|pag. 294|
§6. De Vriese en Overijsselsche Gemeenten.1
|pag. 304|
Overijssel was eene der vier provinciën, waar het geweten der Remonstranten den meesten ingang vond. De Handelingen der gebannen Predikanten te Antwerpen dragen ten opschrift: »Het verhandelde der Kerkedienaren Remonstranten, die om der goddelyke waarheydt wille uit de Landen Gelderland, Holland, Utrecht en Overijssel gebannen, uytgeset en uytgeleydt zyn.”
Langen tijd zelfs was men over het algemeen in Overijssel tot de zaak der Remonstranten zoo genegen, dat men noode tot de Nationale Synode stemde en alleen onder beding, »dat zij gehouden zou worden tot vrede en eenigheid in de provintien en tot bevrediging der kerk. geschillen, en hare besluiten niet souden gelden, eer zy door de gezamelyke provintien souden syn goedgekeurd en geratificeerd.” Kampen, zegt men, hield die Vergadering het allerlangst tegen. Zeer aanmerkelijk was ook in Overijssel het getal van Leeraars, die van hunne bediening werden afgezet; en twee der geciteerden voor de Sijnode, THOM. GOSUINUS en ASS. MATTHISIUS, waren Predikanten te Kampen. Bekend is de aanklagt tegen al de Leeraars dezer stad, door ACRONIUS in de 36e sessie der Synode ingebragt, waarop zij bij GOSUIUS en MATTHISIUS ook de beide andere, VOSKUIL en SCHOLTERUS, voor zich daagde. Zij werden in het eerst door den Magistraat van Kampen gehandhaafd; maar reeds in den aan vang van 1619 waren daar twee Contra-Remonstranten, ACRONIUS en WILH. STEPHANUS, beroepen, en de Synode, na eerst VOSKUIL en SCHOLTERUS geschorst te hebben, 18 Febr., verklaarde de beide andere ook gesuspendeerd, zoo zij niet binnen veertien dagen op hare vragen voldoende antwoordden. Zij werden daarna met de overige geciteerden gebannen en VOSKUIL en SCHOLTERUS 22 Mei door de Synode afgezet.
Evenwel nog in het begin van Maart schreven de Contra-
|pag. 305|
Remonstranten uit Kampen, dat zoowel de Klassis als de Kerkeraad ten eenemale Remonstrantsch was; en de Remonstranten bleven, na de suspensie hunner Leeraars, op de gewone uren in de groote kerken vergaderen, tot gemeenschappelijk gebed en voorlezing en Psalmgezang, zonder Predikant, doch met grooten toeloop; waarvoor de Magistraat de vergunning der Synode (144e. sessie) vroeg. Deze echter verzocht, dat men die Leesvergaderingen zou verbieden. De afkondiging van den Biddag, in April, 1619, die zooveel tegenstands verwekte, geschiedde te Kampen, èn van het Raadhuis, èn door de Contra-Rem. in de kerk, en bij de Remonstr. door de Voorlezers in de kerk, daar zij vergaderden. Maar weldra werden deze Leesvergaderingen, volgens het verzoek der Synode, door den Magistraat verboden, en al de kerken door denzelven gesloten, uitgenomen de Broerenkerk, die men voor de Contra-Remonstranten openhield.
Toen hielden de Remonstranten, 20 Junij, voor de eerste maal buiten de kerken op vier plaatsen tegelijk vergadering en predikten op eene kloosterplaats in de open lucht.
Op aandrang van de Overijsselsche Synode, werd M. Gualtherus, sedert 1606 Rector te Kampen, en een ijverig voorstander der Remonstranten, 15 Sept., 1619, afgezet, en zelfs de Magistraat verzocht te procederen tegen de twee burgers, die in de Leesvergaderingen als Voorlezers hadden voorgegaan.
