OVERIJSSEL AAN DE KONINGIN VAN SPANJE VEREERD.
Het jaar 1570 is een zeer merkwaardig jaar in de geschiedrollen van de provincie Overijssel, een jaar, dat zich bizonder kenmerkt door den druk van het spaansche bewind. Nauwelijks was het aangevangen of een placcaat van den hertog van Alva verbood den ingezetenen hunne zonen aan buitenlandsche hoogescholen, behalve te Rome, te laten studeren, en om jongelieden beneden de twintig jaren naar het buitenland te laten trekken om vreemde talen of handwerken te leeren, of den handel uit te oefenen. Vooral deze laatste bepaling trof de nijvere en handeldrijvende hoofdsteden van Overijssel in groote mate. De uitgebreide handel die ze op de Oostzee dreven, ontving er eene geweldige knak door. Doch dit was nog niet genoeg. Een mededeeling van den kanselier Boldewijn van Roon eerlang aan de Staten der provincie gedaan namens Alva, gaf hen te kennen dat de koning, om de rust en vrede aan zijne dierbare onderdanen weder te geven zich reeds groote opoffering had getroost, en dat hij, om de daardoor veroorzaakte schulden te dekken, en in de verdere behoeften te voorzien, geen beter middel wist dan dat de ingezetenen den 100en penning van de roerende en onroerende goederen, benevens den 20en penning van de onroerende, en den 10en penning van de roerende goederen zouden opbrengen. Deze vordering des konings trof den Overijsselaren gelijk den ingezetenen van andere provinciën, waar hetzelfde gevorderd werd, als een donderslag in de ooren. Lange en breede vertoogen
|pag. 33|
werden aan den stadhouder den graaf van Megen gedaan; men wees op de lasten die voor krijgsvolk en inlegering waren opgebracht, door doorbraak van dammen dijken waren veroorzaakt, op de armoede en ellende der ingezeten — het baatte niet, men wenschte geld en nog eens geld. Na veelvuldige vergaderingen en nadat verschillende voorstellen door de staten des lands waren gedaan, kwam men eerst den 19en April 1571 overeen dat de de provincie Overijssel in plaats van den 100en, 20en en 10en penning, in vier jaren tijds 70,000 carolus guldens zoude opbrengen.
Het zag er bedroefd in Overijssel uit in die dagen, en ziet, alsof de maat nog niet vol was, alsof het lot den draak stak met de droefheid der ingezetenen: men was verplicht feest te vieren en verheugd te zijn, want de vorst de vader (?) des lands zoude weder in het huwelijk treden.
In 1569 was de derde echtgenoot van Philips II, Isabelle van Valois, ten grave gedaald, volgens sommigen tengevolge van vergiftiging. Thans (1570) wenschte de koning zich voor de vierde keer in den echt te begeven, en dat nu met Anna de dochter van keizer Maximiliaan de II van Duitschland, waarover hij volle oom was. De Paus verleende hem hiertoe dispensatie, „’t welck,” zegt Hooft, „dappere stof tot aanstoot en laster gaf dengeenen die zoodanigh een maght, om bloetschand eerlyk te maaken, den Roomschen Stoele niet toestonden.” Thans was zij op reis naar Spanje en zou bij die gelegenheid, vergezeld van hare beide broeders, de aartshertogen Albert en Wenceslaus, door de Nederlanden trekken.
Den 12en Juli 1570 gaf de stadhouder in de vergadering van ridderschap en steden te kennen dat hij bevel had ontvangen om de staten onder zijn gouvernement aan te schrijven, om hunne gezanten te Nijmegen te zenden of daaromtrent teneinde de koningin aldaar te begroeten. Hij verlangde der-
|pag. 34|
halve dat ridderschap en steden daartoe vier personen zouden afvaardigen, twee uit de ridderschap en twee uit de steden, terwijl hij het gepast achte, dat een voldoend aantal uit de ridderschap ter eere van Z. M. en om de koningin een of twee dagen te convooieeren zich alsdan daar lieten vinden.
Den 16en daaraanvolgende beraadslaagden ridderschap en steden over dit voorstel, en werd besloten om, naar oude gewoonte, uit elke stad en uit elk landschap een te deputeeren, en wel, uit de ridderschap: Johan van Laer, met drie paarden, Christoffel Scheel, met drie paarden en den drost van Vollenhove met vier paarden, en uit ieder der steden een gedeputeerde met vier paarden.
