Samenvatting en konklusie

_______________↓_______________


|pag. 214|

Samenvatting en konklusie

Een jaar lang hebben we ons intensief beziggehouden met de geschiedenis van de Krim. Het resultaat daarvan is een vrij omvangrijk geschrift, waarin we geprobeerd hebben in getal en verhaal de ontwikkeling weer te geven, die deze buurt heeft doorgemaakt. We willen een ander nog eens in grote lijnen natrekken en daarnaast proberen aan te geven wat er van onze ideeën over buurtgeschiedenis is terechtgekomen en wat onze vraagstellingen en theoretiese kaders hebben opgeleverd.

Het ontstaan van de Krim is eigenlijk aan een toeval te danken geweest: de brand van 7 mei 1862. Als Enschede niet daardoor grotendeels in de as zou zijn gelegd waren de vijf rijen afdakswoningen waarschijnlijk nooit op de Belt bij elkaar gezet. De ‘Oude Krim’, die al in 1861 gebouwd was, zou dan waarschijnlijk net zo’n straatje geworden zijn als Sebastopol, het Overschot of de Langehuizen. De geschiedenis van ‘outcast-Enschede’ zou zich dan meer verspreid over de stad hebben afgespeeld, zoals dat na de afbraak van de Krim het geval is geweest.
     De rij van 33 woningen die in 1861 gebouwd werd, was het eerste projekt van een fabrikanten-bouwvereniging, die als een onderneming met winstoogmerk arbeiderswoningen wilde exploiteren. Door de stadsbrand moest er snel in nieuwe woonruimte worden voorzien en werden er 112 woningen bijgebouwd.
Door de bouw van zoveel huizen van hetzelfde type, dicht op elkaar in lange aaneengesloten rijen, werd een allesbehalve ideale woonomgeving geschapen.
Binnen de Enschedesche Bouwvereniging werd dat al in het begin onderkend.
Men vreesde dat de Krim een slechte invloed op het moreel van de arbeiders zou hebben.
     De fabrieksarbeiders voor wie de Krim gebouwd was, waren voor de E.B. niet altijd de ideale huurders. Hun inkomenspositie was niet altijd zodanig dat ze in moeilijke tijden het hoofd gemakkelijk boven water konden houden.
De meesten liepen dan huurachterstand op en de E.B. zag zich enkele keren genoodzaakt de huur te verlagen. Voor de arbeiders was de Krim ook niet de

_______________↓_______________


|pag. 215|

ideale woonplaats. Ze verlieten de huizen zo gauw ze iets beters konden krijgen: een huis met een stukje grond erbij. Het ontbreken van de mogelijkheid om zelf wat te verbouwen was voor hen een grote tekortkoming van de Krimwoningen. Het vertrek van de arbeiders naar betere huizen leidde op het eind van de jaren ’90 zelfs tot leegstand, een duidelijk bewijs dat de Krim ais arbeidersbuurt niet geslaagd was, hoewel er gedurende haar hele bestaan toch ook steeds fabrieksarbeiders hebben gewoond.
     Aan de leegstand kwam een einde door de komst van migranten. De trek naar het Twentse industrie-gebied vanuit Hardenberg, Avereest, de Kop van Overijssel en Friesland zorgde voor een grote vraag naar woningen in Enschede, mede doordat velen in Gronau gingen werken en in Enschede bleven wonen.
De nieuwkomers namen de zwakste positie in op de woningmarkt en waren vaak in eerste instantie aangewezen op buurten als de Krim en Sebastopol.
     De omstandigheden daar waren voor de migranten niet bepaald rooskleurig.
Een overbevolkte buurt waarin mensen vanuit verschillende windrichtingen neerstreken en vaak na korte tijd weer vertrokken op zoek naar een betere plek. Dichtopeengepakte huizen waartussen nauwelijks ruimte was om wat kleine dieren te houden als kippen en geiten, die in een deel van het levensonderhoud konden voorzien. Tussen de huizen vormden zich in natte tijden stinkende poelen vanwege de slechte afwatering, waardoor het water soms zelfs de huizen binnenliep, de straten lagen vaak vol vuilnis en gemeente noch bouwvereniging wilde geld uittrekken om iets aan deze toestanden te doen.
     De migranten maakten de Krim tot een buurt van bouwvakkers en marginalen, mensen met een instabiele inkomenspositie vanwege de instabiele bouwmarkt, met vooral na 1900 veel werkloosheid, vanwege ongeschoolde, losse arbeid of vanwege de wisselende opbrengsten van de straatventerij. Armoede, gebrek en aanpassingproblemen zochten een uitweg in drank, vechtpartijen, kleine diefstallen en ander vormen van onaangepast gedrag. Zo verzetten enkele huurders zich tegen huisuitzetting door op straat een hut neer te zetten en werden er enkele keren woningen gekraakt.
     De krim was in deze jaren geen homogene, stabiele buurt. Er woonden niet alleen nieuwkomers en niet iedereen was er arm. Er waren ook handelaren die zichzelf goed konden redden en fabrieksarbeiders die geregeld werk hadden. Er was een kern van vaste buurtbewoners maar daarnaast was er ook veel verloop. Voor velen was het verblijf in de Krim van korte duur. Hoge

