2. . DE SOCIAAL-EKONOMISCHE ONTWIKKELING VAN DEVENTER TOT 1600

_______________↓_______________


|pag. 7|

2. DE SOCIAAL-EKONOMISCHE ONTWIKKELING VAN DEVENTER TOT 1600

     Deventer, zoals wij dat kennen, is een van de oudste steden van Nederland. Uit archeologische gegevens en geschreven bronnen komen sterke aanwijzingen naar voren dat de ontwikkeling van de plaats samenhangt met de opmars van het Karolingische leger in oostelijke richting en de ongeveer gelijktijdige missie van de Angelsaks Lebuïnus onder de Saksen. Hoewel de naam Deventer mogelijk ouder is, zijn er nog geen sporen van vroegere bewoning gevonden. De plaats diende als militair en kerkelijk steunpunt op de grens van het Frankische rijk en het te veroveren gebied der Saksen. Vóór 775 werd de eerste kerk van Lebuïnus al door de Saksen verwoest 1 [1. Koch, Overzicht p. 3 e.v. Het overzicht van de Deventer geschiedenis van Koch in E.H. ter Kuile, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst, is als basis voor dit hoofdstuk genomen.].
     In de tijd van Lodewijk de Vrome vond Deventer definitief aansluiting op de grotere handelswegen. De eerste tijd nog in de schaduw van Dorestad. Deze stad verloor echter aan betekenis door de vele aanvallen van de Noormannen en ging tenslotte onder door de afdamming van de Rijn. Deventer werd in 882 ook door de Noormannen overvallen maar tussen 885 en 895 vestigde bisschop Odilbald van Utrecht zich er al weer. Zijn voorganger had zich geheel buiten het bisdom moeten terugtrekken 2 [2. Alberts en Jansen, p. 39-40.]. Dit wijst erop dat de veiligheid verbeterd was. Onder bisschop Odilbold kregen Tiel en Deventer de keizerlijke handelsvoorrechten die Dorestad had 3 [3. Verhulst en De Bock-Doehaerd, p. 214.].
     Tiel, Utrecht en Deventer namen de rol van Dorestad over. Na. Odilbald zetelde Radbod nog in Deventer, maar daarna nam Balderik zijn zetel in Utrecht weer in. Toen bovendien de koning de kroondomeinen liquideerde raakte de stad in verval.
     Tegen het einde van de 10de eeuw begon echter alweer een sterke opleving. Een opleving die uitmondde in een eerste bloeitijd gedurende de 11de eeuw. Een teken van deze bloei was de grote kruisbaseliek die onder bisschop Bernold is gebouwd. Een tweede teken is het tot stand komen van de oudste ommuring in deze perriode 4 [4. Koch, Anfänge p. 169, (kaart)]. Belangrijk voor de ontwikkeling van de stad was het recht van munt, tol en rechtspraak (zgn. hoogheidsrechten) dat in 1046 aan de bisschop verleend werd door Hendrik III, die deze rechten in Deventer en het daaromheen gelegen graafschap Hamaland bezat 5 [5. Van ’t Hoff, Kroniek p. 6.].
Vooral het muntrecht was belangrijk voor een handelsstad in een tijd waarin alleen met klinkende munt werd betaald. Het ekonomisch zwaartepunt van de stad lag ten zuidoosten van de Grote Kerk,

_______________↓_______________


|pag. 8|

daar waar later de Assenstraat en de beide Overstraten kwamen.
Handel werd in die tijd vooral gedreven met Engeland en het Rijnland 6 [6. Alberts en Jansen, p. 53.].
     De omvang van de bevolking is in deze tijd moeilijk te schatten.
Wel mogen we aannemen dat deze gering was en dat de sociale differentiatie klein was. Naast de ministerialen en het personeel van kerkelijke instellingen zal er een brede bovenlaag geweest zijn met een bescheiden rijkdom 7 [7. Idem p. 88.].
     In de 12de eeuw raakten de Berg ten oosten van de stad en de Noordenburg, noordwestelijk langs de IJssel, bewoond. Vermoedelijk werd daarom in de 13de eeuw begonnen met een nieuwe dubbele muur. Toen in 1334 tweederde van de stad in vlammen opging, werd er nog steeds aan gebouwd 8 [8. Koch, Overzicht p. 4.]. Voor de bouw van de muur en de grootscheepse herbouw van de stad in steen had Deventer haar eigen steenbakkerij 9 [9. Alberts en Jansen, p. 94.]. Aangenomen wordt dat de stad pas in de 15de eeuw opnieuw volgebouwd was. Het is nauwelijks denkbaar dat doelbewust voor zo een ruime opzet gekozen was. Het trage vollopen van de stad kan te wijten zijn aan de opkomst van veel nieuwe handelssteden, waardoor Deventer relatief achteruitging. Hierbij springt vooral de zeer snelle opkomst van Holland in het oog 10 [10. Jansen p. 10 e.v.]. Mogelijk heeft de demografische krisis van de 14de en de eerste helft van de 15de eeuw een rol gespeeld 11 [11. Stuijvenberg, p. 90-93.]. Rond 1400 telde Deventer waarachijnlijk niet meer dan 5000 inwoners 12 [12. Alberts en Jansen, p. 88-89, Uytven, Oudheid p. 23.]. Ondanks de relatieve achteruitgang mogen we toch stellen dat Deventer in de 13de en 14de eeuw een belangrijke handelsplaats was. Deventer handelaren werden op veel tollijsten genoemd. Er was een koopmansgilde dat aktieve handel dreef met Brugge, Engeland en de Oostzeelanden.
Vooral de handel op stokvis en hout uit Noorwegen werd belangrijk.
Deventer werd stapelplaats voor stokvis in West-Europa en een belangrijke houtmarkt. Daarnaast was het een marktplaats voor de verre omgeving 13 [13. Van ’t Hoff, Deventer p. 5, Uytven, Oudheid p. 35.]. We mogen aannemen dat deze ontwikkeling toch weer nieuwe mensen naar Deventer trok.
     Niet elke nieuwe bewoner slaagde erin om met sukses een bedrijf te beginnen of zelfs maar werk te vinden. Hierdoor en door de neiging van de gevestigde burgers om hun positie te beschermen nam de sociale differentiatie toe. In de 14de eeuw herbergden de steden echte proletariërs 14 [14. Alberts en Jansen, p. 88.].
     Al in het begin van de 14de eeuw is Deventer, behalve in de Rijnlandse handel, in alle opzichten door Kampen overvleugeld

