Ruzie tusschen een Deventersche burgemeestersvrouw en een moor 1571


|pag. 30|

RUZIE TUSSCHEN EEN

DEVENTERSCHE BURGEMEESTERS-

VROUW EN EEN MOOR 1571.

_______

     Het was in ’t jaar 1571, ’t was een heel droeve tijd voor de stad Deventer, die al de ellende ondervond van eene groote Spaansche bezetting. Nering en hantering verliepen, de bevolking verarmde en week uit, moe van de kwellingen der soldaten en financieel uitgemergeld.
     Daarbij kwam nog dat Alva er voortdurend bij de stadsregeering op aandrong, om een kasteel te Deventer te bouwen, op kosten van de stad.
     Gezantschap op gezantschap werd afgevaardigd om der regeering te betoogen, dat dit de algeheele ondergang van de stad met zich zou brengen, dat dan de handel geheel zou verloopen, terwijl de stad daartoe ook de middelen miste.
     Geschenken en vereeringen werden door de stadsregeering bij de machthebbenden niet gespaard, maar ’t mocht alles niet baten.
     In November 1570 had don Frederik, de zoon van Alva, nog tot bescheid gegeven dat het kasteel er moest komen: „al solden sie alle van kommer versmachten.”
     Uit die dagen nu wil ik hier een opmerkelijk voorval mededeelen.
     Gouverneur der stad was toenmaals Francisco Valdez.
     Een sergeant dienende onder den kapitein Don Felix, genaamd Martinus was ingekwartierd bij den burgemeester Johan van der Beeck, die van 1569 tot 1586 zitting had in den Deventer Magistraat.
     Die meneer Martinus hield er een zwart knechtje op na, een moor, en daarmede kreeg de vrouw van den burgemeester, Ida, de dochter van Derck van Mouwyck tot den Kritenberg, het aan den stok.
     Toen het zwarte knechtje op zekeren dag de burgemeesters-

|pag. 31|

vrouw vroeg om een doek om het vaatwerk van zijn meester daarmee af te waschen werd hem een vuile doek gegeven, en toen hij hierop aanmerking maakte, zeide de vrouw van den burgemeester dat de doek mooi genoeg was, en dat zijn meester zijn baard er nog wel mee kon afwasschen.
De moor werd daarop giftig en sloeg de vrouw van den burgemeester.
     Zij en haar man waren daarover natuurlijk slecht te spreken en beklaagden zich bij den gouverneur.
     Op den voormiddag van Woensdag den 26en September vergaderde de Raad van Deventer, en ook de gouverneur Valdez was in die vergadering aanwezig.
     De sergeant Martinus met een paar soldaten kwam ook binnen.
     Martinus vroeg den gouverneur waarom hij zijn zwarten knecht in de gevangenis had geworpen? waarop deze antwoordde dat dit geschied was wegens het onbehoorlijk gedrag van dezen, en daar hij, Martinus, zijn knecht niet had te recht gezet zoude hij gouverneur, over hem recht spreken.
     Daarop nam Martinus de doek over van een der hem vergezellende soldaten en zeide dat de vrouw van den burgemeester dat vuile ding aan zijn knecht had gereikt om daarmede de borden van zijn meester te wasschen.
     De schepen Jan van der Beeck die ook in de vergadering aanwezig was, rees hierna op van zijn zetel en zeide: Monsieur Martin pardonuez moi, car cela n’est point la verité, mijn huisgezin pleegt de schotels en het vaatwerk voor u te wasschen, daar heeft uw knecht dus geen doek voor noodig. De doek die hem gegeven is moest alleen dienen om daarmede potten en pannen van het vuur te nemen, waarop de segeant uitriep: Vous mentez comme muy grandissimo veillaco: je liegt als de grootste schurk.
     Dat werd den gouverneur te erg, die zeide dat hij voor die woorden alleen reeds straf verdiende, en opspringende pakte hij hem bij den kraag.
     Maar de sergeant verweerde zich en riep: wat wilt ge doen?
     Toevallig ging de deur van de raadszaal open en Martinus, zich niet meer veilig achtende, maakte zich gauw uit de voeten.
     Hoe het verder met hem afgeloopen is weet ik niet, maar

|pag. 32|

opmerkelijk is het dat dit heele verhaal in het boek der Memorien in het Deventer Archief, dat anders acten in het ’t Nederlandsch bevat, in het latijn is opgeteekend.
     Vond men het beter dat het profanum vulguns dat verhaal omtrent des burgemeestersvrouw niet las?

Mr. J. Nanninga Uitterdijk.

_____________
– Uitterdijk, J.N. (1914) Ruzie tusschen een Deventersche burgemeestersvrouw en een moor 1571. Versl. en Meded. VORG, 30, 30-32.

Category(s): Deventer
Tags: , ,

Comments are closed.