_______________↓_______________


|pag. 216|

vertrekcijfers en nieuwe leegstand wijzen erop dat velen hier slechts noodgedongen een onderkomen zochten.
     Dat de mensen niet allemaal een van zins waren blijkt uit verzoeken aan de bouwvereniging om bepaalde mensen te verwijderen. Ook blijkt daaruit een tegenstelling tussen mensen met geregeld werk en mensen die (noodgedwongen) zelf hun tijd indeelden. Toch bestond er onder een deel van de Krimbewoners wel een bepaald saamhorigheidgevoel. Tegenover de politie trokken deze mensen een lijn en ze trachtten elkaar tegen arrestatie te beschermen. Tegenover de buitenwereld stelden ze zich vijandig op: voorbijgangers werden met modder bekogeld. Blijkbaar waren ze zich bewust van hun positie onder aan de maatschappelijke ladder en uitte zich dat in agressie.
De tegenstelling met de buitenwereld werd bevestigd en versterkt door de stigmatisering van de Krimbewoners.
     Het isolement van de Krim is ook een van de kenmerken in de laatste periode geweest. Uit een buurt van nieuwkomers met een groot verloop ontwikkelde zich geleidelijk aan een buurt die vrij stabiel en homogeen van karakter was. De migranten-stroom nam af, met name tijdens en na de wereldoorlog en de Krim herbergde in deze tijd voornamelijk geboren Enschedeërs. Daarbij waren natuurlijk ook tweede-generatie-migranten. Er was minder verloop, behalve na 1925 toen in verband met de afbraak van Sebastopol het doorschuif-systeem op gang kwam. Het karakter van de buurt veranderde daardoor echter niet.
     De grotere stabiliteit, de gemeenschappelijke achtergrond in handel en losse arbeid, familieverbanden, het isolement en de vaak slechte inkomenspositie maakten dat de Krimbewoners op elkaar aangewezen waren. Deze faktoren vormden de voorwaarden voor het onstaan van een echte buurtgemeenschap.
Daarbij speelde ook het straatleven een rol. Door de te kleine behuizing werd er voornamelijk op straat geleefd, gewerkt, gespeeld, gevochten en feestgevierd.
     De buurt had zijn eigen gedragsregels en wie zich daar niet aan hield kreeg het soms zwaar te verduren. Moeilijkheden werden onderling uitgevochten, daar kwam geen politie of justitie aan te pas, behalve als het op doodslag of ernstige verwonding uitliep. Vaak werden ruzies echter weer snel bijgelegd. De mensen moesten tenslotte toch weer met elkaar verder.

_______________↓_______________


|pag. 217|

De krim was ook een buurt waar de mensen elkaar voorthielpen. De armoede werd gedeeld. Mensen die moeilijk zaten kregen wat toegestopt, voor bekeuringen werd geld ingezameld en soms werd het iemand door de steun van de buurt mogelijk gemaakt een handeltje te beginnen. Desondanks moest er toch ook bij tijden een beroep gedaan worden op de bedeling, op geldschieters in de buurt of de lommerd. Burenhulp vermocht niet alles.
     Voor de buitenwereld kon de levenswijze van de Krimbewoners niet door de beugel. Het verhuren van de achtervertrekken zou de zedelijkheid niet ten goede komen. Voor de bewoners was het een bron van inkomsten. Men was bevreesd dat het houden van huisdieren als kippen, geiten en paarden gevaar voor de gezondheid zouden opleveren. Voor de Krimbewoners vormde het houden van deze dieren een bijdrage in het levensonderhoud. Gezondheidskommissie, gemeente en bouwvereniging bestreden deze zaken eendrachtig. Als het er echter werkelijk op aankwam iets te doen om de woonomstandigheden te verbeteren, door bijvoorbeeld waterleiding aan te leggen of voor een goede afwatering te zorgen, schoof men de zaken op elkaar af en werden de belangen van de bewoners genegeerd.
     Het onaangepaste gedrag van de bewoners, en met name de kriminele kanten ervan, waren mede aanleiding voor de gemeente om de Krim van de fabrikanten over te nemen en te saneren. Andere redenen voor de sanering waren de aanleg van verbindingswegen en plannen voor stadsuitbreiding naar het zuiden. De staat van de woningen was in 1916 bij de overname ook niet al te best. Aanpassing aan de eisen van de tijd was voor de E.B. te duur en daarom wilde ze de Krim wel van de hand doen. De huizen zijn echter nooit onbewoonbaar verklaard hoewel men het er in 1925 wel over eens was dat ze ‘voor bewoning ongeschikt’ waren.
     De redenen waarom onbewoonbaarverklaring uitbleef en de sanering lange tijd op zich liet wachten waren van financiële en huisvestings-techniese aard. De gemeente besloot de woningen na de aankoop eerst nog een tijdje te exploiteren om de kosten te bestrijden. Verder waren er door de woningnood geen andere huizen beschikbaar voor de Krimbewoners. De afbraak ging dan ook in gedeelten. Zodra er weer een aantal bewoners ergens anders onderdak gebracht waren ging er weer een rijtje huizen tegen de vlakte.
     Bij de her-huisvesting werd een doorschuifsysteem gehanteerd. Kaf werd van koren gescheiden en de ‘nettere’ mensen kregen een nieuwbouw-woning

