De reformatie te platten lande in de Classis Deventer


DE REFORMATIE TEN PLATTEN LANDE IN DE CLASSIS DEVENTER.

     In Juni 1591 had Prins Maurits Deventer veroverd en weder aan de Staatsche zijde gebracht, Zooals elders in de Vereenigde Nederlandsche gewesten, moest dientengevolge ook aldaar de uitoefening van den Katholieken eeredienst ophouden en werd de Gereformeerde godsdienst de alleen geoctroieerde en heerschende. Reeds in 1566 was hij er een korten tijd opgetreden en had zich aldaar in 1578, na de verovering door Rennenberg, een Gereformeerde gemeente gevestigd, totdat zij door het verraad van Stanley in 1587 weer teniet ging. Maar de verovering der stad door Prins Maurits had hare wederoprichting, en nu voor goed, tengevolge gehad. Gelijdelijk was toen in den dienst des Woords door het beroepen van Gereformeerde predikanten voorzien, was een kerkeraad aangesteld, had men de kerkgebouwen grootendeels gezuiverd van wat daarin nog tot den Katholieken eeredienst behoorde, de scholen op Gereformeerde leest geschoeid, de armverzorging geregeld en hen, die na het verraad van Stanley onder Roomschen invloed waren afgevallen, zooveel mogelijk weer tot de gemeente teruggebracht.
     Nadat alzoo de wederoprichting der Gereformeerde Gemeente te Deventer haar beslag had verkregen, werd ook de reformatie van het platteland in het oog gevat. Zoolang dit echter nog geheel in handen van den vijand was, kon er geen sprake van zijn daaraan de hand te slaan. Toch werd op de Overijselsche Synode, in Mei 1593 te Kampen gehouden, besloten aan Ridderschap en Steden een Remonstrantie over te geven, om den dienst der papen ten platten

|pag. 2|

lande te verbieden en af te schaffen,1 [1. Art. 9, Reitsma en Van Veen Acta der Provinc. Synoden, V, bl. 224.]) en de volgende Synode, in Mei 1594 te Deventer bijeen, resolveerde „bij de Ridderschap des lands ende hare respectieve magistraten aan te houden, dat de Reformatie der platte landen, nu ter tijtt door Godes genaden ettelyker (d.i. enigher) maten van den viant gevrijet sijnde, sall geëffectuiert worden”, en dat „daertoe geauctorisiert werden die dienaers ter plaetse, daer die Landtdage ierst sall geholden worden”2 [2. Art. 4.]) Zij deed dit allicht in het vertrouwen op een gunstig gehoor, omdat, na veel gehaspel, in 1593 een College van Ordinaris Gedeputeerden uit Ridderschap en Steden tot stand was gekomen, en in hun Instructie van 27 Juni van dat jaar was bepaald: „In den eersten sullen oir Ed. die Gereformeerde Christelijcke religie in alles voorstaan ende deselve ten platten lande (daert mogelijck sijn sal) doen planten ende propageeren, sonder enige Kerkendienaers, dan expresse van die Gereformeerde Christelijcke Religie bekentenisse doende, eenichsints aldaer toe te laten,” terwijl hun bovendien belast was: „Inventariën ende staet te maken van den kloostergoederen, als Sippekelo, Albergen, St. Joannis Camp, Wynssem, Clarenwater, Commanderie van Ootmarssum, ter Hunnepe, Weersel, Clarenberch; voorts van alle pastoriën, vicariën praebenden, precariën van oldes daertoe gehorende, ende van allen anderen giestlicken goederen, daer van die Corpora in den Landen und buyten den steden en der driër Steden Carspelen liggen, om deselve te doen administreeren ende employeren bij advys van Ridderschap en Steden.”3 [3. Art. IV en XV van deze Instructie. Zie Tegenw. Staat (Overijssel), Dl. I. 1e st., bl. 455 en 482.
3]
)
     Blijkbaar echter oordeelden Gedeputeerden den tijd daartoe nog niet gekomen, daar behalve de drie Steden en het Noorderkwartier van Vollenhove en omgeving, een groot

|pag. 3|

deel van Salland en geheel Twente nog in ’s vijands macht waren. Nochtans vond de Synode te Zwolle, in October 1595 vergaderd, goed dat de dienaars van Deventer, waar toen het College van heeren Gedeputeerden resideerde, er op zouden aanhouden, „dat de mispaepen ten platten lande daedelic mogten gecasseert worden, en dat het haare Ed. believen wilde in de plaatse der afgedancten te laeten verordineren Gereformeerde predicanten, tot dien eynde orden stellende op de renten ende incomsten der geestelicker goederen ten platten lande.” Tevens werd nog aan den Deventer predikant, D. Michaël Keckius, Praeses Synodi, en zijne collegas opgedragen er bij Ridderschap en Steden op aan te dringen, dat de reformatie van het platte land in effect werd gesteld.4 [4. Art. 10 en 13.]) Doch ook nu viel er in een door den vijand bezet gebied aan maatregelen van dien aard niet te denken, en uit dienzelfden hoofde moest ook de opdracht der Synode te Kampen in Juni 1596 aan hare gevolmachtigden verstrekt, vruchteloos blijven, om nog eens bij Ridderschap en Steden aan te houden op het terstond afschaffen der papen en van hunnen dienst op het platteland.5 [5. Art. 10.])
     In 1597 echter vond een aanmerkelijke ommekeer van zaken plaats. Prins Maurits veroverde Enschede, Ootmarsum en Oldenzaal en maakte zich zelfs van Lingen meester. Geheel Twente werd daardoor van den vijand bevrijd, zoodat nu de hand geslagen kon worden aan de reformatie van het platteland, waarvan de bevolking nog nagenoeg geheel tot de Katholieke kerk behoorde. Daardoor stond voor de Classis van Deventer de weg open, om in de eerste plaats in de onder haar ressort geplaatste gemeenten met de reformatie een aanvang te maken. Tot die gemeenten behoorden, volgens de Deventer Synode van Mei 1598, de plaatsen Olst, Wezepe, Bathmen, Holten, Goor, Markelo, Diepenheim, Rijssen en Delden,6 [6. Art. 7.]) terwijl Deventer zelf de

