Zwolsche aflaatbrieven

ZWOLSCHE

AFLAATBRIEVEN

UITGEGEVEN EN TOEGELICHT

DOOR

G.A. MEIJER O.P.

ARNHEM, S. GOUDA QUINT, 1921

[ ]

blanco

[ ]


|pag. 5|

Voorrede.

     Nu in de laatste jaren door verschillende geschiedvorschers, zoowel in Nederland als in het buitenland, bijzondere aandacht wordt gewijd aan oude aflaatbrieven, kwam het ons en anderen gewenscht voor om de aflaatbrieven aan het licht te brengen, die reeds zoovele jaren in het zoogenaamd archief der Emmanuelshuizen te Zwolle verscholen lagen.
     Deze brieven zijn volgens deskundigen niet van belang ontbloot, vooreerst onder palaeographisch opzicht, omdat de oudste aflaatbrief dagteekent van het jaar 1400. vervolgens onder typographisch opzicht, omdat twee dezer brieven fraaie incunabelen zijn, terwijl er nog twee bijzonder historische waarde hebben, daar zij gedateerd zijn van 1516 en 1517, en uitgegeven voor den bouw der Sint-Pieterskerk te Rome.
     Aan dezen wensch om tot de uitgave der genoemde aflaatbrieven te geraken, zouden wij wegens de moeilijke tijdsomstandigheden niet hebben kunnen voldoen, indien wij niet aangemoedigd en krachtig gesteund waren geworden door den HoogEdelgestrengen Heer F.A. Hoefer, die met woord en daad ons ter zijde stond en alle moeilijkheden overwon. Z. H. Edelgestr. brengen wij daarom openlijk hulde en dank; tevens betuigen wij onze erkentelijkheid jegens allen, die in meerdere of mindere mate tot het welslagen dezer uitgave hebben meegewerkt.

     Zwolle.                                                                                                    G.A. MEIJER. O.P.

_______


|pag. 6|

blanco


|pag. 7|

     Door de welwillenheid van het Bestuur der Emmanuelshuizen ben ik in staat gesteld uit het archief dezer stichting aan de vergadering eenige aflaatbrieven te toonen, die, naar ik meen, uwe belangstelling waard zijn. Het zij mij veroorloofd daarbij eene toelichting en korte uiteenzetting te voegen.
     De eerste aflaatbrief is uitgevaardigd ter ondersteuning van Joannes II, koning van Cyprus, in zijn ongelijken strijd tegen de overmachtige Turken. Van alle kanten dreigden de Turken de Christenlanden te overweldigen. De Johanniter ridders mochten vrij op het eiland Rhodus zich weren met ongeloofelijken heldenmoed, Skanderbey met zijn heldenschaar den Turken elken voetbreed gronds in Griekenland hardnekkig betwisten, Mohammed’s drommen drongen onweerstanbaar voort, belust op hun prooi, op Constantinopel, het Rome van het Oosten.
     Van Cyprus, gelijk van zoovele bedreigde landen, stegen noodkreten tot den paus om geld en wapenen. Paus Nicolaas V gaf aan die smeekbede gehoor en gaf den 12 Augustus 1451 toestemming voor een algemeene aflaatprediking ten behoeve van Cyprus voor den tijd van drie jaren, van 1452—1455. De Cyprische edelman Paulinus Chappe trok als commissaris en zaakgelastigde naar Mainz tot den aartsbisschop Dietrich van Erbach, om vandaar uit de verzending der aflaatbrieven te organiseeren. Joannes de Castro Coronato en de Dominicaan Albertus de Albo Lapide, of Albrecht van Weiszenstein, waren hem hierbij behulpzaam.
     Deze aflaatbrief bestaat uit twee elementen, uit een confessionale of biechtbrief, en een aflaat in den eigenlijken zin; twee zaken, die men tot juist begrip nauwkeurig dient te onderscheiden 1 [1. Bijlage 1. Brom. Bullar Traject. Iutrod XLIV. Literae confessionalis.]).
     Wat verstaat men onder een confessionale of biechtbrief?
Laat mij dit zoo beknopt mogelijk uiteenzetten. Het ligt niet in mijn bedoeling hier een theologisch tractaat voor te dragen, noch een apo-

|pag. 8|

logetische of polemische verhandeling te houden, ik wensch slechts aan te geven, wat de katholieke Kerk omtrent dit punt leert; hoe van haar standpunt uit deze praktijk moet verklaard worden.
     Krachtens zijne wijding ontvangt de priester de macht om op gezag van Christus de geloovigen vrij te spreken van de zonden, die zij rouwmoedig belijden; doch behalve die macht, de sleutelmacht genaamd, welke behoort tot de potestas ordinis, moeten hem door de Kerk de personen worden aangewezen, die aan zijne rechtsmacht, de potestas jurisdictionis, zijn onderworpen. Een priester kan niet overal en iedereen, èn van alles absolveeren. Deze rechtsmacht is door de kerkelijke overheid beperkt, en was in de Middeleeuwen nog meer beperkt dan thans. Ook zijn er zware zonden of misdaden, waarvan de paus om gegronde redenen zich de kwijtschelding heeft voorbehouden — casus reservati — en eenige kerkelijke straffen voor sommige groote zonden — censurae — waarvan de biechtvader in gewone gevallen niet kan ontslaan.
     Door een confessionale of biechtbrief nu ontving de geloovige een diploom, waardoor hij een priester tot biechtvader kon kiezen, die krachtens dit diploom de macht ontving om hem van zonden, wier vergeving de paus zich heeft voorbehouden, vrij te spreken en van kerkelijke straffen te ontslaan. De biechtvader ontving krachtens dit diploom de macht om de zonden te vergeven, maar die macht toepassen kon hij niet, indien de biechteling niet de vereischte gesteltenis bezat, n.l. oprecht berouw over zijne zonden. Al verwierf men nog zoovele biechtbrieven, zonder deze gesteltenis waren zij van geene waarde. Vandaar vindt men in alle biechtbrieven als noodzakelijke voorwaarde tot vergeving der zonden gesteld: vere penitentes of contriti et confessi 2 [2. Brom. Bullar. Traject. Introd. XLIII. „Recte tamen quis consideret in Bullario nostro nullas omnino reperiri indulgentias, nisi a fidelibus antea vere poenitentibus riteque confessis elucrandas.”]).
     Indien men zelfs in het vooruitzicht van zulk een confessionale te verwerven vrijer zou zondigen, dan zou daardoor zulk een diploom waardeloos zijn; het is dus geen vrijbrief om te zondigen.
     Het tweede element van dezen brief is de aflaat in den eigenlijken zin. Ik zeg: in den eigenlijken zin, omdat eene collectie van geestelijke volmachten en gunsten destijds ook aflaat genoemd werd.
     De aflaat steunt volgens de katholieke leer op deze drie beginselen:
I° Na de vergeving der zondeschuld en de kwijtschelding der eeuwige straf door het Sacrament der Biecht of door een volmaakt

|pag. 9|

berouw, blijft er nog dikwijls tijdelijke straf te voldoen op deze wereld of uit te boeten in het vagevuur; 2° Er is in de Kerk een schat van overvloedige voldoeningen van Christus en de Heiligen; 3° Er is in de Kerk eene macht om deze overvloedige voldoeningen aan hen toe te voegen, die nog tijdelijke straf moeten voldoen. De uitoefening dezer macht is de aflaat, m.a.w. de aflaat is eene kwijtschelding der tijdelijke zondestraf, die na de vergeving der dadelijke zondeschuld nog te boeten overblijft, welke kwijtschelding een volmacht hebbende buiten de Biecht verleent door toepassing van den kerkelijken schat.
Voor het verdienen van den aflaat wordt noodzakelijk de staat van genade vereischt, omdat de zondestraf, ook zelfs van kleine zonden, waardoor de staat van genade niet verloren wordt, niet kan vergeven worden, zonder dat de zondeschuld is kwijtgescholden. Zonder berouw geen vergeving noch van zondeschuld, noch van zondestraf. Dit is de eenstemmige leer van alle katholieke theologanten, zoowel uit de Middeleeuwen als uit den tegenwoordigen tijd.
     Gaan we nu den aflaatbrief na van Cyprus, dan zien wij, dat eerst het recht gegeven wordt om een biechtvader te kiezen, dus een confessionale en verder een volle aflaat of indulgentia.
     Daarbij zijn gevoegd twee formae of formulieren voor de absolutie. De biechteling reikte den biechtvader het diploom over, waarna deze het eerste formulier gebruikte, eene vrijspreking van zondeschuld — absolutio a culpa —, en vervolgens van zondestraf — et a pena.
     Ego te absolvo a peccatis tuis, is de vrijspreking der zondeschuld.
     Dando tibi plenissimam omnium peccatorum tuorum indulgentiam et remissionem, is de kwijtschelding der zondestraf. —
     Het tweede formulier gebruikte de biechtvader, wanneer de biechteling in stervensgevaar verkeerde. Uitdrukkelijk wordt in beide formulieren de voorwaarde gesteld van rouwmoedige belijdenis.
     Voor het verwerven van zulk een diploma werd een aalmoes gevraagd tot ondersteuning van den strijd tegen de Turken.
De hoegrootheid van dit bedrag was verschillend, volgens rang en stand.
     Ofschoon er verschillende gedrukte exemplaren van dezen aflaatbrief bestaan — merkwaardige stukken, omdat ze tot de oudste bekende met een jaartal voorziene voortbrengsels der boekdrukkunst behooren 3 [3. A. van der Linde, Geschichte der Erfindung der Buchdruckerkunst. Berlin 1886, III, 829,862, 948.]) — is dit exemplaar geschreven en vermoedelijk ge-