Uit de ridderschap meldden zich nog vrijwillig aan, uit Salland: Eggerich Ripperda, drost, met zes paarden, de drost van IJsselmuiden met drie paarden, Seyno van Dort met vier paarden, Robbert van Ittersum met drie paarden, Adolph van Rutenborch met vier paarden, Jan van Voerst met drie paarden, Jan van Steenwijck met drie paarden, Jan van Rechteren of zijn zoon met drie paarden, Henrick Schaep met twee paarden, Goessen van Covoerden met drie paarden, Johan Mulert of zijn broeder met twee paarden, Henrick van Laer met twee paarden, Macharis van Oldeneel met twee paarden; uit Twenthe: Goessen van Raesfelt, drost, met vijf paarden, de drost van Diepenheim met vier paarden, de commandeur van Ootmarssum met vier paarden, de hopman Splinter met drie paarden, Adolph van Twickel met vier paarden, Geerlich de Bever in de plaats van zijn vader Roloff van Scheven met drie paarden, Jan Ripperda met drie paarden, Herman Ripperda met drie paarden, Jan van Raesfelt met drie paarden, Jacob van Couorden in plaats van zijn vader met twee paarden, Jan van Esschede met twee paarden, Jorgen van der Mark of zijn zoon met twee paarden; uit
|pag. 35|
Vollenhove: Jan van Isselmuden met drie paarden; Lubbert Mulert met drie paarden, de schulte van Hasselt met drie paarden. Men stelde van een en ander den stadhouder in kennis die „des een genedich geuallen gehadt.”
Den 2en Augustus vergaderden Ridderschap en Steden wederom te Zwolle om over een geschenk aan de koningin te doen, te delibereeren,1 ) bij welke gelegenheid de kanselier Boldewijn van Roon te kennen gaf dat hem door den heer van Groesbeek een brief van den hertog van Alva was ter hand gesteld, waarin deze voorsloeg dat de Staten van Overijssel aan H. M. als ze te Nijmegen was, eene kleine vereering zouden doen, en wel bestaande in lijnwaad en tapijten, deze laatste met het wapen van Overijssel, voor een gezamenlijk bedrag van ongeveer zes honderd carolus guldens. Nadat ridderschap en steden dit voorstel in afwezigheid van kanselier en raden hadden overwogen, gaven ze hun te kennen toen ze weder in de vergadering binnen geroepen waren, dat zij voor zich geen bezwaar zagen om daarin toe te stemmen.
Toen evenwel den 6en Augustus eenige gedeputeerden der drie steden, de rentmeester van Salland, de commissaris Oos-
|pag. 36|
tendorp, de dijkgraaf en heemraad van Mastenbroek en Tyman Goyer als provisor van ’t H. Geest gasthuis te Deventer, in ’t convent te Windesheim vergaderd waren om te spreken over de klachten van eenige gedijkten aan de Rademakerszijl, kwamen daar in de vergadering de kanselier en raden benevens de drosten van IJsselmuiden en Salland, de jobstijding brengende, dat er een brief was ontvangen van Alva, dat voor de vereering niet zes honderd maar zes duizend carolus gulden werd gevraagd, en dat het vroeger opgegeven cijfer een schrijffout was van den klerk van den audencier Overlope.
De heeren zagen vreemd op bij ’t vernemen van deze dwaling, die vrij singulier en suspect mag genoemd worden als men bedenkt, dat ze eveneens voorkwam in de brieven gericht aan Friesland, Groningen, Drenthe en Lingen, en ze antwoordden dat men daarop thans niet kon beslissen, doch dat daarover eerst eene vergadering van ridderschap en steden diende gehouden te worden. Men nam tevens de gelegenheid te baat om den kanselier te verzoeken aan den stadhouder tee willen schrijven of niet de ridderschap ter vermijding van particuliere onkosten, van den rit naar Nijmegen kon worden ontslagen, te meer daar men vernomen had dat de andere gewesten dit ook niet zouden doen; de gedeputeerden der ridderschap zouden er natuurlijk verschijnen te paard, gelijk de gezanten der steden per wagen. Op de vergadering van ridderschap en steden den 7en en 8en Augustus te Deventer gehouden 2 ) gaven kanselier en raden te kennen dat de stad-
|pag. 37|
houder hen geschreven had, dat zoowel de adel als de gedeputeerden van ridderschap en steden zich den 9en of 10en Augustus te Arnhem moesten bevinden om de koningin te begroeten, want dat dit strekte ter eere van den koning en tot voordeel van de landschap zoude gedijen, waartoe de adel zich dan ook bereid verklaarde.