|pag. 4|

zetel van de Classis was en deze, zoolang er nog in de overige plaatsen geen gemeenten gevestigd waren, alleen vertegenwoordigde en uitvoerder werd van de maatregelen, die voor de reformatie noodig waren. In die zooeven genoemde Synode werd ook een en ander vastgesteld voor de wijze, waarop men daarbij te werk zou gaan. Vooreerst, zoo vernemen wij, had de Drost, vermoedelijk die van Salland, verklaard dat hij alle papen in zijn drostambt den dienst had verboden, en beloofd hun het gebruik en de ontvangst der kerkegoederen te zullen ontzeggen en, als hem eenige goede predikanten van de Classis werden gezonden, hij deze zou aanstellen en allen steun verleenen. Voorts werd besloten, dat in plaatsen, waar nog geen besloten gemeenten en geen Gereformeerde predikanten waren, de Schouten, Kerkmeesters, Kerspelluiden en allen, die het recht van beroeping van predikanten pretendeeren te bezitten, zou aangezegd worden binnen 14 dagen een predikant te beroepen en aan de Classis voor te stellen, terwijl anders de Classis zulks zou doen en den beroepene door den Drost in de gemeente zou laten binnenleiden en aan de huislieden voorstellen; doch als deze blauwe uitvluchten zochten, zou de Drost en de Classis met de zaak voortgaan. Verder werd nog bepaald, dat, als een paap tot de Gereformeerde kerk wilde overgaan en bij haar in dienst treden, dit niet zou worden toegelaten als hij niet eerst zijne concubine had getrouwd, belijdenis des geloofs deed, het pausdom afzwoer, zich aan een examen onderwierp en, bekwaam in leer en leven bevonden zijnde, de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de Kerkenordening onderteekende, terwijl hij, tot den dienst des Woords toegelaten, op een andere plaats getransporteerd zou worden 7 [7. Art. 9. 11, 12.]). De Classis bezat in deze bepaling alzoo een aanwijzing en handleiding, hoe zij bij de reformatie ten platten lande te werk had te gaan.

|pag. 5|

     Reeds vóór deze Synodale regeling was vastgesteld, nam de Deventersche Kerkeraad, in deze de Classis vertegenwoordigende, de reformatie in de allernaaste, reeds van den vijand bevrijde omgeving ter hand. In September 1596 toch, citeerde hij den paap van Wezepe, Bartholomaeus Johannis, voor zich, om van zijn beroeping en administratie rekenschap te geven; maar hij verscheen niet, zich om zijn zwakheid verontschuldigende. Ondanks het verbod der Overheid bleef hij met prediken voortgaan, maar in 1598, na opnieuw geciteerd en nu ook verhoord te zijn, werd hij dadelijk van zijn dienst ontzet en van alle inkomsten der pastorie vervallen verklaard.8 [8. Acte Kerker. 13 Sept. 13, 27 Dec. 1596, 12, 19 Juni 1598.]) Tot een uitvoering kwam het echter nog niet. In 1601 werd hij nu nogmaals voor de Classis, te Deventer op 26 November bijeen, geciteerd en verklaarde toen in leven en sterven te willen blijven bij zijn eed in het Pausdom gedaan, „daerbij stoltelicken ende vermetelicken den Classe afvragende: Soo wanneer hij onse religie ende gelove solde willen belijden ende annhemen, oft wij dan voer Gods gerichte solden willen instaen voer sijne saligheyt? Daerop is hem wederom gevraecht: Soe wanneer men hem op die belijdenisse des waeren geloofs der Gereformeerden Kercken die salicheijt uth Godes woert thoseyde, oft hij sodanighe toesaghe oock wilde gelove gheven? Antwoerde hij: Neen! Is daerbij gevraeght of hij syn lief ende siele wel wilde te pande setten voor de menschen, die syne leere aenhoerden, ende geloefde dat sy solden saligh worden?
Antwoerde: Jae! — Ende alse men verstaen hadde, dat die voersz. Bartholomaeus nae Nyenborch was gereyst, om aldaer by eener vrouwen, wesende een waerseggerse ende besweerdersche, raet te vraghen over sijne krancke vrouwe, heeft hij (sulx hem afgevraaght sijnde) dat selve bekent, ende hoe sij hem geraeden hebbe almoesen te geven ende tien jaren lanck elcken Vrydagh in de weecken te vasten

|pag. 6|

ende des avonts water ende broet nuttigen, hetwelcke hij alreede aengevanghen hebbe ende daerbij beterschap bij syn vrouwe gevonden.” — Hierop nae voergaende vermaninge (daernae hij niet wilde hoeren), is hij van de Classis in presentie ende bewillinghe des Achtb. Burgemeesters Coenraedt Augustinus gecasseert, ende hem gelyck andere opgeleyt zich stille te holden in den Kerkendienst ende ceremoniën; ende aengaende sijn verblyf daer ter plaetse, alsook sijn onderholt, sal staen tot kennisse van mijn heeren Gedeputeerden van Ridderschap en Steden”9 [9. Acte d. Classis te Deventer 26 Nov. 1601.]).
     Ook in de verdere omgeving van Deventer werd in datzelfde jaar de hand aan de reformatie geslagen. Gerhardus Merckelensis, pastoor te Bathmen, verscheen uit zich zelf voor den Kerkeraad en wilde zich tot de reformatie begeven.
Hij werd nu vermaand de Schriftuur te onderzoeken en zich intusschen van den dienst te onthouden.10 [10. Acte Kerker. 13 Febr. 1598.]) Johannis Smit werd bij provisie te Markelo en Holten aangesteld en daar door Ds. Franciscus Schurckman en een burgemeester-ouderling in het laatst van Juli 1598 geïnstalleerd voor een jaar, ondanks dat de Goedsheeren niet met hem tevreden waren, terwijl de paap en de Kerkmeesters voor den Magistraat ontboden werden, om met hen over het onderhoud van Johannis Smit te onderhandelen.11 [11. Acte Kerker. 12 Juni, 24 Juli 1598.]) Gelijktijdig werd Wessel Johannis, predikant te Doornspijk, bij provisie te Goor en Diepenheim geplaatst en aldaar door de Gedeputeerden gepresenteerd en tevens bij den Magistraat aangehouden om aldaar, als ook te Markelo, de papen te doen ruimen en het kerkegoed door de Kerkmeesters te doen inbrengen.12 [12. Acte Kerker. 12, 26 Juni, 10 Juli 1598.]) De pastoor van Holten, Herman Bushof, legde 15 Juli 1598 aan den Kerkeraad de getuigenis „van sijn ehelicker copulatie met sijn huysvrouw” door den pastor van Geesteren, Daniël Swave, over en verzocht tot de gemeente

