Alexander Pasqualini (1493-1559) architect en vestingbouwkundige


Alexander Pasqualini (1493-1559)
architect en vestingbouwkundige

Theo van Mierlo

Alexander Pasqualini was vanaf circa 1531 als artilleriemeester en architect in dienst bij de heren van Egmond. Na de dood van Maximiliaan van Egmond in 1548 vervulde Pasqualini tot aan zijn overlijden in 1559 de functie van landsbouwmeester bij de hertog van Gulik, Kleef en Berg (Willem V ‘de Rijke’).
De Italiaan Pasqualini stond aan de wieg van de introductie van de renaissance-bouwkunst in de Noordelijke Nederlanden. Het felt dat de architectuur van de klassieke Italiaanse renaissance slechts korte tijd standhield en de renaissance-architectuur in de Nederlanden in de tweede helft van de zestiende eeuw een geheel eigen richting opging 1 [1. F.J. Vermeulen, ‘De noordnederlandse bouwkunst der vroege renaissance’, Kunstgeschiedenis der Nederlanden. De Middeleeuwen, de zestiende eeuw, H.E. van Gelder en J. Duverger, red. (Utrecht e.a. 1954), 354-361; M.D. Ozinga, ‘De strenge renaissance-stijl in de Nederlanden naar de stand van onze tegenwoordige kennis’, Bulletin van de Koninklijke Oudheidkundige Bond 18 (1962), kol. 9-34; R. Vos en F. Leeman, Het nieuwe ornament. Gids voor de renaissance-architectuur en -decoratie in de 16e eeuw in Nederland (’s-Gravenhage 1986), Inleiding blz. 9-16.] heeft er wellicht toe bijgedragen dat de naam Pasqualini in de vergetelheid raakte.
Eerst in de jaren twintig en dertig van onze eeuw werd de persoon van Pasqualini weer tot leven geroepen. In 1925 verscheen het artikel van dr. Fr. Lau, ‘Die Architectenfamilie Pasqualini’, waarin de Duitse jaren van de architect en de werkzaamheden van zijn zonen en kleinzonen worden belicht.2 [2. Lau 1925; zie ook Schmeddinghoff 1937; in 1907 publiceerde R. Scholten reeds een kort genealogisch overzicht van de familie Pasqualini onder de titel ‘Einiges über die Familie der von Pasqualini’ in Annalen des Historisches Vereins für den Niederrhein 82 (1907), 174-180.] Met betrekking tot het Nederlandse grondgebied zijn het Labouchère, Beelaerts van Blokland en Vermeulen geweest die Pasqualini en zijn werkzaamheden aan de vergetelheid hebben ontrukt en hebben gewezen op zijn betekenis met betrekking tot de renaissancebouwkunst en de vestingbouw in ons land.3 [3. G.C. Labouchère, ‘De toren der N.H. St. Nicolaaskerk te IJsselstein. Een bijdrage tot de geschiedenis van den strengen Renaissancestijl in Nederland’, Oudheidkundig Jaarboek 2 (1922) 37-59; Beelaerts van Blokland 1931; F.A.J. Vermeulen, ‘De militaire Bouwkunst der Renaissance’, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Bouwkunst II (’s-Gravenhage 1931), 405-457, blz. 420-422; Labouchère 1938.] Na de Tweede Wereldoorlog bleef de betekenis van Alexander Pasqualini algemeen onderkend. Toch heeft dit niet geleid tot vervolgstudies. Wie kennis wil nemen van leven en werk van deze Italiaanse architect, moet zijn informatie uit talrijke publicaties bijeensprokkelen. Een algemeen overzicht, zoals wel aanwezig in de Duitse taal 4 [4. Schmeddinghoff 1937; Land im Mittelpunkt 1984, Brües.], ontbreekt in ons land.
Wel verscheen in 1959 van de hand van de toenmalige algemeen rijksarchivaris H. Hardenberg een overzicht met verschillende nieuwe feiten over de Nederlandse jaren van Pasqualini. Maar dit franstalige artikel, opgenomen in een Italiaanse bundel, is nauwelijks bekend en zelden aangehaald.5 [5. Hardenberg 1959; het wordt ook niet genoemd in het zeer uitgebreide literatuuroverzicht bij Land im Mittelpunkt 1984, Brues; wel schreef in 1985 M.E.N.J. van Sprang een geschiedenisscriptie ten behoeve van de Afdeling der Bouwkunst van de Technische Hogeschool te Delft, getiteld Alessandro Pasqualini (1493-1544), architekt en vestingbouwkundige. De scriptie is echter niet gepubliceerd.] Aan Pasqualini’s werk in het Duitse Rijngebied en aan zijn zonen en kleinzonen die hun vader en grootvader als landsbouwmeester opvolgden, is in de Nederlandse literatuur in het geheel geen aandacht geschonken.

Een algemeen overzicht over de architect Alexander Pasqualini en zijn familie, zoals hieronder zal volgen, is op zijn plaats omdat sinds kort op basis van onderzoek door de auteur dezes twee zestiende-eeuwse manuscriptkaarten met grote zekerheid aan

Afb. 1.

Pasqualini toegeschreven kunnen worden.
Het betreft hier een kaart uit 1543 van een deel van de Kamper stadsmuren die zich bevindt in het Gemeentearchief van Kampen en een 1541 gedateerde plattegrond van het kasteel te Grave, berustende in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Aan beide kaarten zal in deze bijdrage uitvoerig aandacht worden besteed. De ‘vondsten’ maken duidelijk dat hernieuwde aandacht voor Alexander Pasqualini en zijn ontwerpen nieuwe ontdekkingen in de vorm van onbekend kaartmateriaal of vermeldingen in schriftelijke bronnen aan het licht kunnen brengen.