_______________↓_______________


|pag. 9|

en ondervond het konkurrentie van andere “Zuiderzeesteden”15 [15. Uytven, Oudheid p. 11.].
De al genoemde opkomst van Holland kwam daar nog hij. De aktieve handel ging daardoor sterk achteruit, maar Deventer ontwikkelde zich wel tot een stad van grote interregionale jaarmarkten 16 [16. Sneller, p. 34.].
In 1340 waren er al vier en in 1386 kwam daar een vijfde hij. Belangrijk voor deze positie was natuurlijk de gunstige ligging en de goede verbindingen met het achterland en met de zee. Naast landverbindingen met het Duitse achterland was de bevaarbaar gemaakte Schipbeek een verkeersader van belang.
     Een andere factor van belang was de veiligheid van het handels verkeer. In samenwerking met Kampen en Zwolle was de omgeving veilig gemaakt. De strijd tegen de vele “roefhuse” was daarbij beslissend. Onder Jan van Arkel (±1360), werd bij Batmen het kasteel Arkelstijn gebouwd “om te verhoeden overdaet” (misdaad). Belangrijk was ook de verovering van het slot van Zweder van Voorst bij Zwolle. Vooral onder leiding van bisschop Floris van Wevelikhoven (±1380) werden vele van deze roofburchten onschadelijk gemaakt 17 [17. Gosses en Japikse, p. 223 e.v.]. Voortaan zouden de IJsselsteden grote invloed hebben op de benoeming van de kastelijns.
     De 15de eeuw en de eerste helft van de 16de eeuw vormden de tweede grote bloeiperiode van Deventer, nu vooral gebaseerd op de passieve handel. In het laatste kwart van de 15de eeuw verbreedde de welvaart zich nog meer door bloeiende ambachten en door een herleving van de aktieve handel, voornamelijk in stokvis.
In 1476 werd het beroemde Bergenvaardersgilde opgericht 18 [18. Koch, Overzicht p. 4, Sneller p. 32.]. Een en ander weerspiegelde zich in de bouwaktiviteit. Enkele fraaie voorbeelden van 16de eeuwse bouwwerken zijn nu nog te zien.
     In deze periode van welvaart was ook niet iedereen even goed meegekomen. Rond de Brink was een zone te vinden waar de rijken en welvarenden woonden. Maar in de noordelijke helft van het Noordenbergkwartier en de oostelijke helft van het Bergkwartier heerste armoede en overbevolking 19 [19. Koch, Overzicht p. 5.]. Daar leefde de laagste sociale klasse van paupers en bedelaars van de hand in de tand.
De knechten die als dagloner lang niet altijd werk hadden waren niet veel beter af. Daarboven was de groep van gildemeesters die zich doorgaans goed konden redden. Een kleine toplaag van grondbezitters en rentetrekkers die veelal de funkties in de Raad en Gemeente vervulden stond bovenaan 20 [20. Alberts en Jansen p. 313 e.v.].
     De welvaart was niet onbedreigd. De opkomst van de Hollandse