|pag. 10|

schreven door een klerk, die in den tekst een plaats openliet voor den naam, de plaats en den datum.
     De brief is gedateerd: Zwolle, den 2den Maart 1454.
     Het uithangend zegel toont de wapens van den paus en den koning van Cyprus en heeft tot randschrift: S(igillum) Indulgenciarum plenissimarum pro defensione regni cypri coneessarum.
     Dit diploom is uitgereikt aan joffer Geza ter Maeten, inwoonster van Zwolle 4 [4. Bijlage I.]).
     Den I8den Maart van hetzelfde jaar werd een aflaatbrief van letterlijk gelijken inhoud uitgereikt aan Margarita Gaeden, mater van het Olde Convent, en hare medezusters. Het Olde Convent was het oudste nonnenklooster binnen Zwolle; het lag in de Praubstraat naast het Fraterhuis; de zusters volgden den derden regel van Sint-Franciscus, maar stonden destijds onder de leiding der broeders van het Clerkenhuis.
     Vermoedelijk was het dezelfde bovengenoemde Geza ter Maet, thans mater van het Olde Convent, die den 4den September 1480 met hare medezusters een brief verwierf van den jubilé-aflaat 5 [5. Bijlage II.]).
     Zooals bekend is, werden in ’t jaar I300 door paus Bonifacius VIII bijzondere aflaten en geestelijke voorrechten verleend aan degenen, die gedurende dat jaar naar Rome zouden komen om daar de basilieken van Sint-Pieter en Sint-Paulus te bezoeken en tot de H. Sacramenten te naderen. Men noemde dit een jubeljaar, in navolging van het Joodsche annus jubilaeus, dat met bazuingeschal werd aangekondigd. Oorspronkelijk vastgesteld op de eeuwjaren, werd het jubeljaar door latere pausen om de vijftig, om de drie-en-dertig, en ten laatste om de vijf-en-twintig jaar gehouden. Aldus kondigde paus Sixtus IV in 1473 een jubilé aan, dat op de vigilie voor Kerstmis 1474 zou worden geopend. De oorlog, die in verschillende landen woedde, verhinderde vele pelgrims om de zware reis naar Rome te ondernemen; daarbij werden velen afgeschrikt door de kwaadaardige besmetting, die ten gevolge der overstrooming van den Tiber in 1475 in de Kerkelijke Staten heerschte.
     Om nu aan veler verlangen te voldoen, schreef de paus het volgend jaar een zoogenaamden post-jubilé-aflaat uit, die in alle landen kon verdiend worden en waaraan, behalve de gewone voorwaarden, werd toegevoegd, dat de aalmoezen zouden dienen ter bestrijding der Turken. Deze bede was allerdringendst; Constantinopel was gevallen,

|pag. 11|

Albanië, Griekenland en de Krim waren door de Turken veroverd, Hongarije en Italië werden jaarlijks door de gruwzame invallen der Saracenen geteisterd.
     Met de verkondiging van den jubilé-aflaat werd belast Lucas, bisschop van Sibenicum, legaat van paus Sixtus IV.
     Den 14den September 1477 nodigde de Raad der stad Utrecht den pauselijken legaat uit met zijn aflaatbrieven naar hunne stad te komen 6 [6. Kist, Archief v. Kerkgesch. III, blz. 420.]).
     De aflaat, dien hij te Zwolle den 4den September 1480 uitreikte, heeft, evenals de vorige aflaatbrieven, den vorm van een confessionale of biechtbrief. In vergelijking met andere exemplaren, die elders, o.a. den 7den Juni 1480 te Delft werden uitgereikt 7 [7. Kist, Archief v. Kerkgesch. III, blz. 460. Bijlage III.]), is deze brief zeer compendieus samengesteld. Welke voorrechten krachtens het jubilé nog meer werden verleend, wordt niet vermeld; alleen wordt verwezen naar de elders gepubliceerde jubilé-brieven. De brief is verleend aan Geza ter Maat, mater, Gertrudis Tiels en alle andere bewoonsters van het Olde Convent. De invulling luidt: Dilecte nobis in christo sorores Geza termaet, mater, Gertrudis Tiels ac ceterc omnes et singulae antiqui conventus in Zwollis impresenciarum existentes 8 [8. In het Memorie-boek van het klooster Sipculo leest men: 21 Sept. Memoria sororis Ghese ter Maet antiqui conventus Zwollis.]). De familie ter Maat was een bekende Zwolsche familie; Hermannus ter Maat was in 1421 provisor van het clerkenhuis, Nycolaus ter Maat komt voor als student te Keulen in 1449. — Aan den brief hangt het geschonden zegel van den legaat.
     Terloops zij hier meegedeeld, dat er omstreeks dien tijd met de aflaatprediking een groot en ergerlijk bedrog is gepleegd, waarvan waarschijnlijk vele vrome lieden in het Oversticht het slachtoffer zijn geworden. Zeker avonturier, genaamd Jan van Poerlo, gaf voor, pauselijke aflaatbrieven te hebben ontvangen met de volmacht om aflaat te verleenen aan kerken, kapellen en kloosters, Prelaten, kloosterlingen en hospitaalridders werden, volgens die bul, door den paus aangemaand om hem eens in een jaar zooveel te geven, als dertien ontbijten en avondmalen voor hem met zijn knecht zouden kosten.
De abten en abdissen, de paters en maters der conventen, werden gelast hem drie dagen den kost te geven. Tot bewijs der authenticiteit was de bul door den bisschop van Utrecht en vervolgens door twee notarissen bevestigd.

|pag. 12|

     Te Kampen werd echter de oplichterij ontdekt en de bedrieger in hechtenis genomen. „Schepen und raedt der stadt Campen lieten hem by den cop nemen und hebben dye breven soe van dye paues ende van den biscop vals ghevonden, is ter pinne gestalt, heft becant
. . . En hem worde bynnen Campen opten 7 dach May int jaar 1481 den cop affgehouwen.”9 [9. Kroniek van Arent toe Boecop, uitgegeven door het Hist. genootschap. Utrecht 1860, blz. 772. — De valsche bullen zijn uitgegeven door Nanninga Uyterdyk, Bijdragen tot de Gesch. van Overijsel. D. VII. blz. 185.])
     Wij voegen hierbij; reeds het vierde algemeene Concilie van Lateranen (1215) en dat van Vienno (1311) hadden in de meest krasse termen de quaestoren veroordeeld, die zich aan overdrijvingen, bedriegerijen en dwalingen schuldig maakten om de lichtgeloovige menigte tot aalmoes geven te dwingen. De pausen en de bisschoppen van Utrecht hebben het onwaardig en ergerlijk bedrijf der quaestoren ernstig veroordeeld en getracht het te onderdrukken. Verschillende aflaatbullen bevatten de clausule, dat de aflaten waardeloos zijn, wanneer zij door quaestoren verbreid worden 10 [10. Brom l. c. Introd. p. XLIV.]).
     Valsche aflaatbrieven, door oplichters verkondigd en in geschriften verspreid, brachten het vertrouwen in den aflaat aan het wankelen, terwijl de praktijk van sommige bisschoppen om uit onbedachtzame vrijgevigheid aflaten te verleenen aan de meest munitieuse handelingen, mede oorzaak was, dat de aflaat bij velen in minachting kwam, zoo niet een voorwerp werd van spotternij. Ook gaf in ontwikkelde kringen aanstoot het onzinnig bedrijf van kloosterzusters en begijnen, die door een overdreven godsvrucht, welke sterk naar bijgeloof zweemt, allerlei apocriefe aflaten in hare „suverlicke” devotie-boekjes afschreven en onder het volk brachten. De dwaze opsomming van duizenden jaren aflaat schijnt een gevolg te zijn van de ergerlijke overdrijvingen, waardoor de poenitenciers te Rome het bezoeken hunner heiligdommen aanprezen, vooral tijdens de afwezigheid der pausen in de 14 de eeuw.
     Uitdrukkingen als: „zoovele dagen aflaat als er regendroppelen vallen tusschen Kerstmis en Paschen” of „als er graankorrels rijpen tusschen Paschen en Pinksteren” zullen, naar onze meening, niet letterlijk bedoeld zijn. Men zal ze eerder moeten beschouwen als een hyperbolisch spreken, aan de Middeleeuwen eigen; zoo zegt Bonaventura o.a. dat de Mis zoovele geheimen bevat als er druppels zijn in

|pag. 13|

de zee, stofjes in de lucht, engelen in den hemel. (De Sacram virtute. VI, 19.)
     Vooral aangaande den jubilé-aflaat, omstreeks 1450, werden de ongerijmdste en ergerlijkste verzinsels in omloop gebracht en door de ongeletterde menigte zonder oordeel of onderzoek aangenomen 11 [11. Pastor, Geschichte der Päpste, IV, S. 231. Freiburg 1906.]).
Wegens de gebrekkige verkeersmiddelen was de contrôle van de echtheid der pauselijke oorkonden dikwijls zeer moeilijk, terwijl de verspreiding van devote(?) boekjes en geschriften niet zelden aan het waakzaam oog der kerkelijke overheid ontging.
     Vier jaren later, in 1484, werd te Zwolle wederom een aflaat aanbevolen door Raymundus Peraudi, aartsdiaken van Auny en kanunnik der kathedrale kerk van Saintes, prothonotarius, referendarius en commissarius apostolicus. De bestemming der aflaatgelden was tweevoudig; vooreerst voor de verdediging des geloofs tegen de Turken — pro tuicione fidei catholice contra Thurcos. —
Met recht drong de paus hierop aan, omdat de geduchte Mohammed, de schrik der Christenen, was gestorven en daardoor, volgens hem, zich de gelegenheid voordeed om met de erfvijanden van het Kruis voor goed af te rekenen. Alle gelden werden voor deze onderneming beschikbaar gesteld; de paus had zelfs zijn tafelzilver hiervoor veil.
Het tweede doel was het herstel der kathedraal van Saintes, in het tegenwoordig departement van Charente Inférieure, welke kerk de tweede genoemd wordt aan Petrus, den Vorst der Apostelen toegeheiligd.
     Raymundus Peraud was uit die streek geboortig, genoot het vertrouwen van den paus en de koningen, en heeft op politiek gebied zich vooral verdienstelijk gemaakt als vredesonderhandelaar tusschen de strijdende vorsten. Of hij persoonlijk Zwolle bezocht heeft is mij met gebleken.
     De brief bestaat uit een confessionale, waardoor de vrijheid gegeven wordt om een biechtvader te kiezen, die krachtens dit diploom den biechteling — tociens quociens — van alle zonden kan vrijspreken, behalve van die zonden, waarvan de paus zich de vergeving heeft voorbehouden — casus reservati papales. Vervolgens wordt een bijzonder deelgenootschap — facultas associacionis — verleend in de geestelijke goederen der Kerk, niet alleen voor dengene, die een confessionale neemt, maar ook voor al zijne bloedverwanten en weldoeners.