_______________↓_______________


|pag. 218|

van de E.B. toegewezen. De anderen schoven op naar de daardoor leeggekomen woningen. Zo werden de huizen die het eerst afgebroken moesten worden ontruimd. Naast de ‘nette’ bewoners werden ook nog de ‘slechte elementen’ onderscheiden van de ‘financieel-zwakken’. De laatsten kwamen wel in aanmerking voor nieuwbouw-woningen. Plannen om enkele van deze gezinnen in een nieuw komplex in Lonneker te huisvesten werden door deze gemeente afgewezen vanwege de reputatie van de Krim. Voor de slechte elementen werd een plan voor ‘kontrole-woningen’ opgesteld naar het voorbeeld van andere gemeenten.
Daarin zouden deze mensen her-opgevoed kunnen worden en zou hen geleerd kunnen worden hoe ze met een goede woning om moesten gaan. Dat zou kunnen gebeuren onder toezicht van een woning-inspektrice, die ook al bij de selektie van Krimbewoners was aangesteld. Deze plannen zijn nooit uitgevoerd. In plaats daarvan werden oude arbeiderswoningen opgekocht en opgenomen in het doorschuifsysteem.
     Een andere doelstelling van het her-huisvestingsbeleid was verspreiding.
Het was niet de bedoeling dat de voormalige Krimbewoners weer bij elkaar gehuisvest werden zodat er weer een nieuwe Krim zou onstaan. Het spreidingsbeleid slaagde echter maar ten dele. Aan de ene kant was de gemeente genoodzaakt om een aantal bewoners toch in bepaalde buurten bij elkaar te plaatsen aan de andere kant zochten de bewoners elkaar ook weer op in buurten als de Gaskrim, het Overschot en de Drienerweg. Daar zetten ze hun levenswijze voort met de mensen die dat zo gewend waren. Zo ontstonden er op verschillende plaatsen in de stad verkleinde uitgaves van de Krim.

Segregatie en sociale stratificatie.

In het hoofdstuk over de aspekten van buurtgeschiedenis hebben we een paragraaf gewijd aan het verschijnsel segregatie. We zijn daar later niet meer expliciet op ingegaan; het werd min of meer in het verhaal verweven. We willen er hier toch nog even op terugkomen.
     We hebben segregatie gedefinieerd als de mate van konsentratie van een bepaalde groep in een buurt. De belangrijkste indikaties daarvoor waren de beroepsstratificatie en de inkomenspositie. Op basis daarvan konden we zowel konsentratie als differentiatie aangeven. Het was namelijk ook de bedoeling om arbeiders en marginalen van elkaar te onderscheiden. Onze beroeps-

_______________↓_______________


|pag. 219|

indeling heeft in grote lijnen aan dat doel beantwoord, hoewel er toch wel wat kanttekeningen bij te plaatsen zijn.
     Het onderscheid tussen arbeiders en marginalen was gebaseerd op het kriterium van de instabiele inkomenspositie. Gebleken is dat ook een deel van de arbeiders daaraan beantwoordde; de bouwvakkers. Met name losse arbeiders in de bouw, zoals opperlieden en grondwerkers, maar ook timmerlieden en metselaars, waren niet altijd verzekerd van geregelde inkomsten. De oorzaken daarvoor moeten gezocht worden in het instabiele karakter van de bouwmarkt en het seizoenmatige karakter van de arbeid, waardoor geregeld periodes met werkloosheid voorkwamen. Verder waren er ook onder de fabrieksarbeiders losse arbeidskrachten die niet altijd werk hadden. In de uitleg van de tabellen met de beroepsindelingen hebben we geprobeerd deze zaken recht te zetten. Belangrijk is nog om op te merken dat aan de beroepsgegevens geen absolute geldigheid kan worden toegekend omdat er vaak van beroep gewisseld werd zonder dat de verandering in het bevolkingsregister opgenomen werd.
     Ten aanzien van segregatie zijn er een aantal konklusies te trekken op basis van de gegevens over beroepen en inkomens uit de peiljaren. In het algemeen kunnen we stellen dat in de Krim altijd de laagstbetaalden hebben gewoond. In het begin waren dat de fabrieksarbeiders wier inkomenspositie volgens de gegevens over huurachterstand niet altijd even sterk was. Later waren het de bouwvakkers en marginalen. We hebben echter wel een verschil kunnen konstateren tussen deze groepen en de fabrieksarbeiders die er eerst woonden. De laats ten hadden alleen grote huurachterstand in tijden van ekonomiese teruggang en dan ging het prakties alle Krimbewoners slecht. Bouwvakkers en marginalen konden ook in ‘normale’ tijden huurachterstand oplopen.

