Rams Woerthe een uniek monument


Rams Woerthe een uniek monument.

door J. Tuit.

Weinig families hebben op het verleden van de stad Steenwijk zo hun stempel weten te drukken als de familie Meesters. Van harde werkers in de 18e eeuw ontwikkelden zij zich tot ware bourgeoisie aan het eind van de 19e eeuw.
Het enige wat nu nog aan de grandeur van die familie herinnert, is Steenwijks’ statige raadhuis, gelegen in het park Rams Woerthe; sinds 23 april 1981 erkend als monument van landelijke betekenis.

De Meesters.

Ene Hendrik Jans Mesters lijkt de eerste telg te zijn van het geslacht Meesters, die zich in Steenwijk heeft gevestigd. Hij kocht in 1734 ”den afgebranden eekmolen bij Steenwick” en vestigde zich aldaar in 1743. In 1754 keerde hij weer naar Meppel terug, waar hij vandaan was gekomen en overleed daar in 1759.
Deze Hendrik Jans zette een beroepstraditie in, waar een groot aantal van zijn nazaten hun werk in zou vinden, namelijk allerlei bezigheden bij de leerbereiding.
Een volgende nazaat die we in de archieven tegenkomen is Jan Meesters.
Hij was eekmulder en leerlooier te Steenwijk. Deze grootburger der stad Steenwijk was de eerste der Meesters die zich met de stadspolitiek bemoeide en hij ervaarde het gevaar van het woordensteekspel; hij overleed aan de gevolgen van een politieke aanslag in het roerige jaar 1748.
Waarschijnlijk een zoon van dit slachtoffer komen we in de periode 1783-’89 als gemeensman tegen. Deze Hendrik Meesters was runmolenaar en leerlooier.
Aan het begin van de 19e eeuw zien we dat twee zoons van hem de aktiviteiten van de Meesters opvallend uitbreiden; Jan Meesters (1784-1837) en Matthijs Meesters (1788-1854) bundelden hun krachten en richtten de Fa. J. en M. Meesters op. Men had een eekmolen, een runhandel, een leerlooierij, een lijmkokerij (sinds 1824) en in 1833 bouwden ze een houtzaagmolen.
De firmant Jan Meesters had twee zoons: Hendrik Meesters en Salko Tromp Meesters. Zij erfden waarschijnlijk bij de dood van hun vader, in 1837, de bovengenoemde houtzaagmolen en richtten daarom de Fa. H. en S. Meesters op. In Steenwijk waren toen dus twee firma’s Meesters gevestigd: de Fa. J. en M. Meesters dreef een eekmolen, een olieslagerij,

|pag. 99|

[Rams Woerthe (1900) Foto: Gemeente-archief Steenwijk]


|pag. 100|

een leerlooierij, een lijmkokerij en een runhandel; en de nieuwe firma J. en S. Meesters met de houtzagerij en een houthandel (waarschijnlijk was de naamsverandering die Salko Tromp Meesters in 1873 bij Koninklijk Besluit doorvoerde gewenst, daar men zich nogal eens in de firmanamen vergiste: vanaf dan krijgen zijn nakomelingen de toevoeging ”Tromp” bij hun achternaam.)
De houtbranche maakte gunstige tijden door. Vanaf de dertiger jaren van de 19e eeuw kende onze regio een opvallende bevolkingstoename, met name door migratie uit het westen van ons land (men denke aan de nieuwe vestigingen Willemsoord, Frederiksoord en Wilhelminaoord).
De houtzagerij leverde kennelijk voldoende gelden op en de houtbranche gaf Salko Tromp blijkbaar zoveel vertrouwen dat hij in 1855, zijn broer en mede-firmant Hendrik was toen reeds overleden, een aanvraag indiende bij Gedeputeerde Staten om op de molenplaats aan het Diep een stoommachine te mogen plaatsen.

Nog hetzelfde jaar kwam de vergunning af en met deze eerste 20 pk stoommachine begon voor Steenwijk de Industriële Revolutie. Een bewijs dat Salko Tromp Meesters een modern denkend ondernemer was, is het feit dat er op dat moment ongeveer 500 van die ”welvaartswonderen” in heel Nederland stonden. In Steenwijk was hij de eerste die de overgang van vroeg-kapitalisme naar het moderne kapitalisme maakte. De tamelijk gelijkwaardige verhouding die er eeuwenlang tussen baas en gezel had bestaan, veranderde in de hiërarchische verhouding ondememer-loonarbeider.
Het moderne bedrijf gaf al snel aan veel lieden werk. Men kon sterk konkurrerend handelen daar de stoomzagerij kontinu in bedrijf kon blijven, terwijl een windmolenzagerij steeds van de faktor wind afhankelijk was.
Meestal schommelde het aantal arbeiders dat men in dienst had zo rond de achttien. In 1866 waren er zelfs achttien volwassenen en zes kinderen aan het werk; voorwaar een groot bedrijf, ook landelijk gezien.

