[pag. 186]
Almelo is eene der oudste plaatsen in Overijssel. Het komt reeds in de 9de eeuw bij ALTFRIDUS, in het leven van den Heiligen LUDGERUS, voor onder den naam van Amaloh, (1 ). Deze schrijfwijze geeft grond tot het vermoeden, dat de naam ontleend is van de Aa, het water, dat er door henen stroomt. In het jaar 1165 en 1170 vindt men EVERHARDUS DE ALMELO; in het jaar 1220 ARNOLDUS; in het jaar 1260 HENRICUS en ARNOLDUS, vader en zoon. Deze behoorden mede tot het verbond der Edelen, die de partij van den afgezetten Bisschop GOZEWIJN VAN AMSTEL tegen den nieuw benoemden Bisschop HENDRIK VAN VIANDEN opvatteden. Van deze twee af kan men het geslacht der Heeren van Almelo geregeld volgen. In het jaar 1283 komt de laatstgenoemde, ARNOLDUS, met
[pag. 187]
zijnen zoon EGBERT, EGBERT vervolgens in 1293 (2 ) en latere jaren voor. Van dezen viel de Heerlijkheid op zijne erfdochter BEATRIX, van welke beneden zal gesproken worden.
Zoo ver het geheugen der geschiedenis reikt, is Almelo eene heerlijkheid met zeer uitgebreide regten geweest. In de vorige eeuw zijn er over den aard dezer regten geschillen gevoerd, welke aanleiding gegeven hebben tot het mededeelen van een aantal oirkonden van groot belang (3 ).
Er is wel geen twijfel, of de oorsprong dezer
[pag. 188]
Heerlijkheid moet gezocht worden voor dat de Utrechtsche Bisschoppen eenig wereldlijk gezag in deze Provincie verkregen hadden. Zij was vrij en onafhankelijk, zonder eenige andere onderhoorigheid, dan aan het Rijk, van hetwelk zij onmiddellijk, reeds ten tijde der Frankische Koningen schijnt te zijn uitgegaan. Zij bezat hooge en lage jurisdictie en alles, wat tot de souvereiniteit behoorde, gelijk ook EGBERT (tweede van dien naam, zoon van Evert, hier na te melden) in het jaar 1420 aan Almelo stadsprivilegiën en in hetzelfde jaar den Vriezen op het Veen bijzondere regten gegeven heeft. Ook werd zij, ten tijde der Bisschoppen, nimmer tot Twenthe of Salland of tot de kleine steden gerekend, maar als een bijzonder ligchaam aangemerkt.
Velen dier onafhankelijke Heeren of Dynasten begaven zich onder de bescherming van naburige Vorsten, onder zekere voorwaarden en behoudens hunne bijzondere regten. Doch daar deze betrekkingen der Dynasten van Almelo tot de Utrechtsche Bisschoppen, de Landsheeren van Overijssel, niet scherp genoeg bepaald waren, zoo zijn hierover in later tijd de geschillen ontstaan.
Zoo droeg de eerstgenoemde EGBERT, in het jaar 1318, het kasteel Almelo aan REINALD, den zoon des Graven van Gelre, als een open huis op en ontving het van denzelven in den vorm van leen terug (4 ). Een later verbondsbrief is er van het jaar
[pag. 189]
1367 met Bisschop JOHAN VAN VERNENBURG, en van 1394 met Bisschop FREDERIK VAN BLANKENHEIM (5 ). Het verdrag in het eerste jaar werd aangegaan tot ganscher soene en eenre effeninge van alsulken twyst en oorloge alse wy toe dessen dage toe weder hem (tegen den Bisschop) synen hulperen, ende syne gestichte van Utrecht gehad hebben ende van alle gebreken, die op beyde zyden daer inne geschiet zyn.
Aan het hoofd dezer belangrijke oirkonde komen voor FREDRIK VAN HEKER, geheeten VAN DER ESE (6 ) en zijne vrouw LUTGERT VAN
[pag. 190]
RECHTEREN, en deszelfs broeder EVERT VAN HEKER, geheeten VAN DER ESE, met BATE (BEATRIX) VAN ALMELO gehuwd. LUTGERT was de dochter van SWEDER VAN VOORST (eigenlijk VOËRST), uit wiens geslacht het Huis Rechteren bij Dalfsen gekomen is, en van wiens oorlog met den Bisschop JAN VAN ARKEL elders is gesproken. Met hem waren de HEKEREN’S in deze binnenlandsche oorlogen steeds verbonden geweest, gelijk deze geslachten zich ook later gedurig met elkander hebben vermaagschapt, even als vroeger de Graven van Bentheim aan de Dynasten van Almelo vermaagschapt voorkomen. Doch het fnuiken der magt van dit geslacht, door de inneming van den Stins te Voorst in het jaar 1362, gaf aanleiding, dat de bovengenoemde gebroeders FREDERIK en EVERT VAN HEKEREN, als bezitters van Rechteren en Almelo door hunne vrouwen, een verbond met den Bisschop aangingen, waarbij zij beloofden, zoo wel hem tegen deszelfs vijanden te helpen, als hunne sloten en vesten ten zijnen behoeve als opene huizen te zullen houden, onder voorwaarde van wederkeerige hulp en bescherming; welk verbond door EVERT en zijne huisvrouw, ten aanzien van Almelo alleen, vernieuwd is en uitgebreid in het jaar 1394. De linie van EVERT stierf in het derde geslacht met JAN VAN HEKEREN geh. VAN DER ESE uit, en het bezit van Almelo kwam in 1457
[pag. 191]
aan de linie van voorn. FREDERIK, Heeren van Rechteren, in wier bezit zich dezelve nog bevindt. In het begin hebben de bezitters zich wel HEKEREN, of HEECKEREN genaamd, VAN RECHTEREN, geschreven, maar het eerste in latere tijden weggelaten, en zij hebben zich uitsluitend VAN RECHTEREN genoemd, gelijk ook beide Heerlijkheden doorgaans aan denzelfden persoon hebben toebehoord. Deze Heerlijkheid levert dus het niet dikwijls voorkomende voorbeeld op, dat zij, na een verloop van vijf eeuwen, schoon in andere betrekkingen dan eertijds, in het bezit van hetzelfde geslacht gebleven is. Wat het Huis betreft, volgens overlevering moet in de nabijheid het oude kasteel gestaan hebben. Het is in het jaar 1664 zoo niet gebouwd, althans vernieuwd door ZEIJGER VAN RECHTEREN.
Tot aanvulling der Kronijk der Heeren van Almelo, bij RACER Overyss. Gedenkst. II bl. 281 te vinden, voegen wij hier nog bij, dat de daar het laatst genoemde Vrouw van Almelo, SOPHIA FLORENTINA CAROLINA, erfdochter der Heerlijkheid, gehuwd is met JOHAN EVERHARD ADOLPH, Heer van Rechteren, haren achterneef, waardoor de beide Heerlijkheden, voor eenen tijd gescheiden, weder vereenigd werden. Deze waren de Ouders van FREDERIK LODEWIJK CHRISTIAAN, Heer van Almelo en Rechteren, en Grootouders van den tegenwoordigen Bezitter. Deze daalt in regte mannelijke linie van het Hoofd der in de Geldersche Geschiedenis zoo beroemd gewordene HEKEREN’S af.
M.