|pag. 14|

     Aan het diploom is toegevoegd een beknopt formulier voor de absolutie tociens quociens, voor gevallen, die niet zijn weerhouden — a casibus non reservatis 12 [12. Gelijksoortig formulier bij Kist. t a. p. III, blz. 456, Bijlage IV.]) — en een formulier om te gebruiken in stervensgevaar. Dit laatste formulier bestaat uit een opheffing der kerkelijke straffen of censuren, met name van de excommunicatio major en de excommunicatio minor. Onder excommunicatio major verstond men een geheele afscheiding van de gemeenschap der geloovigen; onder excommunicatio minor een verbod om de Sacramenten te ontvangen. Daarna volgt de kwijtschelding van alle zonden, die men rouwmoedig heeft gebiecht — peccatis contritis et confessis — en ten laatste een volle aflaat van alle zondestraffen, die men nog in het Vagevuur zou hebben uit te boeten.
Wij merken op, dat het woord peccatum in kerklatijn, zoowel toen als tegenwoordig, ook de beteekenis heeft van zondestraf.
Deze aflaatbrief is geheel geschreven, gedateerd van den 22sten Juni 1484, voorzien van het zegel der kerk van Saintes en uitgereikt aan de zusters van het Olde Convent, n.l., „devote in christo mater et ministra soror antiqui conventus in Zwollis traiectensis dyocesis ac cetere sorores Ghese ter Maet, rectrix ejusdem conventus, Aliit Swarten, Janne Strodinghes, Elsebe ter Haer, Wandelmoet Roelofs, Trude van der Senoerde, Jutte van Millinghen, Katharina Nanninghes, Aliit Dumminghes, Gasse van Ghenne, Lutgaert van Millingen, Mette Vasmans, Gheertruyt van Elst, Bela Ramelmans, Elsebe ten Water, Vreedse Luykens, Aliit Sueren, Nese van Angheren, Stine ten Broeke, Nese Kamerlinghs, Lutgart van Ittersum, Mechtelt Ramelmans.”
     Wanneer men vraagt, waarom deze zusters zich wederom een aflaatbrief verschaften, dan ligt het antwoord voor de hand. Vooreerst om de nooden der Christenheid te leningen en den luister van den godsdienst te verheffen, maar een prikkel zal daarbij ook geweest zijn de geestelijke voorrechten, die voor deze aalmoezen verleend werden, want de zusters waren zeer beperkt in de keuze van een biechtvader; in den regel waren slechts enkele priesters tot hare zielzorg gevolmachtigd. Ook was het raadzaam te trachten meer dan eens een vollen aflaat te verdienen, omdat de volle uitwerking van den aflaat vaak verhinderd wordt door een onvoldoende gesteltenis des harten of later door zonden weer geheel of gedeeltelijk verloren gaat.
— De uitdrukking plenaria, plenior en plenissima heeft betrekking op het aantal volmachten of privileges, die aan den aflaat verbonden waren. —

|pag. 15|

     In 1487 werd te Zwolle een beroep gedaan op de liefdadigheid der burgerij door de Orde der Trinitariërs, wier doel vooral bestaat in het vrijkoopen der Christenen, die door de Turken zijn gevangen genomen en tot slavernij gebracht. De overste dezer Orde, Frater Robertus, somt in zijn Aflaatbrief de aflaten en gunsten op, door verschillende pausen aan de geloovigen geschonken, die hem bijstand verleenen. Tot deze gunsten behoort een aflaat van drie jaren en een quadrageen, d.w.z. een kwijtschelding van dezelfde tijdelijke straf, die door God zou worden kwijtgescholden aan hen, die volgens de oude kerkelijke wet drie jaar en veertig dagen boete deden. Verder wordt er deelgenootschap gegeven in de verdiensten en goede werken der Orde, die 376 kloosters en hospitalen telt.
     Het diploom bevat een formulier van absolutie eens in ’t jaar voor alle zonden, uitgezonderd de gevallen, die de H. Stoel zich heeft voorbehouden. De voorwaarde eener rouwmoedige biecht — peccatis contritis et confessis — staat hier uitdrukkelijk vermeld; evenzoo bij het volgend formulier der absolutie, die eens in ’t leven mocht gegeven worden.
     Van dezen aflaatbrief maakten ook de zusters van het Olde Convent gebruik. Dc namen van Gheza ter Maet en hare medezusters zijn op den gedrukten brief ingevuld en aan den kant bijgeschreven.
— Het zegel van den brief is verloren geraakt 13 [13. Bijlage V.]). —
     De twee volgende aflaatbrieven van de jaren 1516 en 1517 zullen voorzeker uwe aandacht trekken, omdat het gedenkstukken zijn der befaamde aflaatprediking, die aanleiding heeft gegeven tot de geweldige uitbarsting van elementen, die op politiek, sociaal en kerkelijk gebied reeds lang aan het gisten waren.
     Paus Julius II had in 1506 den eersten steen gelegd voor de nieuwe Sint-Pieterskerk te Rome, die als de hoofdkerk der Christenheid alle kerken in luister moest overtreffen. Om zich de noodige fondsen voor dien reuzenbouw te verschaffen, schreef hij een aflaat uit voor de cismontaansche of zuidelijke landen van Europa.
     Paus Leo X, die in 1513 den pauselijkcn troon besteeg, meende het werk zijns voorgangers met alle kracht te moeten voortzetten en gaf daarom in 1514 last den aflaat te prediken in de kerkprovinciën, van Salzburg, Trier, Keulen en het bisdom Camin. Tot aflaat-commissaris benoemde hij Johan, Angelus Arcimbold. Deze begaf zich het eerst naar de landen van den Nederrijn en vertoefde in Augustus 1515 te Munster.

|pag. 16|

     Het voorbeeld volgend zijner voorgaande ambtgenooten, vaardigde hij een instructie uit voor de ondercommissarissen en de biechtvaders, opdat zij zouden weten, waaraan zich bij de aflaatprediking te houden, en wat zij voor de geloovigen moesten uiteenzetten.
     Onder eede moesten deze geestelijken, die in leer en leven aanbeveling verdienden, beloven de eer van God en van den Apostolischen Stoel en het heil der zielen te zullen bevorderen.
     Van alle artikels dezer instructie stippen wij alleen aan, dat door dezen aflaat vooral vier gunsten werden verleend, n.l. I° een volkomen kwijtschelding aller zonden, dat wil in dit verband zeggen van alle tijdelijke zondestraffen of volle aflaat; 2° een biechtbrief of confessionale; 3° het deelgenootschap aan alle verdiensten der Kerk, ook voor bloedverwanten; 4° een aflaat voor de zielen in het vagevuur met volkomen kwijtschelding der straffen. Elk dezer gunsten kon afzonderlijk verkregen worden. Voor het verwerven van een biechtbrief werd geen berouw vereischt, maar was een aalmoes, een kwart gulden, voldoende. Dat er geen berouw vereischt werd, volgt uit hetgeen wij reeds omtrent den aard van den biechtbrief gezegd hebben; voor het verwerven van een biechtbrief werd geen berouw vereischt, maar wel voor het gebruiken, het toepassen van een biechtbrief, want voor de kwijtschelding der zonde is het berouw eene conditio sine qua non.
     De aflaat voor de zielen in het vagevuur is vooral het onderwerp geweest van heftige disputen onder de godgeleerden en gevolgelijk ook van veel opspraak onder het volk.
     Daar de rechtsmacht der pausen zich niet uitstrekt over het vagevuur, kan de paus de zielen, die daar vertoeven, niet vrijspreken van de overblijvende tijdelijke straf, maar krachtens de gemeenschappelijke liefde, die alle leden met Christus, het Hoofd van het mystieke lichaam, vereenigt, biedt hij aan Gods Rechtvaardigheid de geestelijke schatten der Kerk aan tot lafenis der geloovige zielen — per modum suffragii bij wijze van voorbede —. Nergens blijkt echter dat God zich verplicht heeft deze voorbede te verhooren, dit hangt af van Zijne aanbiddelijke Raadsbesluiten, en bij gevolg bestaat er geen zekerheid, dat God de zielen der afgestorvenen aan de aflaten zal deelachtig maken, al bestaat er alle grond om hierin op Gods Barmhartigheid te vertrouwen.
     Tegen het einde der 15de eeuw won onder verschillende voorname theologanten de meening veld, I° dat de aflaat voor de afgestorvenen hun onfeilbaar zeker ten goede kwam, 2° dat men zulk een aflaat

|pag. 17|

kon verdienen ook al verkeerde men in staat van doodzonde (dus zonder berouw) omdat niet de levende, in dit geval slechts een instrument, maar de overledene, die in staat van genade gestorven was, aan den aflaat deelachtig werd. Zoo bleef altijd het beginsel gehandhaafd, dat de aflaat den staat van genade noodzakelijk veronderstelt in dengene, die hem deelachtig wordt, m.a.w. geen aflaat zonder berouw. Het praktisch gevolg dezer meening was, dat slechts het voorgeschreven goed werk, in casu een aalmoes, voldoende was om zielen uit het vagevuur te verlossen.
     Deze meening werd uitdrukkelijk aldus geformuleerd door den pauselijken legaat Peraudi in zijne instructies voor de aflaatpredikers, ofschoon de Sorbonne te Parijs in 1482 en in 1518 en verschillende theologanten van naam daarmee in heftige tegenspraak kwamen.
     Ook in de instructie van Bomhauer, Arcimbold en Albrecht van Brandenburg werd deze onzekere en betwiste schoolmeening als een uitgemaakte kwestie, zelfs als een zekere waarheid onder de bepalingen opgenomen. Vandaar staat uitdrukkelijk in de instructie van Arcimbold dat voor het verdienen van een aflaat voor de geloovige zielen geen berouw noodig is, maar men volstaan kan met het offeren van een kwart gulden 14 [14. „pro indulgentia plenissima pro animabus in purgatorio existentibus obtinenda, non est necesse confiteri, sed sufficit dumtaxat quartam partem floreni solvere pro confessionali redimendo.” — Kist, Avisamenta Confessorum et Statuta R. P. D. Johannis Angeli Arcimboldi, commissarii Apostolici, Archief v. Kerkel. Gesch. III blz. 463.]). — De pauselijke aflaatbullen spreken zich omtrent deze kwestie niet uit.
     Den 4den Januari 1516 was Arcimbold, of ten minste een zijner secretarissen, Albertus van Zuthem, te Zwolle en reikte daar een aflaatbrief uit aan Agnese Kamerlings en Katherina van Keppel, zusters van het Olde Convent.
     De gedrukte brief prijkt met het wapen van Leo X, het bekende wapen der Medici, en bevat uitgebreider volmachten en grooter geestelijke voorrechten dan voorheen verleend werden. Een der gunsten was een volle aflaat, maar zooals het formulier aangeeft, „na gebiecht te hebben, premissa confessione”. — Het uithangend zegel stelt voor: Sint-Petrus met de sleutels, en heeft tot randschrift: Sigillum fabrice basilice sancti Petri de urbe.
     De inhoud van dezen aflaatbrief komt naar de letter overeen met dien van een aflaatbrief den 20sten April 1516 uitgereikt aan de zusters van het klooster Bethlehem te Nijmegen door den commissaris