|pag. 7|

toegelaten te worden. Hij werd daarop, na zijn geloof openlijk bekend te hebben, in de Consistorie tot lidmaat aangenomen en vervolgens tot den tafel des Heeren des Zondags toegelaten. Daarna door de Classis geëxamineerd, werd hij na zijn aanneming en bevestiging aan de Kerk van Olst geassigneerd en daar door een burgemeester en kerkendienaar van Deventer, met adsistentie van den Drost, voorgesteld. De paap van Olst hield toch den loop des Evangelies grootelijks tegen, daar hij de eenvoudigen die de Gereformeerde predikatiën aanhoorden, „is dreygende de verdoemeniss ende anders”, zoodat het gezag der Overheid noodig bleek.13 [13. Acte Kerker. 15, 24 Juli, 28 Aug., 1 Sept. 1598.])
     Terzelfder tijd ongeveer, in Juni 1598, begaven zich gecommitteerden van den Kerkeraad van Deventer naar Goor om aldaar Wessel Johannisz. als predikant voor te stellen en tevens Bernard Stedemeyer te examineeren. Toen deze daaraan voldaan en nog een propositie gedaan had, werd hij tot predikant van Rijssen en tevens van Wierden bestemd en aan den Raad van Rijssen geschreven hem te herbergen en te verzorgen, en aan die van Wierden hem alle Zondagen met een wagen af te halen.14 [14. Acte Kerker. 26 Juni, 20 Juli, 4 Segt. 1598.]) Te Goor is men niet zoo spoedig met de reformatie geslaagd. Wessel Johannisz. is aldaar blijkbaar niet in dienst getreden. Twee maanden daarna toch werd Reinerus Stanger, om zijn Calvinisme uit het Brunswijksche verdreven, bij provisie met den dienst te Goor belast, onder nadere goedkeuring der Classis en van de Goorsche gemeente,15 [15. Acte Kerker. 4, 14 Aug. 1598.]) maar een jaar later werd Ludolphus Pieck, Asseldius pastor, op verlangen van de gemeente Goor, met consent van den Deventerschen Kerkeraad, bij provisie en op proef tot predikant aangenomen, op voorwaarde dat hij het Evangelie zuiver zou prediken, den doop op Gereformeerde wijze bedienen, de kranken bezoeken, stichtelijk

|pag. 8|

leven en zich ten allen tijde aan de Classis van Deventer submitteeren zou, wat hij schriftelijk beloofde.16 [16. Acte Kerker. 6 juli 1599.]) Toch is ook zijn arbeid daar niet duurzaam geweest. Nog in 1601 was David Bushof aldaar pastoor, die, onwillig tot de reformatie over te gaan, door de Classis werd gecasseerd, waarna in Februari 1602 Johannes Buranus voor goed predikant werd te Goor en Diepenheim.17 [17. Acte Class. 19 Nov. 1601. Acte Kerker. 8 Febr. 1602.])
     Terwijl eerst met het begin der nieuwe eeuw verder voortgang gemaakt kon worden met de reformatie in Deventers naaste omgeving, was daartoe reeds in 1598 van hier en daar uit Twente, dat toen nagenoeg geheel aan den vijand was ontrukt, het verzoek uitgegaan. De Deventer predikant Franciscus Schurckman werd daarom in Januari naar Twente gezonden, om er een maand lang te prediken.18 [18. Acte Kerker. 8 Jann. 1598.]) Aan Pybo Ovitius, die reeds in 1586 te Enschede in dienst was geweest, werd opgedragen aldaar bij provisie als predikant werkzaam te zijn.19 [19. Reitsma en van Veen, V bl. 206; Acte Kerker. 16 Jan. 1598. Zie ook over hem; Gelre, Bijdr. en Meded. XXVIII bl. 59 v.]) Op verzoek van de Heeren van Ootmarsum werd Adolf van Besten, reeds vroeger in Friesland in dienst, aldaar bij provisie tot kerkendienaar aangenomen, „tot tyt unde op het behaech der anstanden Synode deser Provincie”.20 [20. Acte Kerker. 6 Jan., 13 Febr. 1598.]) Men was daar echter een paar maanden later niet over zijn gaven tevreden en begeerde dat de gemeente, op recommandatie van den Bentheimschen hofprediker, met Johannes Westenberg voorzien zou worden. Aan den Deventer predikant Michael Keckius, die juist in die dagen met een ouderling naar Twente was gezonden om er vier weken dienst te doen, werd toen opgedragen naar Ootmarsum te gaan om schriftelijk te vernemen, wat men op Adolf van Besten

|pag. 9|

te zeggen had.21 [21. Acte Kerker. 1, 8 Mei 1598.]) Blijkbaar zijn die bezwaren niet gegrond bevonden; van Besten is daar althans als predikant werkzaam gebleven. Reeds kort na zijn komst verzochten de schoolmeester en koster van Ootmarsum, met overlegging van een brief van den Raad, particulier aan Ds. Schurckman gericht, door approbatie der Gereformeerde Kerk in hun dienst gecontinueerd te worden, wat de Classis, als zij zich der religie conform betoonden, niet wilde weigeren.22 [22. Acte Kerker. 31 Mrt. 1598.]) Aan Adolf van Besten werd tevens met zijn collega’s Pybo Ovitius van Enschede en Luderus Vogelsang, terzelfder tijd te Oldenzaal beroepen, opgedragen in de omliggende dorpen in de week te gaan prediken.23 [23. Acte Kerker. 13 Maart 1598.])
     Ook wendde de Deventer Kerkeraad, aangezien voor den overleden Drost van Twente nog geen opvolger was benoemd, zich tot den Magistraat met het verzoek om de papen in Twente geheel uit hun dienst en inkomsten te ontslaan, en de kerkegoederen te inventariseeren, opdat niets veraliëneert, maar alles tot profijt der dienaren, die beroepen werden, bewaard zou worden.24 [24. Acte Kerker. 12 juni 1598.]) Een maand later deed de Vrouwe van Almelo het verzoek, dat Johan Holtman, Wilhelmus Grevinckhoff en Johannes Niehoff door de Classis mochten geëxamineerd worden, om daarna door haar als collatrice respectivelijk te Almelo, Vriezenveen en Wierden te worden aangesteld.25 [25. Acte Kerker. 12 Juli 1598.]) Waarschijnlijk waren het alle pastoors, maar aanvankelijk heeft dit verzoek, waardoor bleef mij onbekend, niet tot het beoogde doel geleid, zooals in het vervolg blijken zal.
     Mochten er alzoo aan het einde der 16e eeuw in de toenmalige Classis van Deventer en in Twente reeds hier en daar Gereformeerde predikanten geïnstalleerd zijn, hunne vestiging

|pag. 10|

was voor het meerendeel nog slechts provisioneel. Aan gemeente-vorming kon nog kwalijk gedacht worden, zoolang er niet een kern van Gereformeerde lidmaten was ontstaan, zooals reeds in 1598 te Enschede het geval was. Op het platte land bleef de meerderheid der bevolking nog bij de moederkerk en schier overal bleven de pastoors in hunne parochies werkzaam. Schouten, Goedsheeren, Kerkmeesters en Kerspellieden mochten door de Drosten aangeschreven worden inventaris der kerkegoederen over te leveren en verplicht worden tot het onderhoud der predikanten, tot het verwijderen en verdrijven der geestelijkheid ging de Overheid niet over.
     Op de Provinciale Synode te Deventer, den 23sten Mei 1598 bijeen, werden nu de plaatsen nader vastgesteld, die onder elke Classis zouden ressorteeren, en kwam ook een Classis Oldenzaal tot stand. Pybo Ovitius van Enschede met Herman Walminck zijn ouderling, en Luderus Vogelsang van Oldenzaal en Adolf van Besten uit Ootmarsum, echter zonder ouderlingen, om dat daar nog geen besloten gemeenten waren,26 [26. Art. 7.]) behoorden tot de afgevaardigden. Maar op de Synode te Zwolle op 9 Juni 1601, waar ook Luderus Vogelsang door een ouderling, Jonker Jan Reyners, was vergezeld, werd de Classis van Oldenzaal met die van Deventer tot één geheel vereenigd en zijn daaronder ook Wijhe en Raalte tijdelijk begrepen.27 [27. Acte Classis Deventer bl. 1; Prov. Synod 1601.])
     Den 13den en 14 October 1601 kwam zij nu in Oldenzaal bijeen. Daarin verschenen de Drost van Twente, Jonker Ernst van Ittersum, Ds. Michael Keckins met den burgemeester-ouderling Marten Stegeman uit Deventer, en uit Oldenzaal Ds. Luderus Vogelsang met de ouderlingen Jonker Johan Reynersz en Doctor Arnoldus Limbergen. Keckins werd tot praeses en Vogelsang tot scriba verkozen. De „inganck der Reformatie der pastoren ende kercken ten platten lande” was het doel der bijeenkomst. Hoe men daarbij te werk zou gaan