De invoering van die eerste stoommachine en het nieuwe kapitalistische denken daarmee verbonden, heeft tot een geweldige kapitaalaanwas geleid. Tot dan was het hebben van een bedrijf eigenlijk hoofdzakelijk het garanderen van een eigen inkomen geweest. Nu was het hebben van een bedrijf geheel op het behalen van zo hoog mogelijke winst gericht.
Uit de belastingkohieren blijkt dat Salko Tromp Meesters belastingklassen omhoogschiet. Voor hetjaar 1878 gaf hij als inkomen voor de directe belastingen een bedrag van ƒ 26.000,— op; hij zit daarmee in klasse 19. In 1886 werd hij zelfs in klasse 20 ingedeeld met een inkomen van ƒ 30.000,—.
Tervergelijking: zijn arbeiders vinden we in klasse 1 of 2; zij hebben een inkomen van ongeveer ƒ 300,— per jaar.

|pag. 101|

Ondanks dit enorme inkomen stond ”Oude Koosje”, zoals hij in de volksmond werd genoemd, bekend om zijn spaarzaamheid en ouderwetse zakelijkheid.
Salko Tromp Meesters, die gehuwd was met Aidina A.S. Viëtor, had twee zoons die hij beide als mede-firmanten in z’n bedrijf opnam. Vooral z’n jongste zoon Jan Hendrik was een gewiekst handelaar. Beide broers zullen wel hun steentje hebben bijgedragen aan de kapitaalverbreding van het bedrijf. Toen hun vader in 1895 overleed ging een enorm vermogen, van 3 miljoen gulden, over naar hun beiden.
Salko Tromp Meesters was ondanks z’n enorme vermogen steeds in z’n woning aan de Oosterstraat blijven wonen. Na zijn dood bestemden zijn zoons een deel van de erfenis voor een bij hun status behorende behuizing.
Als echte nouveau-riche besloten ze elk een grote villa te bouwen. Jan Tromp Meesters liet aan de Meppelerweg de villa Nijenstede verrijzen.
Jan Hendrik Tromp Meesters koos een lokatie aan de Gasthuispoort; de weilanden van een bekend burgemeestersgeslacht van weleer: Rams Woerthe.

Rams Woerthe

Om tot een gefundeerde architektenkeus te komen schreef Jan Hendrik Tromp Meesters in 1898 een prijsvraag voor zijn te bouwen villa uit.
Uit de inzendingen blijkt dat architecten met landelijke faam vlasten op deze opdracht. De prijsvraag bestond uit twee rondes. In de eerste ronde dienden de architekten een ontwerp-plan voor de plattegrond van de villa te maken. Uit alle inzendingen koos de heer Tromp Meesters zijn ideale plattegrond: waar moesten de kamers komen en waar de ontvangsthal etc. Alle architekten uit de eerste ronde dienden vervolgens in de tweede ronde, aan de hand van die uitgekozen plattegrond, een villa te ontwerpen. Het gebouw moest worden ontworpen passen in een plan van tuinaanleg, waarbij het volgende program van eisen was gesteld: ”als hoofdkenmerken een dubbele symetrisch aangelegde oprijlaan van de stadspoort naar de villa; terwijl de vertrekken, die aan de tuinzijde uitkomen, over een ruim park, met slingerende lijnen op engelschen aard aangelegd, het uitzicht geven.”
Hieruit blijkt dat de tuinarchitekt Copijn reeds voor het ingaan van de tweede ronde bij het plan was betrokken; de architekten moesten een passend gebouw bij de Engelse landschapstuin van Copijn ontwerpen. Vandaar de zo vaak geroemde twee-eenheid park-gebouw!