     Een ander vorm van segregatie was de konsentratie van migranten in de jaren rond de eeuwwisseling. Het percentage migranten was in de Krim in deze jaren hoger dan in geheel Enschede. Ondanks het grote verloop in de Krim kan de relatieve betekenis van de Krim als vestigingsplaats voor migranten niet groot geweest zijn gezien het kleine aantal huizen en het grote aantal nieuwkomers dat naar Enschede kwam. Voor dit tweede aspekt van segregatie, de vraag of er in verhouding tot Enschede veel mensen van een bepaalde (beroeps-)groep in de Krim woonden, hebben we geen bruikbare gegevens kunnen vinden.

_______________↓_______________


|pag. 220|

Wat betreft de differentiatie binnen de Krim is gebleken dat de beroeps-stratifikatie niet altijd gelijk opgaat met de inkomensstratificatie. Naast het beroep spelen ook de gezinsgrootte, het aantal kostwinners en neveninkomsten uit bijvoorbeeld onderverhuur een rol in de inkomenspositie. We hebben daar geen gedetailleerd onderzoek naar verricht hoewel daartoe op basis van de verzamelde gegevens wel een poging ondernomen zou kunnen worden. Het zou echter teveel tijd in beslag hebben genomen om alle gegevens met elkaar te kombineren; een suggestie voor verder onderzoek. Wel is duidelijk geworden dat in de Krim niet alleen arme mensen woonden. Op grond van hun inkomenspositie zouden enkele kooplieden eigenlijk niet in de Krim thuisgehoord hebben. Zij hadden echter op een andere manier een duidelijke binding met de buurt, vanwege het karakter van hun handel (bijvoorbeeld lompen) of omdat ze voor de overige bewoners leveranciers waren van werk, geld of goederen. De kleine handel leverde geen vaste inkomsten op maar dat wil niet zeggen dat het sommigen niet voor de wind kon gaan. Wat inkomen betreft was er niet zoveel verschil tussen sommige kooplieden, die wij tot de marginalen gerekend hebben, en de middenstanders in de buurt.
     De oorzaken voor de konsentratie van bepaalde groepen moeten we zoeken in hun maatschappelijk positie. De mensen onder aan de maatschappelijke ladder moesten met het minste genoegen nemen. Op de Enschedese woningmarkt waren dat met name de huizen van de Enschedesche Bouwvereniging in de Krim en Sebastopol. Van de andere kant zochten de mensen elkaar ook op en waren ze van elkaar afhankelijk. Onder de Krimbewoners bestond het besef dat ze een ‘apart soort volk’ waren. Ze hadden hun eigen opvattingen en normen die hen bijelkaar hielden. De vorming van nieuwe klusters van ex-Krimbewoners na de afbraak levert daarvan het bewijs.

‘Culture of poverty’.

De eigen manier van leven waar we het zojuist over hadden vond haar oorsprong in de maatschappelijke positie en de omstandigheden waarin de Krimbewoners moesten leven. Daarin was de Krim niet uniek. In vele opzichten vertoonde ze de trekken van wat door Oscar Lewis de ‘culture of poverty’ genoemd wordt. We hebben daar in hoofdstuk 1 een aantal voorbeelden van genoemd die we later op verschillende plaatsen weer zijn tegengekomen.