|pag. 11|

werd allereerst in enkele artikelen vastgesteld. In die artikelen wordt gezegd: 1°. Pastoors, die geen wettelijke beroeping van eenige kerk hebben, moeten dadelijk gesuspendeerd? worden; 2°. Zij die in het Pausdom willen volharden, behooren gecasseerd te worden en gelast te vertrekken, tenzij het landzaten zijn en zij in loco ministerii of olders-middelen bezitten, maar zij zullen bij „seeckere pene” zich stille moeten houden; 3°. Voor oude papen en wie geen middelen hebben om te leven, zal aan de heeren dezer Landschap alimentatie verzocht worden; 4°. Wie niet beslist bij het Pausdom blijven, maar zich een tijdlang willen bedenken, zal gevraagd worden over welke punten der religie zij zich bezwaard vinden; zij zullen dan bedenktijd krijgen tot de volgende Classis, maar intusschen in hun dienst het volgende moeten nakomen: a) Wie geen echte vrouwen hebben, maar nochtans „met deselve verlooft ende kinderen daarbij gegeneret hebben”, moeten openlijk na voorgaande afkondiging, in de kerk trouwen; b) zij moeten alleen op Zondagen en, in plaats van op de Pauselijke Heilige dagen, op een dag in de week prediken en de vast- en bededagen onderhouden; c) zij moeten hun hoorders alleen wijzen op God en Christus, niet op heiligen en verdienstelijke werken; d) voorts aan het volk de hoofdstukken der religie, nl. de Tien geboden, Artikelen des Geloofs, de inzetting van Doop en Avondmaal en het gebed Christi, na de predikatie voorstellen; e) verder voor en na de predikatie de gebeden gebruiken, die achter den Catechismus staan; f) dan ook deze punten, alsmede den Lofzang van den Heiligen Geest in de bestaande berijming zingen, en ook door behulp van anderen, wat men uit het Psalmboek zingen kan; g) zij moeten voor geen dooden bidden, geen lijkpredikaties houden, noch aan ’t gebed Christi het Ave Maria toevoegen; h) het zegenen des Kruises metter hand nalaten, maar den zegen uit Numeri 6 spreken; i) den doop bedienen na de predikatie en vóór het gebed, in de volle gemeente en niet in de huizen, en daarbij het Doopformulier achter den Catechismus gebruiken; j) kranke

|pag. 12|

kinderen zullen zij, zoo noodig, bij provisie in de week mogen doopen, maar in de kerk, in bijwezen van ouders en getuigen, met een korte vermaning over den doop; k) het Sacrament des Avondmaals nalaten, tot zij geheel met de Gereformeerde Kerk vereenigd zijn, lidmaten werden en geëxamineerd zijn; l) huwelijksafkondiging moet op 3 achtereenvolgende Zondagen geschieden, en de copulatie in geen huizen maar in de kerk, na de predikatie en doopsbediening, volgens het formulier achter den Catechismus; m) papistische schoolmeesters, zoo zij die hebben, moeten zij tot éénzelfden zin en verstand helpen brengen; deze moeten de kinderen de hoofdstukken der religie, de avond- en morgen-gebeden en die vóór en na het eten van buiten laten leeren; ook moeten de papistische kosters worden vermaand; n) zij en hun schoolmeesters moeten zich eerlijk en stichtelijk gedragen in leven en wandel.
     Tot de verdere door de Classis vastgestelde artikelen behoorde verder: ten 5de: dat pastoors, die zich dadelijk met de Gereformeerde Kerk vereenigen, behandeld zullen worden volgens Art. 11 en 12 der laatste Synode te Deventer 28 [28. 23 Mei 1598.]), terwijl de pastoors van Almelo en Borne zullen worden aangesproken tot nakoming van wat zij beloofd en bekend hebben; ten 6de: zullen gemeenten, die geen dienaar hebben, maar er een begeeren, vrijheid hebben er zelf een te beroepen en hem aan de Classis voorstellen, die, waar dit uitblijft, dit zelf zal doen; ten 7de: zal de Drost verzocht worden toe te zien of er ergens opnieuw beelden, afgoden en altaren zijn opgericht en die te laten verwijderen volgens Resolutie van Ridderschap en Steden, in 1598 genomen; ten 8ste: dat verboden zal worden kinderen naar Jesuiten-scholen te zenden, terwijl door middel van eenige inkomsten van vicariën het onderwijs bezoldigd zal worden, en ten

|pag. 13|

9de: dat de Drost zorge voor het bijeenhouden van het kerkengoed in zijn drostambt, opdat het onderhoud der nieuw beroepen dienaren verzekerd worde en deze den dienst daardoor te gewilliger mochten aannemen.
     Nadat op deze wijze was vastgesteld, hoe de Classis met de reformatie ten platten lande te werk zou gaan, werden de door den Drost geciteerde pastoors uit Twente achtereenvolgens voor de vergadering gebracht. Die van Wierden, Diepenheim en Markelo waren niet verschenen en te Enschede, Denekamp en Losser waren er geen. De pastoor van Wierden, Werner Pylsmiet, zou gelast worden voor den Drost en den Kerkeraad van Oldenzaal te verschijnen, terwijl die van Diepenheim en Markelo voor de Classis van Deventer zouden worden ontboden. Alle geciteerde pastoors moesten binnen drie dagen de registers van alle kerkegoederen bij den Drost of zijn gecommitteerden inleveren, terwijl hun ook door hem afgevraagd zou worden, waar de zilveren en gulden vaten en alle kerkelijke instrumenten gebleven waren.
     Uit de verslagen van deze te Oldenzaal en de volgende Classisvergaderingen te Deventer gehouden op 19—26 November 1601, 20—21 April en 13 September 1602, 15 Maart en 3—4 Mei 1603, 5 Juni en 19 Sept. 1604 en 12 Maart en 2 Juli 1605, vernemen wij nu het volgende als resultaat van de ingestelde reformatie ten platten lande.
     De niet met name genoemde pastoor van Delden, die weigerde zich naar de bepalingen van de Classis te reguleeren, werd gecasseerd. Evenzoo Rotgherus, pastoor te Rijssen, en pastoor David Buschoff 29 [29. Eertijds [in 1574] nam hij als plaatsvervanger der afwezige vicarissen, den dienst waar aan het H. Kruis St. Annan en Lieve Vrouwen-altaar in de Kerk te Wijhe. Zie Acta visitationis ab Aegideo de Monte.]) van Goor, nadat hun te vergeefs een bedenktijd van enkele weken was toegestaan. Zulk een bedenktijd, mede ingewilligd aan Fredericus Schilthuys, Gosewinus Middendorp, Johannes Menten, pastoors te

