Oude kanaalplannen en waterwegen in Twente en omgeving I

Oude Kanaalplannen en Waterwegen
in Twente en Omgeving 1 [1. Met toestemming van de redactie en den schrijver overgenomen uit het Tijdschrift voor Economische Geographie van Januari 1929.])

door J.J. VAN DEINSE, Enschede.

_______

„’t Is alles wisseling,
waar w’ook onze oogen wenden,”
„De tijd bouwt weder op,
     terwijl zijn hand verstoort.”

     Deze twee eerste regels van het mooie gedicht, door den Rector J. Weeling geplaatst op den Tankenberg te de Lutte bij Oldenzaal, zijn ook van toepassing op de verkeerswegen en verkeersmiddelen. De oude Hessenwegen en Deventerwegen, die door Twente liepen en in hun tijd voorname handelswegen waren, liggen nu eenzaam en verlaten in de heide, de spoorwegen en straatwegen hebben hen verdrongen, evenals de zware en logge vrachtwagens en hessenwagens, die zich langs die oude wegen voortbewogen. Ook de scheepvaart in deze streken is eveneens eerst door de straatwegen en toen door de spoorwegen verdrongen en op hun beurt ondervinden nu de spoorwegen weder de concurrentie van auto’s, autobussen, electrische trams, fietsen en vliegmachines. Typeerend voor deze omstandigheden, is een nog aanwezig opschrift op een oude herberg in de Duitsche boerschap Springbiel tusschen Oldenzaal en Bentheim, welke herberg zeer was achteruitgegaan door den aanleg van den spoorweg tusschen bovengenoemde plaatsen. Dit opschrift luidt aldus:

„Wenn man das Jahr 1850 zählt,
„Durch Sturm gefallen und wieder hergestellt,
„Gut Logis für Pferde, Wagen und Jederman,
„Gott bewahre uns für die Eisenbahn”.