In de vergadering den volgenden dag wederom te Deventer gehouden, besloten ridderschap en steden dat de gedeputeerden, die naar Nijmegen zouden reizen, bij den stadhouder vernemen zouden of het de meening van Alva was dat Overijssel zes duizend Carolus guldens zoude opbrengen, en zoo hij verklaarde van ja, het alsdan niet te weigeren, maar hem desniettemin te kennen te geven, de armoede en geringheid des lands, en dat ze ten onrechte met Friesland op een lijn was gesteld, waaruit men wenschte dat geene consequenties voor het vervolg zouden worden getrokken.
Den 10en Augustus kwamen de gedeputeerden van ridderschap en steden benevens zij die uit den adel zich daartoe bereid verklaard hadden, en die we boven opgaven, te Arnhem aan, waar de stadhouder hen bericht zond dat ze daar tot zijn nader order moesten wachten. Men vaardigde daarop den volgenden dag den secretaris van Deventer naar den stadhouder, die zich te Nijmegen bevond, af om nadere bevelen. Hij gaf hun tot antwoord te weten, dat de adel den volgenden dag naar Nijmegen moest komen, en dat de gedeputeerden te Arnhem moesten blijven omdat te Nijmegen moeielijk logies
|pag. 38|
te verkrijgen was, terwijl hij hun alsdan op eenen voormiddag zou verzoeken over te komen om de begroeting te doen.
Daar de gedeputeerden evenwel van oordeel waren, dat men, voor dat men de koningin begroette met den stadhouder over het geschenk diende te beraadslagen, trokken ze nog den avond van dien dag naar Elst, overnachtten daar, en kwamen den volgenden dag te Nijmegen aan, waar ze den stadhouder te kennen gaven dat het Overijssel zwaar zou vallen zes duizend Car. guldens voor het geschenk op te brengen, weshalve men gaarne zou zien dat deze som iets verminderd werd, terwijl ze tevens voorsloegen of Overijssel niet afzonderlijk buiten de overige provinciën om, een geschenk konde geven.
Den volgenden dag gaf de stadhouder hen te kennen, of ze niet genegen zouden zijn een gouden lampet en een gouden lavoer, ter waarde van vier duizend Car. guldens te geven, waarin men dan bovendien een duizend kroonen in kon leggen, welke voorwerpen hij dan te Antwerpen zou doen maken op zijn rekening, bijaldien de staten hem beloofden de som binnen een jaar met de rente naar acht procent terug te zullen betalen en hem van alles schadeloos te houden. Men kon die voorwerpen dan thans aan hare Maj. aanbieden en ze, zoo ze gereed waren, door de gedeputeerden te Bergenopzoom aan haar doen overhandigen. De gedeputeerden hadden hiertegen geen bezwaar, mits men niet verder ging dan een lampet en een lavoer van vier duizend gulden 3 ). Op den volgenden dag des middags tusschen twee en drie uren deed de koningin haren intocht binnen Nijmegen de Kranepoort binnen komende. Bij een onderhoud dat de gedeputeerden den 16en Augustus met den stadhouder hadden, gaf deze hen te
|pag. 39|
kennen dat Alva hem bericht had dat hij het geschenk van 7000 gl. hem door de staten van Overijssel te doen 4 ) niet begeerde, doch dat men daarmede het geschenk van de koningin zoude verbeteren; de gedeputeerden waren hier niet bizonder mee ingenomen, zeker omdat ze overtuigd waren dat ze die 7000 gl. alsdan toch wel als hoogeren afkoopprijs der 100e, 20e en 10e penning zouden moeten betalen.