|pag. 14|

Tubbergen, Weerselo en Haaksbergen, en den niet met name genoemden pastoor van Ootmarsum, leidde niet tot hun overgang tot de reformatie, waartoe ook Arnoldus Lowess, pastoor van Diepenheim, niet bereid was, waarom alle ten slotte werden gecasseerd. Hetzelfde geschiedde ook, zooals wij reeds boven toonden, met den paap van Wezepe, Bartholomaeus Johannis,30 [30. Zie boven blz. 5.]) en met Johannes Verheyden, pastoor te Raalte, die eerst niet voor den Kerkeraad te Deventer, handelende in naam van de Classis, was verschenen, maar daarna verklaarde „te willen bliven bij der religie, daerinne hij geboren is”.31 [31. Zie over hem mijn artikel in de Versl. en Meded. v. Overijss. R. en Gesch. 1919.]) Gerardus Egberti Markelensis, pastoor te Bathmen,32 [32. Zie boven blz. 6.]) verklaarde wel niets tegen de Gereformeerde religie te hebben, maar dat hij nog bezwaard was openlijk belijdenis te doen en aan het Avondmaal te gaan, en wel „omdat hij vreesde den vloeck, die over hem van vele onwetende solde utgesproken worden, item om de ergernisse die daerdoor sommige simpele solden krigen”. Hem werd daarom bedenktijd gegeven tot de eerstvolgende Synode in 1602, maar een jaar later nog niet bereid zich te reformeeren, werd hij gecasseerd, en toen hij daarna te Bathmen school ging houden, werd hem aangeschreven dit na te laten, of zich anders conform de Gereformeerde religie te verklaren. Maar nog in 1615 ging hij daarmede voort, hoewel aan Gedeputeerden van de Landschap herhaaldelijk verzocht was hem zulks te verbieden.33 [33. Acta Class. 19 Nov. 1601, 20—21 Apr. 1602, 15 Mrt. 1603, 3-4 Mei 1603, 19 Sept. 1604, 12 Mrt., 2 Juli 1605, 16 Aug. 1615.])
     De pastoors van Almelo, Vriezen veen en Borne, Johannes Holtman, Wilhelmus Grevinckhof en Johannes Niehof, wier examinatie door de Classis, zooals wij hoorden, in 1598 door de Vrouwe van Almelo verzocht was, verschenen thans ook

|pag. 15|

in de vergadering te Oldenzaal. Johannes Holtman verklaarde zich in alles conform de Gereformeerde religie te willen stellen; Wilhelmus Grevinckhoff betuigde de Gereformeerde religie in alles „toestendigh te sijn”, maar zich over zijn deelname aan het Avondmaal na een maand nader te willen verklaren, en Johannes Niehof beloofde over een maand een suffisante verklaring af te leggen.34 [34. Acte Class. 13—14 Oct. 1601.]) Laatstgenoemde, 19 November 1601 op de Classis te Deventer gecompareerd, verklaarde zich genoegzaam de Evangelische leer en Augsburgsche Confessie toegedaan, maar wilde in het stuk van het Avondmaal zijn bedenken nemen. De volgende Classis te Deventer, 20—21 April 1602, schreef elk hunner aan, om tegen de aanstaande Synode openlijk verklaring te doen „van hun sententie in de religiezaken, want als zij tergiverseeren, zullen zij voor gecasseerd worden gehouden”. Bedoelde Synode gelastte hen, door tusschenkomst van den Kerkeraad, als Classis optredende, den 12den 1602, zich tegen het volgend Avondmaal te Deventer of Oldenzaal te vervoegen om belijdenis te doen en het H. Sacrament te ontvangen, terwijl zij bij weigering zich voor gecasseerd te beschouwen hadden.35 [35. Acte Kerker. 12 juli 1602.]) Het een noch het ander blijkt geschied te zijn.
De Acten der Provinciale Synoden, der Classis en van den Kerkeraad van Deventer zwijgen in de eerstvolgende jaren geheel over dat drietal pastoors. Eerst later, zooals wij zullen hooren, gingen zij tot de reformatie over.
     Welhaast zag de Classis nu ook om naar mannen, de Gereformeerde religie toegedaan, die de ontslagen pastoors konden vervangen. Twee pastoors, Joannes Ketteler van Holten, en Joannes Hardenak van Markelo, die 20 April 1602 voor de Classis hun instemming met de reformatie hadden betuigd en zich in de daarop volgende Synode aan een examen onderwierpen, werden als predikanten aangenomen,

|pag. 16|

de eerste in zijn eigen gemeente, die hem wilde behouden, de ander aanvankelijk te Markelo, maar kort daarop te Wesepe. In Arnoldus Kemener, predikant te Winschoten, vond de Classis een dienaar des Woords voor Delden.
Valerius Rostrop, door Dr. Pezelius uit Bremen aanbevolen, werd bij provisie en daarna voor goed belast met Losser en Denekamp als combinatie. Johannes Meijer, schoolmeester te Olst, die aanvankelijk bij zijn examen niet in alles voldaan had, werd eerst voorloopig, maar in 1604, „door sonderlinghe consideratie nae ’t aensien des tijds”, definitief tot predikant te Bathmen beroepen, en Hugo Halewegh Arendsz., die aan de hoogeschool te Leiden had gestudeerd, werd in 1603 te Raalte geïnstalleerd en een jaar later opnieuw geconfirmeerd. Voorts werden 8 Febr. 1602, met advies van den Landdrost, Johannes Buranus tot predikant te Goor en Diepenheim en Winandus Gerhardi tot predikant te Rijssen en Wierden beroepen. Diepenheim verlangde evenwel een afzonderlijken predikant en de Burgemeesters, Goedheeren en Schepenen, ontsloegen eigenmachtig Buranus. Hij werd echter door de Gedeputeerden van de Landschap voor beide plaatsen gehandhaafd, totdat in het midden van 1604 de combinatie wel werd opgeheven, maar in den dienst te Diepenheim nog niet kon worden voorzien. Te Haaksbergen werd omstreeks 1603 Christoffel Lindenhovius tot predikant aangesteld.
     Inmiddels waren Pybo Ovitius te Enschede vervangen door Adolph Pincierus, Adolph van Besten te Ootmarsum door Otho Ghysen uit Niederingelheim in de Paltz, en Herman Bushof te Olst door Rutger Tichler, die in October 1600 te Deventer tot den predikdienst was toegelaten, en had ook Johannes Ketteler te Holten in 1604 plaats gemaakt voor Christoffel Hallein.
     Toch heeft de Classis bij de aanstelling der Dienaars des Woords niet lichtvaardig te werk willen gaan. In hare vergadering te Deventer op 13 September 1602 besloot zij „nae desen tydt ghene dienaers an te nhemen, dewelcke der lati-