Alle architekten die aan beide rondes hadden deelgenomen werden gehonoreerd; hun ontwerp bleef in het bezit van de heer Tromp Meesters. Tot winnaar van de prijsvraag, en dus extra beloond, werd uitgeroepen het

|pag. 102|

ontwerp van het architektenbureau A.L. van Gendt en Zonen uit Amsterdam. Eigenlijk een logisch winnaar daar het ontwerp van deze architekt zo duidelijk geïnspireerd was op de in het laatste decennium van de 19e eeuw in Engeland opgekomen nieuwe kunststijl: de Jugendstil (ook wel Nouveau-Art). Naast dat het een modem ontwerp was, ademde het een typisch Engelse sfeer uit.
Dit is volgens mij te danken aan het feit dat A.G.N. van Gendt in de jaren 1894-’96 in Engeland verbleef en uit eigen aanschouwing de parken in de Engelse landschapsstijl en de daarin staande landhuizen heeft gezien. Ik denk dan ook dat niet A.L. van Gendt de geestelijke vader van het ontwerp Rams Woerthe is geweest maar diens zoon A.G.N. van Gendt.
Een typisch Engels trekje in het ontwerp is bijvoorbeeld, het vakwerk met daar tussen het pleisterwerk in de bovengevel, hetgeen karakteristiek is voor de z.g. cottage-building.
Het schijnt dat de architekt in zijn ontwerp het gehele gebouw had willen bepleisteren, om zo nog meer het effekt van een sterk met z’n groene omgeving contrasterend Engels landhuis op te roepen, een opvatting die door Tromp Meesters blijkbaar niet gedeeld werd want alleen de achterkant van de villa werd later wit bepleisterd. Ik denk dat de opdrachtgever in deze verstandig heeft gehandeld want een wit-gepleisterd gebouw vraagt meer afstand tussen kijker en object, dan de, overigens imposante oprijlaan van Rams Woerthe hem biedt.

Het is niet ondenkbaar dat de heer Copijn, die, zoals we denken reeds in een eerder stadium moet zijn ingeschakeld, mee heeft geadviseerd in de architektenkeuze, want de architekten moesten een binnen zijn tuinplan passende conceptie ontwerpen. Mocht dat zo zijn, dan is ook zijn voorkeur voor het ontwerp van architektenbureau van Gendt begrijpelijk; hier is sprake van een twee-éénheid; de tuin geeft de villa het allure van een landhuis en de tuin krijgt de blikvanger die ze verdient. Het romantische ideaal waar de Engelse tuin haar oorsprong vond, wordt bereikt; door vele doorkijkjes in het park doemt voor de wandelaar steeds weer ”dat grote kasteel” in de verte op, mooi en geheimzinnig.

Toen de villa in 1899 gereed kwam, had J. H. Tromp Meesters kosten noch moeite gespaard om ook van het interieur van de villa iets fraais te maken. De Art-Nouveau stijl omvatte, in tegenstelling tot de verschillende kunststijlen in de 19e eeuw, het hele oeuvre van kunstuitingen, dus: de beeldende kunst, de architectuur, de schilderskunst, de meubilering, het aardewerk, etc. Tromp Meesters liet een keur aan kunstenaars komen die de woon-, werk- en ontvangstvertrekken van de villa in Jugendstil aankleedden.

|pag. 103|

De uit het Gooi afkomstige kunstschilder Co Breman zorgde voor de wandschilderingen op de begane grond, in het trappenhuis en op de eerste verdieping. De afbeeldingen tonen ons alle bezigheden die nodig zijn eer men uit een graankorrel brood verkrijgt.
Velen hebben bij de interpretatie van Bremans werk abusievelijk de familie Tromp Meesters tot graanhandelaar verklaard, echter men moet deze uitbeelding meer zien als een doel wat door de Jugendstil-schilder werd nagestreefd, namelijk: gebruikskunst maken en de kunst onder de mensen te brengen. Wat is er dan geschikter, in een boerenstreek als de Kop van Overijssel, om allerlei elementen uit het dagelijkse leven op het land te verbeelden?
Uit Spanje en Italië liet Tromp Meesters vaklieden komen die gespecialiseerd waren in het maken van stucplafonds.
Logischerwijs is het houtwerk, de branche waarin de eigenaar jaren z’n emplooi had gevonden, van hoge ambachtelijke kwaliteit. Men lette eens op de prachtige trap naar de eerste verdieping, de beklede banken en de eikendeuren met beslag.
De trap wordt in haar schoonheid nog verrijkt door een magistraal gebrandschilderd glas-in-lood raam, vervaardigd door A. le Comti. Het tafereel, versierd met veel figurale en florale motieven, symboliseert de lente.
De inrichting werd verder ook zoveel mogelijk in Jugendstil gehouden.
Helaas is veel van deze verplaatsbare inventaris, na het verlaten van Rams Woerthe door de familie Tromp Meesters en na een ”boelgoed” van de nieuwe eigenaar, de gemeente Steenwijk, uit de villa verdwenen.
Een laatste ”aankleding”, die hier vermeld dient te worden, is het machtige smeedijzeren hekwerk, vervaardigd door de fa. Braat uit Delft, waardoor het complex langs de Gasthuisstraat wordt afgesloten. Boven de centrale ingang staat in een boogvormige bekroning de naam ”Rams Woerthe”.