Den 17en Augustus werden de gedeputeerden van ridderschap en steden bij de koningin op het Valkenhof ter audientie toegelaten, waar doctor Steven van Rhemen, 5 ) uit naam van Overijssel o.a. het volgende te kennen gaf: dat zij hare majesteit geluk wenschten met haar huwelijk en haar als eene geringe gave een lampet en daarbij behoorend lavoer van zuiver goud ter waarde van vier duizend Car. gl. aanboden, ’t welk hare majesteit te Bergenopzoom of ergens elders, vóór haar vertrek uit den lande, zou overhandigd worden, en haar eindelijk verzochten haar gemaal te bewegen dit gewest in zijne oude privilegiën te handhaven. De koningin, de graaf van Megen, de heeren van Barlaimont, Norcarmes en anderen bij zich hebbende, antwoordde hen bij monde van den raadsheer Bruxellis dat ze de landschap voor het geschenk en de gelukwensching bedankte, haar bij den koning zou aanbevelen, en wederkeerig verzocht, dat zij zich onderdanig en welgezind jegens den koning gedroeg, waarna ze den gezanten vergunde
|pag. 40|
hare hand te kussen, zooals dan ook door dezen werd gedaan.
Den volgenden dag trok de koningin van Nijmegen naar Grave, bij welke gelegenheid de Overijsselsche adel haar een eind weegs buiten Nijmegen escorteerde, terwijl doctor Steven van Rhemen met den graaf van Megen naar Brabant trok om de koningin daar uit naam der gedeputeerden het geschenk te overhandigen 6 ).
Den llen September doet hij hiervan rapport ter vergadering van ridderschap en steden, terwijl hij daarbij overlegt eene afbeelding van ’t geschenk, benevens eene notariëele acte in margine daarvan, opgevende de zwaarte en de kosten.
Blijkens deze afbeelding, die nog op het archief der stad Kampen voorhanden is, doch ons alléén het lavoer of waschbekken vertoont, en niet de lampet of het deksel daarvan, denkelijk omdat door het lampet er op te teekenen het inte-
|pag. 41|
rieur niet zichtbaar zou zijn, was het lavoer in den diameter van den bovenrand lang 47$\frac{1}{2}$ centimeter, terwijl deze bovenrand in ’t geheel breed . . . centimeter ter breedte van 2 centimeter kunstig gedreven was. Vervolgens had het eene buikvormige inholling van ongeveer negen centimeter, dan volgde met eene kleine inslag de platte bodem in diameter in ’t geheel 17 centimeter, doch in ’t midden daarvan nog weer met eene kleine-inslag in een kring met een diameter van 9 centimeter, eene kunstig gedreven rand breed 2 centimeter, waarin het in kleuren afgezette wapen van Overijssel dat er in geemailleerd was. Het geheel is een eenvoudig maar smaakvol kunststuk en het is jammer dat we geen afbeelding van het lampet hebben.
Volgens de notariëele verklaring 7 ) op den rand der afbeelding is het stuk vervaardigd door Mr. Gheeraerdt de Rasires, zilversmid te Antwerpen, en woog het met de lampet drie en twintig mark een ons en vijftien engelschen aan goud, dat twintig gulden van twintig st. ’t stuk de ons kostte.
De zilversmid had op het oogenblik van de bestelling niet de noodige hoeveelheid goud voorhanden, en daar er haast bij het werk was, nam hij daartoe voor de helft gouden fransche kroonen en voor de andere helft gouden realen. De gouden kroonen moest hij inkoopen voor vier en twintig stuivers, en de gouden realen voor drie gulden elf en een halve stuiver ’t stuk. De drie en twintig mark een ons en vijftien engelschen goud tegen twintig guldens de ons, kwamen op drie duizend zeven honderd en vijftien guldens, daarbij gerekend voor ’t fatsoeneeren vijftien guldens van de mark, beloopende drie honderd en vijf en twintig gulden, zoo kwam het geheele geschenk op vier duizend en veertig guldens.
Den 30en Augustus schreef de stadhouder aan ridderschap
|pag. 42|
en steden, dat het geld voor het geschenk is voorgeschoten door Conraedt Schetz te Antwerpen, voor vier en een half per honderd bij de zes maanden, en dat door de gedeputeerden daarvoor aan dezen man eene obligatie is afgegeven, doch dat dit niet voldoende is, en dat het beter is dat ridderschap en steden van wege de geheele landschap eene schuldbekentenis afgeven, wat hij hun dan ook verzocht te doen 8 ).