|pag. 17|

nischer spraecke soo ghaer oncondigh sollen wesen, dat sy gheene goede Authoren der ghemelter spraecke sollen connen verstaen, ten waer dan saecke, dattet sodanighe ongeleerde personen mochten wesen, daerinne men ongewoontlicke ende sonderlinghe gaven van wetenschap mochte bevinden om des kerckendienst weerdigh te sijn”.
     Op die wijze is er op nagenoeg alle plaatsen in de Classis door aanstelling van Gereformeerde predikanten in den Dienst des Woords voorzien. Maar, behalve in Deventer en Oldenzaal, konden in de overige plaatsen nog geen gesloten gemeenten gevormd worden. Wel was het aantal Gereformeerden hier grooter, daar kleiner, maar dat der eigenlijke lidmaten, die belijdenis des geloofs hadden afgelegd, nog te luttel om een kerkeraad aan te stellen. Eerst vele jaren later kon dit, naar wij vermeld vinden, geschieden te Olst, Raalte, Bathmen, Diepenheim, Hellendoorn en Enschede,36 [36. Acte Class. 25 Apr. 1620. Olst: Rutger Tichler, pred., Jan Jacobs oud., Peter van Soest de Koster, diaken. — Raalte: Gerh. Lindenhovius, pred. Unico van Twickelo de schout, oud., Elbert Schomaker, diak. — Bathmen, Herm. Weddaeus pred., Evert Snayers en Jan Timmerman, oud., Arent ter Sluijs en Jan Woertman diak. — Diepenheim, Elbert Westenberg, pred., Hendrik Claphouer en Jan Broeker, oud., en twee diakenen. — Hellendoorn Henricus van Bulderen, pred., Jacob Losecate, schout en Jan Imhoff, oud. Wolter de schoolmeester, tijdelijk diaken. — Enschede, Joannes van Alkemade pred., Egbert Jorissen en H. Wolderick, oud., Egbert ter Wel en Jan Menkmaet diak.]) en zoo ook te Borne (Herman Wellemeyer, pred., Jonker Herman Rammelman de Richter, oud., Herman de Onderrichter, diaken) en Delden (Johannes Hendrikus Rappaens pred., Jonker Rammelman en Lubbert Fockink, oud., Reyger de schoolmeester, diaken.)37 [37. Ibidem.])
     De Classis zorgde ook, door de hulp der Overheid in te roepen, voor het in orde brengen of herstellen van kerk en weeme, waar dit noodig was, en voor een behoorlijk onderhoud der predikanten. Te Bathmen had de kerk maar 100 daalders en te Holten nauwelijks 200 gld. inkomen.38 [38. Acte Class. 6 Mrt. 1611.])

|pag. 18|

De predikant aldaar had in den winter van 1610 in een ondicht huis moeten wonen.39 [39. Acte Class. 12 Juni 1611.]) Aan Ridderschap en Steden werd verzocht het onderhoud der predikanten te Wijhe, Hellendoorn, Raalte, Holten, Wezepe, Bathmen en Goor te bevorderen, omdat de pastoriegoederen aldaar door anderen verkort waren,40 [40. Acte Class. 26 Aug. 1612.]) en dat die van Diepenheim, Markelo en Rijssen gelast mochten worden de kerkegoederen der pastoriën en vicariën terecht te brengen.41 [41. Acte Class. 5 Juni 1604.])
     Aan deze reformatie ten platten lande heeft de verovering van Oldenzaal in 1605 door Spinola tijdelijk perk en paal gezet. Een groot gedeelte van Twente kwam weer in Spaansche handen of werd althans te onveilig, dan dat de Gereformeerde predikanten er te midden van het krijgsbedrijf en de rondtrekkende troepen konden achterblijven. De meeste hunner, zoo niet allen, zochten een goed heenkomen naar elders, zooals Gerhardus Lindenhovius, predikant te Haaksbergen en Christophorus Hallein van Holten, die naar Deventer de wijk namen en daar als hulppredikers in dienst zijn gesteld.
De Katholieke geestelijkheid nam weer bezit van de pastoriën, kerken en kerkegoederen en door de onvermoeide zorgen en krachtige leiding van den vicaris-generaal Philippus Rovenius herstelde zich de Roomsch-Katholieke kerk in geheel Twente. Het Twaalfjarig Bestand waarborgde haar vrijheid van religie overal waar hare gemeenten gevestigd waren, en in dat twaalftal jaren zijn aanhoudend tal van priesters, waaronder ook enkele Jesuiten, met grooten ijver werkzaam geweest om het Katholieke geloof stevig in hoofd en hart der bevolking in te prenten. De Katholieke kerk heeft het ongetwijfeld daaraan te danken, dat nog heden ten dage een zeer groot deel van Twente’s bewoners tot de Moederkerk behoort.

|pag. 19|

     In dat gedeelte van Salland evenwel, dat onder de Classis van Deventer ressorteerde werd, na het sluiten van het Twaalfjarig bestand, de door de tijdsomstandigheden tijdelijk gestaakte of teniet gegane reformatie ten platten lande, weer ter hand genomen. De Classis was dan ook spoedig bedacht op het herstel der Gereformeerde kerk en schreef in het begin van 1609 de van leeraars ontbloote gemeenten van Holten, Raalte, Bathmen en Wezepe aan, naar het bekomen van predikanten om te zien.42 [42. Acte Kerk. 9 Mei 1609.])
     Dientengevolge ontving Holten in 1607 opnieuw een Gereformeerden predikant in Joannes Redemannus.43 [43. Moonen Naemketen blz. 22.0]) Te Raalte kwam Gerardus Lindenhovius in 1609 in dienst.44 [44. Acte Kerker. 18 Mei 1609.]) Bathmen werd in 1610 vervuld door Joannes Antonides, die te Steinfurt tot den predikdienst was geordend, maar twee jaar later, wegens een ergerlijke misstap, geschorst werd. Buiten huwelijk toch was Agneta Keckius, dochter van wijlen den Deventerschen predikant Michaël Keckius, bij hem moeder geworden. Na haar gehuwd en boete gedaan te hebben, werd hij weer met de kerk verzoend, doch kon niet langer te Bathmen in dienst blijven en werd predikant te Havelte.45 [45. Acte Class. 26 Sept. 1610; Acte Kerker. 18 Dec. 1612, 4 Jan., 18 Jan., 7, 15 Febr., 1 Mrt, 25 Mei 1613; Acte Class. 18 Febr., 26 Mei 1613.]) Wezepe ontving in 1612 een nieuwen leeraar in Arnold Bruning.46 [46. Acte Class. 29 April 1612.]) Theodorus Schründerus werd in hetzelfde jaar aan de gemeente van Markelo verbonden,47 [47. Acte Class. 29 April 1612.]) Johannes Putman aan Goor, Joannes Henricus Rappaeus aan Hellendoorn, nadat Richard Obenol er korten tijd dienst had gedaan,48 [48. Acte Class. 29 April 1612.]) terwijl nog in 1611 Carel Bokelman te Wijhe predikant was geworden.49 [49. Acte Class. 21 Aug. 1621.])