_______________↓_______________


|pag. 221|

Onlangs verscheen er een boekje over een Utrechtse volksbuurt: ‘Wijk C, het hart klopt door’. Enkele tussenkopjes illustreren het karakter van deze buurt: ‘minderwaardige wijk’, ‘kleine huizen’, ‘lommerd’, ‘ruzies’, ‘handel’, ‘de sanering’, ‘buitenstaanders’, ‘aanpassen’, ‘bijnamen’, ‘drank en armoede’.(1 [1. Wijk C. Het hart klopt door. Handel en wandel van een Utrechtse volkswijk.]) Waar zijn we deze dingen eerder tegengekomen?
In een verhaal over het leven in een Leidse achterbuurt tussen 1900 en 1910 komen we ze ook tegen (2 [2. J. Giele, Arbeidersleven in Nederland 1850-1914, Nijmegen 1979.]) evenals in ’t Hert is der uut’, dat gaat over de geschiedenis van de Nijmeegse Benedenstad.(3 [3. R. van Hoften / F. Janssen, ’t Hert is der uut, a.w.]) Elke buurt heeft zo zijn eigen geschiedenis maar omdat de maatschappelijke positie van de mensen en de omstandigheden waaronder ze moesten leven gelijkenissen vertonen zijn er ook veel overeenkomsten aan te wijzen.
     De overeenkomsten beperken zich niet tot vooroorlogse achterbuurten in Nederland. We zijn bijvoorbeeld de Londense ‘Campbell Bunk’ al tegengekomen.
Het verhaal van Jerry White over deze buurt is voor ons een belangrijke inspiratiebron geweest. Tenslotte zijn er nog de krottenwijken in de Derde Wereld, waarbij de Krim natuurlijk wat betreft omvang en intensiteit van de problemen maar schriel afsteekt. Evengoed zijn er overeenkomsten aan te wijzen, bijvoorbeeld de aard van de marginale beroepen, een begrip dat we ontleend hebben aan een studie over armoede op inter-kultureel nivo. Dit alles wijst erop dat de Krim geen op zichzelf staand verschijnsel vormt, maar in verband gebracht kan worden met iets dat misschien wel terecht ‘culture of poverty’ is genoemd, een levenswijze die een antwoord is van mensen op de gebrekkige omstandigheden waarin zij leven en die hen in staat stelt het hoofd boven water te houden.

Buurtgeschiedenis.

De geschiedenis van de Krim is voor een groot deel de geschiedenis van mensen ‘die zich buiten de maatschappelijke orde en dwang geplaatst hebben’.
Wij hebben over hen geschreven omdat er nog weinig aandacht aan deze mensen besteed is in de geschiedschrijving. Om over hen te kunnen schrijven hebben we een buurt bestudeert waar zij woonden en werkten, een buurt die het kader vormde waarin hun leven zich afspeelde. We hebben geprobeerd de strukturele ontwikke1ingen in die buurt op het gebied van beroepssamenstelling

_______________↓_______________


|pag. 222|

en inkomenspositie te verbinden met het leven van de mensen die er woonden. Dat resulteerde in een geschiedenis waarin zowel tabellen als verhalen te vinden zijn, zowel analyses als anekdotes. Wij hebben het gevoel dat ze elkaar aanvullen en dat er in gevallen waar we alleen aangewezen waren op cijfermatig materiaal iets ontbreekt. Aan de andere kant zijn deze gegevens nodig voor het begrijpen van bepaalde verschijnselen.
     Voor het schrijven van buurtgeschiedenis is het naar onze mening onontbeerlijk om te kunnen beschikken over de ervaringen van mensen, over hun doen en laten in het dagelijks leven. De gesprekken met oud-bewoners waren dan ook van groot belang. Zonder hun verhalen zouden we bepaalde dingen als buitenstaanders niet begrepen hebben. Behalve de interviews is ook het archief van de Enschedesche Bouwvereniging erg belangrijk geweest. Met name uit brieven van bewoners hebben kunnen lezen hoe deze mensen, die nooit meer geïnterviewd kunnen worden, leefden en dachten, zij het in beperkte mate.
     Een bestuurslid van de Enschedesche Bouwvereniging sprak naar aanleiding van de afbraak van de Krim eens de wens uit dat haar veelbewogen geschiedenis ooiteens opgetekend zou worden. We dachten dat we daar een aardig eind mee gekomen waren.

_______________↓_______________


|pag. 223|

Noten

De noten op de pag. 223 t/m 237 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

_______________↓_______________


|pag. 238|

Bijlagen
 

Bijlage 1: Overzicht van de voorkomende beroepen in 1866, 1893, 1910 en 1929
                 (Bron: Bevolkingsregisters en gemeentelijke tellingen).
A. 1866
I.a winkelier IIIa.1. barbier
slaapsteehouder zaakwaarnemer
b. bakker naaister
kleermaker 2. koopman
blikslager marskramer
b. arbeid(st)er
II.a. bakkersknecht dagloner
b. fabrieksarbeid(st)er
wever, weefster IV. Zonder
ruwer
spoeldraaier
c. metselaar
metselaarsknecht
timmerman
schilder
polderwerker
d. spoorarbeider
_______________↓_______________