|pag. 18|

Godefridus Beeth (?). Laatstgenoemd exemplaar is in facsimile uitgegeven in het Archief voor Kerkel. Gesch. I, blz. 176.
     Den 9den November 1517 werd wederom een aflaatbrief aan de Zusters van het Olde Convent uitgereikt en wel aan twee-en-twintig zusters te zamen, allen met naam en voornaam genoemd. Het diploom is onderteekend door den notarius publicus Jacobus de Jonchere, en draagt hetzelfde zegel als de vorige brief. In dorso: pro antiquo conventu zwollensi seu monialium.
     De namen der zusters zijn: Jutte de Millynghen, Gese de Genne, Gertrudis van Elst, Belise Raemelmans, Vrese Ludolphi, Aleyd Suren, Agnese Kaemerlynck, Hylle Tychelers, Gertrudis Rutgers, Alphyt van Haerst, Jutte Gysberts, Aleyde Wichers, Asseele Gerards, Bernharda Schroderics, Elsebe van Ittersom, Mechteld then Bessche, Berberen Lamberts, Wybbe de Myllinghen Ryckland Rynvyssel, Katherine van Keppel, Berberen then Bussche, Johanna van Wytman.
     Deze brief, die geschreven is, stemt volgens den inhoud overeen met den gedrukten aflaatbrief, die den 2den December 1517 te Arnhem is uitgereikt aan Henricus van Poelwick en Cyflyc en diens vrouw en kinderen door den commissaris fr. Wilhelmus van Genth van de Orde der Augustijnen-Heremieten; alleen de volgorde der privileges is verschillend 15 [15. Kist, Archief v. Kerkel. Gesch. I, blz. 179.]).
     Tot deze privileges behooren: het recht om een biechtvader te kiezen, die de macht krijgt van alle zonden te absolveeren en van alle kerkelijke straffen te ontslaan, behalve van die, wier kwijtschelding den paus is voorbehouden; verder kan deze priester haar de H. Communie geven, behalve op den Paaschdag en in het stervensuur (dit zijn parochiale rechten). Zij ontvangen een vollen aflaat eens in het leven en in het uur des doods.
     Levenslang ontvangen zij het recht van een draagbaar altaar te hebben, waarop altijd de Mis mag gelezen worden, behalve met Paschen; ook tijdens een interdict, maar dan met gesloten deuren en zonder klokgelui. Zij hebben recht op eene kerkelijke begrafenis met uiterlijke praal, ook tijdens een interdict.
     Ook zal het haar geoorloofd zijn gedurende de Veertigdaagsche Vasten tot en met Palmzondag, zuivel, melk, eieren en kaas te gebruiken, ook boter, omdat in die streken geen olijfolie te verkrijgen is. In den Vastentijd kunnen zij door het kerkbezoek in hare plaats dezelfde aflaten verdienen, welke gedurende dien tijd aan het bezoek der kerken van Rome verbonden zijn.

|pag. 19|

     Het formulier der absolutie — forma absolutionis plenarie premissa confessione — dat aan den gedrukten aflaatbrief van Arnhem is toegevoegd, is hier achterwege gebleven, waarschijnlijk omdat de klerk tegen het overschrijven opzag en dit formulier van elders toch algemeen bekend was 16 [16. Bijlage VI.]).
     Persoonlijk heeft Arcimbold dezen aflaatbrief niet uitgereikt, want in het voorjaar van 1516 ontmoet men hem in het bisdom Meiszen, waar hij korten tijd na Paschen den veelbesproken Johann Tetzel tot zijn plaatsvervanger en subcommissaris benoemde.
     De aflaatbrief, die den 24sten April 1516 te Wurzen door Tetzel werd uitgereikt en eigenhandig door hem was onderteekend stemt letterlijk met den Zwolschen aflaatbrief van den 4den Januari 1516 overeen, zoodat zij zeer goed mogelijk van denzelfden drukker afkomstig zijn 17 [17. Löscher, Reformations-Acten I, p. 376 en 388.]).
     In het najaar van 1516 trok Arcimbold naar Lubeck en kwam Tetzel in dienst van den aartsbisschop van Mainz, Albrecht van Brandenburg 18 [18. Zie mijn artikels: Johann Tetzel, Aflaatprediker en Inquisiteur in Onze Wachter, 1884, Eerste Deel, blz. 355, ook afzonderlijk uitgegeven hij Wed. J.R. van Rossum. Utrecht 1885.
     Aangaande de aflaatprediking van Tetzel is men volgens de laatste onderzoekingen op zeer goede gronden tot het besluit gekomen, dat alle beschuldigingen omtrent Tetzel’s privaat leven lasteringen zijn. Wat zijne leer betreft, deze was in overeenstemming met de katholieke kerkleer, maar in de kwestie van den aflaat voor de afgestorvenen was Tetzel de meening toegedaan van de theologanten, die voor het verdienen van dien aflaat geen berouw of biecht eischen en de toepassing van dien aflaat als zeker beschouwen.
Dit blijkt uit zijne verdedigingsgeschriften. In zijne preeken richtte hij zich naar die meening en was daardoor ook getrouw aan de aartsbisschoppelijke instructie, die hem gegeven was. Ook dit blijkt uit fragmenten zijner preeken. Al heeft hij zich in zijn preeken waarschijnlijk niet tot zulke drastische voorstellingen laten verleiden, als de tegenstanders hem in den mond leggen, toch valt het moeilijk te ontkennen, dat hij daartoe aanleiding heeft gegeven.]
).
     Het is bekend, dat het Concilie van Trente by decreet van den 4den December 1563 alle geldinzameling bij gelegenheid der aflaatprediking, de oorzaak van grove misbruiken, van aanstoot en ergernis, volstrekt heeft verboden, maar als katholieke leer heeft gehandhaafd, dat de Kerk de macht van Christus heeft ontvangen om aflaten te verleenen, en dat het gebruik der aflaten voor

|pag. 20|

het Christenvolk zeer heilzaam is en daarom in de Kerk behouden moet blijven 19 [19. De onderhandelingen tusschen paus Leo X en Albrecht van Brandenburg gevoerd, alvorens de toestemming tot de aflaatprediking werd gegeven, maken een hoogst pijnlijken indruk. „Wenn es auch wohl nicht angeht, die Sache als Simonie zu bezeichnen, so war unter allen Umständen doch das Ganze ein für sämtliche Beteiligten höchst unehrenvoller Handel; daß derselbe zum Hereinbruch der durch viele andere Ursachen vorbereiteten Katastrophe führte, erscheint wie ein Strafgericht des Himmels.” — Pastor, t.a.p. S. 227.]).
     In geene betrekking tot de aflaatprediking staan de twee aflaatbrieven, verleend ten behoeve van de Onze-lieve-Vrouwenkerk, en de Sint-Michaelskerk te Zwolle.
     In 1399 begaf zich Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht naar Rome en verwierf daar een aflaat ten behoeve van de kapel van O. L. Vrouw te Zwolle. Deze kapel, die omstreeks 1463 vervangen is door de nog bestaande kerk op de Ossenmarkt, moet destijds nauwelijks voltooid zijn geweest, want in November van hetzelfde jaar werd zij door den Dominicaan Hubertus Schenk, bisschop van Uppuse en wijbisschop van Utrecht, geconsacreerd.
     Paus Bonifacius IX verleende een aflaat van 7 jaar en 7 quadragenen aan alle geloovigen, die na rouwmoedige biecht —penitentibus et confessis — jaarlijks deze kapel zouden bezoeken op verschillende feestdagen des Heeren, van Maria en van eenige Heiligen en dan een aalmoes zouden schenken voor de kapel.
     Als reden voor het verleenen van dezen aflaat wordt aangevoerd, dat op de Zaterdagen, wanneer in deze kapel de getijden en de Mis van de H. Maagd plechtig worden gezongen, eene menigte volks daar samenstroomt en dus door het geven van aalmoezen in het onderhoud der kapel kan worden voorzien.
     Deze brief is een zoogenaamde kleine bid in pauselijk kanselarijschrift geschreven, aanvangende met den naam des pausen en sluitende met diens regeeringsjaar. Het looden zegel (bulla) — vertoonende aan de eene zijde de busten van S. Petrus en S. Paulus en aan de andere zijde den naam des pausen: Bonifatius P. P. VIIII — hangt aan een rood geel zijden koord.
     Bij deze bul heeft de Bisschop van Utrecht een bekrachtigingsbrief gevoegd, gedateerd van 5 Juni 1400, waarin hij de bul copieert, authentiek verklaart en onder kerkelijk straf zijn geestelijken gebiedt in hunne kerken de afkondiging toe te laten 20 [20. Van Hattum, Beschrijvinge van Zwolle Dl. V., Hfdst. VI, blz. 143. — Volgens genoemden schrijver was het om dezen aflaat te verdienen, dat Thomas a Kempis Zwolle aandeed, alvorens zich in het klooster op den Sint-Agnietenberg aan te bieden, blz. 57.]).