Den 27en September zijn R. en St. daartoe dan ook overgegaan, en gaven hem een stuk af waarin ze bekennen vier duizend veertig Carolus gulden van Conraedt Schetz te hebben opgenomen tegen eene rente van vier en een half procent, en belooven kapitaal en interessen binnen een half jaar na den 17en Augustus jl. weder te zullen opbrengen 9 ).
De geheele grap had intusschen met reis- en verblijfkosten en andere items, aan de provincie Overijssel ronde vijf duizend vier honderd carolus guldens gekost.
En dat in een tijd van kommer en ellende en wel ten pleiziere van een dwingeland, die in het hart gehaat en veracht werd door de bevolking.
I.
Ridderschap en steden belooven den stadhouder graaf van Megen schadeloos te zullen houden, wegens het opnemen van het geld voor het geschenk aan de koningin. 1570, 17 Aug.
Wy Johan van Laer, Johan Ripperda, Johan Sloet drost, Steven van Rhemen, Henrick de Wulffs vnd Johan van Haerst,
|pag. 43|
gedeputeerden van Ridderschap vnd Steden van Overijssel, representirende die staten des seluen landes, alhier tot Nymegen van den vurgen. Staten afgeverdigst synde omme van wegen der Lantscap van Ouerijssel der koninginnen onser gnedigster vrouwen in oer Mat blyden ankompst toe congratulieren, ende oerre Mat van wegen der vorsz. Lantscap een present to offereren. Bekennen vnd belyen in craft deses, dat alsoe die edele ende walgeborne graue van Megen ende onser genediger heer Statholder op onser demodich bidden heft doen verfertigen ein golden lampet met ein golden lauoer, weert synde vyer dusent carolus gulden, dat welcke vurgen. lampet ende lauoer wy obgemelte gedeputeerde, huyden desen morgen der hoochstgen. oerer Mat van der voersz. Lantschaps wegen gepresentiert hebben. Vnd dan wolgemelte syn G. tot betalinge des vorsz. lampets ende lauoers die somma van vier dusent carolus guldens, den gulden tot twintich stuuer brab. gerekent op jnteresse opgenomen, ende syn Gen. sich daervoer verscreuen heft, Soe gelouen wy obgemelten gedeputeerden sampt vnd yeder van ons bysonder in naem ende van wegen der vorsz. Lantscap by onsen adelicken eeren trouwen ende gelouen, die vurgen vier duysent carolus gl. sampt den interesse, als van die hondert acht derselue guldens an einer sommen an syn Gen., of gebreck derseluer, syner Gen. erffgen. holder deses breeffs, off actie van syn Gen. hebbende, weder toe ontrichten ende to betalen op onser lieuer vrouwen hemelvaert int jaer eyn vnd soeuentich naestkomende sonder eenich gebreck daerjnne tho geschien. Belouende oick welgemelten syne Gen. van derseluer syner Gen. opneminge ende verschriuinge der vurgenante penningen in allen geualle schadeloes to halden ende to indemmiseren. Verobligerende tot solcken eynde vnsere vnd ydere vnserer personen als bouen sampt onse guederen, tegenwoerdige ende toekompstige, renun-
|pag. 44|
cieerende ende verthyende benificio diuisionis, discussionis ende allen anderen beneficien van rechten, die ons tot inualidatie van desen eenichsins sollen kunnen oft moegen patrocineren. Sonder alle argelist. Des tot waeren oerkonde hebben wy desen obligation durch der Stadt van Deuenter Secretarium doen schriuen, ende een yder van ons met onzen eygen handen witlicken onderteyckent. Geschreuen binnen der Stadt van Nymegen opten soeuenthienden Augusti jnt jaer Soeuentich.
