekking zijner admissie, d.w.z. alle uitoefening van priesterlijke functiën werd hem verboden, en men gelastte hem en zijn broeder kapelaan Hommels onverwijld de pastorie te verlaten. Pastoor Hommels vertrok en bouwde zich op het erve Bartelink — waar thans de familie Barentzen woont — eene woning met huiskapel. Hier stierf de waar-

|pag. 9|

dige man op hoogen leeftijd vóór het jaar 1790. Bemind bij God en de menschen, blijve zijn aandenken in zegening!
     Pastoor Hommels vermaakte zijn kelk aan de kerk te Hertme. ’t Is een eenvoudig bewerkt stuk, in welks voet gegraveerd staat: “Adjuva me Domine et salvus ero. Ps. 118. G. I. Hommels, Pastor Bornae.
     Toen Pastoor Hommels verdreven was, zond de kerkelijke overheid den WelEerw. heer Henricus Lammerinck — te Reutum op Lammerink geboren — naar Hertme. Intusschen was de Goede Week begonnen, en nog steeds bleef het sluitings-decreet gehandhaafd.
Ten einde raad besloot de Ootmarsumsche kapelaan de WelEerw. Heer F. Hamsing een laatste redmiddel te beproeven. Hij begaf zich naar den Haag tot den Oostenrijkschen Gezant en wist door bemiddeling van dezen te bewerken, dat de Staten-Generaal het verbod van den Drost en de Provinciale Regeering vernietigden. Wie zal de vreugde beschrijven, die in Twenthe en vooral te Hertme en Ootmarsum het hart der arme, vervolgde Katholieken vervulde, toen de blijde mare van mond tot mond rondliep, dat kapelaan Hamsing het pleit gewonnen had en de kerken weer geopend gingen worden? Hoe blij zal voor hen het Paaschfeest van 1778 geweest zijn, toen den 19 April na vier maanden van lijden‘ de kerkdeuren weer opengingen en het blijde Alleluja ten Hemel steeg, in een plechtige H. Mis de parochie Gode haar dank bracht voor de onverwachte redding! Honderden guldens boete hadden de katholieken moeten opbrengen, maar dat alles was ten eenemale vergeten, nu weer hun godvruchtig hart zich kon uitstorten voor het H. Altaar des Heeren.
     Kenschetsend voor den staat van verdrukking, waarin destijds de katholieken alhier leefden, is het schrijven van den Drost von Heijden-Hompesch waarin hij, bij een vroegere sluiting, den 17 Juni 1773 aan de gemeenten van Delden, Enschede, Borne en Ootmarsum toestond: “om den dienst in hare respectieve kerkhuisen weer te verrigten glijck voorheen, waarbij sij met de leden van haar gemeenten egter well ernstig worden gewaarschout en

|pag. 10|

gelast om sig sorgvuldig te wachten van eenig hindel int publijk te pleegen, veelmin sig buiten hare kerkhuisen knielende of met hare Rozenkransen te vertoonen, alles bij poene van nader correcties”. (Geerdink p. 452).

     Korten tijd daarna werd op zekeren dag, ’s morgens in de vroegte, bij pastoor Lammerink op den Kolk te Hertme met kracht aan de schel getrokken. De boodschapper kwam den pastoor aanzeggen, dat in Zenderen op de hofstede Leferink, de vrouw des huizes ziek was geworden en in stervensgevaar verkeerde. De pastoor ging aanstonds op weg, doch stond zeer verwonderd, toen op zijn vraag: hoe het met de zieke was, tot antwoord kreeg, dat zij van geen zieke wisten.
Pastoor Lammerink begaf zich naar de vrouw, die nog niet was opgestaan en begreep al spoedig, dat er redenen genoeg waren haar de H. Sacramenten toe te dienen. Nauwelijks had de vrouw het H. Oliesel ontvangen, of zij blies den laatsten adem uit. Sinds dien tijd, zegt pastoor Geerdink, aan wiens werk dit verhaal ontleend is, bestond te Hertme en Zenderen, een groote godsvrucht jegens den H. Engelbewaarder.