In het begin van 1620 (Januarij en Februarij) predikte GREVIUS (zie Heusden) ettelijke weken heimelijk te Kampen, en werd daar door GER. ARSENIUS, gewezen Predikant te Blankenham, geherbergd. Ofschoon dit geschiedde vóór de afkondiging van het plakkaat, dat ƒ 300 boete op het herbergen van gebannen Predikanten stelde, werd ARSENIUS daarom, en om verbodene predikatiën, van welke hij kennis zou gedragen hebben, 3 April, gevangen naar den Haag gevoerd, en eerst 3 Aug. met eene boete van over de ƒ 1500 en een jaar huis-arrest ontslagen. Een brief van SCHOTLERUS aan Jonker Otto Tengnagel, M. Gualtherus en twee andere aanzienlijke burgers, en door den eersten op straat verloren, Febr., 1621, bragt hen in groote moeite en bezwaar, dat, voor Gualtherus, op verbanning ten eeuwige dage uit de
|pag. 306|
stad en hare vrijheid uitliep. Hij zette zich te Elburg neder. In Februarij, 1622, kwam JOANN. MEIJLINGIUS, gewezen Pred. te Genemuiden, buiten Kampen in gevaar, daar hij op den weg door een’ der Wethouders werd herkend. Hij ontkwam het toen door het mistige weder. Maar in Aug. geraakte hij te Genemuiden in hechtenis, en werd hard behandeld. Doch hier ontkwam hij langs een touw van de gevangenpoort, en verder zwemmende over den IJssel.
Den 20sten April, 1623 werd PAULUS LINDENIUS, voormaals Pred. te Soest, en thans door de Directeuren naar Kampen gezonden, om de gemeente voor de tweede drie maanden te dienen, terstond bij zijne komst alhier, in het voorhuis van den burger, bij wien hij verblijven wilde, gevangen; bij het onderzoek met de pijnbank gedreigd, en 22 Junij ter eeuwige gevangenis op Loevestein verwezen.
De gewezen Predikant van Kampen, TH. GOSUINUS, viel in Jan., 1623, van de Remonstranten af; verkreeg landwinning, teekende de akte van stilstand, en verzoende zich met de kerk en den Kerkeraad van Kampen. Ook zijn gewezen ambtgenoot aldaar, VOSKUIL, die de verg. van 30 Sept. tot 4 Oct., 1619, en van Febr., 1621, te Antwerpen bijgewoond, en in dit laastgenoemde jaar Holstein had bezocht, om de gelegenheid voor de vestiging aldaar te zien, teekende niet lang na GOSUINUS de akte van stilstand, hij, naar het schijnt, gedrongen door de vrees, die de ontdekking der conspiratie velen inboezemde.
Voor de laatste drie maanden van 1621 was de bediening van Kampen opgedragen aan ARN. GEESTERANUS (zie ’s Hage).
Toen werd de opbrengst der gemeente voor de Broederschap geschat op ƒ 800 in het jaar, gelijk met Haarlem, Nijmegen en Amersfoort; maar in Aug., 1630, werd berigt, dat zij, even als andere gemeenten, veel minder opbragt dan de quote, haar opgelegd. In 1628, waarschijnlijk na de gevangenneming van LINDENIUS, was PASCHIER DE FIJNE hier eenige maanden lang, en deed vele predikatiën, doch, gelijk hij schrijft: »meestal by nacht, en met kleine vergaderingen, alwaer ik nog menigmaal van logement moste veranderen, om het groot perykel, dat daer was, also de Predikanten daer door eenen blinden yver seer dol yverden, ende de
|pag. 307|
Heeren, die seer geltgierig waeren, veel harder dan de plakkaten instelden, handelden. Sy seyden tegen de luyden, die haer op de plakkaten beriepen: wij en passen op de plakkaten niet, maer handelen naer onse diecretie, die seer klein was, en sy stroopten de goede luyden groote sommen gelts af, als in de Camper steurtjens (die daer op gemaekt syn) seer klaer vertoont is.” De vergadering in de schuilplaats, 1624, liet Kampen onverzorgd. De gemeente maakte toen met Vriesland en de kerken van Noord-Holland ééne (de 4e.) klasse uit. Bij de verzorging der kerken met vaste Leeraars, werd 18 Aug., 1632, besloten, CHR. H. OUWENS tegen den winter naar Kampen te zenden (zie over hem Dokkum).