Onderget. Johan van Laer, Johan Ripperda, Johan Sloet, Steuen van Rhemen, H de Wolffs, Johan van Haerst.10 )
Notarieele verklaring nopens het gewicht van het lavoer met de lampet aan de koningin vereerd. 28 Aug. 1570
Comparerende op heden den achtentwintichsten dach Augusti Anno xv° ende tseuentich voor my Janne Dries openbaer Notaris by den Raede van Brabant geadmitteert totter exercitien van Notarischape, t’ Antwerpen residerende, ende in presentie van getuygen onder genoemt, in propren persoone d’ eerzame Mr. Gheeraerdt de Rasires siluersmit binnen deser stadt van Antwerpen woonachtich. Ende heeft mits desen verclaert ende geattesteert by synen manne waerheyt in stede van gesworen eede, warachtig to syne dat hij op heden in presentie ende ten bysyne van Doctor Steuen van Rhemen gedeputeerde der Lantschaft van Ouerijssel ende oock van den heeren van Vrieslant, ende sekere gecommitteerde van myns genadigen heeren van Megen, alhier t’ Antwerpen ten huyse
|pag. 45|
van myn heere van Rumpst, gewegen heeft een gouden becken met een gouden lampet gedect, hebbende de wapen van Oueryssel geamailleert metten coleure binnen het becken, ende bouen den schele van den lampette, daeraff het notarieel instrument van desen geschreuen staet in den marge van den patroone van den seluen becken, die seigneur Coenraedt Schetz, vyten name van mynen vorsz. heeren den Grave van Meghen, hem comparant doen maken heeft, om van wegen van die van Ouerijssel voorsz. te beschencken aen onze genadige vrouwe die Coninginne van Spangien etc., ende dat tvorsz. becken met vorsz. lampette tsamen gewegen hebben dryentwintich mark een once ende vijtien engelschen, tot twintich gulden d’once; van twintich stuuers de gulden. Ende alsoe tvoorsz. becken metten lampette gemaeckt hebben moeten worden in alder diligentien, soe en heft hij comparant daerto geen gout connen gecrygen, dan is benoot geweest, daertoe to moten nemen halff gouden fransche croonen ende halff gouden realen.
Waeraff hij de gouden croonen heeft moeten coopen vierenveertich stuuers tstuck, ende de gouden realen drie gulden elff ende eenen haluen stuuers tstuck; welcke xxiii mark i once ende xv engelsche tegens xx gulden d’once als voersz. gerekent, beloopen drye dusent seuen hondert vijftien gulden ende het faszoen tegens veerthien gulden de marck, beloopt drye hondert vijfuentwintich gulden bedragende alsoe tsamen ter sommen van iiiim gulden. Sonder arch oft list. Aldus
vercleert binnen der voorsz. Stadt van Antwerpen, ten dage ende jaere als bouen ten huyse des voorsz. comparants in de Euerdeystrate gestaen, daer mede by ende ouere waren Loys Caluwaert creemer, ende Peter Theunisz. siluersmit, als getuygen daer toe geroepen ende gebeden. Onder stondt geschreuen als volcht: In kennissen van tgene des voorsz. is, heb ick Notaris bouen genoempt myn gewoonlick hantteecken
|pag. 46|
hier onder gestelt. Ende was ondertekent: J. Dries notaris admissus scripsit.11 )
De Graaf van Megen verzoekt aan Ridderschap en Steden dat aan Coenraed Schetz voor het door de gedeputeerden van hem opgenomene geld, voor ’t geschenk der koningin eene obligatie worde afgegeven vanwege de geheele landschap van Overijssel.
Kaerl van Brimen Graue to Megen, Fryheren to
Humbercourt, heer to Honsdaigne vnd Esperlecq,
Ritter van der Orden des gulden vlieses, Stat-
holder vnd capitein generaal ouer den Furstendom
Gelre, Graefschap Zutphen, Vrieslant, Oueryssel,Groningen vnd Lingen.