     Tengevolge van de twisten tusschen de Patriotten en de Keezen op het einde der vorige eeuw, geraakte de vervolging der katholieken van lieverlede meer op den achtergrond; de vrijheidsbeginselen drongen steeds dieper door in het volk, en dit alles had voor de katholieken ten gevolge, dat hun toestand met den dag verbeterde. De katholieken van Borne hadden reeds lang den wensch gekoesterd een kerk in, of ten minste in de nabgheid van het dorp te hebben. Pastoor Lammerink liet zich door de Bornesche ingezetenen bewegen zijn woonplaats van Hertme naar Borne te verleggen. Toen in 1785 daar kerk en pastorie voltooid waren, bracht hij zijn besluit ten uitvoer en vestigde zich in de pastorie, die aan het eind van het dorp aan den kant van Hertme was opgericht.
     De katholieken van Hertme en Zenderen achten zich door dit vertrek van den pastoor — en niet ten onrechte — verongelijkt. Zij

|pag. 11|

wendden zich tot de kerkelijke overheid en deden, om meer klem aan hun betoog te geven, ook een beklag bij de Provinciale Staten van Overijsel. In dit rekwest beklagen zij zich: dat zij “tot haar innig leedwezen en zielssmerte ondervinden, dat die van het dorp Borne Requestranten nu wel gaarn zouden willen noodsaken en dwingen om ook mede van het kerkhuis te Borne en Rooms priester aldaar gebruik te moeten maken; wordende in deesen door die van het dorp Borne bewaarheid het gemeene zeggen, namelijk: Dat die een vinger heeft al ras de geheele hand wil hebben.”
     Hun beklag vond gehoor bij de Gedeputeerden, die den 17 Juni 1786 den beklaagden Roomsch Priester Hend. Lammerink (gelastten) om zijn dienst in gemelde buurschappen te continueeren als voorheen en daartoe wederom om den Kolk te gaan wonen, tot zo lange hij zal hebben aangetoond op eene wettige en gewoone wijze van daar in eene andere gemeente geplaatst te zijn, wanneer de Aartspriester wordt gelast, dat de supplianten wederom met een ander en bizonderen priester aldaar worden voorzien.”
     Ten slotte werd toch de zaak tot wederzijdsch genoegen geregeld. Pastoor Lammerink werd pastoor van Borne, waarbij Bornerbroek gevoegd werd, en pastoor Joannes Mulder, uit Borne van geboorte, werd door de kerkelijke overheid aangesteld tot eersten herder van de nieuwe statie Hertme en Zenderen.
     Onder zijn bestuur kwam in Zenderen in 1798 de kerk tot stand en werd omstreeks denzelfden tijd ook de huiskapel van Hertme vergroot en tot een kerk ingericht.
     In het jaar 1800 werd pastoor Mulder verplaatst naar Losser en opgevolgd door den WelEw. heer Theodorus Blom, die na een kortstondig verblijf te Hertme in 1803 het bestuur over de parochie van Delden aanvaardde.
     Zijn opvolger pastoor Wernerus Nieuwenhuis, vroeger kapelaan te Deurningen, nam de parochie van Hertme en Zenderen waar tot 1832, toen hij benoemd werd tot pastoor van Losser.
     Onder het bestuur van zijn opvolger pastoor

|pag. 12|

Henricus Joannes Gerardus Slutken, uit Ootmarsum van geboorte, werden belangrijke herstellingen en vergrootingen aan de kerk van Hertme aangebracht. De werken werden uitgevoerd door den Oldenzaalschen aannemer J. Riemerink en beliepen het bedrag van f 2395.
     Toen in 1837 het werk voltooid was werd pastoor Slutken verplaatst naar Renkum. In zijne plaats werd gezonden pastoor Egbertus Lohuis te Groot-Agelo geboren, vroeger kapelaan te Hengeloo en Bornerbroek. Reeds in 1841 verliet hij Hertme om de kudde van St. Lambertus te Hengeloo te gaan besturen.
     De oud-kapelaan van Delden en Enschede, Joannes Rientjes was zijn opvolger. Gedurende elf jaren had de parochie Hertme en Zenderen het geluk dezen ijverigen en talentvollen priester als herder te bezitten. Kerk, pastorie en omgeving werden door hem verfraaid, maar zijn hoogste lust was het, in zichzelf en zijne schaapkens den geestelijken tempel der Christelijke volmaaktheid op te bouwen. Het zoogenaamde “Broek,” onder Hertme stond destijds in geene deele in geur van heiligheid.
De bewoners, in onwetendheid en verwildering opgegroeid, stonden bekend als lieden, die het met de rechtvaardigheid zoo nauw niet namen en hun slag sloegen waar zij konden. Pastoor Rientjes zocht hen op, onderrichtte, vermaande in alle geduld en lankmoedigheid en had het geluk zijn ijver met den besten uitslag bekroond te zien; het weleer zoo beruchte “Broek” werd een der beste gedeelten van zijne kudde. Tranen welden op in het oog zijner parochianen, toen hun geliefde herder in 1852 naar Geesteren verplaatst werd. Hij overleed aldaar in 1884. Bijna een halve eeuw is sedert zijn vertrek vervlogen, maar nog steeds is het aandenken van Pastoor Rientjes in Hertme en Zenderen in zegening.
     Zijn opvolger was pastoor Lambertus Heinink uit Oldenzaal, die 33 jaren lang de parochie in allen eenvoud en ijver bestuurde.
     Onder zijn pastoraat werd het klooster der WelEw. paters Carmelieten te Zenderen opgericht.
     Toen pastoor Heinink in 1885 zijn emeritaat aanvroeg, werd de ijverige kapelaan van