Aangezien reeds in een vroeg stadium van de bouwplannen sprake was van een tuinplan, zal men ook zo snel mogelijk met de aanleg van het park zijn begonnen. De befaamde tuinarchitekt Copijn uit Utrecht had deze opdracht gekregen. Samen met leraren van de tuinbouwschool uit Frederiksoord begon hij met het aanbrengen van de aanplant. Omdat Tromp Meesters niet jaren wilde wachten op een volwassen park, werden zelfs halfwassen bomen van elders gehaald en in het park geplant.
Het achter de villa stromende riviertje de Aa werd benut voor het aanleggen van een grote vijver. Om de uit Giethoorn komende turfschippers, die dit riviertje gebruikten om bij de stad te komen, niet dagelijks door de vijver te hoeven laten varen (er was in het begin van deze eeuw sprake

|pag. 104|

van meer dan 2000 vaarbewegingen per jaar) besloot de heer Tromp Meesters hen rond zijn park te leiden. Hij liet daartoe een verbinding tussen het Steenwijkerdiep en de Woldpoort graven: de Turfhaven.

Veel Steenwijkers zullen verontwaardigd hun hoofd geschud hebben toen ze de grote villa bij de Gasthuispoort zagen verrijzen. Begrijpelijk, want tussen de al generaties lang tot de bourgeoisie behorende Tromp Meesters’ en de gemiddelde Steenwijker burger, moet een duidelijke cultuurkloof hebben bestaan.
Gelijk met hun economische opkomst zien wij bij de Tromp Meesters ook een steeds groeiende belangstelling voor allerlei bestuurlijke aktiviteiten.
Steeds hadden er wel enkele leden van de familie (Tromp) Meesters zitting in de raad. Twee waren in de 19e eeuw zelfs burgemeester van Steenwijk.
Provinciale funkties en zelfs landspolitieke funkties werden door hen bekleed (Jan Rudolp Meesters was eerst burgemeester van Steenwijk, daarna lid van de Provinciale Staten van Overijssel, had zitting in de Tweede Kamer der Staten Generaal en was waarnemend Commissaris der Koningin). Kortom men maakte bon ton in de hogere kringen.
Al deze getalenteerde bestuurders waren lid van één der twee firma’s (Tromp) Meesters. Echter hun aspiraties kwamen steeds meer elders te liggen. Aan het eind van de 19e eeuw besloot men dan ook om de bedrijven af te stoten. De zonen van de oud-leerlooiers en houthandelaren hadden een gedegen studie genoten en waren uitstekend uitgerust om een succesvolle maatschappelijke loopbaan aan te vangen; de dochters vormden een menig jonkheer of baron een ”interessante partij” en aan geld ontbrak het geen van hen.
Het Jugenstil-complex dat J.H. Tromp Meesters liet bouwen getuigde van een gecultiveerde smaak, echter voor zijn stadgenoten moet de villa sterk afgestoken hebben bij wat men van een mooi bouwwerk verwachtte.
Men vergelijke de villa Rams Woerthe eens met een ander gebouw in Steenwijk wat in de 19e eeuwse traditie is gebouwd; het kantongerechtsgebouw aan de Markt. Dit voormalige raadhuis is opgetrokken in de neo-renaissancistische bouwstijl. Men ziet in de voorgevel pilasters (in de gevel weggewerkte pilaren) die in wezen teruggaan naar de Griekse tempelbouw. De architectuur van de 19e eeuw, maar ook van de eeuwen daarvoor, had steeds haar bouwregels ontleend aan de klassieke tempelbouwers. Met de Jugendstil brak voor de architektuur de periode aan dat men z’n eigen regels stelde.

