OVER HET DORP EN KERSPEL KATHEN (KATERVEER)
BIJ ZWOLLE.
Van Cathen of Cothen, dat volgens van Hattum (D. V. p. 3) reeds in de 10e eeuw eene groote vermaardheid bezat, wordt, voor zooverre mij bekend, het eerst melding gemaakt in een charter van 14 December 973, bevattende den giftbrief, waarbij Keizer Otto II aan het klooster te Elten o.a. schenkt: de cathentol „thelonium de piscatione in pago Salon et in fluvio Ysala, quod vulgari nomine cathentol dicitur”.1 )
Pontanus noemt dezen tol (Hist. Gelr. V 72) Habedol, maar teekent i.m. aan: alias Catetol i. e. Catertol.
Bij van Mieris draagt hij den naam van Hachdoll.2 )
Waarschijnlijk zijn deze benamingen vroeger beide in zwang geweest of liever is Hachdoll niets anders dan eene Duitsche vertaling van Catentol. Vroeger heeft men steeds gemeend dat Hachdoll zijn ontstaan te danken had aan eene foutieve afschrijving van het desbetreffende charter, doch m.i. is de schrijver, die in de „Nieuwe Bijdragen tot opbouw der Vaderlandsche letteren” (Leiden 1756 II. 380) onder den titel: „Proeve van Taal- en Oudheidkundige mengelingen” de meening ontwikkelt, dat Katentol en Hachdoll woorden zijn van gelijke beteekenis, volkomen in zijn recht. Kater– of Kotertol stamt
|pag. 55|
volgens dezen schrijver af van het woord Kate of Kote, dat oudtijds in de landtaal eene hoeve beteekende.3 )
Hach beteekent in het oud-Saksisch een haag, tuin of omheining en bij uitbreiding de hoeve zelve, die met een haag omgeven was.4 )
Hachtol of zooals het ln den Keizerlijken giftbrief gespeld wordt: „Hachdoll” is dus hetzelfde als hoeve– of Kate-tol.
Den 1 Mei 1241 gaven de Abdisse en het Convent van Elten dezen tol in erfpacht aan de stad Deventer, welke de rechten in vroegeren tijd op de plaats zelve, later te Deventer, deed invorderen. Jaarlijks betaalde de stad aan het Elter-stift de bedongen pacht van driehonderd en twintig Kareis gulden, vijf stuivers.5 )
Het dorp, dat tevens het kerspel Kathen uitmaakte, lag waarschijnlijk gedeeltelijk op Geldersch, gedeeltelijk op Overijselsch grondgebied, eene omstandigheid die misschien haar ontstaan te danken had aan een veranderden loop der rivier, die wat oorspronkelijk één was van elkander scheidde; van Hattum verhaalt nl. dat het dorp Katen door den IJselstroom bijna geheel verzwolgen werd.
De Katerveerstad behoorde aanvankelijk als „papelijke provende” aan de kerspelkerk van Katen tot het jaar 1417, toen Bisschop Frederik van Blanckenheym met heer Johan Hillyng „indertyt kerckheer toe Katen” eene overeenkomst sloot, waarbij de veerstad, gelegen „tusschen Werverschoer ende Sallick” als erfelijke bezitting aan het sticht kwam. Als concambium ontving de kerkheer
|pag. 56|
„tot synre ende synre nacomelingen behoif kerckheren toe Katen ende tot behoif haire paepelicker proven . . . . twie ende twintich olde schilden (uit) des Wye-Bysscops-land (gelegen) opter Camper Weteringe” in Mastenbroek. Bij transfix van St. Mauricius-dach 1417 keurde het kapittel van Deventer als collatoren dezen erfwissel goed.6 )
Uit eenige bepalingen, tijdens de Zwolsche gildebewegingen in het begin der 15e eeuw, door de Zwolsche vroedschap gemaakt en opgenomen in het Stadboek van Zwolle (II. 52 sqq), zou men geneigd zijn af te leiden, dat de kerspelkerk gelegen was aan de overzijde van den IJsel in de nabijheid van het klooster Klaarwater, ongeveer waar nu de R. Kath. kerk staat. Deze bepalingen ademen een zeer vjjandigen geest tegen de kloosters in het algemeen en tegen dat van Klaarwater in ’t bizonder. Den Zwolschen ingezetenen wordt daarin o.m. verboden: „Sine kyndere of sine maghe, die hij machtich is (te) brengen of nyemant sal comen of gaen bi hemselven in dat cloester gheheiten ten Clarenwater of hoe dat ghenaemt is, geleghen toe Koeten, monck, preester, nonne, convers of conversynne dair te wesen etc.”7 )
Tijdens den oorlog met den Hertog van Gelder in het begin der 15e eeuw werd de kerspelkerk verwoest. Zij schijnt echter later weer opgebouwd te zijn, althans nog in 1460 treffen wij een cureit te Katen aan, blijkens het testament van Stouwe (Gustava) van Keppel op St. Peters dach ad vincula 1460,8 ) dat op de rugzijde eene notarieele
|pag. 57|
verklaring heeft welks slotwoorden luiden: Acta sunt hec in claustro dicto Claraaqua ejusdem diocesis, presentibus ibi venerabili necnon religioso viro domino Wilhelmo Bor, ejusdem claustro preposito, necnon Waltero dicto Vrese, presbytero pastore in Katen, ejusdem domini prepositi continuo commensali, ejusdem Trajectensis diocesis, testes ad premissa vocati specialiter et rogati.
Mogelijk heeft de pastoor, die blijkens deze aanteekening niet in het genot eener weeme was, maar bij den proost van Klaarwater inwoonde, ook in de Kloosterkerk de pastoreele functien uitgeoefend.
De omstandigheid dat „Klaarwater” in het Visitatie-boek van Aegidius de Monte in de rij der kerspelkerken is opgenomen,9 ) doet mij de gissing wagen, dat de Kloosterkerk tegelijk Kerspelkerk zal geweest zijn en een pater uit het Cenobium steeds het ambt van Cureit zal hebben waargenomen, ’t Is in ieder geval vreemd dat, behalve Klaarwater, noch Windesheim, noch het St. Agnietenberger convent, noch een der andere kloosters uit het toenmalig diocees van Deventer in het Visitatie-boek een plaats heeft gevonden.
Hertme, 1899. B.P. VELTHUYSEN.
_____________
– Velthuijsen, B.P. (1901) Losse aanteekeningen over het dorp en kerspel Kathen (Katerveer) bij Zwolle. BtdGvO, XIII, 54-57.