|pag. 13|

Zwolle, de bekende kapelmeester van O. L. Vrouwe, de weleerw. heer Th. Hofman aldaar, tot pastoor van Hertme benoemd. Na tien jaren lang als ijvervolle herder de parochianen van St. Stefanus te Hertme en Zenderen op de wegen des heils geleid en de Kerk verrijkt te hebben met tal van kostbare kerksieraden, o.a. een Monstrans, en een Doopvont, kunstwerken uit het beroemde atelier van den Utrechtschen “Altmeister” op het gebied van kerkelijke goud- en zilversmeedkunst, den heer J.H. Brom, werd pastoor Hofman benoemd tot pastoor van Hilversum en opvolger van Z. D. H. Mgr. Henricus van de Wetering, die den Aartsbisschoppelijken zetel van St. Willibrord ging bestegen.
     Op pastoor Hofman volgde de WelEerw. heer B.P. Velthuijsen, die den vurigenwensch koestert, dat het hem gegeven mag zijn te Hertme weldra een nieuwe kerk te stichten en het nederige kerkje van Zenderen in behoorlijken staat te brengen.

     De parochie van Hertme en Zenderen viert met geestdrift het eeuwfeest harer oprichting.
En waarlijk er is reden om dankbaar te jubelen voor het oog des Heeren. Wat al zegeningen en genaden zijn in die honderd jaren in deze kleine kerkjes over de gemeentenaren neergevloeid! Vyfhondprd bruidsparen knielden op de treden van het altaar neer en werden door de zegenende hand des Priesters in den echt verbonden. Over zeventienhonderd kleinen vloeiden de wateren van het H. Doopsel neder; meer dan een half millioen H. Communies werden hier ontvangen; bijna veertigduizend maal het H. Misoffer opgedragen. In de schaduw van het H. Kruis werden de lichamen van bijna 1300 volwassenen ter laatste rustplaats neergelegd en wachten er op de wederkomst des Heeren.
Wat al gebeden zijn hier opgegaan naar den troon des Heeren! Wat al goede voornemens werden opgewekt in het hart der geloovigen, als van den kansel het Woord des Heeren weerklonk! Hoe vele gebroken harten vonden troost en opbeuring in het H. Sacrament van Boetvaardigheid! Hoe velen hebben hier ster-

|pag. 14|

vensmoed geput in de bronnen door den Heiland in zijne H. Kerk geopend!
     “Tua autem, Pater, providentia gubernat,”riep terecht in zijne schoone feestrede de WelEerw. Pater Peters uit!
     Vóór de Hervorming vormden Borne, met Bornerbroek, Hertme en Senderen slechts ééne kerkelijke gemeente; zij stond daar een ouden breedgetakten eik gelijk, maar die in schors en spint aangetast, hier en daar verkankerd en vermolmd was. En ziet, de storm der vervolging verhief zich; loeiend en bulderend dreven de orkanen de bliksemzwangere wolken voort. De oude eik werd van kroon en takken beroofd; in dwarrelwinden opgenomen werd zijn loof naar de vier hemelstreken verstrooid. Maar de stormwind schudde met de bladeren ook de eikels af, zij vielen in goede mulle aarde en groeiden op tot hooge zware boomen. De storm der vervolging dwong de katholieken meer eenzame en afgelegen oorden op te zoeken; eens gevestigd bleven zij in het toevluchtsoord, dat zij vonden, en thans troont de Goddelijke Koning der eeuwen in de vier parochiekerken van de gemeente Borne, heeft Hij zijn genadetroon gevestigd in de kapellen der drie kloosters, die hier in de laatste helft dezer eeuw werden opgericht.
     En het geslacht, dat hier de dwaling, zooal niet invoerde, dan toch door zijn invloed levensvatbaarheid schonk, de Von Scheele’s van Weleveld, trof het lot, dat bereid is voor allen, die in arren moede de schennende hand uitsteken naar de Bruid des Heeren. Hun slot werd met den grond gelijk gemaakt, hun geslacht stierf uit, en de laatste telgen van eene adellijke familie, die weleer eene eereplaats innam in de rij van Overijsel’s edelen, aten het brood der armoede.

                                        B.P. VELTHUIJSEN.

               HERTME,
     Maria — Hulp der Christenen,
               1898.

– Velthuijsen, B.P. (1898). Het Eeuwfeest te Hertme en Senderen.

Category(s): Hertme, Zenderen
Tags: ,

Comments are closed.