BERIGTEN OMTRENT
DE
GEWENSCHTE VESTIGING DER ENGELSCHE
AVONTURIERS
TE KAMPEN
IN 1597 EN 1598.
In de laatste helft der zestiende eeuw hadden de Engelschen, bijzonder eene groote maatschappij kooplieden, de Avonturiers genoemd, van den lakenhandel in Duitschland een monopolie gemaakt en waren daardoor in hevige geschillen met de Hanse-steden geraakt. Na uit Hamburg te zijn gewezen had de maatschappij zich te Stade gevestigd. Deze stad bewilligde aan de vreemdelingen, wat zij wenschen konden, en kwam uit haar diep verval tot bloei en welvaart. Nu bewerkten de Duitsche Hansesteden, dat keizer Rudolf II, bij mandaat van 1 Aug. 1597, de maatschappij niet alleen uit Stade, maar uit geheel Duitschland verdreef; waarop koningin Elizabeth op hare beurt de Duitsche kooplieden der Hanse, die te Londen hun kantoor hadden, gebood het kantoor te ontruimen en zich te verwijderen. Nu trachtte de maatschappij, daar Duitschland voor haar gesloten was, zich in ééne of andere stad der Vereenigde Nederlanden te vestigen, en alzoo hare waren op het vaste land af te zetten. Men vindt dit breeder bij Meteren, Vad. Rist. XIXe B. of VI D. bl. 487 – 496, en bij Sartorius, Ges. des Hanseatischen Bundes, III s. 359 – 410.
[pag. 36]
In die jaren was Overijssel van de langdurige en hevige binnenlandsche beroerten en oorlogen eenigzins tot verademing gekomen. Maar sedert vele inwoners zich elders hadden neergezet, anderen tot armoede geraakt, buitenlandsche betrekkingen afgebroken waren, was industrie en handel in diep verval geraakt. De regering van Kampen maakte van de gunstiger tijdsomstandigheden gebruik om den bloei der stad te bevorderen door het invoeren van lakenfabrieken en lakenhandel. In 1594 sloot zij overeenkomsten met eenige Vlamingen tot oprigting van eene draperie van allerlei wollen lakenen; in 1595 met Peter van Offenberch, dat hij de groote fabriek en koophandeling, die hij in diverse koningrijken en landen exerceerde, van Haarlem zoude overbrengen; in 1596 met Jacques Bulteel, verwer van scheerlakenen en greinen, om zijne verwerij, ook van karmosijnen en andere kleuren, van Amsterdam derwaarts te verplaatsen. Wij zien in deze overeenkomsten, dat de regering het uiterste deed om fabrijkanten en handelaars te lokken, zoo door het renteloos voorschieten van aanzienlijke sommen, als door het afstaan van huizen, gebouwen en grondstukken tot het bedrijf. In het algemeen werden aan alle drapeniers en tripiers, die er zich wilden nederzetten, behalve het burgerregt, groote voordeelen toegezegd.
De wensch der Engelsche Avonturiers, om zich in eene stad der Nederlanden te vestigen, deed de Kamper regering besluiten, om hare pogingen in te spannen tot bevordering van de ontluikende welvaart der stad. Zij wendde zich regtstreeks tot de regering en belanghebbenden in Engeland en gaf aan Augustin de Colenaer, schoonbroeder van den voorn. Jacques Bulteel, advokaat te Londen, den 18 Nov. 1597 o. s., de volgende instructie.
Instructie ende commissie, diewelcke Burgermeysteren, Schepenen ende Raeth der stadt Campen, jn de provincie van Overijssel, den erentfesten ende hoocbgeleerden Augustijn
[pag. 37]
de Colenaer, Advocaet toe Londen, gegeuen hebben, om aen die Durchluchtichste ende Grootmachtichste Coninginne van Engelandt, etc. onse genedichstc vrouwe, ingelyckx an den Courtmeysteren van de Eugelsche natie ende aen anderen, daer des nodich ofte dienlyck sal syn, jn naeme ende van weghen der voors. stadt Campen jn aller demoet te remonstreren, dinstlickst toe bidden, versoecken, beweruen ende presentieren tgene hier nae volcht.