|pag. 21|

     De aflaatbrief ten behoeve van de Sint-Michielskerk is niet afkomstig van den paus maar van de kardinalen. Vijf kardinalen-bisschoppen: Rodericus Portuensis, Oliverius Sabinensis, Marcus Penestrensis, Julianus Ostiensis, en Johannes Albanensis, vijf kardinalen-priesters: Jeronimus tituli sancti Chrisogoni, Johannes Jacobus tituli sancti Stephani in Celio monte, Paulus tituli sancti Sixti, Laurentius tituli sancte (?), Johannes tituli sancti Vitalis; vier kardinalen-diakens: Raphael sancti Georgii ad velum aureum, Petrus tituli sanctorum Cosme et Damiani, Johannes sancte Marie in Aquiro. Joh. Baptista sancte Marie nove, verleenen ieder, op verzoek van den rector Gerardus Kint en de overige leden der Onze-lieve-Vrouwenbroederschap, die gevestigd is in de Sint-Michaelskerk te Zwolle, jaarlijks honderd dagen aflaat aan alle geloovigen, die na rouwmoedige biecht — vere penitentibus et confessis — deze kerk bezoeken op het feest van Sint-Michael, van Purificatie, Annuntiatie, Assumptie en Dedicatie, en dan een bijdrage storten voor het herstel en het onderhoud der kerk, voor kelken, boeken, licht en kerkornamenten.
     De groote perkamenten oorkonde, in fraai kanselarij-schrift en met veelkleurige initialen, is gedateerd van Rome den 12 den October 1489. De uithangende zegels der kardinalen zijn verloren; de respectieve perforaties zijn nog aanwezig 21 [21. De omstandigheid dat er vijftien perforaties zijn en er dus vijftien zegels zijn geweest, geeft grond aan de veronderstelling, dat er gelijk veelal geschiedde, driemaal vijf kardinalen een aflaat hebben verleend. De tabellio of klerk zou dan een naam van een kardinaal-diaken hebben overgeslagen.
     In 1492 werden drie aflaatbrieven van gelijksoortigen inhoud, ieder door vijf Kardinalen verleend, aan de Sint-Walburgskerk te Zutphen geschonken voor het bezoeken dezer kerk en het vereeren van een relikwie van het H. Kruis. — Meinsma, Aflaten der Sint-Walburgskerk te Zutphen, Archief v. d. Gesch. v.h. Aartsb. Utrecht, dl. XXXI, blz. 70.]
).
     Daar volgens Van Hattum in 1416 door den paus een aflaat ten behoeve der Sint-Michaelskerk is verleend, alsook in 1451 door kardinaal Nicolaas van Cusa te Zwolle een aflaat voor genoemde kerk is gegeven, zou het niet onmogelijk zijn, dat ook deze oorkonden nog bestaan.
     In het belang der geschiedvorsching ware het zeker gewenscht, dat deze of dergelijke schuilgaande oorkonden aan het licht worden gebracht.

     Zwolle                                                                                               G.A. MEIJER. O. P.

|pag. 22|

BIJLAGE I.

1454, Marcii 2, Swollis.

Aflaatbrief door paus Nicolaas V gegeven aan allen, die bijstand zullen verleenen aan den koning van Cyprus in diens strijd tegen de Turken, en uitgereikt door Paulinus Chappe, gezant des konings, te Zwolle aan joffer Ghesa ter Maeten, inwoonster
van Zwolle.

     Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis Nobilis vir Paulinus Chappe consiliarius ambassiator et procurator generalis Serenissimi regis Cypri in hac parte salutem. Notum facimus quod sanctissimus in Christo pater et dominus noster dominus Nicolaus divina providentia Papa quintus afflictioni regni Cypri misericorditer compatiens contra perfidissimos Theurcos et Saracenos gratis concessit omnibus Christi fidelibus ubilibet constitutis qui infra triennium a prima die maji anni Domini millesimi quadringentesimi quinquagesimi secundi incipiendum pro defensione catholice fidei ac dicti regni de facultatibus suis majus vel minus prout ipsorum conscientiis videbitur, procuratoribus vel nunciis pie erogaverint, ut confessores ydonei seculares vel regulares quos ipsi elegerint, confessionibus eorum auditis, pro commissis etiam sedi apostolice reservatis, excessibus, criminibus atque delictis quantumcumque gravibus, pro una vice tantum, debitam absolucionem impendere et penitenciam salutarem injungere, necnon si id humiliter petierint, ipsos a quibuscumque excommunicacionum, suspensionum et interdicti aliisque sentenciis, censuris et penis ecclesiasticis a jure vel ab homine promulgatis, si forsan innodati existant, injunctis pro modo culpe, penitencia vel aliis, que de jure fuerint injungenda ac eis vere penitentibus et confessis, vel si forsan propter amissionem loquele confiteri non potuerint, signa contritionis ostendendo, plenissimam omnium peccatorum suorum de quibus ore confessi et corde contriti fuerint indulgenciam ac plenariam remissionem semel in vita et semel in mortis articulo ipsis auctoritate apostolica concedere valeant, satisfactione per eos facta, si supervixerint, aut per eorum heredes, si tunc transierint, sic tamen quod post indultum concessum per unum annum singulis sextis feriis vel quadam alia die jejunent, legitimo impedimento, ecclesie precepto, regulari observancia, penitencia injuncta, voto vel alias non obstante, Et ipsis impeditis in dicto anno vel ejus parte anno sequenti vel alias quam primum potuerint, jejunabunt. Et si in aliquo annorum vel eorum parte dictum jejunium commode adimplere nequiverint, confessor ad id electus in alia commutare poterit pietatis opera, que ipsi facere teneantur. Alioquin dicta concessio quoad plenariam remissionem in mortis articulo nullius est roboris vel momenti.
     Hinc est quod cum Domicella Ghesa ter Maeten, incola Zwollensis juxta dictum indultum erogaverit, merito dictis indulgenciis gaudere debet.
In quorum testimonium sigillum ad hoc ordinatum presentibus duximus appendendum. Datum die secunda mensis marcii anno Domini M°CCCC°liiij°.
     Forma plenissime absolucionis in vita.
     Misereatur tui etc. Dominus noster Jhesus Christus per suam sanctissimam piissimam misericordiam te absolvat. Et ego auctoritate Ipsius beatorumque Petri et Pauli apostolorum ejus ac auctoritate apostolica mihi in hac parte commissa et tibi concessa te absolvo ab omnibus peccatis tuis contritis confessis et oblitis et etiam ab omnibus casibus, excessibus, criminibus atque delictis quantumcumque gravibus sedi apostolice reservatis, necnon a quibuscumque excommunicacionum, suspensionum et interdicti aliisque sen-

|pag. 23|

tenciis, censuris et penis ecclesiasticis a jure vel ab homine promulgatis, si quas incurristi, dando tibi plenissimam omnium peccatorum tuorum indulgenciam ac plenariam remissionem. In nomine patris etc.
     Forma plenissime absolucionis et remissionis in mortis articulo.
     Misereatur tui etc. Dominus noster etc. Ego te absolvo ab omnibus peccatis tuis contritis et confessis et oblitis restituendo te unitati fidelium et sacramentis ecclesie, dando tibi plenissimam omnium peccatorum tuorum indulgenciam ac plenariam remissionem. In nomine patris etc.
     Uithangend zegel, opgedrukt, kruis met de wapens van den H. Stoel en van Cyprus. Het randschrift: S(igillum) indulgenciarum plenissimarum pro defensione regni Cypri concessarum.

_______

BIJLAGE II.

1454, Marcii 18, Swollis.

Aflaatbrief door paus Nicolaas V gegeven aan allen, die bijstand zullen verleenen aan den koning van Cyprus in diens strijd tegen de Turken en uitgereikt door Paulinus Chappe, gezant des konings, te Zwolle aan Margareta Gaeden, mater van het Olde Convent en hare medezusters.

     Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis Nobilis vir Paulinus Chappe consiliarius ambassiator et procurator generalis Serenissimi regis Cypri in hac parte salutem. Notum facimus quod sanctissimus in Christo pater et dominus noster dominus Nicolaus divina providentia Papa quintus afflictioni regni Cypri misericorditer compatiens contra perfidissimos Theurcos et Saracenos gratis concessit omnibus Christi fidelibus ubilibet constitutis qui infra triennium a prima die maji anni Domini millesimi quadringentesimi quinquagesimi secundi incipiendum pro defensione catholice fidei ac dicti regni de facultatibus suis majus vel minus prout ipsorum conscientiis videbitur, procuratoribus vel nunciis pie erogaverint, ut confessores ydonei seculares vel regulares quos ipsi elegerint, confessionibus eorum auditis, pro commissis etiam sedi apostolice reservatis, excessibus, criminibus atque delictis quantumcumque gravibus, pro una vice tantum, debitam absolucionem impendere et penitenciam salutarem injungere, necnon si id humiliter petierint, ipsos a quibuscumque excommunicacionum, suspensionum et interdicti aliisque sentenciis, censuris et penis ecclesiasticis a jure vel ab homine promulgatis, si forsan innodati existant injunctis pro modo culpe, penitencia vel aliis, que de jure fuerint injungenda ac eis vere penitentibus et confessis, vel si forsan propter amissionem loquele confiteri non potuerint, signa contritionis ostendendo plenissimam omnium peccatorum suorum de quibus ore confessi et corde contriti fuerint indulgenciam ac plenariam remissionem semel in vita et semel in mortis articulo ipsis auctoritate apostolica concedere valeant, satisfactione per eos facta, si supervixerint, aut per eorum heredes, si tunc transierint, sic tamen quod post indultum concessum per unum annum singulis sextis feriis vel quadam alia die jejunent, legitimo impedimento, ecclesie precepto, regulari observancia, penitencia injuncta, voto vel alias non obstante, Et ipsis impeditis in dicto anno vel ejus parte anno sequenti vel alias quam primum potuerint, jejunabunt, Et si in aliquo annorum vel eorum parte dictum jejunium commode adimplere nequiverint, confessor ad id electus in alia

|pag. 24|

commutare poterit pietatis opera, que ipsi facere teneantur. Alioquin dicta concessio quoad plenariam remissionem in mortis articulo nullius est roboris vel momenti.
     Hinc est quod cum Margarita Gaeden mater antiqui conventus cum suis sororibus ibidem pro nunc degentibus juxta dictum indultum pie erogaverit, merito dictis indulgenciis gaudere debet. In quorum testimonium sigillum ad hoc ordinatum presentibus duximus apponendum. Datum die decima octava mensis marcii anno domini M°CCCC°liiij° in Swollis.
     Forma plenissime absolucionis in vita.
     Misereatur tui etc. Dominus noster Jhesus Christus per suam sanctissimam piissimam misericordiam te absolvat. Et ego auctoritate Ipsius beatorumque Petri et Pauli apostolorum ejus ac auctoritate apostolica mihi in hac parte commissa et tibi concessa te absolvo ab omnibus peccatis tuis contritis confessis et oblitis et etiam ab omnibus casibus, excessibus, criminibus atque delictis quantumcumque gravibus sedi apostolice reservatis, necnon a quibuscumque excommunicacionum, suspensionum et interdicti aliisque sentenciis censuris et penis ecclesiasticis a jure vel ab homine promulgatis si quas incurristi, dando tibi plenissimam omnium peccatorum tuorum indulgenciam ac plenariam remissionem. In nomine patris etc.
     Forma plenissime absolucionis et remissionis in mortis articulo.
     Misereatur tui etc. Dominus noster etc. Ego te absolvo ab omnibus peccatis tuis contritis et confessis et oblitis restituendo te unitati fidelium et sacramentis ecclesie, dando tibi plenissimam omnium peccatorum tuorum indulgenciam ac plenariam remissionem. In nomine patris etc.
     Uithangend zegel, opgedrukt, kruis met de wapens van den H. Stoel en van Cyprus. Het randschrift: S(igillum) indulgenciarum plenissimarum pro defensione regni Cypri concessarum.

