Is de hof te Irthe Eerde bij Ommen of het erf De Irthe onder Lente gem. Dalfsen

|pag. 14|

IS DE HOF TE IRTHE EERDE BIJ OMMEN

OF HET ERF DE IRTHE ONDER LENTE, GEM.

DALFSEN?

     Gelijk men weet bezat het adellijk stift Essen vele en onderscheidene erven in Salland, zoowel te Daarle (Hellendoorn) als vooral bij Zwolle, waar o. a. het huis Ittersum in de marke van dien naam er eens toebehoorde (Racer VII. 238). Er lagen op behoorlijke afstanden van ruim 4 uren drie curtes of hoven, waar de hofmeijers de tinsen en leenpraestaties ontvingen, of ook misschien wel uitpachtten, voor het klooster: Olst, Archem en Irthe. Van overoude tijden bezat het klooster, circa 860 gesticht, deze drie hoven.
Keizer Otto I bevestigde den 15 Jamiarij 947 de schenkingen aan dat klooster gedaan, daar de brieven verbrand waren, o. a. van de hoven Holsto, Arachem, Herte, welke schenkingen nogmaals in 947 bevestigd werden. In het jaar 1307 heeten ze Olst, Arthem (lees Archem) (de c is voor t gelezen) en Erthe: en in eene lijst van 1389 Eirthe Oijels, Aenhae (lees Archem), Erte, Eirte heette meer Irthe, Irte. Meermalen wordt in ’t oud Overijsselsch archief de hof Irte genoemd, b.v. 1376 de hoven Irthe en Olst (ibid.

|pag. 15|

A. 90 waarvoor het capittel van Elten, het capittel van Essen zal moeten gelezen worden, ’t Kan echter ook zijn dat het convent te Essen aan Eltens klooster als digterbij gelegen goederen hier in pacht gegeven had, wat meermalen tusschen kloosters gebeurde). Zeker erf ergens Camphuis behoorde in dezen hof te Irthe in 1403 (Over. Arch. B. 106). Het erf Tuessink in Lenthe, afkomstig van Essen’s convent, zal wel in den hof te Irte leenroerig geweest zijn. (Ibid. F. 175).
     De hof te Irthe leenroerig aan Essen, was dan ook geen leengoed des bisschops, wel echter de tienden van dien hof; het huis Eerde of te Eerde onder Ommen was daarentegen met deszelfs tienden, alsmede alle tienden in het dorp of de marke Eerde, leengoed des bisschops. (Ibid. passim).
     Het heet dan ook steeds het huis Eerde of te Eerde, niet de hof te Eerde; want dat de hofstad Eerde, waarin zekere goederen des bisschops in Losser leenroerig waren, ons Eerde was, is niet waarschijnlijk, hoewel het dan een bisschoppelijke hof en geen Essensche hof zou zijn geweest.
     Wel behoorde aan het convent van Essen het erf Egberting in de marke Eerde, doch dit was het huis Eerde niet, zoo men meent, en was dit het geval, dan moest die hof vroeger Egberting geheeten hebben, terwijl ze van de vroegste tijden Erthe, Irte heet, reeds in 947.
     De erven Loedening, Wedelink, Egbertink met de Bleekenhorst in 1452 genoemd, terwijl ze in 1495 Wijbeldenk, Welijnk, Egberdink en Bleekenhorst heeten en in de marke Eerde gelegen waren, schijnen allen, en zeker Egberdink, tinsgoed des convents geweest te zijn, maar daarom waren ze nog niet leen-

|pag. 16|

roerig in het huis Eerde, al waren die Heeren des huizes bezitters van die goederen.
     De naam der vroegere bezitters van het huis Eerde, de Essende of van Essen, zou ja van het klooster Essen kunnen afgeleid zijn, dat zij van daar gekomen advocaten, administrateurs of ambtmannen van dat Stift geweest zijn, hoewel die advocaten of ambtmannen gewoonlijk niet op een der drie hoven woonden; doch ook kunnen zij dien naam van elders hebben, b.v. van Essen onder de Bergkerk van Deventer gelegen, waarin 1365 een Hendrik van Essen (Ov. Arch. A. 74) voorkomt; en het hoofd of de oudste die bekend is der Eerdensche van Essen’s was juist een Hendrik van Essen, die om dien tijd leefde (zie Verslag. en Mededeel, v. Ov. Gen. IV. p. 80).
     Dat deze Eerdensche Hendrik van Essen of de Deventer Heer Hendrik van Essen in 1349 en 1363 goederen van Essens convent, bij Zwolle gelegen, in bezit of in leen had, zal wel evenmin bewijzen dat Eerde een der hoven was, als dat de andere 9 bezitters van die goederen ter zelfder plaats gemeld hofmeijers van het convent waren (Dumb. Anal. II. p. 275-297).
     Dat Hendrik van Essen, hetzij van Eerde, hetzij van elders, b.v. Deventer ambtman van Essens stift was in 1374, zal wel evenmin bewijzen dat Eerde een der hoven was, daar èn voor èn vooral na dien tijd vele andere ambtmannen voorkomen, die gewoonlijk niet op een der drie hoven woonden.
     Van Goltstein schijnt de advocaten, administrateurs voor dezelfden te houden als ambtmannen. Zoo werd in 1303 Diderik van Almelo, zoon van Egbert Heer van Almelo, voogd, administrator (villicationem staat