Om de harde verdrukking, waaronder deze gemeente bleef zuchten, toen allen, op die van Leiden na, reeds in meerdere vrijheid herademden, bleef hare bediening meest in commissie, en niet langer dan van drie tot drie maanden, en veelal door Proponenten geschieden. Ook van hen zijn sommigen nog in banden geraakt. Dit werd het lot van:
GIDEON CURCELLAEUS, zoon van den Hoogleeraar. Hij werd 16 Mei, 1648, gevangen, en met betaling van ƒ 200 en uitbanning, na dagelijksche vermindering van spijs en drank, eerst losgelaten 16 Julij. Prins WILLEM II zelf had vroeger, hoewel vruchteloos, bij den Magistraat pogingen tot zijne bevrijding aangewend, zie Gedenkschr., bl. 101 en 102. Hij werd in datzelfde jaar Pred. te Noordwijk.
GEORGIUS KOENERDING, gevangen van 30 Oct., 1650, tot 22 Jan., 1651, terwijl hij bovendien eene boete van ƒ 200 moest voldoen. Hij werd Predikant te Gouda 1652.
JOANNES SNECANUS, kleinzoon van DANIEL JOHANNES (zie Bommel), werd onder het prediken overvallen, doch ontkwam over den muur der predikplaats. Hij werd mede Predikant te Gouda in 1665.
In de Verg. der Broederschap van Junij, 1666, werd haar de nood der verdrukte gemeente te Kampen zeer ernstig voorgedragen. Die van 1668 besloot, dat twee Proponenten (H. BIJSTERUS, in 1668 Pred. te Buren, en H. PAAUW, in 1669 Pred. te Gorinchem) haar bij beurten zouden bedienen. In de Verg. van Mei, 1669, verzocht zij voor eenige weken iemand, om haar te bedienen, en vooral, dat de Broeder-
|pag. 308|
schap zou trachten, door hare voorspraak, aan de gemeente vrijheid van prediking te verschaffen. De Verg. stelde toen, voor de bediening van deze en andere vacante gemeenten, ook de Predikanten van Maasland, Boskoop, Moordrechten Berkel ter beschikking van den Curator, onder verbeurte van hun traktement, doch met belofte, dat hunne gemeenten door de naastbijgelegene Predikanten zouden bediend worden.
In de Verg. van Junij, 1670, zond Kampen ƒ 150 voor de Broederschap, en verzocht BARTH. HARTZOEKER nog een’ tijd lang tot hare bediening te mogen houden. Ten volgenden jare verzocht de gemeente, dat haar een Leeraar wierd toegevoegd, die van de Broederschap mogt genieten ƒ 250; zij beloofde dan het overige tot zijn onderhoud op te brengen.
Dit werd toegestaan, met de bepaling, dat, indien een Proponent gezonden werd, deze van Kampen ƒ 250 genieten, maar van daar vertrekkende, weder met zijn Proponents-traktement zou tevreden zijn; en werd de bezorging van Kampen opgedragen aan eene speciale Commissie, tot welke twee Opzieners der gemeente behoorden (Jacob en Egbert Veen). Zij kreeg, als gewoonlijk (1 Dec., 1671,), een’ Proponent voor drie maanden. In 1673 (21 Nov.) werd haar van de Verg. der contribuërende kerken en Directeuren der minvermogende kerken aangeboden: »dat, indien zy een passepoort kunnen krygen, ymant haer zal toegezonden worden, om haer voor eenige weeken te doen sodanige dienst met predicken off andersins, hoedanigen zy van hem nae gelegentheyt des tyts zullen konnen trecken of genieten, voorts dat niet dienstich wort geoordeelt nu, en in dit beloop der saecken een bysondere predickplaetse gelyck als te koopen van de Fransche Gouverneur door een seer groote en excessive vereeringe.” Als de kerk in de Verg. van Mei, 1674, weder om een’ Leeraar voor eenigen tijd vroeg, en een Proponent reeds tot haar gekomen was, voegde zij er bij, dat »by haer reets tot desen einde een huis was ingehuurt.”