_______

BIJLAGE III.

1480, Septembris 4, Zwollis.

Aflaatbrief gegeven door Lucas, legaat van paus Sixtus IV, bij gelegenheid van het jubilé, aan Geza ter Maet, mater Gertrudis en alle zusters van het Olde Convent te Zwolle.

     Lucas Dei et Apostolice Sedis gracia Episcopus Sibenicensis, Referendarius Commissarius cum potestate legati de latere necnon Indulgenciarum Sacri Jubilei Executor unicus a dicta sede specialiter deputatus Universis et singulis presentes literas inspecturis salutem. Notum facimus quod dilecte nobis in cristo Sorores Geza termaet mater, Gertrudis Tiels ac cetere omnes et singule antiqui conventus in Zwollis impresentiarum existentes in loco, pro huiusmodi indulgencias consequendo, per nos ordinato, comparuerint et ibidem uni ex confessoribus deputatis confesse et secundum literarum apostolicarum super eisdem indulgenciis concessarum tenorem absolute, ordinaciones per nos factas, adimpleverint, Idcirco prefatus Sancissimus Dominus noster papa per alias suas literas ut ex predictarum literarum Jubilei sicut pretactum est, assecutione salutis favorem et graciam consequi valeant uberiorem sibi et cuilibet ipsarum, ut Confessorem ydoneum secularem vel cujusvis Ordinis regularem eligere liceat, qui earum confessionibus diligenter auditis eas ab omnibus et singulis criminibus, excessibus, delictis et peccatis quantumcumque gravibus et enor-

|pag. 25|

mibus etiam si talia fuerint propter que sedes Apostolica sit merito consulenda, plenam semel in vita et semel in mortis articulo Indulgenciam et Remissionem eis concedere ac eas eciam in aliis prefate sedi non reservatis casibus totiens quotiens fuerit opportunum absolvere valeat ex gracia speciali concessit atque induisit.
Inquorum fidem premissorum has nostras literas sigilli nostri quo in talibus utimur, fecimus appensione communiri.
     Datum in Zwollis Trajectensis Diocesis, Anno a Nativitate Domini Millesimo Quadringentesimo Octuagesimo, die vero Quarta Mensis Septembris Pontificatus prefati Sanctissimi D. N. Sixti Anno Nono.

Forma absolutionis.

     Misereatur tui etc. Absolutionem et Remissionem etc. Dominus noster Jhesus Christus per suam piissimam misericordiam te absolvat, Et ego auctoritate ejus et beatorum Petri et Pauli apostolorum ac Sanctissimi Domini nostri pape michi commissa et tibi concessa te absolvo a vinculo excommunicacionis si incidisti et restituo te sanctis sacramentis ecclesie ac unioni et participacioni christifidelium. Et eadem auctoritate te absolvo ab omnibus et singulis criminibus, excessibus, delictis et peccatis tuis quantumcumque gravibus et enormibus, Eciam si talia fuerint propter que sedes Apostolica merito consulenda foret, ac de ipsis eadem auctoritate tibi plenariam Indulgenciam et Remissionem confcro. In nomine patris et filii et spiritus sancti. Amen.
     Et nota quod in mortis articulo adjungenda est hec clausula: Si tamen ab ista egritudine non decesseris plenariam Indulgenciam et Remissionem tibi eadem auctoritate in mortis articulo conferendam reservo. In nomine patris et filii et spiritus sancti. Amen.
     Afhangend zegel in roode was, geschonden, met het wapen van Lucas, bisschop van Sibenico en pauselijk legaat.

_______

BIJLAGE IV.

1484, Junii 22.

Aflaatbrief door Raymundus Peraudi gegeven aan de zusters van het Olde Convent te Zwolle, wegens bijdragen voor den oorlog tegen de Turken en voor het herstel der kerk te Saintes (départ. Charente).

     Universis presentes litteras inspecturis Raymundus Peraudi, sacre pagine professor, prothonotarius, referendarius et commissarius apostolicus, archidiaconus alnisiensis in ecclesia xanctonensi, insignium ecclesiarum pictaviensis et xanctonensis canonicus et decanus et capitulum ecclesie cathedralis xanctonensis salutem. Notum facimus quod sanctissimus in Christo pater et dominus Sixtus divina providencia papa quartus et modernus cunctis utriusque sexus christifidelibus qui pro tuicione fidei catholice contra thurcos et reparacione ecclesie cathedralis xanctonensis que secunda in toto orbe terrarum ad honorem beati petri apostolorum principis erecta existit de bonis suis speciali intencione pie distribuerint vel per nuncios nostros miserint quatenus possint eligere confessorem secularem vel regularem qui eas ab omnibus excessibus et delictis preterquam sedi apostolice reservatis, tociens quociens opus fuerit absolvere possit. Et insuper tociens quociens ad talem statum venerint ut verisimiliter de eorum morte dubitetur atque in mortis articulo, plenariam omnium suorum peccatorum remissionem eis valeat impartiri de sue plenitudine potestatis

|pag. 26|

facultatem concessit. Facultas associationis sive participacionis omnium ecclesie suffragiorum quibus nunc et in perpetuum participant ne dum obtinentes hujusmodi graciam confessionalis sed eciam eorumdem parentes et benefactores defuncti, que facultas taxata est simul cum confessionali, voluitque idem sanctissimus dominus noster motu proprio omnes et singulos hujusmodi benefactores atque eorum parentes defunctos aut eorum benefactores qui cum caritate decesserint in omnibus precibus, suffragiis, missis, elemosinis, jejuniis, oracionibus, disciplinis et ceteris omnibus spiritualibus bonis que fierint vel fieri poterint in tota universali sacrosancta christi ecclesia militante et omnibus membris ejusdem in perpetuum participes fieri. Cum itaque devote in christo mater et ministra sorores antiqui conventus in Zwollis trajectensis diocesis ac cetere sorores: Ghese ter maet rectrix ejusdem conventus, Aliit swarten, Joanne Strodinghes, Elsebe ter haer, Wendelmoet roelofs, Trude van der senoerde, Jutte van millinghen, Katherina nanninghes, Alliit duminghes, Gasse van Ghenne, Lutgaert van Millingen, Mette vasmans, Gheertruut van elst, Belie ramelmans, Elsebe ten water, Vreedse luykens, Aliit sueren, Nese van angheren, Stuve ten broeke, Nese kamerlinges, Jutgart van Ittersum, Mechtelt ramelmans ad ipsius fidei piam subvencionem ac tuicionem et dicte ecclesie reparacionem juxta summi pontificis intencionem prout per presentes sibi in hujus testimonium a nobis traditas, approbavimus, contulerint ejusdem auctoritate pontificis sibi ut indulgencia predicte ecclesie concessa quoad in superioribus contenta, uti et gaudere valeant merito constat esse concessum.
     Datum sub sigillo predicte ecclesie ad hoc ordinato die xxij mensis Junii
Anno Domini M°CCCClxxxiiij°.

                         Forma absolucionis in vita tociens quociens.
     Misereatur tui etc., Dominus noster Jhesus Christus per meritum sue passionis te absolvat auctoritate ipsius et apostolica michi in hac parte commissa et tibi concessa te absolvo ab omnibus peccatis tuis. ln nomine patris etc.
     Forma absolutionis et plenarie remissionis in mortis articulo reali vel verisimili.
     Misereatur tui etc. Dominus noster Jhesus Christus per meritum sue passionis te absolvat et ego auctoritate ipsius et apostolica michi in hac parte commissa et tibi concessa te absolvo primo ab omni censura excommunicacionis majoris vel minoris si quam incurristi, dein ab omnibus peccatis tuis contritis confessis et oblitis conferendo tibi plenariam omnium tuorum peccatorum remissionem remittendo tibi penas purgatorii in quantum sancte matris ecclesie se claves extendunt. In nomine patris et filii et spiritus sancti. Amen.
     Uithangend zegel in roode was, waarop de afbeelding der HH. Petrus en Paulus. In het geschonden randschrift: Peraudi collectoris.

_______

BIJLAGE V.

1487, Maji 21.

Aflaatbrief door Robertus, minister-generaal van de Orde van Triniteit tot vrijkooping der slaven, gegeven aan de mater Ghese ter Maet en aan de overige zusters van het Olde Convent te Zwolle.

     Universis presentes litteras inspecturis Nos frater Robertus major minister generalis tocius ordinis sancte Trinitatis et redemptionis captivorum Salutem in domino. Cum felicis recordacionis dominus Alexander papa quartus et dominus Clemens papa sextus et eorum quilibet omnibus et singulis christifidelibus qui pro redemptione captivorum christianorum manus porrexerint

|pag. 27|

adjutrices Tres annos et xl dies de injunctis eis penitenciis misericorditer in domino relaxaverint, statuerintque quod confratribus et sororibus dicti ordinis, si ecclesie ad quas pertinerent interdicte forent ipsosque mori contigerit, nisi excommunicati tamen nominatim interdicti fuerint, sepultura non negaretur ecclesiastica. Preterea vero, Clemens papa prefatus eisdem confratribus et sororibus qui certam quantitatem bonorum suorum darent et annuatim fratribus et nunciis dicti ordinis beneficio persolverent, licenciam concessit ut ipsi annuatim presbiterum idoneum in confessorem eligere possint qui eos absolvat ab omnibus peccatis, exceptis casibus sedi apostolice reservatis, Insuper autem dominus noster Sixtus papa quartus predecessorum suorum pontificum dicta confirmat necnon confratribus et sororibus licenciant concessit ut ipsi hujusmodi confessorem eligere possint qui eos ab omnibus peccatis eciam a casibus sedi apostolice quomodolibet reservatis et de quibus sedes apostolica ipsa esset merito consulenda semel in vita auctoritate apostolica absolvere et pro commissis penitenciam salutarem ipsis injungere valeat. Novissime quondam dominus noster Innocencius papa octavus ac modernus omnia et singula in preinsertis litteris contenta auctoritate apostolica confirmavit et approbavit ac plenum robur optinere decrevit. Nos insuper omnium bonorum spiritualium que fiunt et fient in evum in toto nostro ordine videlicet in CCC et lxxvi conventibus totidemque hospitalibus nostri ordinis participacionem concedimus.
Hinc est quod devote in christo mater Ghesa ter Maet cum ceteris sororibus antiqui conventus que confraternitate sua annuatim more confratrie (?) solvere promisit suis exigentibus meritis eidem fraternitati et illius consorcio aggregatur. Datum anno domini MCCCClxxxvij mensis maji, die xxj.
Forma absolucionis annualis.
Misereatur tui etc. Dominus noster Jhesus Christus per suam piissimam misericordiam te absolvat Et ego auctoritate apostolica ab omnibus peccatis tuis contritis confcssis et oblitis Exceptis casibus sedi apostolice reservatis.
In nomine patris et filii et.
     Forma absolucionis semel in vita.
     Misereatur tui etc. Dominus noster Jhesus Christus per suam piissimam misericordiam te absolvat. Et ego auctoritate apostolica te absolvo ab omnibus peccatis tuis contritis confessis et oblitis. Exceptis a casibus sedi apostolice quomodolibet reservatis. In nomine patris et filii etc.
     Afhangend zegel ontbreekt.

