Het klooster van St. Odulf te Stavoren was evenals de stad, waarin het was gelegen, al vroeg tot grooten bloei gekomen. Reeds in de eerste helft der 12e eeuw bezat het een 22-tal kapellen in het zuiden van het tegenwoordige Friesland, het noorden van Overijssel en in een gedeelte van de tegenwoordige Zuiderzee, dat toen nog land was.1 )
In de 12e en 13e eeuw nam de welvaart nog toe en in 1277 was het in staat de helft van de bezittingen van de heeren van Buckhorst in Zalk aan te koopen. Volgens den koopbrief, waarvan Racer ons den inhoud mededeelt,2 ) bestonden deze uit erven, met de daartoe behoorende rechten in de marke van Zalk, welke rechten nog in het bijzonder omschreven worden.
Die erven waren oudhoevige gronden, want de koopers behoefden er geen tins van te betalen — tins werd betaald van nieuw aangemaakte gronden aan den grondheer — en gelegen in de heerlijkheid van de heeren van Buckhorst, want zij stelden ze vrij van tiendplicht.
De grenzen van het complex goederen, waarvan de helft verkocht wordt, worden aangegeven als : „ad austrum fluminis Isle inter novum fossatum et torrentem comitum”. Aan de noordzijde vormde de Ijssel derhalve de grens, aan de westzijde de torrens comitum, de Graafstroom of ’s-Gravenriete, thans enkel de Riete 3 ), aan de zuid-oostzijde de
|pag. 27|
Nieuwe Wetering, waaronder men het zuid-west noord-oost loopende gedeelte van de Middelwetering in den polder Hattem zal moeten verstaan.4 ) De grens van de toenmalige heerlijkheid verschilde derhalve al heel weinig van de tegenwoordige grenzen der gemeente Zalk.
Behalve die goederen werden ook verkocht de waren in Mastenbroek aan die goederen verbonden. Niet onder den koop begrepen waren het Hollanderbroek (Hollanderakkers) en het grootere broek, Kamperveen genoemd. Hier uit leide men niet af, dat beide geheel aan Buckhorst behoorden. Die gronden waren als nieuwe landen in tins uitgegeven en Buckhorst was bezitter van een deel dier tinsen. Verder waren buiten den koop gebleven twee huizen in „Verdeholt”, nog bekend als Farholt, eene boerderij. In de marke was blijkbaar een stuk grond door dijken afgescheiden ten behoeve van den heer van Buckhorst. Waar dit stuk
|pag. 28|
gelegen heeft is niet meer precies na te gaan: het grensde echter aan de Nieuwe Wetering en aan den IJssel, zoodat wij kunnen aannemen, dat bedoeld wordt de grond tusschen de Geldersche kolk, den IJssel en Broeksteeg. Dit stuk werd in tweeën verdeeld en aan den kooper de keus gelaten. Deze koos het stuk, dat het dichtst bij het dorp Zalk lag. In dit stuk lagen echter gronden van de kerk en de pastorie te Zalk, zoodat het kleiner was dan het andere gedeelte. Als vergoeding kregen de koopers een stuk grond, de Nieuwe Koppel genoemd, aan alle zijden door dijken omgeven.
De verdere particuliere bezittingen van de Buckhorsten, die buiten den dijk gelegen waren, d.w.z. buiten den dijk,
die de particuliere gronden afscheidde van de marke, niet buiten den IJsseldijk, zooals aanstonds zal blijken, bleven in gemeenschappelijk gebruik bij de Buckhorsten en het klooster tot zij ter gelegener tijd gelijk tusschen beide zouden ver-
|pag. 29|
deeld worden. Verder wordt nog eene regeling getroffen omtrent het vischrecht aan den zuidelijken IJsseloever, terwijl de Buckhorsten zich de jurisdictie in hunne geheele heerlijkheid voorbehouden; alleen de monniken en hunne knechten werden persoonlijk daarvan uitgezonderd. De overdracht geschiedde voor richter en keurnoten in bijwezen van de gemeente van Zalk op het kerkhof.5 )
In 1345 was het klooster nog in het bezit van de goederen te Zalk blijkens eene overeenkomst in dat jaar tusschen Johan van Buckhorst en den abt gesloten.6 ) Zeer waarschijnlijk heeft het klooster zijne verplichtingen ten aanzien van het onderhoud der dijken niet naar behooren nagekomen, terwijl het zich anderzijds rechten in de marke aanmatigde, meer dan geoorloofd was. Wijst dit misschien op minder gunstige financieele omstandigheden? Dat die in 1370 bestonden, volgt uit een brief van bisschop Arnold aan het klooster, waarin staat, dat twee torens en een groot deel van het klooster waren te niet gegaan, „ex assiduis marinis procellarum impulsibus”, terwijl de inkomsten zeer waren achteruit gegaan „per inundationes, frugum caristiam et pecorum pestilentiam et alia multa incommoda”.7 )
In die overeenkomst scheldt Johan van Buckhorst het klooster alle lasten kwijt, die hij door het verzuim en misbruik van de monniken had moeten betalen. Uitdrukkelijk wordt bepaald, dat de kloosterlingen evengoed als andere erfgenamen hunne dijken moeten onderhouden en dat zij geen gronden van de marke mogen aangraven. Alleen mogen zij de
|pag. 30|
marke gebruiken in overeenstemming met hunne waarrechten, zoolang die nog niet verdeeld is 8 ). Zoodra deze verdeeld werd zouden zij hun aandeel in de gronden ontvangen als andere erfgenamen.