Alexander Pasqualini

Alexander werd op 5 mei 1493 te Bologna geboren als zoon van Paulus Pasqualini, die behoorde tot de adellijke elite van de stad.
Wolff-Metternich stelt in een artikel uit 1953 dat Alexander omstreeks 1510 naar Rome moet zijn vertrokken. Hier moet hij zijn opleiding als vestingbouwkundige maar ook als architect hebben genoten in een omgeving die gedomineerd werd door beroemde renaissance-architecten als Bramante, Rafaël en Peruzzi.6 [6. Wolff-Metternich 1953, blz. 344.]
Volgens familieoverlevering zou Alexander vervolgens in 1530 op uitnodiging van keizer Karel V — die van december 1529 tot en met maart 1530 vanwege zijn kroning tot keizer door Paus Leo X in Bologna verbleef — in diens gevolg mee naar het noorden zijn getrokken. Meer waarschijnlijk is het echter dat hij mee naar het noorden is gegaan op verzoek van Karels kamerheer Hendrik III van Nassau en de jonge Maximiliaan van Egmond. Maximiliaan was de zoon van Floris van Egmond, graaf van Buren en Leerdam, heer van onder meer lJsselstein, stadhouder van Holland, Zeeland, Gelderland en West-Friesland en een van de belangrijkste legerbevelhebbers van Karel V.7 [7. Hardenberg 1959, blz. 385; Wolff-Metternich 1953, blz. 337 had al op de mogelijke rol van Hendrik van Nassau gewezen; zie voor het geslacht Van Egmond: Th. Coppens, Buren, Egmond en Oranje. Over heren, graven en prinsen (Buren 1989).]
Floris’ bezittingen lagen zeer kwetsbaar ten opzichte van het anti-Habsburgse Gelre, zodat een goed vestingbouwkundige zeer welkom geweest moet zijn. Het is mogelijk dat Pasqualini de plaats innam van de eind 1531 overleden Rombout II Keldermans. Er hebben namelijk verschillende contacten bestaan tussen Rombout en Floris van Egmond. Er wordt dan ook wel verondersteld dat er van een ambtelijk dienstverband van Rombout met Floris sprake geweest moet zijn.8 [8. J. Leys, ‘De invloed van Anthonis I en Rombout II Keldermans op de kasteelfortificaties’, H. Janse e.a., red., Keldermans. Een architectonisch netwerk in de Nederlanden (’s-Gravenhage 1987), 155-171, blz. 162-163; R. Meischke en F. van Tyghem, ‘Huizen en haven, gebouwd onder leiding van Anthonis I en Rombout II’, eveneens in voornoemde bundel 131-154, blz. 133-135.]
Overigens stond Pasqualini niet alleen in zijn vertrek naar het noorden van Europa. Door de oorlogshandelingen op het Italiaanse grondgebied in de eerste decennia van de zestiende eeuw en met name na de inname en plundering van Rome in 1527 door het huurlingenleger van Karel V, was het emplooi voor vele kunstenaars aanzienlijk beperkt. Een uittocht van Italiaanse schilders, beeldhouwers en architecten naar de Europese adellijke hoven was het gevolg. Bovendien maakten de ontwikkelin-

|pag. 157|

_________________|__________________

Afb. 2. De zuidgevel van de St. Elisabethskerk te Grave, restauratieplan (Walter Kramer, architect bna).

gen in de aanvalswapens de toepassing wenselijk van de nieuwste ideeën op het gebied van de vestingbouw, zoals die zich vanaf de vijftiende eeuw vooral in Italie voltrokken. Hiertoe werd aanvankelijk vooral een beroep gedaan op Italiaanse vestingbouwkundigen, waarvan er in de zestiende eeuw ook verschillende in de Nederlanden werkzaam zijn geweest.9 [9. Zie voor een overzicht van Italiaanse vestingbouwkundigen in de Nederlanden: Ch. van den Heuvel, ‘De verspreiding van de Italiaanse vestingbouwkunde in de Nederlanden in de tweede helft van de zestiende eeuw’, J. Sneep e.a., red., Vesting. Vier eeuwen vestingbouw (’ s-Gravenhage 1982), 8-17; van dezelfde auteur verschijnt eind november een dissertatie onder de titel ‘Papiere Bolwercken’. De introductie van de Italiaanse stedeen vestingbouw in de Nederlanden (1540-1609) en het gebruik van tekeningen.]
Behalve Alexander Pasqualini treffen we in de eerste helft van de zestiende eeuw dan ook verschillende andere Italianen aan in ons land. Zo was Thomas Vincidor — eveneens afkomstig uit Bologna — in 1519 door Rafaël naar Brussel gestuurd om er toezicht te houden op de vervaardiging van wandtapijten, door Rafaël in opdracht van paus Leo X ontworpen. Hij was echter ook veelvuldig te vinden aan het hof van Hendrik III van Nassau te Breda. Vincidor wordt gezien als de ontwerper van de galerij van het kasteel van Breda, thans K.M.A. Andere Italianen zijn onder meer de vestingbouwkundigen Marco da Verona en Donato di Boni. De laatstgenoemde is onder meer verantwoordelijk voor het ontwerp van fort Rammekens te Ritthem bij Vlissingen.10 [10. Zie voor een beschrijving van dit belangrijke vestingbouwkundig monument: K. Kiem, Die Baugeschichte der Festung Rammekens bei Vlissingen, doctoraal-scriptie Techn. Univ. Berlijn, 1982.]