_______

BIJLAGE VI.

1516, Januarii 4, Swollis.

Aflaatbrief door Joannes Angelus Arcimbold, commissarius apostolicus, gegeven aan Agnese Kamerlings en Katharina van Keppel, zusters in het Olde Convent, wegens bijdragen voor de basiliek van Sint Pieter te Rome.

     Joannes Angelus Arcimboldus juris utriusque doctor, prepositus de Arcissate necnon ad has civitatem et diocesim et nonnullas provincias, terras et ioca super executione plenissimarum indulgentiarum immense Fabrice basilice principis apostolorum celorumque Clavigeri de urbe nuncius et commissarius a sanctissimo in Christo patre et domino nostro D. Leone papa X specialiter deputatus, prout in literis ejusdem Sanctissimi domini nostri Pape sub plumbo editis, plenius continetur. Dilectis nobis in Christo Agnese Kamerlings et Katherine van Keppel sororibus in antiquo Conventu Salutem in domino sempiternam.

|pag. 28|

     Exigente pie devotionis affectu quem nos erga Deum et dictam basilicam vos habere cognovimus eo quod pro continuatione tam immensi operis ex pinguedine charitatis juxta apostolicum indultum manus porrexistis adjutrices, Ideo auctoritate apostolica nobis tradita vobis concedimus facultatem eligendi idoneum secularem, vel cujusvis etiam mendicantium ordinis regularem confessorem, qui confessione vestra diligenter audita, pro commissis per vos excessibus, criminibus, delictis atque peccatis quantumcumque gravibus et enormibus etiam sedi apostolice reservatis, etiam si talia forent propter que sedes ipsa apostolica esset merito consulenda, ac censuris ecclesiasticis, etiam ab homine ad alicujus instantiam latis, de consensu partium etiam ratione interdicti incursis et quorum absolutio dicte sedi esset reservata, preterquam machinationis in personam summi pontificis, occisionis episcoporum et aliorum superiorum prelatorum et injectionis manuum violentarum in illos et alios prelatos, falsificationis bullarum et literarum apostolicarum, delationis armorum et aliorum prohibitorum ad partes infidelium et sententiarum et censurarum occasione aluminum sancte matris ecclesie, ac de partibus infidelium ad fideles, contra prohibitionem apostolicam, delatorum incursarum, semel in vita, et in non reservatis casibus totiens quotiens id petieritis, et in mortis articulo plenariam omnium peccatorum vestrorum indulgentiam et remissionem impendere, ac penitentiam salutarem injungere, necnon Eucharistie sacramentum, preterquam in die Pasche et in mortis articulo, aliis anni temporibus ministrare, et emissa per vos vota quecumque, ultramarino, ingressus religionis et castitatis vobis dumtaxat exceptis, in utilitatem dicte fabrice commutare possit. Ita tamen quod durante tempore presentis commissionis et publicatjonis, cum prefato commissario vel subdeputatis ab eo super commutatione dictorum votorum in utilitatem dicte fabrice fiat compositio, necnon vobis et parentibus, ceterisque defunctis vestris qui in sinceritate fidei et unitate sancte matris ecclesie decesserunt, omnium et singularum missarum, orationum, divinorum officiorum, jejuniorum, disciplinarum, stationumque elemosinarum, suffragiorum, omniumque aliorum bonorum spiritualium, que fiunt et fient in perpetuum in universali sacrosancta militante ecclesia et membris ejus participationem impartimur. In quorum fidem et testimonium presentes fieri et sigillo, quo in talibus utimur, fecimus appensione muniri.
     Datum Swollis Anno MCCCCCxvi, die iiij Mensis Januarii Pontificatus prefati sanctissimi domini nostri Anno tercio.
     Forma absolutionis plenarie premissa confessione.
     Misereatur tui etc. Dominus noster Jesus Christus per merita sue sanctissime passionis te absolvat, et ego auctoritate ejusdem et beatorum Petri et Pauli apostolorum ejus ac sanctissimi domini nostri pape tibi concessa et in hac parte mihi commissa te absolvo: Primo ab omnibus censuris ecclesiasticis per te quomodolibet incursis. Deinde ab omnibus peccatis, delictis et excessibus tuis hactenus per te commissis quantumcumque enormibus etiam sedi apostolice reservatis, in quantum mihi facultas concedit et claves sancte matris ecclesie se extendunt, remittendo tibi per plenariam indulgentiam omnem penam in purgatorio pro premissis tibi debitam et restituo te sanctis sacramentis ecclesie et unitati fidelium ac innocentie et puritati in qua eras quando baptizatus fuisti, ita quod tibi decedenti clause sint porte penarum et sint aperte janue paradisi deliciarum, quod si non morieris salva sit ista gracia, quando alias fueris in mortis articulo. In nomine patris et filii et spiritus sancti. Amen.
     Uithangend zegel in roode was, in houten doosje aan hennepkoord. Het zegel stelt voor den H. Petrus met sleutel en het wapen van Arcimbold. Randschrift: S(igillum) fabrice basilice s. Petri de urbe. Op de vouw: Albertus de Zuthem scripsit.

_______


|pag. 29|

BIJLAGE VII.

1517, Novembris 9, Daventriae.

Aflaatbrief door Joannes Angelus Arcimbold, commissarius apostolicus, gegeven aan de zusters van het Olde Convent te Zwolle wegens bijdragen voor de basiliek van Sint Pieter te Rome.

     Joannes Angelus Arcimboldus, Juris utriusque doctor, Prepositus de Arcissate, scdis apostolice prothonotarius ac Sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Leonis divina providentia pape decimi Referendarius necnon in Coloniensi, Trevirensi, Saltzburgensi, Bremensi, Bisuntinensi et Upsalensi provinciis earumque et in Cameracensi, Tornacensi, Morinensi, Atrebatensi, Camiensi et Misnensi civitatibus et diocesibus pro fabrica Basilice principis apostolorum de Urbe Nuncius et Commissarius Dilectis nobis in Christo Jutte de Millinghen, Gese de Genne, Gertrude van Elst, Belye Raemelmans, Vrese Ludolphi, Aleyd Suren, Agnese Kemerlynck, Hylle Tichelers, Gertrude Rutgeri, Alphyt van Haerst, Jutte Gysberts, Aleyde Wichers, Assele Gerardi, Bernarde Schroderics, Elsebe van Ittersum, Mechteldt then Bossch, Gerberich Lamberts, Wybbe de Myllinghen, Ryckland Rijnvijssel, Katheryne van Kepell, Gerberecht ten Bussche, Johanne van Wytman, sororibus et conventualibus antiqui Conventus oppidi Zwollensis Trajectensis Diocesis Salutem in Domino sempiternam. Sincera fervensque devotio quam ad sanctissimam Romanam ecclesiam et sedem apostolicam ac dictam fabricam immensi operis basilice sancti Petri de Urbe cujus ad commodum commissionis officium in negocio sacratissimarum undulgentiarum pro ea concessarum exercemus gerere comprobamus, ex quo juxta ordinationem per nos factam ex pinguedine charitatis ad illius reparationem contribuistis, merito nos excitat et inducit ut ilia vobis pie concedamus per que deposita peccaminum sarcina et delictorum mole conscientie pacem et anime vestre salutem deo propitio consequi valeatis; Necnon hujuslibet votis, illis presertim que ex devotionis fervore prodire conspicimus, favorabiliter annuamus. Hinc est quod nos vestris supplicationibus inclinati, ut aliquem presbyterum secularem vel cujusvis etiam mendicantium ordinis regularem in vestrum possitis eligere confessorem, qui confessione vestra diligenter audita pro commissis per vos excessibus, criminibus, delictis atque peccatis quantumcumque gravibus et enormibus, etiam predicte sedi apostolice reservatis; Etiam si talia forent propter que sedis apostolica esset merito consulenda, ae censuris ecclesiasticis etiam ab homine ad alicujus instantiam latis de consensu petentium, etiam ratione interdicti incursis et quarum absolutio dicte sedi esset reservata, preterquam machinationis in personam summi pontificis, occisionis episcoporum et aliorum superiorum prelatorum et injectionis manuum violentarum in illos et alios prelatos, falsificationis bullarum et litterarum apostolicarum, delationis armorum et aliorum prohibitorum ad partes infidelium et sententiarum ac censurarum occasione aluminum sancte matris ecclesie de partibus infidelium ad fideles contra prohibitionem apostolicam delatorum incursarum, semel in vita et in non reservatis casibus totiens quotiens id petieritis, et in mortis articulo omnium peccatorum vestrorum indulgentiam plenariam et remissionem impendere ac vos ab hys debite absolvere et penitentiam salutarem injungere; Necnon eucharistie sacramentum preterquam in die paschatis et mortis articulo, aliis anni temporibus ministrare; Et emissa per vos vota quecumque, ultramarino, ingressus religionis et castitatis votis dumtaxat exceptis, in alia pia opera commutare possit et valeat.
Et insuper ut liceat vobis quoad vixeritis habere altare portatile cum debitis