Verder werd het Buckhorsterbroek „dat onser twier was”, verdeeld bij loting, zoodat het klooster het naar de zijde van Hattem gelegen deel verkreeg. Hieruit blijkt, wat ik hiervoor reeds mededeelde, dat de gronden, die in gemeen gebruik bleven, niet buiten den IJsseldijk gelegen waren. Het Bukhorster broek is het complex gronden, gelegen tusschen de Geldersche Kade, het dijkje langs de Hollander akkers, den Roobroeksweg en het Jufferwegje, blijkbaar een stuk van de marke, dat de heer in privaat eigendom had genomen.9 )
Ook wordt nog eens bepaald, dat het huis, dat de abt in Zalk bezit, hem in geen enkel opzicht eenigen voorrang geeft boven andere erfgenamen. Hij mag zijne gronden gebruiken als andere erfgenamen en met de rechten, die hem bij den koop waren toegekend, dus tiend- en tinsvrij, doch niet vrij van de novaal-tienden. Deze kwamen den heer van Buckhorst toe, die heer gebleven was over de kloostergoederen.
Al spoedig heeft het klooster zich uit geldgebrek van zijne bezittingen in Zalk moeten ontdoen. De juiste datum van dien verkoop is niet bekend, doch deze moet voor 1364 hebben plaats gevonden. Immers het klooster had de helft van de waren in Mastenbroek van de Buckhorster goederen in 1277 gekocht. Wanneer het die gewaarde erven nog
|pag. 31|
bezeten had in 1364, zouden wij in de akte van verdeeling van Mastenbroek St. Odulf moeten aantreffen, wat niet het geval is.10 )
Tusschen 1345 en 1364 verkocht het klooster derhalve zijne goederen in Zalk en wel aan den bisschop van Utrecht. Dit blijkt uit een post in de oudste rekening van Salland van 1533 11 ), luidende:
„Item van mijns heeren oelthovige lant, dat des closters
„van Staveren plach twesen ende van mijns heren lant in „Buchorsterbroeck, bij heeren Wyllem van Buckhorst nae
„inholt zijns brieves; nu Johan van Buckhorst om 70 lb.”
De bisschop heeft het door hem van het klooster gekochte land derhalve weder aan de oorspronkelijke eigenaren in pacht of erfpacht gegeven. Zeer waarschijnlijk heeft op eene dergelijke verpachting betrekking de oorkonde van 1450, door Racer medegedeeld, waarbij bisschop Rudolf van Diepholt aan Jan van Buchorst levenslang „ende niet langer” verpacht zijne „bouwinge, geheten der Monikengoet, liggende in den
„kerspel van Zallic, oistwart van der kercken tot Zallic
„streckende in die IJssel ende tot beyden zijden aen Jans
„land” voor 25 heeren ponden per jaar.12 )
De naam van het goed, Monnikengoed, maakt dit waarschijnlijk, terwij1 de voorwaarde, dat de pacht slechts zou gelden voor het leven van Jan van Buckhorst, het mogelijk maakt, dat deze later verhoogd is tot 70 h.p., doch toen tevens erfpacht is geworden, omdat in 1533 Johan van Buckhorst die pacht betaalt krachtens eene overeenkomst met een zijner voorgangers gesloten.
Vermoedelijk is de verpachting van 1450 de eerste, die heeft plaats gehad voor langeren duur, want in 1431 komt
|pag. 32|
de bisschop nog onder de dijkplichtigen in Zalk voor 13 ), terwijl uit het resolutieboek der erfgenamen van de Zalkermark nergens blijkt, dat de landsheer daar geerfd of dijkplichtig was.
De pacht zal dus wel eeuwigdurende erfpacht zijn geworden.
Hoewel belangrijk, waren de bezittingen, die het St. Odulfs-klooster van de Buckhorsten kocht, niet zoo uitgestrekt, als men wel eens aangenomen heeft. Ik meen mij te herinneren ergens gelezen te hebben, dat b.v. de goederen van het klooster Claerwater bij het Katerveer daaruit zouden zijn ontstaan. Dit is zeker niet het geval geweest, want de goederen van St. Odulf lagen binnen de grenzen van de tegenwoordige gemeente Zalk.
v. E. v.d. V.
_______________________
– Engelen van der Veen, G.A.J. van (1922) De bezittingen van het St. Odulfsklooster te Zalk. Versln. en medn. VORG, 39, 26-32.