|pag. 239|
B. 1893
I.a. winkelier III.a.1. scharenslijper
slaapsteehouder stoelematter
b. schoenmaker kermisreiziger
kleermaker commissionair
paraplumaker 2. koopman
vent(st)er
II.a. bakkersknecht kramer
kleermaker b. arbeid(st)er
b. fabrieksarbeid(st)er dagloner
stoker werkvrouw
ruwer
stoffenverver IV. gepensioneerd militair
c. metselaar zonder
timmerman
stucadoor
schilder
timmermansknecht
opperman
grondwerker
polderwerker
zandkruier
d. zandvormer
koetsier
_______________↓_______________


|pag. 240|
C. 1910
I.a. winkelier III.a.1. schareslijper
b. kleermaker stoelematter
mandemaker
II.a. smid muzikant
bakker 2. koopman
letterzetter lompekoopman
b. fabrieksarbeid(st)er groentekoopman
wever kermisreiziger
vormer b. arbeider
touwslager los arbeider
machinist sjouwer
bankwerker pakknecht
drolster loopjongen
spoelster afvalsorteerder
spinster werkster
opsteekster
naaister IV. zonder
modiste
c. stucadoor
schilder
metselaar
timmerman
asfaltdekker
voeger
opperman
grondwerker
_______________↓_______________


|pag. 241|
D. 1929
I.a. winkelier voeger
fruithandelaar opperman
café-houder grondwerker
b. schoenmaker III.a.1. expediteur
II.a. boekbinder voerman
nachtwaker schareslijper
b. fabrieksarbeid(st)er stoelematter
wever mandemaker
afzetter muzikant
plaatsarbeider a.2. koopman
verver lompekoopman
krasser groentekoopman
vormer kermisreiziger
bankwerker b. arbeid(st)er
copspakker sjouwer
throstler pakknecht
drolster magazijnbediende
spoelster loopjongen
naaister lappesnijder
c. stucadoor afvalsorteerder
schilder doosjesmaakster
metselaar dagmeid
timmerman
dakdekker IV. zonder
stratemaker
steenbakker
asfaltdekker

 

_______________↓_______________


|pag. 242|
 

Bijlage 2: Huurachterstand in de periode
                 (Bron: Balansboeken der E.B. 1863-1868 en 1880-1885.).
gemid. bedrag per huurder % huurders met achterstand
1863 (n=134) 5,67 52.5
1864 (n=177) 7,91 78.0
1865 (n=172) 17,02 93.6
1866 (n=179) 11,31 81.6
1867 (n=171) 5,76 51.5
1868 (n=174) 4,17 41.3
1880 (n=105) 6,15 73.3
1881 (n=149) 7,99 89.3
1882 (n=154) 11,52 89.0
1883 (n=166) 12,75 85.5
1884 (n=176) 7,02 66.5
1885 (n=182) 4,57 51.1

 

_______________↓_______________


|pag. 243|

Bijlage 2a: Ingekomen huur sept.-mei, 1879-1883.
                 (wekelijkse gemiddelden per maand) (Bron: grootboek E.B.)

_______________↓_______________


|pag. 244|
 

Bijlage 3: Demografiese gegevens van Enschede over de periode 1910-130.
                 (Bron: Gemeenteverslagen Enschede).
tot. bevolking geb. oversch. vestig. vertr. vest. over.
1910 34.201 652 2.456 2.317 139
1911 34.992 592 2.573 2,709 – 136
1912 35.448 626 2.719 2.764 45
1913 36.029 660 3.354 2.978 376
1914 37.065 666 2.785 2.608 177
1915 37.908 621 2.941 2.195 746
1916 39.275 585 3.600 2.568 1.032
1917 40.892 527 3.359 3.176 183
1918 41.602 250 2.440 2.919 – 479
1919 41.373 366 2.613 3.067 – 454
1920 41.285 593 3.057 2.998 59
1921 42.020
1922 42.770
1923 43.540
1924 44.234
1925 44.532 571 3.042 2.508 532
1926 45.636
1927 46.748
1928 49.697
1929 50.516 544 4.951 3.881 1.070
1930 52.130 674 4.146 5.061 -1.015

 
Omdat niet alle gemeenteverslagen doorgenomen zijn is de cijferreeks onvolledig. Opmerkelijk is de grote bevolkingstoename in 1927. Deze wordt veroorzaakt door een groot vestigingsoverschot.