|pag. 20|

     Nog tijdens het Twaalfjarig Bestand en vooral tegen het einde er van, kwamen ook verscheidene gemeenten in Twente weer in het bezit van Gereformeerde predikanten. In 1615 was Johannes van de Borgh, ondanks dat hij „in zijn examen geheel slecht en ongefondiert” was bevonden, toch te Enschede, maar onwettig, als prediker opgetreden. Zijn ergerlijk leven, waar tegen de Drost van Twente, ondanks herhaald verzoek, niets had gedaan, gaf in 1620 de Classis aanleiding om Ds. Sibelius op te dragen den Landdag te verzoeken, dat hij geremoveerd werd. Hoewel daaraan gevolg werd gegeven en Johannes van Alkemade als predikant werd aangesteld, moest de Classis kort daarna Gedeputeerden verzoeken Van de Borgh, wegens „zijn lasteren van de religie en dreigementen tegen van Alkemade, naar luidt van het placcaat, het land te verbieden”.50 [50. Acte Class. 16 Aug., 1615, 25 April 1620, 18 Juli 1620.]) Zijn onwettig in dienst treden en later schelden op de religie doet vermoeden, dat Van de Borgh eertijds pastoor te Enschede is geweest. Onwettig in 1618 in den dienst gekomen waren ook te Hengelo Hendrik Meyling en te Diepenheim Egbert Westenberg. De eerste werd een jaar later om zijn Remonstrantsche gevoelens, gesuspendeerd, de andere na genoegzame voldoening aan de Classis gegeven te hebben, — de Erfgenamen te Diepenheim hadden hem beroepen, — werd in zijn dienst bevestigd.51 [51. Acte Class. 10 Maart, 19 Aug., 14 Sept. 1618, 29 Jan. 1619.]) Hellendoorn kreeg in 1619 bij provisie Henricus Balderus ter vervanging van Joannes Henricus Rappaens, die in hetzelfde jaar aan de gemeente van Delden verbonden was.52 [52. Acte Class. 2 Maart 1619.]) Ten laatste kwamen ook Almelo, Vriezenveen en Borne aan de beurt om van Gereformeerde predikanten voorzien te worden.
Reeds in 1598, zooals boven vermeld is,53 [53. Zie boven bl. 9 en 14.]) had de Vrouwe van Almelo stappen gedaan om Johannes Holtman, Wilhelmus Grevinckhof en Joannes Niehof, pastoors van Almelo, Vrieze-

|pag. 21|

veen en Borne, voor den predikdienst te laten examineeren, en was de Classis over hun toetreden tot de reformatie doende geweest. Maar deze pogingen hadden nergens toe geleid en sinds de achterhoek van Twente in 1605 weer in ’s vijands hand was gevallen, was er aan verdere pogingen niet te denken geweest. Maar in 1620 kon de reformatie te Almelo, Vriezeveen en Borne weer ter hand worden genomen. Evenwel, de toestand had zich in die gemeenten reeds sinds enkele jaren gewijzigd. Zoo niet in alle, althans in twee dier gemeenten, had de prediking van het Evangelie volgens de Augsburgsche Confessie reeds sinds vele jaren plaats. Johannes Niehof, die in 1620, „de oude pastoor van Borne” genoemd werdt,54 [54. Reitsma en van Veen V: 366.]) had dit, blijkens zijn verklaring voor de Classis in 1601, reeds in zijn tijd gedaan.55 [55. Zie boven bl. 15.])
     Maar na hem liet Jonker Christoffel Schele van ’t Welevelde onder Borne, zijn huisprelaat en paedagoog, Christoffer Ledebour, ook den kerkdienst te Borne waarnemen. Toen hij in 1606 gestorven was, ging zijn zoon Sweder Schele daarmede jaren achtereen voert, waarom de Kerkeraad te Deventer er in 1615 bij den Magistraat op aandrong te verhinderen, dat Jonker Schele in den kerkdienst te Borne een Ubiquist liet prediken en het nachtmaal bedienen.56 [56. G.J. ter Kuile, De Havezathen in Twente, bl. 277/278. Acte Kerker. 3 Juli 1615.])
Indien de Magistraat daartoe al een poging heeft gedaan, is deze blijkbaar vruchteloos geweest. Maar in 1619, toen de Gereformeerde leer de overhand had gekregen, trad de Classis krachtiger op en verbood Rodolphus Heggerus of Haggaeus, die als paedagoog en huisprelaat op het Welevelde Christoffel Ledebour had vervangen en door Jonker Schele in den kerkdienst in Borne was ingedrongen, aldaar als prediker op te treden. De heer van het Welevelde kwam daartegen in verzet, „pretendeerende gerechtigd te zijn de

|pag. 22|

Augsburgsche Confessie in de kerk te Borne te maintineren en zijn paedagoog daarin te laten optreden.” Zijn protest was echter te vergeefs. Gedeputeerden van de Ridderschap en Steden verboden dat optreden, als te eenemaal onwettig.57 [57. Acte Class. 29 Jan., 2 Maart 1619.])
Hij liet nu zijn paedagoog alleen in zijn kapel op het huis Welevelde prediken, waarom de Classis Dr. Sibelius opdroeg den Landdag te verzoeken ook dit te verbieden, „dewiel de huusluiden daardoer uth de kercke van Borne uthblijven”.58 [58. Acte Class. 25 April 1620.])
Herman Wellemeyer, die inmiddels als Gereformeerd predikant te Borne was geïnstalleerd,59 [59. Acte Class. 8 Juli 1619.]) beklaagde zich tevens bij de Gedeputeerden der Synode „dat op het Huis Welevelde de paedagoog van Jonker Schele gedurende 6 à 7 weken de Luthersche leer predikte, de sacramenten bediende en op de Gereformeerde religie schold,” en verzocht de zaak op den Landdag te remonstreeren.60 [60. Acte v. Gedep. der Class. 11 Maart 1620.])
     Maar Jonker Schele ging met het laten prediken van de Luthersche leer voort, zonder zich aan iets te storen, terwijl zijn paedagoog ook echtelieden, die nog slechts tweemaal geproclameerd waren, in het huwelijk verbond.61 [61. Acte Class. 10/11 Oct. 1620.]) Nog in 1628 belastte de Classis zijn deputaten naar de Luthersche exercitie op Jonker Schele’s huis onderzoek te doen.62 [62. Acte Class. 2 Sept. 1628.]) Maar op hunne klachten ontvingen zij geen apostille. Ridderschap en Steden zullen zich wel niet bevoegd geacht hebben, althans weinig geneigd zijn geweest, in de particuliere aangelegendheden van een edelman in te grijpen en het houden van godsdienstoefeningen in zijn woning te verbieden.
     De reeds genoemde Christoffer Ledebour heeft waarschijnlijk in 1615 den evangelisch gezinden pastoor van