|pag. 17|

in ’t latijn) en bewaarder der Essensche goederen.
Zoo schijnt Berend vau Irthe ambtman van Essen geweest te zijn in 1394 (Ibid. B. 11), evenals Joan Smijt in 1399 en 1403 (Ibid. B. 64, 106, 109).
Zoo vindt men in ’t Ov. Arch. o.a. nog deze ambtmannen van Essen in het diocees Utrecht: G. ten Bussche 1387, Frederik Post 1435, Herman de Munter 1437, 1440, Jacob van de Water 1453, Jan van Rutenberg 1465, 1568, Wolter van Oij 1479, 1494, Hendrik van Bodelzwijng, commandeur der balije van Westfalen der Duitsche orde te Ootmarsum, 1495.
     De geslachtsnaam der vroegere Heeren van Eerde was van Essen; de naam van een ander geslacht, de van Irte’s, zullen van den hof te Irte dien naam wel hebben. Misschien zijn ze eerst zelf bewoners der Irthe geweest en hebben ze later het erf Irthe aan landbouwers in achterleen gegeven. Hoe ’t zij, Jan van Irthe, leenman van Essen in 1437, (Ov. Arch. C. 35) zal wegens dit Irthe denkelijk leenman geweest zijn.
     Verder vindt men Eerde, waar het blijkbaar het huis, dorp of de marke Eerde bij Ommen is, steeds met een d geschreven, terwijl Irthe, Irte, waar het blijkbaar de hof in Lenthe is, steeds met een t of th gespeld wordt.
     Alleen de nabijheid van den hof te Archum, waarvan Eerde slechts door de Vecht gescheiden is, had moeten terughouden om den derden hof Erte, Eirthe, Irthe niet zoo nabij te zoeken. Nu liggen ze ruim 4 uur van elkaar.
     Zware geschillen schijnen er tusschen den bisschop, alsook tusschen het klooster ter Hunnep en tusschen het klooster Essen vooral over erven of landen, die in

|pag. 18|

Olst of Irthe leenroerig zouden zijn, bestaan te hebben in 1376, 1377; en ondanks de aanvankelijke pauselijke steun voor het klooster Essen, schijnen ze bij slot van rekening niet ten nadeele van den bisschop zijn uitgevallen (Overijs. Arch. A. 90. Alm. voor oudh. v. Overijs. 1839, p. 172). Ter Hunnepe had in 1393 het heilige erf het Cloostergued onder Olst en horende in den hof te Olsf van de abdis van Essen nog in erfpacht. De hof van Olst schijnt geheel of voor de helft ’s bisscbops leengoed geworden te zijn (conf. Ov. Arch. passim waar de bisschop de heele of halve hof te Olst, holst, hulst in leen uitdoet). Archem schijnt ongedeerd Essens bezit gebleven te zijn tot den Eranschen tijd; was dat althans nog in 1671 (Overijs. Alm. p. 230), zoodat de schrijver der Ov. Alm. het den hoofdhof nu noemen kan. Irthe moge veel van de in dien hof hoorige goederen bij Zwolle verloren hebben, b.v. Ittersum, Tuessink in Lente; het erf Irthe c. a., bleef tot den Franschen tijd leenroerig aan het, zooals men het in 1671 en nu noemde, hooggraaflijk capittel van Essen. Want toen de voorzaat van den tegenwoordigen eigenaar der Irthe Damman, met name Evert Lukas, de Irthe gelegen in de buurschap Lenthe, kerspel Dalfsen, in 1793 gekocht had en van den Hoogwelgeb. J. W. van Middachten en deszelfs huisvrouw G. van Dorth geld leenden tot dien koop of er op hielden, meldt de acte deswege van 1 Mei 1793 dat, zij speciaal voor die gelden verbonden (ten pand stelden) het gekochte Erve de Yrte, met alle deszelfs onderhoorige landerijen, leenhoorig aan het Hoog Graaflijk capittel van Essen.
     In het markeboek van Lenthe heet dit erf, waar

|pag. 19|

soms de markevergaderingen gehouden werden, de Groote Irthe, ten blijke dat er vroeger een kleiner erf, een kleine Irthe van afgescheiden is, zooals met vele erven later gebeurde.
     In de marke Lenthe had ook de bisschop een hof, de hof te Lenthe of des Roden genoemd, (zie Overijs. Arch. D en E passim o.a. D 345) dien men van Irthe onderscheiden moet.

     SLAGHAREN, 15 Sept. 1884.

J. HOGEMAN.

_________
Hogeman, J., Is de hof te Irthe Eerde bij Ommen of het erf De Irthe onder Lente gem. Dalfsen. In: VORG 14e stuk (1885). p. 14-19.

Category(s): Dalfsen, Ommen
Tags: , , ,

Comments are closed.