Ierstlich sal die voirs, Gedeputeerde nae geboerlicke demodichste ende dienstlickste derseluer stadtz ehrbiedinghe hoere Con. Mat in aller onderdanicheyt remonstreren, dat gedachte Burgermeysteren, Schepenen ende Raeth der stadt Campen geaduerteert zijnde dat hoere Co. Matt. in meeninghe die residentie der Engelsche natie binnen der stadt Stade tot noch toe geholden, van daer elders te doen transfereren, hebben hoere Con. Matt. demoedichst wel willen andienen die goede toegenegentheyt, soe deselve stadt alstetz die Engelsche natie toegedraghen ende voorneemlick nu desse lest vergangene jaeren, alle hoere middelen tot beuorderinghe derseluer natie coophandelinghe opgesettet ende geemployeert heeft.
Daer beneffens verthoonen die groote gelegentheyt ende aensienlycke commoditeyt derseluer stadt Campen, als liggende an die cante van die Zuyderzee ende op die mont van die riviere van der Issulen, wesende een strengh van de vermaerde riuiere des Rhyns.
In welcke Suyderzee een eylandt (genoempt Ens) dichte voor die mont van de voors. riuiere geleghen is, alwaer oick by harden winters tijden ende in tijden van noot ofte tempeest die groote geladene schepen als in eenen gueden ende versekerden haeuen gelacht kunnen wordden, bevrijet synde van ysganck ende andere perijckelen.
Belangende die zeevaert vth Engelandt tot aen die stadt Campen kan deselue mit eenderley windt, zonder die zeylen te strijcken, bequamelick durch Texel, genoempt Marsdiep, geschien in twee etmalen tyds ende noch weyniger.
[pag. 38]
Angaende die passagie van der stadt Campen nae Oostlandt en Duytslandt kunnen alle coopmans waeren tot alle tyden ende stonden, soe wel des winters als des somers, oock in natte jaeren ouer een asse durch die geheele Oestersche ende Duytsche straten an allen oerden ende steden vrijelyck ende sekerlyck geuoert worden, gelyck men nu oick die geheele riuiere opwerts onbeuaert ende onuerhindert kan gebruycken, als op Deuenter, Arnhem, Wesell, Coln, Mentz, Franckfort, ende voorts den gantzen Rhynstroom, van welcke steden ende landen die voll geladene rhynschepen mit wyn ende andere vrachten tot aen die stadt Campen ankomen ende aldaer onder de crane gelosset wordden.
Wyders sal die voors. Gedeputeerde verthoonen, alsoe die riuiere voers. eender wegen by eenighe wijnden nijet soe geheel diep en is, heft die voers. stadt nu algereets een geheel jaer lanck in stedighen arbeyt gewest ende alnoch is, om daerjnne toe versien, ende heeft mit grooten oncosten eenen nieuwen ende zeer bequamen, oick voele corteren vaert tot eenen anderen, dieperen ende ongelycke beteren strengh vuyt die Suyderzee, veele naerder tot die voers. stadt anschietende gemaeckt, die men verhoept in corts alsoe te diepen ende te wyden, dat men met volgeladene schepen vth der zee in en durch die voors. stadt sal moghen vaeren, laden en lossen tol eens yders welgevallen.
In welcke strengh van der zee oeck een guede ende bequame hauen voor die groote schepen gemaeckt sal konnen wordden, ommer soe propys, vrij ende zeker, als onder ’t voers. eylandt van Ens, welck eijlandt ingelix voor dese strengh heerschietet.
De vasticheyt der voors. stadt belangende, is deselue alsoe gefortificeert, datmen sich ghiener periculen van jmande sall hebben toe bevruchten, toe meer, diewyle die omliggende landen ende steden nu geheelijck (Godt loff) van den viandt gesuuert sinnen, alsoe dat men nu die geheele
[pag. 39]
oestersche en duijtsche straten ende alle andere passagien toe water ende toe lande alf ende an vryelyck, sekerlyck ende onbeuaert gebruycken kan.
Gelyck dit alles alsoe (woe bouen verhaelt) inderdaet beuonden sal wordden, jndien hoere Con. Mat. beliuen mochte, die gelegentheyt der voors. stadt Campen ende der omliggende plaetsen durch eenighe gecommitteerden te doen besichtighen.
Sal derhaluen de voors. Gedeputeerde hoere Co. Matt. opt demoedichste bidden, dat hoere Co. Matt. alregenedichst belieue, die versininghe te doen, dat die residentie der voors. Engelsche natie binnen die voers. stadt Campen getransferiert moege worden.