Jan Hendrik heeft weinig plezier mogen beleven van zijn creatie aan de Gasthuispoort; in 1908 overleed hij, 53 jaar oud. Zijn vrouw wenste niet langer in de grote villa te wonen en verhuisde naar een huis aan de Kornputsingel. Een deel van de villa werd verhuurd maar het grootste deel

|pag. 105|

stond leeg. De hoge onderhoudskosten voor de tuin, -men had drie tuinlieden en één toezichthouder in dienst- en het gebouw, deden mevrouw Tromp Meesters tot verkoop besluiten.
Hoewel er nog een gegadigde was, werd de gemeente Steenwijk de koper van het complex. Met name burgemeester Goeman Borgesius was pleiter voor de aanschaf. De villa zou als nieuw Raadhuis dienst kunnen doen en met het park zou men bewondering tot in de verre omtrek oogstten.
Na enige verbouwing en herinrichting kon men op 26 maart 1919 in een buitengewone raadszitting het nieuwe raadhuis in gebruik stellen:
Steenwijk kreeg een raadhuis van allure.

[J.H. Tromp Meesters, geboren 30 mei 1855 te Steenwijk, houthandelaar, stichter van het huis Rams Woerthe. Foto: Gemeente-archief Steenwijk]

Een monument

Toen Rams Woerthe gebouwd werd was het een uiterst modem gebouw; het is een vroege uiting van Jugendstil (1895-1915), een bouwstijl die in Nederland nauwelijks aansloeg. Desteopvallender is het dat in Steenwijk en Meppel relatief veel Jugendstil-bouwwerken staan.

|pag. 106|

Het is aannemelijk dat men onder de indruk is geraakt van het bijzondere karakter van Rams Woerthe en zich een huis in dezelfde stijl wenste.
(Toevalligerwijze zijn enkele schitterende herenhuizen in Jugendstil aan de J.H. Tromp Meestersstraat gebouwd).
Zo rond 1915 raakte de belangstelling voor de Jugendstil bekoeld. Men vond de stijl te overdadig en onevenwichtig.
Pas aan het eind van de zestiger jaren kreeg men weer oog voor deze eerste moderne kunststijl. En tijdens deze hernieuwde belangstelling werd Rams Woerthe ras ontdekt. Het was de Groningse hoogleraar Taverne die in 1973 de gemeente Steenwijk wees op de ”uitzonderlijke kwaliteiten van het complex Rams Woerthe”. En zoals goede bestuurders betaamt, ijverde de gemeente Steenwijk vanaf dan voor plaatsing op de monumentenlijst: een lange procedure die op 23 april 1981 werd beloond. De minister van W.V.C. Wallis de Vries gaf Steenwijk het recht om Rams Woerthe te plaatsen op de zeer beperkte lijst van monumenten in de stad Steenwijk.
Rams Woerthe dankt die vroege plaatsing -normaliter dient een gebouw van voor 1850 te zijn- op de monumentenlijst aan een vijftal faktoren:

  1. het is een unieke twee-eenheid van villa en park;
  2. het complex is nog tamelijk oorspronkelijk;
  3. het heeft historische waarde als uiting van de 19e eeuwse bourgeoisie;
  4. Rams Woerthe is het produkt van de architekten A.L., A.D.N. en J.G. van Gendt, die momenteel gerekend worden tot de meest vooraanstaande Nederlandse bouwmeesters (verschillende ontwerpen van hen dragen reeds het predikaat ”monument”);
  5. Rams Woerthe is het enige raadhuis in Jugendstil!!!

_________________________________________________________________

Bronnen:

– R. Touker, Rams Woerthe, een moment voor een monument, Steenwijk z.j.
– J. Summerson, The classical language of architecture, London 1980.
– J.A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1940, Nijmegen 1976.
– Nederlands Patriciaat, jrg. 23. Den Haag 1937.
– H. Bruinenberg, Duizend jaar Steenwijk, Steenwijk 1965.
– Wonen TA/BK nr. 13 1976.

Gemeente-archief Steenwijk. (o.a. raadsstukken 1917/1919, 2e aanvullende monumentenlijst van onroerende monumenten in Steenwijk).

Informanten: D. Buiter. P.A.M. van Knippenberg en D. Weijdema.

|pag. 107|

______
– Tuit, J. (1985) Rams Woerthe een uniek monument. Historische Mededelingen 1 [1. Historische Mededelingen (later Old Steenwiek) is het kwartaalblad van de Historische Vereniging Steenwijk en Omstreken], 2 (4), 99-107.

Category(s): Steenwijk
Tags: , ,

Comments are closed.