In dienst van Floris en Maximiliaan van Egmond

De eerste vermelding van Alexander Pasqualini in de Nederlanden dateert uit 1532.
Hij blijkt zich dan op te houden in de stad IJsselstein, de zetel van het Huis Egmond.
Ongetwijfeld hield zijn verblijf aldaar verband met de bouw van de nieuwe kerktoren, zijn eerste grote bouwopdracht nadat Alexander in dienst was gekomen bij Floris van Egmond. Hoewel het niet expliciet uit de schriftelijke bronnen blijkt, wordt op vooral stylistische gronden algemeen aangenomen dat Pasqualini niet alleen de leiding over de bouwwerkzaamheden had, maar ook verantwoordelijk is geweest voor het ontwerp van de toren van de St. Nicolaaskerk.
De toren, waarvan de bouw in 1535 werd voltooid, wordt gezien als het eerste monumentale bouwwerk van een Italiaanse renaissance-architect in noordwest Europa.
Bij de toren van IJsselstein ziet men voor het eerst de in de Italiaanse renaissance-architectuur zo geliefde ordenbouw met klassieke pilasters (dorisch, ionisch, korintisch) toegepast. Ook de friezen met in de onderste (dorische) lijst triglyfen die de geledingen van elkaar scheiden, de diepe nissen met schelpmotieven en een herhaling van het boogmotief zijn karakteristiek. Van de huidige toren behoren de vierkante onderbouw en de eerste geleding van de achtzijdige bovenbouw tot het onder Pasqualini’s leiding tot stand gekomen bouwwerk. De tweede achtkant is in 1632-1635 herbouwd, nadat de toren in 1568 door brand was beschadigd. Na opnieuw een brand in 1911, werd in 1925-1927 de huidige bekroning in de geest van de Amsterdamse school aangebracht na een ontwerp van Michel de Klerk.

|pag. 158|

_________________|__________________

Hardenberg veronderstelt dat Pasqualini tijdens de bouw van de kerktoren ook gewerkt moet hebben aan het kasteel van IJsselstein. De kasteeltoren, thans nog het enig overgebleven deel van het eind negentiende eeuw gesloopte kasteel, moet volgens hem in 1531/32 door Alexander gebouwd zijn. Maar in recente literatuur wordt ook Rombout II Keldermans als mogelijke bouwer van de kasteeltoren gezien.11 [11. Hardenberg 1959, blz. 386; Meischke en Van Tychem, ‘Huizen en haven’, blz. 134-135.]
Alexander Pasqualini heeft zijn kwaliteiten als architect niet alleen in IJsselstein kunnen tonen, maar ook bij andere kastelen en in steden die tot de bezittingen van de heren van Egmond behoorden.
Uit bewaard gebleven rekeningen is bekend dat onder toezicht van de Italiaanse architect bij het kasteel van Grave — dat feitelijk toebehoorde aan Karel V, maar waarvan Floris zich sinds 1517 pandheer kon noemen — de zogeheten koningszaal of Cuyckse kamer, alsmede nog een tweede vertrek, ingrijpend werden verbouwd en verfraaid.12 [12. H.W. Boekwijt, ‘Het kasteel van Grave in de 16e en 17e eeuw’, Castellogica 1990-2 (Doors 1990), 140-147, blz. 140-143.]
Van hetzelfde kasteel en zijn direkte omgeving is, zoals in de inleiding reeds vermeld, een door Pasqualini in 1541 gemaakte plattegrond bewaard gebleven (waarop nog nader teruggekomen zal worden).
Op grond van zijn betrokkenheid bij verbouwingen die aan het kasteel hebben plaatsgevonden, wordt tevens verondersteld dat de grafelijke architect verantwoordelijk is geweest voor het ontwerp van de fraaie renaissance zuidgevel van de Sint Elisabethskerk in dezelfde stad.13 [13. Ozinga, ‘De strenge renaissance-stijl’, blz. 31; W. Kramer, ‘De zuidgevel van de Sint-Elisabethskerk te Grave’, Restauratie-bericht St.-Elisabeth Grave, Informatiebulletin 7; Over deze gevel en Pasqualini’s oeuvre in ons land is een artikel in voorbereiding van de hand van E.J. Goossens.] De traditionele spitsboogvensters zijn hier opgenomen binnen pilasterstellingen die doen denken aan die te IJsselstein en bij het nog te bespreken kasteel te Jüllich. Ook de te IJsselstein toegepaste friezen met triglyfen en de boogmotieven vindt men bij deze eind jaren zeventig fraai gerestaureerde transeptgevel terug. Net als bij de kerk te Grave, is Pasqualini’s betrokkenheid bij de N.H. kerk te Buren niet via schriftelijke bronnen te staven. Toch wordt ook hier via vergelijking met de toren te IJsselstein, de onderste geleding van de achtzijdige bovenbouw van de kerktoren van Buren als een ontwerp van Pasqualini beschouwd. Ook in Buren is de bovenste geleding en de houten lantaarn van latere datum. Het is in 1665 ontworpen door Pieter Post nadat de oorspronkelijke, door Pasqualini ontworpen kegelvormige spits bij de stadsbrand van 1575 was beschadigd. Deze spits is nog wel te zien op een vroeg zeventiende-eeuwse tekening van Roeland Savory.14 [14. Landesmuseum Darmstadt; zie voor afb. Coppens, ‘Buren’, blz. 30.] De nieuwe door Pasqualini ontworpen achtzijdige bovenbouw in strenge renaissancevormen met opnieuw pilasters, diepe nissen en rondbogen, hield waarschijnlijk verband met de plaatsing van een klokkenspel in de kerktoren. In 1544 Iaat Pasqualini tenminste vanuit Antwerpen onder meer veertien klokken naar Buren vervoeren.15 [15. Beelaerts van Blokland 1931, blz. 168, bijlage XVII; Hardenberg 1959, blz. 393.]
Tot een van Pasqualini’s belangrijkste bouwwerken in de Nederlanden naast de kerktoren van IJsselstein, behoorde evenwel ongetwijfeld het kasteel van Buren. Tijdens vijandelijke aanvallen in 1493 door de