Des presentieren Burgermeysteren, Schepenen ende Raeth voers., die voers. natie met alle gunst, beleeftheyt, assistentie ende beuorderinghe toe amplectieren ende hoer alle alsoedane priuilegien, immuniteyten, liberteyten ende vryheyden, als sie in eenighe duijtsche steden gehadt mogten hebben, onuerhindert te laeten genyeten ende gebruycken, doende alles, dat tot beuorderinghe der voors. Engelsche natie ende hoere coophandelinghe noodich ende dienlijck beuonden sal wordden. Jn oorconde der voors. stadt Campens secreetsegel hieronder opgedruckt den xvij Nouembris a° 1597 stilo veterj.
Door het bestuur van de societeit der Avonturiers werd aan de regering van Kampen den 17 Febr. 1598 het volgende geschreven.
Edele Erentfeste heeren ende seer beminde vrenden, uwe E. breef opten eersten dach van Januario gescreuen hebben wy seer geerne ontfangen, in de welcke uwe E. is begherende dat wy die coephandel, die welcke doer het openbaer edict des keiserlicken maiesteits verdreuen is uit die stadt Staden an de stadt van Campen willen transportieren.
Tot welcken einde uwe E. des stadts gelegentheid mitsgaeders den haeuen ende andere commoditeiten ons wytluf
[pag. 40]
tich heft geopenbaert, jac dat meer is wy hebben die seluige niet alleen wt uwe E. breef seer bequaem voor ons te syn verstaen, maer oock wt die ghene, die welcke van onse Societeit synde een tytlanck aldaer geperegriniert hebben (1). Vorders heft ons oock sulcks genoechsaem verclaert ende te kennen gegeuen Augustin Colenarius, die welcke om dese saecke wt toe richten van vwe E. tot ons gesonden synde hem daer in seer getrouwelick ende neerstelick heft gequeten. Dese yvericheyt ende besondere humaniteit ende guedertierenheit, die welcke vwe E. bewesen heft om ons ende onsen coophandel tot die stadt van Campen te inuitieren, nemen wy an ende omhelsen sie, als het oock behoorlick is mit gelycke yuericheit ende goetgunsticheit, ende sullen daer en bouen ons oock soe veele als het moegelick syn sal bevlytigen dat wy sulcks niet alleen mit woorden maer oock mitter daet selfs moegen betoenen.
Soe voele als bet keiserlicke mandaet angaet, waer doer dese onse Societeit verdreuen is wt die stadt Staden ende wt die andere prouincien onder des keisers ryck hoerende, hoe voersichtelick dat het is ghedaen ende hoe profijtelick dat het is voer het gemeene beste, dat sie die Engelsche coepluyden mit grooter versmaetheid sonder eenighe wettelicke oorsaecke haer luyden voer oogen stellende hebben van haer veriaecht, daer moegen die ghene omsien, die daer raet ende daet toe gegeuen hebben, waer doer sie dan niet soe seer ons van die duytschen steden (die welcke die andere prouincien niet missen konnen) als Duytslant selfs van ons ende onsen coephandel hebben beroeft, ouermits dat dese onse Societeit ghyn kleinder weldaet ende minder profyt is doende die steden daer sie haer cophandel exerciert, als
[pag. 41]
sie van die selue is erlangende. Wat angaet die transportatie onses Societeits ende coephandels van die stadt Staden op een ander plaetse sal uwe E. gelieuen te weten, dat het lestmaal guet gedocht heft haere coeninclieke M. een breef te scryuen an de Edele heeren Staten der Vereenichde Nederlanden (2), dat soe daer eenighe ouereencoeminghe ofte verbont van eenighe coephandel sie gemaeckt tusschen die coepluyden deses Societeits ende ettelicke steden van die Nederlanden, dat die Edele heeren Staten het seluighe mit haer authoriteit wilden confirmieren ende beuestigen, achtende dat het billick ende recht is, ende dat het is streckende tot digniteit van die hoeghe ouericheit dat ghyn openbaar ouereencoeminghe gemaeckt worde tuschen onderdaenen van verscheiden natien sonder belyuen van die overigheit onder de welcke sie syn staende.