Edele Erntfeste vnd frome guede vrunden. Wy hebben alhier opgebrocht iiiim en xl carolus gl. van xx st. tstuck, daervoer men gegolden ein golden becken vnd lampet, daermit onse genedichste vrouwe die Coninginne to Hispanien etc. to ore Mat blyde ankumpst in desen landen van wegen der lantscap van Ouerjisel vereert is worden, vnd en hebben wij die voersz. somme nyet kunnen op weyniger interesse vinden, dan op vier vnd een halue ten hondert voer een halff jaer, daervoer dan die gedeputeerden der vorsz. lantscap an Conraedt Schetz die de penningen verschoten heft, in oer eygen persoen een obligation gegeuen, die doch nyet bestendich genoch zij, derhalue onse begeren is (dewyle suLt voer v luyden besten geschiet) ghij van de voersz iiiim en xl gulden, van wegen
|pag. 47|
de alinger ghemelter lantschap van Ouerijssel een obligation geuen willet, inholdende beloftenisse deselue somme inwendich ses maenden (to rekenen na de dato der voersz. obligation gemelter gedeputeerden) to betalen, mitten interesse als bouen, vnd deselue obligation leueren in handen derseluer gedeputeerden, om die ons t’onser ancompste aldaer to leueren, vnd wy sullen alsdan hunluyden oere voersz: obligation weder toe stellen doen. V luyden hiermit den Almechtigen beuelende, geschreuen tot Antwerpen den lesten Augusti xvclxx Onderget. Charles de Brimen.
Opschrift: den Edelen Erntfesten vnd froemen heeren Ritterschap vnd Steden slandtz van Oueryssel, onzen besunderen gueden vrunden.12 )
Obligatie door Ridderschap en Steden afgegeven aan Coenraad Schetz voor de vier duizend en veertig guldens voor het geschenk, van hem opgenomen, 17 Sept. 1570.
Wy gemene Ridderscap van Sallant, Twenthe ende Vollenhoe ende wy dree Steden Deuenter, Campen ende Swoll representerende die Staten des lands Ouerijssel, binnen Swoll vergadert zijnde, bekennen en de belyen voer ons, onzen eruen ende nacomelingen, Alsoe die Edele ende Erentfeste heer Conraedt Schetz, tot ververdigung van alsulcken propyn als onse gedeputeerden onlangs binnen der stadt van Nymegen onser genedichster vrouwen der Coninginnen van deser lantschap wegen gepresenteert gehadt, opgebracht, ende deser lantschap voergestreckt heft vyer duysent ende veertich Carels
|pag. 48|
gulden, den gulden tot twintich stuuers brab., waervan die interesse tot een halff jaer hefft beginnen te loopen van den xvijen Augusti deses jaers, van die hondert gulden vier ende een haluen derseluer guldens. Soe belouen wy voer ons, onsen eruen ende nacomelingen den vorsz. heren Conraedt Schetz oft syner Edelheyt erffgenamen oft holder dezer obligation mit syner Edelh. wille, die vorsz. vier dusent ende veertich Carelsg. mitten interesse als vorsz. binnen een halff jaer van den xviien Augusti aff to rekenen, binnen der stadt van Antwerpen weder to betalen, sonder eenich gebreck daerjnne to geschien. Verobligerende syner Edelh. onsere personen ende guederen tegenwoerdige ende toecompstige, renuncierende ende verthyende oick allen exceptien ende beneficien der rechten, doe ons tsamplick oft een yeder van ons int particulier hier tegens sullen oft mogen vorderliken wesen. Sonder argelist.
Des tot waren orkonde hebben wy gebeden die Edelvesten ende frommen Johan van den Boetzelaer ende Johan van Laer vth Sallant; Mr. Berent van Bauer comptheur ende Johan Ripperda vth der Twenthe; Johan Sloet drost, ende Roloff van Oesterwolde vth Vollenhoe; ende van wegen der stadt van Deuenter Henrick van Marckel ende Steuen van Rhemen doctor; van wegen der stadt van Campen Henrick de Wolffs ende Arent toe Boecop; ende van wegen der Stadt Swoll, Wulff van Ittersum ende Johan van Haerst om van onser aller ende des gemenen landes wegen, deze obligatie toe ondertekenen, dat welcke wy verordenten voerbenoemt ter begeerte van Ridderscap ende Steden voersz. ende oick van onsen personen wegen geerne gedaen, en deze obligatie mit onser eygenen handen ondertekent hebben. Gegeuen binnen der Stadt Swolle, op den xxxijen Septembris A° 1570.13 )
N. U.
– Uitterdijk, J.N. (1874) Geschenk in 1570 door de Staten van Overijssel aan de Koningin van Spanje vereerd. BtdGvO, 1, 32-48.