Afb. 3. Kasteel te Buren vanuit het zuidwesten in 1570; aquarel van Jan de Beyer (Koninklijke Verzamelingen ’s-Gravenhage, H.K.H. prinses Juliana der Nederlanden).

hertog van Gelre — Floris’ achterneef Karel van Egmond, die sinds 1492 zijn aanspraken op Gelre deed gelden — had niet alleen het stadje Buren maar ook het erbij gelegen kasteel het zwaar te verduren gehad en aanzienlijke schade geleden. Vanaf de jaren twintig van de zestiende eeuw liet graaf Floris van Egmond het kasteel ingrijpend herstellen, vergroten en verfraaien. Hardenberg veronderstelt dat het herstelplan zelf niet door Pasqualini is ontworpen, maar door de Antwerpse goudsmit Alexander van Bruchsal, welke in oudere literatuur verward wordt met Alexander Pasqualini.16 [16. Hardenberg 1959, blz. 389-390; de verwarring van Alexander Pasqualini met Alexander van Bruchsal is gebaseerd op Beelaerts van Blokland 1931, blz. 155-156.] Het was echter wel onder Pasqualini’s leiding dat het kasteel door tal van renaissance-decoraties tot een paleis in Italiaanse stijl werd omgebouwd. Kenmerkend daarbij is, dat rond de binnenplaats een galerij werd aangebouwd voorzien van zuilen, bogen en in de boogzwikken medaillons. Deze situatie is thans nog te vinden bij het kasteel van Breda, waar de galerij naar ontwerp van Thomas Vincidor tot stand kwam. Hier in Breda werd ook het beeldhouwwerk ten behoeve van de galerij voor het kasteel te Buren vervaardigd. Beide kastelen, die in Buren en Breda, voldeden met de aanleg van een galerij aan een van de belangrijkste criteria van de Italiaanse renaissance-paleizen, namelijk een open galerij die een vierkante binnenplaats omsloot.
In Breda werd dit ideaalbeeld eerst in de zeventiende eeuw in opdracht van stadhouder Willem III voltooid, nadat in de zestiende eeuw de bouw tot slechts 2½ vleugel was gevorderd. De binnenplaats van het kasteel van Buren is blijkens een plattegrond van het kasteel in het Koninklijk Huisarchief, tenminste aan drie, en mogelijk aan vier zijden omgeven geweest door een galerij.17 [17. Koninklijk Huisarchief, Inv. IV, 1476; afgebeeld bij Ozinga, ‘De strenge renaissance-stijl’, afb. 15.] In het archief van de Nassausche Domeinraad bevinden zich nog een drietal tekeningen van de kapconstructies van de verschillende galerijen. De tekeningen worden op basis van het handschrift toegeschreven aan Alexander Pasqualini.18 [18. S.W.A. Drossaers, Het archief van den Nassauschen Domeinraad. Tweede deel: Het archief van den raad en rekenkamer te Breda tot 1581: stukken betreffende de rechten en goederen van Anna van Buren (’s-Gravenhage 1955) (hierna te noemen Drossaers, Nassauschen Domeinraad II), inv. nr. 935, nr. 131 en 132; zie Hardenberg 1959, blz. 390-391; voor een beschrijving van het kasteel: R.F.P. de Beaufort en H.M. van den Berg, De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. De Betuwe (Den Haag 1968) 92-98] Het kasteel te Buren, waarvan in 1545 bij een bezoek van keizer Karel V aan het kasteel wordt vermeld dat het is voltooid en volledig ingericht, is helaas in de vorige eeuw volledig gesloopt.
Behalve verschillende tekeningen van de buitenzijde van het kasteel, resten thans nog slechts een groot aantal gebeeldhouwde bouwfragmenten, vooral afkomstig van de galerij, zoals zeven kapitelen met onder meer het wapen van de Van Egmonds en Floris’ wapenspreuk ‘Sans Faute’, tientallen boogstukken en een tweetal medaillons met een portret, mogelijk voorstellende de ouders van Floris, namelijk Frederik van Egmond en Aleida van Culemborg. Ook andere fragmenten uit zowel de zestiende als de zeventiende eeuw zijn bewaard gebleven, waaronder fragmenten van zuiltjes, architraven, friezen en daklijsten.

Vestingbouwkundige van de heren van Egmond

Ten aanzien van Pasqualini’s vestingbouwkundige werkzaamheden zijn wij, in tegenstelling tot bij zijn architectonische activiteiten, volledig aangewezen op schriftelijke bronnen.
De ons bekende werkzaamheden van Pasqualini als vestingbouwkundig ingenieur van de heren van Egmond beperken zich tot de jaren veertig van de zestiende eeuw.
Maximiliaan van Egmond was toen inmiddels zijn vader opgevolgd als kapitein-generaal der Nederlanden en was sinds 1540 tevens stadhouder van Friesland, Overijssel, Groningen en Groningerland. Het merendeel van de vestingbouwkundige activiteiten van de grafelijke artilleriemeester of ook wel walmeester, hield verband met de Gelderse Oorlog, die begin jaren veertig in volle hevigheid woedde. In 1538 was het hertog-