_______________↓_______________


|pag. 10|

steden weerspiegelde zich in een aantal ruzies en handelsoorlogen tussen Deventer en genoemde steden. De eerste moeilijkheden gingen om het katentol 21 [21. Dit tol had de stad sinds 1241 van de abdij Elten in pacht. Elten kreeg dit tol als leen van de keizer in 973. De handelsmoeilijkheden die hier genoemd zijn, staan uitgebreid beschreven in Sneller, hoofdstuk 4.], waar de Hollanders zich aan stoorden. De strijd duurde tien jaar (1337-1347) en eindigde mei een verdrag waarbij de Amsterdammers werden vrijgesteld van tol voor boter, kaas en hout. In de jaren tachtig van de 14de eeuw waren er moeilijkheden over de vaststelling van de muntwaarde. Ook in de 15de eeuw was er vele malen strijd, met ongunstige gevolgen voor de handel. In 1422 was de bisschop betrokken bij de strijd tussen Jan en Jacoba van Beieren. In 1456 had Deventer een belegering van vijf weken te verduren omdat de stad David van Bourgondië niet wenste te erkennen als bisschop en stadsheer 22 [22. Gosses en Japikse p. 256.]. In 1463 ontbrandde er weer een handelsoorlog met Holland. Filips van Bourgondië deed er alles aan om de Deventer jaarmarkten naar elders te trekken. Pas na negen jaar strijd kwam er een voor Deventer gunstig verdrag uit de onderhandelingen 23 [23. Sneller, p. 65 e.v.].
     Ook de strijd tussen Karel van Gelre en Bourgondië kwam Deventer duur te staan. In 1510 stelde Karel na een vergeefse belegering twee blokhuizen op tegenover de stad. De in 1482 gebouwde schipbrug werd door hem afgebroken. Pas toen Overijssel en Utrecht in 1528 aan Karel V kwamen werden Morgenster en Altena, de twee blokhuizen, afgebroken. Het materiaal werd gebruikt voor de bouw van de Waag. De hertog bedong bij de vrede echter dat de brug tijdens zijn leven niet mocht worden herbouwd 24 [24. Van ’t Hoff, Kroniek p. 22 e.v.]. Dat gebeurde dan ook pas in 1539. Door de aktiviviteiten van de wederdopers (1531-1536) en van Maarten van Rossum (1542-1543) bleef het onrustig in de streek.
     Vlak voor 1570 ging het met Deventer snel bergafwaarts. De handel stokte, de bouwaktiviteit schrompelde ineen. Nu werd de onrust veroorzaakt door het Calvinisme. Door de aktiviteiten van de hervormden dreigde er oproer in de stad en in 1567 werd de hervormde godsdienst er verboden. De stad had sterk te lijden door het garnizoen dat er gelegerd werd om de orde te handhaven. De stadskas en de burgerij werden geplunderd evenals de kerkschatten. Huizen werden leeggeroofd, straten afgebroken. Een deel van de burgerij verliet de stad. Het omringende platteland had ook te lijden van de oorlogstoestand. Zowel de geuzen die in Zutphen lagen als de koninklijke troepen roofden vee en verwoestten boerderijen. In 1578 bracht Rennenberg de stad na een belegering van

_______________↓_______________


|pag. 11|

drie maanden aan de kant van de opstandelingen. Er kwam een religievrede tot stand, maar in de praktijk kwam er een einde aan de uitoefening van de katholieke godsdienst. Tweemaal zou de stad nog van bezetting veranderen voor ze definitief aan de hervormde kant kwam. In 1587 kwam Deventer namelijk door verraad
van de Ierse bevelhebber Stanley in handen van de koning om in 1591 weer door Maurits veroverd te worden 25 [25. Idem p. 25 e.v.].
     “De langdurige krijg had aan dezen handelsbloei een eind gemaakt” is de konklusie van de kroniekschrijver van ’t Hoff 26 [26. Idem p. 28 e.v.]. De handel kwam echter ook na het vrijmaken van de wegen naar het oosten maar moeilijk weer op gang en bereikte nooit weer het oude niveau. De werkelijke oorzaak hiervan moet gezocht worden in de marktverschuivingen die ook zonder oorlog er geweest zouden zijn.
Bremen nam langzaam maar zeker de hele vishandel van Deventer over. In 1604 was deze verdwenen, voor zover het de tussenhandel betrof. Amsterdam werd de eigenlijke overwinnaar van Deventer, het was groot geworden in de korenhandel, die aangevuld werd met stapelrecht en eigen aktieve handel. Er ontstonden direkte verbindingen met Keulen. Na 1585 nam Amsterdam ook nog de handel van Antwerpen over en werd het grote wereldhandelscentrum voor goederen en geld. Wat Amsterdam in de 15de eeuw na lange strijd niet lukte, gebeurde nu vanzelf door de aantrekkingskracht van de groeiende metropool 27 [27. Sneller p. 115 e.v.]. Deventer kon nog als doorvoerplaats fungeren, maar daarvoor lag Zwolle veel gunstiger, zodat die stad deze rol van Deventer overnam.
 
– Andre, A. (1981). Het Heilige Geest Gasthuis te Deventer tot het jaar 1600. Ontwikkelingen en samenstelling van het vermogen in het licht van de sociaal-ekonomische geschiedenis van Deventer. (Scriptie M.O.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Deventer
Tags:

Comments are closed.