Sedert 1670 schijnt dus het een en ander van eenige opkomst der gemeente en betere uitzigten te getuigen; maar toch werd in Sept., 1674, den Remonstranten te Kampen nog het Godsdienstig zamenzijn met bedreiging van straf verboden.
Hier bleef hun het allerlangst de vrijheid van Godsdienst ont-
|pag. 309|
houden. Evenwel was het de tijd niet meer, dat dit laatste verbod hunne zamenkomsten kon beletten. En als de kerk in de Verg. der Broederschap van Julij, 1676, weder om bediening vroeg, kon haar die op meer vasten voet geschonken worden.
ADRIANUS MATTHEUS VAN ALPHEN, vroeger Advocaat, thans Proponent, zou, 1676, bij wederzijdsch goedvinden van hem zelven en de gemeente, met zijne familie naar Kampen gaan als Proponent, en op Proponents-traktement, met bijvoeging van hetgene de Broeders aldaar hem zouden toeleggen, in plaats van de reiskosten en het defroyement, die zij te voren gedragen hadden.
Hij gaf zich hierin over aan het verlangen der Broederschap, die hem beloofde, dat hij zou blijven gezonden en gehoord worden als andere Proponenten. Hij werd in 1678 door de gemeente tot haren Leeraar beroepen; maar dit beroep werd toen van wege de Broederschap te niet gedaan 22 Nov., en hem de bediening van Frederikstad opgedragen.
Sedert werd de gemeente weder van tijd tot tijd op verschillende wijzen door Predikanten en Proponenten bediend. In den winter van 1680 kwam hier de Proponent:
CASPARUS DANCKERTS. Zie Proponenten. Hij had, in de ziekte van zijnen schoonvader, NAERANUS, die 4 Dec., 1679, stierf, met een’ der Amsterdamsche Predikanten een’ tijd lang om de veertien dagen Oudewetering bediend. Als hij in de Verg. van Mei, 1681, uit Kampen klaagde over ongelijk, bij het beroep van een ander Proponent hem aangedaan, wenschte men hem satisfactie te geven, en werd hij, naar het verzoek van Kampen, aan deze gemeente als Leeraar toegestaan, op voorwaarde van zich, even als anderen, te vergenoegen met hetgene de gemeente boven het Proponents-traktement kon opbrengen, doch met het regt om elk wettig beroep naar elders op te volgen, en werd dit 19 Aug. alzoo besloten. Maar spoedig bleek het, dat dit traktement onvoldoende was. Kampen vertoonde, dat hare ontvangsten van 6 Nov., 1680, tot 17 April, 1681, geweest waren uit de collecten ƒ 34, het Avondmaal ƒ 17 en van renten ƒ 18, zoodat, na aftrek van de lasten, jaarlijks slechts 20 dukatons zouden overschieten. Daarop werd aan DANCKERTS zijn volle traktement uit de kas der Sociëteit toegelegd, onder beding, dat Kampen rekening zou doen aan den
|pag. 310|
Soc.-Boekhouder, en na DANCKERTS geen regt op een eigen Predikant zou pretenderen. Hij werd beroepen te Zwammerdam en Boskoop, en dit beroep toegestaan 19 April, 1684.