Diewyle dan die Edele heeren Staten op desen breef noch niet gerespondeert en hebben, soe syn wy veroorsaeckt desen onsen raet, den weleken wy angeuangen hebben om die coephandel van die stadt Staden op een ander plaetse te brengen, wt te stellen tot dat wy beter gelegentheyt gecregen sullen hebben om die seluige te effectueren, opdat het voernemen van haer coenincklicke Maiesteit doer onse seer groote haesticheit niet en schyne gepreuertiert te worden. Als wy dan antwoort op die missiue sullen gecregen hebben van die Edele heeren Staten, sullen wy terstont mit malcanderen van een plaetse deliberieren, twelcke oock seer profytelyck syn sal voor onse coephandel, waer in wy dan die stadt van Campen mitsgaders die beleefdicheid ende guedertierenheit, die ons van die seluige bewesen is, alsoe sullen gedachtich syn als danckbare mannen betaemt. Derhaluen begeeren wy seer hertelick van vwe E. dat dese beleefdicheit ende guedertierenheit, die vwe E. ons nu be-
[pag. 42]
gonnen heft te bewysen, voort an mach gecontinueert worden. Die Almachtighe Godt wil vwe E. mitsgaeders die stadt van Campen altyt voorspoedich ende florerende bewaeren ende erholden. Gescreuen binnen Londen den 17 February Ao 1598.
Uwe E. seer toeghedane vrenden. Die ouerste, bysitters ende andere gemeene coepluyden van die Societeit der Aduenturiers.
De stad Kampen had in Augustin de Colenaer eenen getrouwen en ijverigen zaakgelastigde. In eene reeks brieven meldt hij naauwkeurig, hoe hij èn bij hooge ambtenaren des rijks èn bij het bestuur der Societeit zelve de zaak had aanbevolen en aangedrongen. Ook andere steden, Groningen, Dordrecht, Delft, Brielle en Middelburg beijverden zich om de residentie te harent te hebben. Over het algemeen was men het gunstigst voor Kampen gestemd; maar men wenschte, en hierop komt hij gedurig terug, stellige en zékere berigten van de diepte van het water te hebben, bijzonder van Enkhuizen tot Kampen, ook (17 Dec. 1597 o. s.) of er gelegenheid en gerief van groote wagens met 3, 4 of 5 paarden was en onder weg goed tractement voor deze en logies en uitspanning voor de passagiers, om vrij en vranck door het land te mogen reizen. Voorts raadt hij (7 Jan. 1598 o. s.) eene paskaart of zeemappe in het koper te laten brengen van het kanaal en de diepte der Zuiderzee met de zanden, banken, tonnen, bakens, platen, ondiepten, havens en goede reede, met eene streek opwaarts in het land langs den Rijnstroom tot Keulen toe, en er ook de diepten van Texel, t V1ie, en Wieringen in te begrijpen, om de exemplaren daarvan uit te deelen (3). – Door
[pag. 43]
sommigen (21 Jan. 1598) werd wel bezwaar gemaakt dat Groningen, Kampen, Deventer en Zwolle ook tot de Hansesteden behoorden; maar deze steden waren door het plakkaat der koningin niet uitgesloten: alleen de Hansesteden, die zich bij den keizer beklaagd hadden over de Avonturiers, die van het Duitsche rijk. – Er was (28 Jan.) eene certificatie van de diepten van Urk, Emmeloort en Ens ontvangen. – Voorts schrijft hij (7 Mei) dat eene deputatie van Commissarissen verordend was, om de stad Kampen en andere plaatsen te bezigtigen en omtrent hunne privilegiën en vrijheden overeenkomsten te treffen. De regering zoude wèl doen, zoo zij bij tijds met eenige verstandige waterlieden en piloten de diepten liet sonderen, met bakens en tonnen of palen van het Vlack of voor het eiland Wieringen langs de Vriesche kust. » Want voor ’t Vlack en is maer 2½ vademen waters en voor Enchuysen tusschen t Zuydergat en Ketegatt maer 1¾ vademen. En aen de Frieslandsche zyde en is het naer Lucas Wagenaers descriptie zoo zeer niet bevaeren en ouersulck de rechte diepte niet seker bekent. De Engelsche lakenschepen gaen gemeenlyk 12 a 13 voeten diep geladen; heure voeten zyn van 12 duymen en de onse gemeenlycken maer van 11 duymen. Sulx all wat zy minder hebben dan 14½ voeten waters daer souden se lichters toe moeten gebruycken en ingevalle dat uwe E. meerder diepte vonde dan 1¾ vademen waters, twelck is tusschen t Zuyder en Ketegat voors., zoo zoude UEd.