     Intusschen zijn deze oude herbergen aan de oude wegen weer meer tot bloei gekomen door het verkeer met auto’s, fietsen en autobussen.
Ja wie weet of we binnen niet al te langen tijd nog niet eens hier of daar in een gebouw een opschrift zullen lezen als volgt:
„Dit Huis was vroeger een Station,
„Tot de spoor het niet meer houden kon….”
en dan aan ’t slot bijv. de verzuchting:
„God beware ons voor de vliegmachine!”
     Nu we in Twente nog steeds in afwachting zijn van het Twente-Rijn-kanaal vertrouw ik, dat men er belang in zal stellen eens iets te hooren van vroegere kanaalplannen en oude waterwegen in deze streken. Het zal blijken, dat deze plannen niet zijn van vandaag of gisteren, maar dat men daarmede reeds ruim 600 jaar bezig is geweest! Van de over dit onderwerp geraadpleegde bronnen wil ik vooral noemen: Prof. Dr. Vaders, Munster, (over het Max-Clemenskanaal); Th. Hocks. Ahaus (de Berkel); H. Specht, Nordhorn (de Vecht); H.W. Heuvel, het Land van Berkel en Schipbeek; Mr. G.J. ter Kuile, Almelo de Twentsche Watermolens en mededeelingen van de heer C.J. Snuif, Enschede.
     Sedert eeuwen is men er steeds op uit geweest om verbindingswegen te scheppen, zoowel te water als te land, tusschen Holland en het Munsterland. Waren de landwegen gedurende het slechte jaargetijde voor het vervoer van koopwaren haast niet te gebruiken, dan trachtte men in dien tijd de riviertjes en zelfs beken, welke dan juist veel water hadden, voor het vervoer te benutten en waterwegen te verkrijen tusschen het Munsterland en de belangrijke Europeesche koopstad Amsterdam. Die waterwegen leidden langs de Berkel de Schipbeek, de Regge en de Vecht naar de koopsteden, Zutfen, Deventer en Zwolle en van daar naar het einddoel; Hollands voornaamste handelsstad. Wat de Schipbeek betreft dateeren die pogingen al uit de 14e of 15e eeuw.
Doch eerst iets over oude kanaalplannen in Westfalen. Reeds in 1651 stelde de bekende strijdbare maar ook vooruitstrevende Munstersche Bisschop Bernard van Galen, dien we hier in Twente als „Berendke van Goalen” kennen, zich in verbinding met de stad Zutfen betreffende de bevaarbaarmaking van de aldaar in den IJssel stroomende rivier de Berkel tot Stadtlohn of zelfs tot Coesfeld. Zijn doel daarmede was een zoo kort mogelijke verbinding tot stand te brengen tuschen het Munsterland en Amsterdam. Met de stad Deventer onderhandelde hij over een kanaal uit de Berkel naar de bij Deventer in den IJssel vallende Schipbeek. Ook met Zwolle maakte hij plannen over een kanaal van Nordhorn naar de boven-Eems om zoo de koopwaren volgens een directen weg naar Zwolle en Amsterdam te kunnen zenden. Hij trachtte bij al zijn pogingen dikwijls gebruik te maken van den naijver der steden Zutfen, Deventer en Zwolle die alle drie belang hadden bij verschillende waterwegen. Maar de oorlogen met Holland in 1665 en 1672 deden al deze plannen in duigen vallen en na den vrede van Nijmegen in 1678 brachten de Hollanders aan den Munsterschen en Oostfrieschen handel door verhooging der tollen voor Westfaalsche waren groote schade toe, zoodat de kanaalplannen tuschen Bernard van Galen en de Hollanders op niets uitliepen en de bisschop zijn heil zocht bij Oostfriesland van welke laatste onderhandelingen echter ook niets terecht kwam. De bouwlustige Bisschop van Munster Clemens August (1719—1761) vatte in het begin der 18e eeuw de plannen van Bernard van Galen met de stad Zwolle weer op, en stelde in 1723 de benoeming van een kanaal-bouwcommissie voor. De Vecht zou van Nordhorn stroomopwaarts tot aan de Burgsteinfürter Aa gekanaliseerd worden, deze tot aan de Düsterbach bevaarbaar worden gemaakt en van daar een kanaal naar Munster worden gegraven. Dat kanaal zou 38 K.M. lang worden met twee groote sluizen elk met 12 voet valhoogte.
Maar de plannen waren slecht voorbereid, vooral wat betrof den watertoevoer, de begrooting der kosten, die op ongeveer 120.000 Reichsthaler waren geschat en de wijze, waarop dat geld bij elkaar moest komen. Er was gerekend op de hulp der boeren, die met karren moesten helpen en in 1724 waren 1500 man, in 1725 800 arbeiders met het graven van het kanaal bezig. Maar Holland werkte niet mee waarschijnlijk door de ijverzucht der Overijsselsche handelssteden op Zwolle en tegenwerking in de Staten-Generaal van de Hollandsche steden, die belang hadden bij de vaart op den Rijn. Ook de Graafschap Bentheim werkte niet mee, ofschoon Clemens August nog wel Administrator dier Graafschap was tijdens de regeering van den gemoedskranken Graaf Hermann Friedrich. Vooral waren tegen deze Munstersche kanaalplannen gekant de Nordhornsche expediteurs en burgers.
Nordhorn toch was de zetel van een invloedrijken koopmansstand, de plaats van aanvoer en verzending van al de koop- en handelswaren, die over de Vecht naar Holland werden verzonden. Door den aanleg van het Munstersche kanaal zou Nordhorn slechts een doorgangsplaats worden. In een zeer beleefd schrijven van Nordhorn aan den Bisschop uitte de Magistraat de beste wenschen voor de totstandkoming van het kanaal; echter met de mededeeling, dat zij „geenen penning” voor de onderneming kon beschikbaar stellen. Ofschoon men schreef „van harten wenschende dat sulk een important werk, daardoor dese stadt door onmagt van haer ingesetenen daer toe geen penning contribueeren kan, tot een gewenscht en gelukkig eynde gebracht werden moge” is het duidelijk dat de nadruk werd gelegd op de woorden geen penning en de rest franje was. De zaak was dat de goede wil ontbrak.
Ook de boeren in de Midden- en Boven-Graafschap, waren tegen den aanleg van het kanaal. Zij verdienden vooral ’s winters als er weinig landwerk was en door het hooge water de scheepvaart op de Vecht levendig was veel geld met het aanvoeren per as van allerlei koopwaar en vooral zandsteen uit Bentheim en Gildehaus en hout uit het Bentheimer bosch. Zij begrepen, dat deze, als het kanaal tot stand kwam, langs andere en kortere wegen naar het vaarwater zouden worden vervoerd.
Toch zette Clemens August door en plaatste op 9 Mei 1724 in het bijzijn van het Domkapittel en de voornaamste Landstenden plechtig de eerste spade in den grond. Reeds 18 December 1725 kon de bouwheer met zijn broer Theodor, Bisschop van Regensburg, op een trekschuit van Munster tot ver achter Kinderhaus varen, ofschoon ze op die vaart zeker tot hun grooten spijt, eenmaal aan den grond raakten en slechts met groote moeite weer los kwamen.
In 1730 hield men met graven op en het gereede stuk werd in gebruik genomen. Het eindpunt kreeg den naam van Clemenshafen waar een expeditie- en posthuis werden opgericht. In 1757 vaarden op dit kanaal 3 trekschuiten en tweemaal per week een postschuit tusschen Munster en Clemenshafen. Ondanks herhaalde onderhandelingen met den Graaf van Bentheim met Zwolle Overijssel de Generale Staten en Pruisen slaagde Clemens August er echter niet in zijn kanaal verder te graven.
(Wordt vervolgd.)

____________
– Deinse, J.J. van (1929, 23 Januari) Oude kanaalplannen en waterwegen in Twente en omgeving I. Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant, 58 (3e Blad) (19), p. 1.

Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.