Een cultusbijl uit Vriezenveen (Ov.)
A.D. Verlinde
In de collectie G.J. Eshuis te Almelo bevindt zich een voorwerp, dat door zijn eigenaardige vormgeving moeilijk met andere vondsten was te vergelijken en ook anderszins niet op een voor de hand liggende wijze plaatsbaar was. Een dergelijke vondst maakt weinig kans in een of ander verband in een publicatie te worden vermeld. Dat wij zo’n vondst nu toch onder de aandacht brengen is te danken aan een gepubliceerde parallel, die ons onlangs toevallig onder ogen kwam.
De onderhavige vondst heeft de vorm van een bijl met ovale dwarsdoorsnede („Fels Ovalbeil”) en is vervaardigd uit fijnkorrelige kwartsitische zandsteen. Nabij de plaats van de voormalige bijlsnede bevindt zich echter een stomp uiteinde, een vlak met intensieve butssporen. Op de beide lange smalle zijden bevindt zich een ovale, ingeklopte Delle, een kuiltje, van 24 bij 33 mm en 10 mm diep. De (rest)maten van de bijl zijn: 137 bij 55 bij 40 mm.
Gewicht: 477 gram. Het voorwerp toont geen sporen van polijsting, wel van bijpikken.
De bijl uit Vriezenveen werd in 1957 gevonden bij ruilverkavelingswerkzaamheden in het zuidoosten van de gemeente.
De vindplaats ligt vlak bij de Weitemanslanden aan de zuidoostrand van het veenbekken van Vriezenveen. Langs deze zuid-oostrand zijn in het verleden meerdere
[Afb. 1. Cultusbijl uit Vriezenveen. Schaal 1:2. Zijaanzicht en overlangse doorsnede. Tekening R.O.B., H. de Kort.]
|pag. 69|
losse vondsten uit de Nieuwe Steentijd en de Bronstijd gedaan. Deze vondsten zijn waarschijnlijk offervondsten, die destijds aan de rand van het moeras zijn gedeponeerd. Er zijn namelijk in de loop der tijd op vele plaatsen opvallend veel gave of bijna gave vondsten gedaan, vooral stenen bijlen, die gelegen waren in vroeger onbewoonde en onbewoonbare gebieden als moerassen en rivierdalen. Zo werd circa 200 meter westelijk van de hier besproken cultusbijl een normale stenen bijl, een „Fels Rechteckbeil”, onder het veen gevonden, waarbij het de vinder was opgevallen, dat de vondst in een kuiltje in het onder het veen gelegen zand was ingegraven. Aldus de vinder aan Eshuis.
De butsen op de bijl uit Vriezenveen, noch het vlak waarop zij voorkomen, worden aangetroffen op een parallel uit Bollingstedt, Kreis Schleswig in noord Duitsland (Schwantes 1939, p. 264, afb. 342). Deze bijl is verder in alle opzichten vergelijkbaar met die uit Vriezenveen, zij het dan dat het gesteente uit zachte, wat bladderige gneis bestaat. Slechts de snede van de bijl uit Bollingstedt is enigszins geslepen.
Schwantes ziet in deze bijl een cultusvoorwerp, enerzijds vanwege het voor bijlen ongeschikte gesteente, anderzijds vanwege de beide Dellen, die hij ons inziens ten onrechte als een om rituele redenen onvoltooide doorboring opvat. Afgezien van de merkwaardige plaatsing van de Dellen, die bij doorvoering van een boring ongetwijfeld het einde van de bijl betekend zou hebben, bezitten de bijlen uit Vriezenveen en Bollingstedt beide Dellen, wat een bewuste uitvoering suggereert. Hiervoor kan de ovale omtrek van de Dellen mede een aanwijzing vormen.
Hoewel de vondstomstandigheden van de bijl uit Bollingstedt niet bekend zijn, is er veel voor te zeggen, dat men met dit werkstuk geen practisch nut heeft beoogd. Dit dan niet alleen door de ongebruikelijke aanbrenig van Dellen (waar Schwantes een ritueel doel aan toeschrijft), maar ook door het ongeschikte gesteente en door het (dientengevolge) kennelijk ongebruikte werkstuk. Een rituele functie voor het object mag dan ook als het meest waarschijnlijk worden aangenomen.
De parallel uit Vriezenveen past ons inziens ook het best in een ritueel kader, hoewel deze bijl het argument van een ongeschikte steensoort mist. Het meest bevreemdend aan deze bijl zijn de zware butsen nabij de plaats waar de snede behoort te zijn. Waarschijnlijk heeft de bijl aanvankelijk wel een snede bezeten. De bijl kan door secundair gebruik, al dan niet na het afbreken der snede, het huidige beeld van een klopsteen hebben gekregen.
Of dit secundaire gebruik in dezelfde tijd plaaits vond als de vervaardiging, ongetwijfeld in het Neolithicum, ofwel in later tijd (de laat middeleeuwse, eerste nederzetting van Vriezenveen lag iets westelijk van de vindplaats) is feitelijk niet uit te maken. In het laatste geval zou de bijl een secundaire ligging hebben gehad. De vondstgegevens zijn echter niet zo nauwkeurig, dat deze situatie of het tegendeel afgeleid zou kunnen worden.
Literatuur:
Schwantes, G. 1939. Die Vorgeschichte Schleswig-Holsteins (Stein- und Bronzezeit). Neumünster.
Rijksmuseum Twenthe,
Lasondersingel 129, Enschede.
|pag. 70|
__________
– Verlinde, A.D. (1978) Een cultusbijl uit Vriezenveen (Ov.). Westerheem, 27 (2), 69-70.