[pag. 44]
niet alleenlyck de Engelsche stapelschepen maer generalyck tottet gemeene beste een geweldighe navigatie tuwaerts trecken.’’
De voornaamste punten, waarover men zwarigheid maakte, waren (24 Mei) vooreerst, dat zij voor het gevaar hunner schepen altijd goede loodsen mogten vinden; vervolgens dat zij allezins doorgaans diepten mogten hebben. Naar het berigt der Londensche kooplieden hadden de schepen 15 à 16 voeten diepgang. Colenaer had maar van 12 à 13 voeten gehoord en verstaan, en drong er bij hen op aan, dat men in plaats van twee zulke groote schepen drie kleine zou mogen gebruiken, die evenveel zouden kunnen laden. Hij oordeelde, dat het nog tijd was om met een half dozijn of meer kaagschuiten of roeischuiten langs de kusten van Staveren de diepten of een kanaal uit te zoeken met boomen of werplood en alzoo met bakens de diepten en ondiepten af te teekenen.
De commissie, uit Engeland afgezonden, begaf zich in het begin van Junij naar Nederland, bezocht Dordrecht, Rotterdam, Delft, ’s Gravenhage, en werd overal met onderscheiding ontvangen en gastvrij onthaald. Naar het relaas van deze reis schijnt het hoofdoogmerk Kampen geweest te zijn, als het naaste en beste debouché voor Oostland. De regering bleef bij hare gunstige aanbiedingen. Zij beloofde, den 9 Junij, aan de Engelsche gedeputeerden: vooreerst, dat de stad aan de kooplieden goede en bekwame plaatsen en getimmer zoude inruimen, waar zij hunne huizingen tot hunnen stapel of handel zouden kunnen houden; vervolgens dat men hen zoude laten genieten alle privilegiën, immuniteiten, liberteiten en vrijheden als zij in eenige Duitsche stad mogten gehad hebben. Bij hunne terugkomst deden de leden der commissie hunnen dank brengen voor het goed tractement en de courtoisie hun bewezen (4),
[pag. 45]
het rapport echter behelsde: dat hun de gelegenheid en geschiktheid van Kampen zeer behaagde, maar dat zij de diepten voor hunne schepen en de reede zoo niet en vonden, als zij wilden en wenschten.
Geene der bezigtigde steden werd gekozen en provisioneel vestigden de Avonturiers hun’ stapel te Middelburg, tot dat na eenige jaren de betrekkingen met Duitschland hersteld waren.
Wij laten hier eenige aanteekeningen over den toestand van het vaarwater vóór dien tijd volgen.
Sedert vier eeuwen heeft de scheepvaart met belemmeringen aan den uitloop van den IJssel geworsteld. De rivier stortte zich oudtijds met meer monden dan thans in de Zuiderzee. Reeds boven Kampen scheidde zich een tak af en stroomde door of langs Kamperveen derwaarts, waardoor de stad op een eiland lag en van uit de hoofdstad van het Sticht gezegd kon worden mede tot het land over den IJssel te behooren. Het terrein duidt er de sporen van aan en het watertje de Oude IJssel is er nog bekend. Ook oostwaarts zal de bedijking van Mastebroek omtrent 1364 veranderingen gemaakt hebben, gelijk de overlevering wil, dat bij Oosterholt en IJsselmuiden een vaarwater was, dat zich ten westen van Asschet (5) met de zee zal vereenigd hebben..
[pag. 46]
Ook hier is nog een verlamde of verdroogde streng, waaraan de naam Oude IJssel gegeven wordt. Van de overige uitloopen, die de Kamper eilanden vormden, wordt het Regte-diep genoemd, geschikt voor de grootste zeeschepen, toen Kampen in de 14de en 15de eeuw het bloeijendste tijdperk van zijnen handel beleefde (6).