_______________↓_______________


|pag. 245|
 

Bijlage 4: Overzicht van de vermeerdering van het aantal woningen in Enschede tussen 1910 en ’33
                 (Bron: Gemeenteverslagen E’de).
vermeerdering* vermindering* toename
1910 226 15 211
1911 133 23 110
1912 127 34 93
1913 406 18 388
1914 166 14 152
1915 202 15 187
1916 194 14 180
1917 135 18 117
1918 234 10 224
1919 36 26 10
1920 78 27 51
1921 340 23 317
1922 168 39 129
1923 477 60 417
1924 438 78 360
1925 406 94 312
1926 376 45 331
1927 513 93 420
1928 311 51 260
1929 855 97 758
1930 380 149 231
1931 76 124 – 48
1932 131 37 94

 
*Vermeerdering van het aantal woningen komt door aan-, her-, en verbouw tot stand: vermindering door afbraak en verandering van de bestemming van het pand.

_______________↓_______________


|pag. 246|
 

Bijlage 5: Vijfjaarlijkse mobiliteitspercentages (Bron: huurders-boeken E.B.).
I* II*
1870 62.4 16.6
1875 43.7 24.0
1880 41.1 17.6
1885 47.7 24.0
1890 38.9 34.8
1895 33.9 31.6
1900 38.6 28.0
1905 33.9 38.8
1915 49.0 17.0
1920 65.0 11.0
1925 67.0 7.3
1929 46.0 20.0
1934 59.0
*Kolom I moet als volgt gelezen worden: …in 1875 woonde er nog 43.7% van het aantal bewoners uit 1870.
*Kolom II moet als volgt gelezen worden: …tussen 1870 en 1875 verhuisde er gemiddeld 24% van het totaal aantal bewoners.

 

_______________↓_______________


|pag. 247|
 

Bijlage 6: Verblijfsduur van de Krimbewoners uit de peiljaren*
                 (Bron: Balans- en huurdersboeken van de E.B.).
1866 1893 1910 1929
1- 5 jaar 23.5 33.1 26.3 47.4
6-10 jaar 30.4 22.8 23.9 24.0
11-15 jaar 15.7 9.4 8.5 15.8
16-20 jaar 11.3 7.1 13.9 4.5
20 en meer 19.1 27.6 27.1 8.2
gemiddelde verbl. duur 12.0 14.0 14.9 9.0

 
Bijlage 7: Grafiese weergave van de verhuiscijfers, in vijf-jaarlijkse gemiddelden en uitgedrukt in % van het totaal aantal verhuurde panden (Bron: Balans- en huurdersboeken van de E.B.).

_______________↓_______________


|pag. 248|

Bronnen en literatuur

ARCHIEVEN

  • Archief van de gemeente Enschede.
  • Archief van de voormalige gemeente Lonneker.
  • Archief van de Enschedesche Bouwvereniging ten doel hebbende het verstrekken van woningen aan den arbeidersstand.
    Dit archief is in het bezit van de heer F. Telintelo te Enschede.

TIJDSCHRIFTEN

  • History Workshop Journal. A Journal for socialist historians.
  • Jaarboek voor de Geschiedenis van Socialisme en Arbeidersbeweging in Nederland.
  • Textielhistoriese bijdragen, Stichting Textielgeschiedenis Enschede.
  • Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis.
  • Urban History Yearbook.

LITERATUUR

  • W.J. Alberts / A.G. van der Steur, Handleiding voor de beoefening van lokale en regionale geschiedenis.
  • F. Bakker Schut, Industrie en woningbouw; een technisch-ekonomische beschouwing over bemoeiingen van de industrie met arbeiderswoningbouw, Assen 1933.
  • Gz.A. Benthem, De geschiedenis van Enschede en zijne naaste omgeving, Enschede 1920.

_______________↓_______________


|pag. 249|

  • P.W. Blauw / C. Pastor, Soort bij soort. Beschouwingen over ruimtelijke segregatie als maatschappelijk probleem, Deventer 1980.
  • A. Blonk, Fabrieken en Mensen. Een sociografie van Enschede, Enschede ’29
  • F. Brouwer / M. van Eyndhoven, Fabrieksarbeidsters in de Twentse textiel 1890-1914, in: Textielhistorische bijdragen, 22, pp. 81-116.
  • I.J. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw, 1813-1870, Utrecht, Antwerpen 197510 (1925).
  • J. Burnett, A social history of housing 1815-1970, London 1978.
  • J. Buursink, Historisch Stadsalbum van Enschede, Enschede 1975.
  • Damsma / Noordegraaf, Standen en klassen in een Zuidhollands dorp, in: TvSG (1977), p. 243 e.v.
  • J.CH. Del Canho Kauffmann, De Enschedesche Bouwvereniging 1861-1916, een sociologische studie, Boekelo 1980.
  • C.F. Delhez, De huisvesting van ontoelaatbare gezinnen, in: Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw, 9 (1928).
  • R. Dennes / S. Daniels, Community and the social geography of Victorian cities, in: Urban History Yearbook 1981.
  • H.J. Dyos / M. Wolff, The Victorian City. Images and Realities. London ’73.
  • E. Eames / J. Goode, Urban Poverty in a c ross-cultural context. London ’73.
  • H.F.J.M. van den Eerenbeemt, De huisvesting van arbeiders rond het midden der negentiende eeuw, Leiden 1957.
  • H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Woontoestanden van de volksklasse in de negentiende eeuw, in: Spiegel Historiael IX (1976).
  • Fotoboek Oud Enschede, Van der Loeff 1954.
  • J. Giele, Arbeidersleven in Nederland 1850-1914, Nijmegen 1979.
  • J. Giele / G.J. van Oenen, De sociale struktuur van de Nederlandse samenleving rond 1850, in Mededelingenblad NVSG (1974).
  • J. Giele / G.J. van Oenen, Theorie en Praktijk van het onderzoek naar de sociale struktuur, in: TvSG (1976).