|pag. 159|

_________________|__________________

schap van Gelre-Zutphen in handen gekomen van hertog Willem V van Gulik, Kleef en Berg, die geenszins van plan was hiervan afstand te doen ten gunste van de Habsburgers (keizer Karel V). Door allerlei bindingen met andere Europese vorstenhuizen leek Willem V zijn positie alleen maar te verstevigen. En vanuit Gelre zelf maakte diens veld-heer Marten van Rossem de gebieden rondom dit hertogdom onveilig.19 [19. Van Rossem introduceerde zelf de ‘onbegrepen’ renaissance: zie C.L. Temminck Groll, ‘De Cannenburch en de intree van de renaissance in Gelderland’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 78 (1979) 123-139.] In 1542 trok deze onder meer plunderend en brandschattend door Brabant. De Brabantse steden, waaronder ’s-Hertogenbosch, hadden ondertussen vanuit Brussel — waar men het Gelders gevaar ook had zien aankomen — bevel gekregen vaart to zetten achter de verbetering van de verdedigingswerken.
Uiteindelijk zou Den Bosch aan Van Rossems dreiging ontsnappen omdat het hoofddoel Antwerpen bleek te zijn. Hoewel de direkte dreiging voor ’s-Hertogenbosch daarmee was verdwenen, zette men de in 1540 aangevangen werkzaamheden ter verbetering van de verdedigingswerken voort, ‘om alle perikelen te verhueden’. Niet voor niets, want in 1543 verscheen Van Rossem wel voor de stad om deze, uiteindelijk tevergeefs, op te eisen.20 [20. R.A. van Zuylen, Inventaris der Archieven van de stad ’s-Hertogenbosch dl. 1 (’s-Hertogenbosch 1862), blz. 583; C.J. Gudde, ’s-Hertogenbosch, geschiedenis van vesting en forten (’s-Hertogenbosch 1974), blz. 72-75.] Even ervoor, op 9 juli 1543, had hij nog met succes de stad Amersfoort veroverd, na eerst in de wijde omgeving van deze stad flink huisgehouden te hebben. De Gelderse kwestie kwam tenslotte tot een definitief einde nadat de keizer in augustus 1543 zelf met een strijdmacht van 40.000 soldaten in het Nederrijnse gebied een beslissing forceerde. Met het Verdrag van Venlo (7 september 1543) kwamen Gelre en Zutphen definitief in handen van Karel V. Hertog Willem werd in genade aangenomen en mocht zijn overige landen behouden.
De direkte dreiging van Marten van Rossem is ongetwijfeld de voornaamste reden geweest dat Pasqualini steden onder het gezag van graaf Maximiliaan van nieuwe vestingwallen voorzag (Buren en Leerdam).
In brieven, begin juli 1543 gericht aan Maximiliaan, informeert Pasqualini zijn heer over de stand van zaken zowel ten aanzien van de troepenbewegingen in de omgeving van de grafelijke gebieden, als ten aanzien van de voortgang van zijn werkzaamheden.21 [21. Drossaers, Nassauschen Domeinraad II, Brieven regest nr. 1096, 1107, 1108.] Zo schrijft Alexander onder meer dat de wal om Buren binnenkort klaar zal zijn, ondanks een eigenaardige verzakking die heeft plaats gehad. Ook de wal rond het kasteel was reeds mooi om te zien, aldus de architect.22 [22. Leys, ‘Invloed Keldermans op kasteelfortificaties’, blz. 162-163, meent dat de omwalling rond het kasteel gezien de ronde bastions op de hoeken, die een overgangsvorm zijn tussen de ronde hoektorens en het veelhoekige bastion, van vóór 1532 moet dateren en onder leiding van Rombout Keldermans is aangelegd. Wij zullen echter nog zien, dat ook te Amsterdam nog naar ontwerp van Pasqualini een rond bolwerk wordt aangelegd. Gezien dit voorbeeld en het feit dat blijkens Pasqualini’s brief in 1543 nog gewerkt wordt aan de wal, is het zeer goed mogelijk dat de wal rond het kasteel in zijn geheel danwel gedeeltelijk naar ontwerp en onder leiding van Pasqualini is aangelegd.] In een andere brief toont hij ondertussen zijn bezorgdheid met betrekking tot de verdediging van Buren tegen de Geldersen.
Hij verzoekt Maximiliaan dan ook de stad Buren to bevelen beter voor de bewaking van in het bijzonder de stadspoorten te zorgen en geen Geldersen tot de stad toe te laten. Verder laat hij de stadhouder weten dat hij nu ook door Leerdam gevraagd is een begin te maken met de aanleg van hun wal.
Deze vestingwal moest bovendien voorzien worden van enkele platforms, vanwaar middels flankvuur de stadsmuren extra verdedigd konden worden.

Ook bij Grave, waarvan Maximiliaan pandheer was, werd de stadswal in de omgeving van het kasteel tussen 1542 en 1545 in opdracht van Karel V ingrijpend verbeterd. Het werk stond onder supervisie van de keizerlijke bouwmeesters in Brabant Peter van Wyenhoven en Wouter de Cock. Maar blijkens de bewaard gebleven rekening van de werkzaamheden wordt in 1543 ook Alexander Pasqualini ter visitatie van het werk naar Grave geroepen. Tot hoever zijn betrokkenheid bij de werkzaamheden gaat, blijft echter onduidelijk.22a