De Oort (uithoek, punt), ten noorden van Kampen in hare vrijheid huiten de voorstad de Hagen (7) en tegenover Zeveningen gelegen, was de los- en ladingplaats der schepen, die betrekkingen met het Noorden, met Engeland, Vlaanderen en Frankrijk onderhielden. Doch bij den aanvang van het laatste vierde gedeelte der vijftiende eeuw doen zich sporen van verzanding op. Er is een brief van het jaar 1476 aan de stad Danzig, waarin een Kamper schipper verontschuldigd wordt, dat hij, tegen zijne belofte, goederen naar Amsterdam gebragt had, en gemeld, dat hij zoo na mogelijk bij de stad gekomen was en een gedeelte hier gelost had, maar het overige naar Amsterdam gevoerd en er het schip gedurende den winter gebergd had, hetgeen hij hier op de diepen alzoo niet doen konde. Maar in 1479 werden doortastende maatregelen genomen » omme die stroem »der Isele to dwingen, dat de eenen gang hebbe jn die zee, » dair by dat men beter diep solde moegen hebben to scepe »aff en aen die stat te komen.’’ Tot dat einde werd het Zuiderdiep toegedijkt en het Noorderdiep door bet besteken van land verlamd of gesloten, zoodat het Danckersdiep
[pag. 47]
(thans niet bekend) beter en dieper mogt worden, om met groote schepen aan de stad te komen. In weêrwil van veel tegenspoed in het voorjaar van 1480, door het breken van dijken. waarvan de herstelling meer kostte dan het voorafgegane werk, kwamen van nu af meer groote schepen in, dan iemand zich herinnerde, in den herfst eene menigte ladingen rogge, waardoor het gansche land gespijzigd werd (8). Dan de verbetering was slechts voor eenige jaren. Het duidt eene merkbare verzanding aan, dat in het jaar 1526 bij herhaling den schippers werd aanbevolen, om met hunne schepen op het diep niet aan den grond te komen of stil te liggen, en wel van de naaste baak naar de stad tot de uiterste baak in zee, hetzij midden in het diep of aan eenige zijde, en wel op eene boete van 80 p. In 1531, 1535, 1538 werd verordend, dat niemand met zware lasten door het diep zoude varen, maar ligterschepen nemen, ten einde niet aan den grond te komen; indien dit gebeurde, zoude de stad lieden huren om de schepen op kosten van den schipper los te maken. Den 16 Mei 1538 werd bij schepenen en raad en beide gemeenten besloten, het diep te verbeteren (9). Dumbar heeft een’ brief van vrijgeleide van keizer Karel van 15 April 1540 medegedeeld, waarbij aan mr Peter van Hoerne, ofschoon gediffameerd van de nieuwe sekten, vergund wordt zich naar Kampen te begeven en er te blijven gedurende den tijd, dat hij er in het maken van het diep bezig zoude zijn, gelijk hij te Koningsbergen gedaan had (10). Intusschen vinden wij in de rekeningen van 1540 en 1541 wel uitgaven tot verbetering van het diep en onkosten door gedeputeerden van den raad met een secretaris en dienaars, als zij op het diep waren, maar als diepmaker wordt mr Jacob genoemd, die toch van Koningsbergen
[pag. 48]
kwam (11). In 1546 zien wij, dat niemand eenige schepen door het diep in of uit zoude mogen brengen, dan door hen, die er van stadswege toe verordend waren. In 1559 was mr Jacob Derckzen van Dantzig » een meister van diepen to maken offte to verbeteren,’’ te Kampen. Den 6den Maart nam hij met gedeputeerden des rades, een secretaris, dienaars en schippers, oculaire inspectie op eene bekwame plaats, daar het diep het best tot profijt der stad en der gemeene burgers geholpen kon worden; de bestekkingen, die gemaakt waren, werden afgemeten en nader bezigtigd. Er werd goedgevonden, eenige schuiten in de strengen van het Zuiderdiep te laten zinken »tot vorderinghe en beter vuytdracht des dieps (12), en beraedslaegde, of men dat diep van den Ketel (thans de hoofdvaart) bequemer solde mogen helpen omme tselue tot vordel van der stadt jn ende vuyth te moegen varen’’, docb door goede information bij de schippers werd het voor ditmaal als onprofijtelijk en onnut afgeslagen.
Mr Jacob ontving, behalve reis- en verblijfkosten, een geschenk (13), en in 1660 werd eene vaste ordonnantie op de piloten of loodsen gemaakt (14). Eindelijk vindt men in 1596, even vóór de komst der Engelschen, uitgaven voor schutmeesters, schippers en arbeidsvolk, gevaren op stads diepen, om tot verbetering der diepen te graven; voor piloten, die schepen op het diep aan grond zittende, geligt hebben, voor vaart op het Zuiderdiep, om zekere » rugge welle zands aldaer geschoten’’ uit te halen, enz.