_______________↓_______________


|pag. 250|

  • R.M. Hartwell, The long debate on poverty: eight essays on industrialisation and the conditions of England, Institute of Economie Affairs 1974.
  • L. Heerma van Voss e.a., Wijk C, het hart klopt door, Utrecht 1983.
  • M.W. Heslinga, Twentse textielarbeiders. Een sociografiesche schets, Utrecht 1954.
  • G. Himmelfarb, The Culture of Poverty, in: Dyos, Wolff, The Victorian City.
  • R. van Hoften. / F. Janssen, ’t Hert is der uut. Een verhaal over de Nijmeegse knokkultuur tussen 1800 en 1940, Nijmegen 1979.
  • P. Kok, De Mythe van de deemoedige bedeelde, losse arbeiders en armenzorg in Leeuwarden rond 1900, in: Intermediair, 18e jrg., nr. 44.
  • O. Lewis, A study of Slum Culture. Backgrouds for La Vida, New York ’68.
  • C. Lis, Proletaries wonen in Westeuropese steden in de 19e eeuw: van wildgroei naar sociale kontrole, in: Belgies Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, VII (1977).
  • Lucassen / Van Tijn, Nogmaals: sociale stratificatie, in: TvSG (1976).
  • H.H. Meissner, Poverty in the affluent society, New York 1966.
  • G. Mik, Segregatie in Rotterdam. Opzet en tussentijds verslag van een beleidsgeorienteerd onderzoek, in: P.W. Blauw en C. Pastor.
  • N.J.M. Nelissen, Sociale Ekologie, Nijmegen 1970.
  • L. Niethammer (herausg.), Wohnen im Wandel, Wuppertal 1979.
  • L. Niethammer (u.m.a. F. Brüggemeier), Wie wohnten die Arbeiter im Kaiserreich? in: Archiv für Sozialgeschichte XVI (1976).
  • A.M. Op ten Noort, Enschede in 1913, Enschede 1913.
  • J. Nycolaas, Volkshuisvesting. Een bijdrage tot de geschiedenis van woningbouw en woningbeleid, Nijmegen 1974.
  • J. Outshoorn, Een aanzet tot ‘peoples history’: Vil lage Life and Labour, in: Jaarboek 1976.

_______________↓_______________


|pag. 251|

  • R. Roberts, The Classical Slum.
  • H. Roland-Holst, Kapitaal en Arbeid in Nederland, Nijmegen 1977 (Sun reprint).
  • R. Samuel, Local History and Oral History, in: HWJ dl. 1
  • R. Samuel, Village Life And Labour.
  • B.H. Slicher van Bath, Geschiedenis: Theorie en Praktijk, Utrecht ’78.
  • G. Stedman Jones, Outcast London, A study in the Relationship between classes in Victorian Society, Oxford 1971.
  • L.A. Stroink, Stad en Land van Twente, Hengelo 1962.
  • D. Taat, Enschede in Oude Ansichten.
  • P. Thompson, The Voice of the Past, Oxford 1978.
  • E. Verhey / G. Westerloo, Achterop de Antillenstraat, Bijlage Vrij Nederland 14 maart 1981.
  • H. de Vries, Landbouw en bevolking tijdens de agrariese depressie in Friesland (1878-1895), z.p, z.j.
  • H. ter Weele, Enschede voorheen en thans, Enschede z.j.
  • J. White, Campbell Bunk, A Lumpen Community in London between the Wars, in: HWJ, dl. VIII.
  • O. Zunz, Residential Segregation in the American Metropolis: concentration, dispersion and dominance, in: Urban History Yearbook 1980.

 
– Bosch, M. & Jagt, G. (1983). Al is de Krim ook nog zo min: Geschiedenis van een Enschedese volksbuurt, 1861-1934. (Doctoraalscriptie). Economiese en Sociale Geschiedenis, Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen.

Category(s): Niet gecategoriseerd
Tags: ,

Comments are closed.