Pasqualini was niet alleen werkzaam aan de verdedigingswerken van de steden binnen het grondgebied van Maximiliaan van Egmond. Ook verschillende andere steden in de Nederlanden wensten, aangespoord door de Gelderse oorlogsdreiging, gebruik te maken van de kennis van deze ltaliaanse vestingbouwkundige om hun verdedigingswerken beter bestand te doen zijn tegen het steeds zwaarder wordende geschut.
Zo verzonden reeds in september 1541 de burgemeesters van Luik een brief aan graaf Maximiliaan met het verzoek Mr. Alexander enige tijd aan hen af te staan om de stad van advies te dienen inzake de nieuwe fortificaties. Het antwoord van de graaf is onbekend; eveneens of Pasqualini het Luikse stadsbestuur inderdaad adviezen heeft kunnen geven.23 [23. Drossaers, Nassauschen Domeinraad II, Brieven regest nr. 809; Pasqualini’s aanwezigheid in Luik blijkt niet uit het Luikse stadsarchief, waarin slechts weinig archiefstukken met betrekking tot het stadsbestuur van de periode vóór 1550 bewaard zijn gebleven (vriendelijke mededeling Staatsarchief Luik).] Het is echter heel goed mogelijk dat Pasqualini, gezien de vele werkzaamheden te Buren, geen toestemming heeft verkregen om naar het Luikse af te reizen. Wel heeft Pasqualini een andere Zuid-nederlandse stad, namelijk Diest, van advies gediend, blijkens een brief door het stadsbestuur in oktober 1542 aan de Raad van de prins van Oranje gestuurd. Waaruit de adviezen bestonden is echter ook ten aanzien van deze stad onbekend.24 [24. S.W.A. Drossaers, Het archief van den Nassauschen Domeinraad. Eerste deel: archief van den raad en rekenkamer te Breda tot 1581 (’s-Gravenhage 1948), Brieven regest 3066; in het stadsarchief van Diest komt de naam van Pasqualini niet voor (vriendelijke mededeling Archief stad Diest).]
De inhoud van de bemoeienis is wel bekend ten aanzien van de stad ’s-Hertogenbosch, dat op last van Brussel haar vestingwerken aan het verbeteren was. Hier werd de vestingbouwkundige begin 1542 door het stadsbestuur ontboden om een ontwerp te maken voor een nieuw bolwerk dat voor de Orthenpoort aan de noordzijde van de stad moest verschijnen.25 [25. De onkosten die hiermee verband houden staan vermeld in de Bossche stadsrekening (okt.) 1541 – (okt.) 1542. Pasqualini ward echter ontboden in 1542 (in welk jaar de werk-zaamheden ook (ten dele) werden uitgevoerd) en niet in 1541, zoals abusievelijk wordt vermeld in onder andere R. Meischke, ‘Het architectonische ontwerp in de Nederlanden gedurende de late middeleeuwen en de zestiende eeuw’, R. Meischke, De gotische bouwtraditie (Den Haag 1988), 127-207 (onder dezelfde titel eerder verschenen in Bulletin van de Koninklijke Oudheidkundige Bond, 5 (1952) kol. 161-230), blz. 182 en bij Hardenberg 1959, blz. 392.] Na eerst een ontwerp — ’seer constelyck ende subtylyck metter pennen getoigen ende beworpen’ — op papier gemaakt te hebben, kreeg Pasqualini opdracht om ‘tot meerder zekerheyt’ hiervan een houten maquette te maken, ‘dair hij langhen tijd over doende is geweest, mits dair veele wercx subtylyck ende seer konstelyk inne gemaickt was’. Pasqualini heeft de maquette waarschijnlijk niet ter plaatse gemaakt maar te Buren, waar de bouwwerkzaamheden aan het kasteel en zijn omwalling nog in volle gang waren. Op 17 maart, 19 april en opnieuw op 27 april 1542 werd door het Bossche stadsbestuur een bode naar Buren gestuurd met een brief, om bij Pasqualini te informeren naar de stand van zaken. Nadat de maquette uiteindelijk voltooid was, werden door Alexander vervolgens de werklieden in ’s-Hertogenbosch omtrent de uit te voeren werkzaamheden onderricht. Pasqualini nam zelf niet de leiding over de werkzaamheden. Dit liet hij over aan Mr. Coenraat uit Buren, mogelijk een van zijn meester-metselaars en ‘een konster ende meester van zijnen ambacht’, aldus de Bossche stadsrekening.26 [26. Meischke, ‘Het architectonische ontwerp’, blz. 182-184; Gemeentearchief ’s-Hertogenbosch, Stedelijke rekening 1541-1542 onder ‘Ander uutgheven van Boedenloen’; dat de maquette op ware grootte uitgevoerd zou zijn, zoals verondersteld in A.M. Koldewey, In Boscoducis 1450-1629. Kunst uit de Bourgondische tijd te ’s-Hertogenbosch. De cultuur van late middeleeuwen en renaissance (’s-Gravenhage 1990), blz. 26 lijkt zeer onwaarschijnlijk.] Het bolwerk is waarschijnlijk nooit geheel voltooid en moest uiteindelijk plaats maken voor de citadel, waarin thans het Rijksarchief in Noord-Brabant is gehuisvest.