Eene aanvrage van den stadhouder heer van Hierges over
[pag. 49]
den toestand van het vaarwater werd in 1573 aldus officiëel beantwoord.
An onsen G. H. Stadtholder.
Edele ende welgeboeren genedige heer, V. Gen. sinnen onse demoedige ende onderdenige dienste steeds to beuoerens. Genedige heer, V. Gen. brieff, betreffende den gelaeden scepen soe vuth die zee alhier inder Issell, jngelynx in die Cujnio, Bluckzyl ende Zwaertte sluys arriuiren solden konnen, hebben wy dienstlick ontfangen ende ons dair vp (soe voele moegelick) by ettlicke ervaeren schippers geinformiert, die welcke ons berichtet dat het Suyderdiep (wesende die principaelste mondt van der Issel in der zee) op een dachlicx waeter mit een zuytwesten, westen, noorden ende noertwesten wyndt vyffte haluen voeth waeters diep sy, alsoe dat alsdan daer ouer bess an deser stadt vaeren moegen die caruielen ende diergelycke schepen inhebbende thien last koorns oft daer omtrent, die last gerekent vp xxvij mudden Amsterdammer mathe, oft, in die plaetze van die thien last koerens, thien last tonnen tho weten twaeleff Hamborger tonnen oft vierthien smaele tonnen op een last gerekent; dan als die wyndt ietwes sterck westlick offt noertwestelick weyet, sullen die vurs. schepten ouer t gemelte diep vieffthien last (woe vs.) ofte daer omtrent meer oder min, nae dat die wyndt luttel ofte voele weyet, brengen kunnen.
Auerst vp een oesten, zuydtoesten, zuyden ende noortoosten wyndt, holt t voers. diep niet meer dan drie voeth waters en konnen die potten ende schuyten alstan dair ouerbrengen sess last ongeueerlich, die last als voers.
Die anderde mondt van der lssell nae der zee, streckende nae Enss, genoempt Duynegat, holdet vp die vs. wynde respectiue een haluen voet waeters minder dan t Suyderdiep, edoch dese mondt is enge ende crom ende nyet well mi schuyten noch schepen in tho koemen. Het Graffhorstter
[pag. 50]
diep, streckende nae Genemuden, holt vp die gemelte wyndeu rnspective een voeth waeters min dan t Suyderdiep.
Auerst die caruielen ende oick grotere schepen kunnen vuth der zee mit alle wynden, gelaeden hebbende twintich, vyf ende twintich oft pertig last onder meer (nae dat die schepen groeth synen an die sanden voer den monden van der Issell (wesende een ondiepte genomd het Camperdiep) arriuieren ende kunnen aldaer gelichtet worden ende die vracht in ander potten ofte clyner sehaepen laeden ende alsoe die Issell vp an dese sladt brengen.
Tot dem, Genedige Heer, hebben ons die schippers berichtet, dat die potten ende platbodemde schuyten gelaeden mit sess oft soenen last (nae dat sie firoot sinnen) kunnen vth der zee in die Cuynre arriuiren vp vierde halleff voeth waeters mit een zxytwcsten, westen, noordeu ende noortwesteu wyndt, doch to Bluckzyl (soe daer zonderlinge ghien diepte en is) kan men mit karuiele nieth wel vth noch inkomen.
Dan an die Zwartte sluys kan men met die vs. caruielen ofte andere scheden. gelaeden hecbende twintich last vp vyff oft sess voeth waeters, mit allen wynden vth die zee inkoemen; ende mit een westen, zuydtwesten, noorden ofte noertwesten wyndt moegen die selue schepen well mit dertich last dair aankoemeu. Allet welcke V. Gen. wy in onderdeninger antwoort nyet en hebbed willen verholden. mit demoediger chrciedinge, dair V. Gen. wy eenigen dienst bewyzen konnen, synnen wy sleets in aller gehoersaemheit bereit. Kenne Godt Almechtich, die V. Gen. in gelncksaligen gubernamenten lange erholden moeth, Datum den vtten Julij anno 1573.
____________
– (1865) Berigten omtrent de gewenste vestiging der Engelsche avonturiers te Kampen in 1597 en 1598. Verslagen en Mededeelingen, 3e stuk, 35-50.