|pag. 30|

reverentia et honore super quo in locis ad hoc congruentibus, aptis et honestis, etiam quovis anni tempore preterquam in paschate, Etiam in locis ecclesiastico interdicto quavis auctoritate suppositis, cum vos occasionem interdicto hujusmodi non dederitis, januis clausis, excommunicatis et interdictis exclusis, non pulsatis campanis et cum qualitas negociorum pro tempore ingruentium id exegerit, etiam antequam illucescat dies circa tamen diurnam lucem, Ita quod id nec vobis nec sacerdoti taliter celebranti ad culpan valeat imputari per vos vel alium sacerdotem ydoneum secularem vel cujusvis ordinis regularem etiam in familiarium vestrorum domesticorum presentia, dummodo illi seu quilibet eorum hujusmodi interdicto causam non dederint, missam celebrare seu celebrari facerc possitis. Preterea ut liceat vobis quamdiu vixeritis quadragesimalibus usque ad Dominicam Palmarum et aliis diebus quibus lacticiniorum usus est prohibitus (cum ut acccpimus in partibus vestris oleum olivarum non crescat) butyro loco olei et caseo absque alicujus licentia et cum consensu utriusque medici tempore infirmitatis in septimana sancta lacticiniis hujusmodi ac etiam tunc et quocumque tempore prohibito ovis et carnibus vesci; Quodque vos aliquam vel aliquas ecclesiam vel ecclesias ad hoc per vos eligendam vel eligendas devote singulis quadragesimalibus et aliis diebus quibus ecclesie
Urbis et extra eam per Christifideles pro consequendis indulgentiis stationum urbis visitare solent, quoad vixeritis visitando tot et similes indulgentias et peccatorum remissiones consequi valeatis et possitis quas consequemini si singulis diebus eas dictas ecclesias personaliter visitarctis. Et ut vestra corpora etiam cum funerali pompa tempore interdicti quamvis auctoritate appositi, si hujusmodi interdicti causam non dederitis, ecclesiastice sepulture tradi possint et valeant auctoritate apostolica qua ad premissa omnia et specialiter sufficienti facultate muniti fungimur in hac parte tenore presentium concedimus pariter et indulgemus, Necnon vobis et parentibus vestris defunctis qui in sinceritate fidei et unitate sancte matris ecclesie decesserunt, omnium et singularium missarum, orationum, divinorum officiorum, disciplinarum, stationum, elemosinarum, suffragiorum, omniumque aliorum bonorum spiritualium, que fiunt et fient in perpetuum in universali sacrosancta ecclesia militante et membris ejus eadem auctoritate apostolica horum serie participationem impertimur. Proviso quod parce hujusmodi indulto ante diem celebrandi utamini, quia cum altaris officio immoletur dominus noster Jesus Christus dei filius qui candor est lucis eterne, congruit id non noctis tenebris fieri sed in luce. Non obstantibus omnibus in contrarium facientibus quo prelibatus dominus noster papa in singulis literis facultatum nostrarum voluit non obstare. In quorum fidem presentes fieri et sigilli, quo in talibus utimur fecimus appensione muniri. Datum Daventrie Anno Domini Millesimo Quingentesimo decimo septimo die vero lune nona mensis Novembris, Pontificatus prefati sanctissimi Domini Nostri Anno Quinto. — Misereatur tui etc. Dominus noster Jesus Christus per Merita etc.
     Op de vouw: Jacobus de Jonchere Notarius scripsit.
     Afhangend zegel in roode was, in houten doosje aan hennepkoord. Het zegel stelt voor: Sint Petrus met het wapen van Joannes Angelus Arcimbold, het randschrift S(igllum) fabrice basilice S. Petri de Urbe.

|pag. 31|

BIJLAGE VIII.

1399, Aprilis 9, Romae.

Paus Bonifacius IX verleent een aflaat voor het bezoek der Onze-lieve-Vrouwenkerk te Zwolle.

     Bonifacius episcopus, servus servorum Dei. Universis Christifidelibus presentes litteras inspecturis Salutem et apostolicam benedictionem. Licet is de cujus munere venit ut sibi a suis fidelibus digne et laudabiliter serviatur de habundancia sue pietatis que merita supplicum excedit et vota bene servientibus sibi multo majora retribuat quam valeant promereri, nichilominus tamen desiderantes Domino reddere populum acceptabilem et bonorum operum sectatorem, fideles ipsos ad complacendum ei quasi quibusdam allectivis muneribus, indulgenciis scilicet et remissionibus invitamus ut exinde reddantur divine gracie aptiores. Cupientes igitur ut Capella beate Marie virginis in Swollis Trajectensis diocesis in qua singulis diebus sabbatorum plures speciales antiphone, misse et alia divina officia de ipsa beata maria virgine solent solemniter decantari et ad quam quidem Capellam continue magna confluit populi multitudo necnon Altare sancti Antonii situm in dicta Capella congruis honoribus frequentetur et Capella ipsa conservetur, ac ut ipsi fideles eo libencius causa, devocionis confluant ad ea et ad hujusmodi conservacionem manus promptius porrigant adjutrices, quo ex hoc ibidem dono celestis gracie conspexerint se refectos, de omnipotentis Dei misericordia et beatorum Petri et Pauli Apostolorum ejus auctoritate confisi omnibus vere penitentibus et confessis qui in Nativitatis, Circumcisionis, Epiphanie, Resurrectionis, Ascensionis, Corporis Domini nostri Jhesu Christi ac Penthecostes necnon in Nativitatis, Annunciacionis, Concepcionis, Purificacionis, Visitacionis, Assumpcionis ejusdem beate Marie Virginis ac Nativitatis beati Johannis Baptiste, Johannis Evangeliste, sancti Antonii, Petri et Pauli Apostolorum, Marie Magdalene, Catharine et sancte Agnetis et Dedicacionis Capelle et Altaris predictarum festivitatibus ac celebritate Omnium Sanctorum, Commemoracionis animarum et singulis Dominicis et Sabbatorum diebus necnon per ipsarum Nativitatis, Circumcisionis. Epiphanie, Resurrectionis, Ascensionis, Corporis Domini necnon Nativitatis et Assumpcionis ejusdem beate Marie Virginis, Nativitatis beati Johannis Baptiste, et beatorum Petri et Pauli Apostolorum predictorum festivitatum octavas et per sex dies predictam festivitatem Penthecostcs immediate sequentes Capellam vel Altare prefata devote visitaverint annuatim et ad conservacionem hujusmodi manus porrexerint adjutrices singulis videlicet festivitatum et celebritatis ac Sabbatorum et dominicis diebus septem annos et totidem Quadragenas, Octavarum vero et sex dierum predictorum diebus quibus Capellam vel Altare predicta visitaverint et hujusmodi manus adjutrices porrexerint ac perfecerint centum dies de injunctis eis penitenciis misericorditer in perpetuum relaxamus. Volumus autem quod in alias visitantibus Capellam seu Altare predicta vel ad hujusmodi conservacionem manus porrigentibus adjutrices vel inibi pias elemosinas erogantibus aut alias aliqua alia indulgencia in perpetuum vel ad certum tempus nondum elapsum duratura per nos concessa fuerit hujusmodi presentes littere nullius existant valoris vel momenti. Datum Romae apud sanctum Petrum iiij Id. Aprilis, Pontificatus nostri Anno undecimo.
     Op de vouw: Gratis de mandato domini nostri pape. G. de Pala.
     Afhangend looden zegel aan geel-rood zijden koord.

_______


|pag. 32|

BIJLAGE IX.

1489, Octobris 12, Romae.

Aflaatbrief door eenige Kardinalen gegeven ten behoeve der Sint-Michaelskerk te Zwolle.

     Rodericus Portuensis, Oliverius Sabinensis, Marcus Prenestinus, Julianus Ostiensis, Johannes Albanensis Episcopi, Jeronimus tit. sancti Chrisogoni, Johannes Jacobus tit. sancti Stephani in Celio Monte, Paulus tit. sancti Sixti, Laurentius tit. sancte . . ., Johannes tit. sancti Vitalis presbyteri, Raphael sancti Georgii ad Velum aureum, Petrus sanctorum Cosme et Damiani, Johannes sancte Marie in Aquiro, Johannes Baptista sancte Marie Novo diaconi, miseratione divina sacrosancte Romane Ecclesie Cardinales, Universis et singulis Christifidelibus presentes literas inspecturis Salutem in domino sempitemam. Deum placare credimus et in celis habere propitium cum mentes Christifidelium ad pia caritatis opera debitis exhortationibus invitamus.
Cupientes igitur ut ecclesia sancti Michaelis Archangeli opidi Swollensis Trajectensis diocesis, in qua sicut accepimus quedam notabilis societas Confraternitas nuncupata, hominum sexus utriusque in honorem beate Marie virginis fore dinoscitur instituta et ad quam dilecti in Christo Gerardus Kint dicte ecclesie Rector et universi Confratres dicte Confraternitatis singularem gerunt devotionem, congruis frequentetur honoribus et a Christifidelibus jugiter veneretur necnon in suis structuris et edificiis debite reparetur, conservetur et manu teneatur, librisque calicibus, luminaribus, ornamentis ecclesiasticis ac rebus aliis pro divino cultu necessariis decenter muniatur utque Christifideles ipsi eo libentius causa devotionis ad eandem et ad reparationem, conservationem, manutentionem ac munitionem hujusmodi manus promptius porrigant adjutrices quo ex hoc ibidem dono celestis gratie uberius conspexerit se refectos, Nos Cardinales prefati videlicet quilibet nostrum de omnipotentis Dei misericordia ac beatorum Petri et Pauli Apostolorum ejus auctoritate confisi, Omnibus et singulis Christifidelibus utriusque sexus vere penitentibus et confessis, qui dictam ecclesiam in ejusdem sancti Michaelis Archangeli de mense Septembris, Purificationis, Annuntiationis et Assumptionis beate Marie virginis prefate ac ipsius ecclesie dedicationis festivitatum diebus predictis a primis vesperis usque ad secundas vesperas inclusive devote visitaverint annuatim et ad premissa manus porrexerint adjutrices, ut prefertur, pro singulis festivitatum diebus predictis quibus id fecerint Centum dies de injunctis eis penitentiis misericorditer in domino relaxamus, presentibus perpetuis futuris temporibus duraturis. In quorum omnium et singulorum fidem premissorum literas nostras hujusmodi fieri nostrorumque solitorum jussimus appensione muniri. Datum Rome in domibus nostris, sub Anno a Nativitate domini Millesimo quadringentesimo octuagesimo nono die vero duodecima mensis Octobris, Pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Innocentii divina providentia pape octavi anno sexto.
     Op de vouw: A. Generis Ep.
     De vijftien afhangende zegels ontbreken.

_______


|pag. 33|

FACSIMILES DER AFLAATBRIEVEN

___________
– Meijer, G.A. (1921) Zwolse Aflaatbrieven. Arnhem, S. Gouda Quint.

Category(s): Zwolle
Tags: ,

Comments are closed.