Niet alleen van ’s-Hertogenbosch, maar ook van andere steden is bekend, dat Pasqualini er een ontwerp op papier, al dan niet vergezeld van een maquette, heeft vervaardigd.
Zo maakt hij in 1543 naar aanleiding van het gerucht dat Marten van Rossem na de inname van Amersfoort Kampen zal belegeren, een ontwerp op papier ter verbetering van verdedingsmogelijkheden aan de noordzijde van deze stad. Op zijn verblijf te Kampen en de door hem gemaakte kaart wordt nog nader teruggekomen.
In februari/maart 1545 maakte ‘Mr. Alexander van Bononia uuyt Italiën, dienaer van den graeff van Bueren’ in opdracht van het Amsterdamse stadsbestuur ‘een patroen omme daer naer te maicken die nyeuwe muringe tusschen Screyhouck ende St. Tonispoort ( = thans de Waag) mit alzulcke thoernen, rondeelen ende stryckweringen als daer dienen ende van noede wezen zouden’. Nog hetzelfde jaar werden de werkzaamheden aangevangen en begin september was al een aanzienlijk deel van de nieuwe muur voltooid.27 [27. Resoluties van de vroedschap van Amsterdam 1490-1550, uitgegeven door P.D.J. van Iterson en P.H.J. van den Laan (Amsterdam 1980), blz. 73 en 109; Gemeentearchief Amsterdam, Stadsrekening 1545, fol. 82v.] Dank zij de plattegronden van Amsterdam van Cornelis Anthonisz. uit 1544 (gemaakt naar zijn geschilderde vogelvlucht uit 1536/38) en van Jacob van Deventer uit circa 1560, weten we waaruit de veranderingen tussen St. Anthonispoort en Schreierstoren bestonden. De oude muur ter plaatse met daarin drie muurtorens, nog zichtbaar op de kaart van Anthonisz., werd vervangen door een nieuwe muur (met aan de binnenzijde misschien een aarden wal voor geschut?) met daarin op de plaats van de vroegere St. Nicolaastoren — de middelste van de drie muurtorens — een groot rondeel, een situatie die we aantreffen op Van Deventers plattegrond.28 [28. ‘Resoluties van Amsterdam’, blz. 144 voetnoot 199.]
Alexander was begin 1545 in Amsterdam gearriveerd van uit Antwerpen. In de tweede helft van het jaar 1544 bleek Pasqualini zich namelijk in verschillende Vlaamse steden, waaronder Mechelen en Brussel, op te houden ten behoeve van onder meer de aanschaf van kruit en kogels. Mogelijk waren deze bestemd voor de strijd die Maximiliaan als keizerlijk veldheer te zamen met de legers van de Engelse koning Hendrik VIII in 1544 in Frankrijk leverde tegen de Franse koning Frans I. Maar het is ook denkbaar dat kogels en kruit dienden te behoeve van het uittesten van een kanon te Mechelen, waarover Pasqualini de graaf ook bericht. Dit kanon is waarschijnlijk het in 1544 door de Utrechtse geschutgieter Jan Tolhuis gegoten kanon dat in 1545 naar Engeland verscheept werd als relatiegeschenk van Maxi-

|pag. 160|

_________________|__________________

miliaan aan Hendrik VIII. Het ruim zeven meter lange bronzen gevaarte, versierd met de wapens van Hendrik VIII en Maximiliaan van Egmond, bevindt zich nog steeds in het Engelse Dover.29 [29. Beelaerts van Blokland 1931, blz. 160-161; zie voor Maximiliaans betrokkenheid bij de strijd in Frankrijk en het aan Hendrik VIII geschonken kanon: N. Berghuijs, ‘Een vorstelijk geschenk. Maximiliaan van Egmond, graaf van Bueren en het “Queen Elisabeth’s Pocket Pistol”’, Mars et Historia jubileumnummer; bij het ter perse gaan van dit artikel nog niet verschenen).]
Eind oktober van hetzelfde jaar 1544 verbleef Pasqualini in Antwerpen van waaruit hij een veertiental klokken naar Buren liet vervoeren, mogelijk voor een klokkenspel voor de St. Lambertuskerk aldaar. Of zijn aanwezigheid te Antwerpen ook nog verband hield met de aanleg van de nieuwe vestinggordel rond deze stad, zoals Vermeulen veronderstelde, is onbekend.30 [30. Beelaerts van Blokland 1931, blz. 161; Vermeulen, ‘De militaire Bouwkunst’, blz. 421; zie ook Hardenberg 1959, blz. 390.]
Tot slot komen we Alexander Pasqualini in 1546 nog tegen te Middelburg. Tussen 6 augustus en 7 november verbleef hij er ten huize van Mr. Claes Jansz. Chijs ‘om te visiteren ende bewerpen een patroen, hoe men dese stadt soude mogen fortifiëren jegens de vianden’. Behalve een getekend ontwerp, maakte hij net als te ’s-Hertogenbosch ook een ‘patroon van houte verheven’. Behalve Pasqualini was ook zijn landgenoot Donato di Boni opgedragen een ontwerp te maken. Het was uiteindelijk diens ontwerp en niet dat van Pasqualini, dat uitgevoerd zou gaan worden.31 [31. Vermeulen, ‘De militaire Bouwkunst’, blz. 420-421; Meischke, ‘Het architectonisch ontwerp’, blz. 184.]

Het is onduidelijk of de stadsbesturen die van Pasqualini’s diensten gebruik hebben gemaakt, zich evenals hun Luikse collega’s eerst met een officieel verzoek tot de graaf van Buren hebben gericht. De bronnen geven hierover geen uitsluitsel. Zo vertrekt bijvoorbeeld wel op 12 oktober 1541 een stadsbode van ’s-Hertogenbosch met ‘besloeten brieven’ naar Maximiliaan in Buren, om vervolgens drie dagen later weer met een ‘besloeten antwordt’ van de graaf terug te keren.32 [32. Gemeentearchief ’s-Hertogenbosch, Stedelijke rekening 1541-1542 onder ‘Ander uutgheven van Boedenloen’.] Of het hier echter een verzoek tot het ter beschikking stellen van ’s graafs architect betrof, blijft onduidelijk, temeer daar er vaker correspondentie plaats vond tussen Maximiliaan van Egmond en ’s-Hertogenbosch.
Duidelijk is wel dat de steden fors dienden te betalen voor Pasqualini’s adviezen. In Amsterdam ontving Alexander 12 ponden Vlaams (= 72 karolus gulden), in ’s-Hertogenbosch 100 karolus gulden en in Middelburg kreeg hij maar liefst 500 karolus gulden voor zijn uiteindelijk niet uitgevoerde ontwerp. Deze vergoedingen zullen hoogstwaarschijnlijk in zijn geheel aan Pasqualini toegekomen zijn, ook al was hij feitelijk in dienst van Van Egmond. Het jaarsalaris dat bouwmeesters in vaste dienst bij de hoge adel ontvingen, was echter relatief bescheiden van omvang. Het werd wel aangevuld met een vergoeding voor dié dagen dat men voor zijn opdrachtgever werkte.33 [33. Meischke en Van Tyghem, ‘Huizen en hoven’, blz. 132.] Extra inkomsten verkregen met het uitvoeren van werkzaamheden voor en het geven van adviezen aan derden, zullen daarentegen — indien de werkzaamheden voor de eigen heer dit toelieten en deze zelf geen bezwaren had — zeker welkom geweest zijn.