In de Verg. van 15 Mei, 1686, verzocht de kerk door haren afgevaardigde weder een ordinaris Leeraar; doch men begreep, dat dit verzoek meer uit vrees van niet geholpen te worden »als wel uyt nootsakelykheyt” voortkwam, en de afgevaardigde was tevreden, immers voor dat jaar, als de gemeente, gelijk te voren, door Proponenten zooveel mogelijk bediend werd. De Verg. van 15 Jan., 1699, besloot, om de ziekte en zwakheid van vele Predikanten en de schaarschheid van Proponenten, Kampen voor eenigen tijd onbediend te laten. In 1700 zoude kerk weder, zoo dikwijls als mogelijk was, bediend worden.
Onder zulk eene bediening moest eene gemeente wel verloren gaan, die om felle en langdurige verdrukking nimmer tot kracht en bloei had kunnen geraken. Wij vinden sedert 1700 van haar geene melding meer. Ook van geen overblijfsel der gemeente werd gewaagd, toen de Lutherschen te Kampen aansluiting met de Remonstr. Broederschap zochten. Dit geschiedde in 1792. Zij betuigden hunne begeerte hiertoe wegens afkeer van alle banden van menschelijk gezag in de Godsdienst, en verzochten onderstand voor het traktement van hunnen Leeraar. De Verg. der Broederschap wees het van de hand, èn om hare eigene financiële ongelegenheid, èn omdat zij het onraadzaam achtte, zich te mengen in een geschil tusschen de Lutherschen te Kampen en het Consistorie van Amsterdam. Drie jaar later trad de Leeraar (W. GOEDE) tot de Remonstranten over. Zie Rotterdam.
|pag. 336|
Bij de verzorging de gemeenten voor de drie laatste maanden van dit jaar, komen als zoodanige voor: in
|pag. 341|
OVERIJSSEL. Genemuiden, Kamperveen, Kuindert en Vollenhoven; te zamen ter bediening opgedragen aan JOANN. MEIJLINGIUS.
|pag. 361|
DE PROPONENTEN DER BROEDERSCHAP.
|pag. 364|
In de volgende lijst staat voor de namen der Proponenten het jaar, waarin zij tot de Euangeliebediening bij de Broederschap werden bevorderd; achter dezelve, hunne eerste vaste standplaats, en het jaar, waarin zij daar zich vestigden.
|pag. 368|
1675. Adrianus Mattheus van Alphen, Advocaat. Kampen. 1676.
1677. Casparus Danckerts. Hij was door J. NARRANUS te Oudewetering opgeleid, en een’ tijd lang in zijne school aldaar werkzaam (zie Seminarium). Hij werd zijn schoonzoon. In Nov., 1673, werd besloten, dat hij twee maanden te Amsterdam onder de institutie van Prof. v. LIMBORCH, zou komen, ten einde er orde op zijn examen zou mogen gesteld worden. Evenwel eerst in Julij, 1676, werd zijn examen vastgesteld, en bepaald, dat dit geschieden zou op mondelinge en schriftelijke specimina. In eene gecombineerde vergadering van Curatoren en afgevaardigden der subsidiërende
|pag. 369|
en Directeuren de minvermogende kerken, den 10den Nov., werden zijne specimina gelezen, en nadat ook Amsterdam, om vrede en eenigheid, zich geconformeerd had met de resolutie van Julij, werd zijn examen op den 12den Jan., 1677, gesteld. Het had plaats in Maart en hij werd tot Proponent aangenomen, ,,doch soo, dat hy sich zelve sal evertueeren, om binnen weynich weecken zyn bedeestheyt de ooverwinnen en alsoo als Prop. in dienst van de Societeyt te konnen gebruickt worden.’’. Kampen. 1681.
___________
Tideman, J. (1847) De Remonstrantsche Broederschap. Biographische naamlijst van hare professoren, predikanten en proponenten, met historische aanteekeningen omtrent hare kweekschool en gemeenten. Haarlem: Bij de erven F. Bohn.