|pag. 23|

Almelo, Johannes Holtman,63 [63. Zie boven bl. 14.]) vervangen. Hij, de voormalige paedagoog op het Welevelde was, zooals wij weten, „de Luthersche Confessie addict.”64 [64. Acte Class. 4 Aug. 1619.]) Maar in Juli 1619 kwam hij uit eigen beweging aan den Deventerschen predikant Thomas Roothuys mededeelen, dat hij in het stuk van het Avondmaal met de Geformeerde leer instemde en zich daarover schriftelijk en mondeling aan de Classis wilde verklaren.65 [65. Acte Class. 8 Juli 1619.]) Bij zijn daarop gevolgd examen, verklaarde hij door het lezen van Gereformeerde autoren „animam mutiert” te zijn. Nadat hij daarna het bewijs van zijn nieuwe beroeping als predikant van Almelo vertoond en de approbatie van den Landdrost van Twente overgeleverd had, is hij als zoodanig geconfirmeerd.66 [66. Acte Class. 14 Sept. 1619.])
     De derde pastoor, die van Vriezeveen, Wilhelmus Grevinckhof, die in 1601 voor de Classis verklaard had de Gereformeerde religie in alles „tostendigh” te zijn, maar over zijn deelname aan het avondmaal zich na een maand te willen verklaren,67 [67. Zie boven bl. 14.]) — hij was in dit punt blijkbaar de Augsburgsche Confessie toegedaan, — deelde in 1620 aan de Classis mede, niet onwillig te zijn zich naar de Gereformeerde leer te reformeeren, en na andermaal „op het beleefdste door de Classis te zijn begroet en schriftelijk verzocht zijn belofte aan de Gedeputeerden gedaan na te komen, verklaarde hij zich conform met de Gereformeerde leer en bereid tot onderteekening der Canones Synodi, waarop hij tot lid van de Classis werd aangenomen.68 [68. Acte Class. 8 Juni, 18 Juli, 10/11 Oct. 1620.])
     Zoo had de reformatie ten platten lande ten volle haar beslag gekregen en had ook de Luthersche leer de plaats, die zij hier en daar had ingenomen, voor de Gereformeerde moeten inruimen. Hoewel daarbij de voorziening in den dienst

|pag. 24|

des Woords door Gereformeerde predikanten steeds op den voorgrond stond, heeft de Classis gemeend ook meermalen daar te moeten optreden, waar het belang der Gereformeerde religie dit noodig maakte. Er was toch veel aan gelegen, dat kerkelijke personen, als schoolmeesters en kosters en andere, wier doen en laten niet zonder invloed op de gemeenten kon zijn, zich niet in strijd met de reformatie gedroegen. Zoo werd aan den Magistraat van Deventer verzocht den koster te Holten af te zetten, en een „die religion thoegedaen”, in zijn plaats en tevens als schoolmeester aan te stellen.69 [69. Acte Class. 20 Maart 1618.]) Den schoolmeester te Almelo moest aangezegd worden papistische en kettersche boeken uit de school te verwijderen.70 [70. Acte Class. 20 April 1620, Acte Gedep. Class. 16 Juni 1620.]) Daar hij bovendien, evenals de schoolmeesters te Goor en te Borne, weigerde de Acte der Dordtsche Synode te onderteekenen, werden zij op verzoek van de Classis door den Drost afgezet.71 [71. Acte Class. 8 Juni 1620.]) Ook de organist te Borne moest ontslagen worden, „daer hij met alle winden waait, met de Papen paapsch, met de Lutherschen lutersch, met de Gereformeerden gereformeerd” was en zijn vrouw had verlaten.72 [72. Acte Class. 18 Juli 1620.]) Daarenboven werd aan dienaars ten plattenlande opgedragen, het gewone kleppen der klokken, ’s morgens en ’s avonds, af te schaffen, als zijnde nog een overblijfsel uit den Roomschen tijd.73 [73. Acte Class. 5 Juni 1604.])
     Hier en daar werd ook nog uit dienzelfden tijd een en ander aangetroffen, waaraan de Classis aanstoot nam. Zoo verzocht zij in 1601 den Drost van Twente de beelden en andere afgoderijen in het klooster te Almelo en elders te doen wegnemen, en den pater het prediken te verbieden, hem geen opname van nieuwe begijnen te vergunnen en die nog geen

|pag. 25|

belofte hadden gedaan, daar niet mede te bezwaren. Maar nog in 1620 moest het prediken van den begijnen-pater te Almelo „strekkende tot afleiding der huisluiden uit de kerk”, door de Classis worden verboden.74 [74. Acte Class. 13/14 Oct 1610, 25 April 1620.]) Op het kerkhof te Almelo bevond zich bovendien nog een groot beeld, dat Dr. Ledebour zou trachten te verwijderen.75 [75. Acte Class. 10/11 Oct. 1620.]) Evenzoo werd aan den Drost de verwijdering van het Sacramentshuisje met twee altaren te Losser verzocht.76 [76. Acte Class. 20/21 April 1602.]) De meeste ergernis allicht gaf een bedevaart, die reeds sinds oude tijden op den Meidag plaats had, naar het zoogenaamde „Heilige Bloed” te Markelo.
Er was daar een afgodische steen, waarbij luchters alsook een geofferd wassen kind geplaatst waren, die zich in het Sacramentshuis bevond, terwijl ook aan den wand geschilderde beelden gezien werden. Reeds herhaaldelijk was bij den Drost van Twente aangedrongen die afgoderij te verbieden, maar blijkbaar te vergeefs. Eerst in 1620 werd door den kerkmeester Splinter beloofd het Sacramentshuis dicht te metselen en zoodoende aan de ergernis een einde te maken.77 [77. Acte Class. 15 Maart 1603, 25 April 1604, 16Aug. 1615, 14 Aug. 1616; Acte Gedeput. d. Class. 12 Juni 1620.])
     Zoo heeft de Classis ook in dit opzicht gedaan, wat zij in het belang der Gereformeerde religie noodig achtte. Het medegedeelde moge genoeg zijn, ons een blik te geven in de Reformatie ten platten lande in de Classis van Deventer.
Bezien wij het met een hedendaagsch oog en hedendaagsch hart, dan kunnen wij niet anders dan er ons in verheugen en gelukkig achten, dat in onze dagen in ons Salland en Twente Gereformeerden en Katholieken in volle geloofsvrijheid vreedzaam onderling samenwonen.

J.C. VAN SLEE.
Diepenveen, October 1925.

– Slee, J.C. van (1926) De reformatie te platten lande in de Classis Deventer. Versl. en Meded. VORG, 43, 1-25.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.