Aan Pasqualini’s dienstverband bij de heren van Egmond kwam abrupt een einde door het plotselinge overlijden van Maximiliaan van Egmond daags voor kerstmis 1548 te Brussel. Maximiliaan liet geen zonen na die gebruik konden maken van Alexanders kwaliteiten. Hij had slechts één dochter, de toen vijftienjarige Anne van Egmond, die in 1551 in het huwelijk zou treden met Willem van Nassau, prins van Oranje. Alexander Pasqualini vond echter spoedig een nieuwe werkgever in de persoon van de vroegere vijand van zijn voormalige werkgevers, namelijk Willem V, hertog van Gulik, Kleef en Berg.

Afb. 4. De stadsmuur tussen de St. Anthonispoort (de Waag) en de Schreierstoren te Amsterdam; (a.) met de drie muurtorens op de plattegrond van Cornelis Anthonisz. (1538) en (b.) met één rondeel op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer (circa 1560).

|pag. 161|

_________________|__________________

In dienst van hertog Willem V ‘de Rijke’

Op 19 april 1549 werd Alexander Pasqualini formeel aangesteld als hertogelijk bouwmeester in dienst van Willem V. Volgens de aanstellingsoorkonde moest Pasqualini zich met vrouw en kinderen — twee zonen en drie dochters — in Jülich vestigen. Hem werd een jaarsalaris van 200 Brabantse guldens toegezegd met daarboven nog een reeks van vergoedingen in natura, waaronder granen, brandstoffen en kleding.34 [34. Lau 1925, blz. 129 regest 1.]
Alexander en hertog Willem waren geen onbekenden voor elkaar. In een 26 april 1546 gedateerde brief van de hertog aan Maximiliaan van Egmond, herhaalt hertog Willem een al eerder door hem gedaan en door Maximiliaan reeds ingewilligd verzoek om enige tijd gebruik te mogen maken van de diensten van de grafelijke architect. Drie dagen later bevestigde Maximiliaan in een antwoord aan hertog Willem zijn belofte. Pasqualini was op 22 maart naar Maastricht vertrokken, aldus de graaf, en hij begreep niet waarom zijn bouwmeester nog niet bij de hertog was gearriveerd. Een ‘reponse diplomatique’ aldus Hardenberg, daarbij ten onrechte suggererend dat Pasqualini waarschijnlijk nooit naar Jülich is afgereisd.35 [35. Drossaers, Nassauschen Domeinraad II, Brieven regest 1359 + 1360; Hardenberg 1959, blz. 393-394.] In Duitse literatuur wordt namelijk het tegendeel aannemelijk gemaakt.
De oorlog met Karel V over de Gelderse opvolgingskwestie had met name in de laatste twee jaren van de strijd (1542/43) grote schade aangericht in hertog Willems landen. Vele kastelen waren vernield of ernstig beschadigd, terwijl ook de vestingwerken van menig stad grote schade hadden opgelopen. Mogelijk verlangde Willem V Pasqualini’s advies over de mate waarin het een en ander hersteld dan wel gemoderniseerd kon en moest worden. Langer dan drie maanden is Pasqualini echter, althans in 1546, niet in het Rijnlandse geweest, want vanaf 6 augustus van dat jaar verbleef hij immers te Middelburg.
Waarschijnlijk hebben in 1546 ook de eerste oriënterende besprekingen plaatsgevonden betreffende de bouw van een citadel bij Jülich met daarbinnen een nieuw hertogelijk paleis en het ontwerpen van een volledig nieuwe vestingring rond de stad. Hoewel men reeds vanaf 1538 bezig was met het verbeteren van de Jülichse vestingwerken, wordt er vanaf 1546 volgens een geheel nieuw door Pasqualini uitgewerkt concept gewerkt. In de jaren 1547 en 1548 moet de architect blijkens de stadsrekeningen van Jülich ook meerdere malen in de stad vertoefd hebben.36 [36. Stadtarchiv Jülich, Stedelijke rekening 1546-1547, p. 57 en Stedelijke rekening 1547-1548, p. 97; Eberhardt 1978, blz. 49-50, Land im Mittelpunkt 1984, Neumann, blz. 315-317; Lau 1925, blz. 101, is van mening dat met de in de Jülichse stadsrekening genoemde Mr. Alexander een andere bouwmeester in dienst van de hertog, namelijk Mr. Alexander Lybisch, wordt bedoeld. Lau was evenwel niet op de hoogte van de eerdere contacten tussen hertog Willem en Pasqualini. In 1932 komt ook Lau tot de conclusie dat de in de rekeningen genoemde Mr. Alexander, Alexander Pasqualini geweest moet zijn: F. Lau, Topographie der Stadt Jülich mit einem Grundbuch bis zum Jahre 1794 (Bonn 1932), blz. 25.] Mogelijk heeft de architect in deze periode ook de maquette in hout van de citadel vervaardigd. Van dit aan Pasqualini toegeschreven ontwerp bestaan helaas alleen nog maar foto’s.37 [37. Afbeeldingen in o.a. Meischke, ‘Het architectonisch ontwerp’, blz. 175 afb. 50 en in Land im Mittelpunkt 1984, Neumann, blz. 318 afb. 4 en blz. 322 afb. 8.] Of en wanneer de maquette verloren is gegaan, is onbekend.

De bouw van kasteel en citadel en de aanleg van nieuwe vestingwerken rond Jülich is ongetwijfeld Pasqualini’s belangrijkste bouwproject geweest dat hij in dienst van hertog

Afb. 5 De landen van hertog Willem V met in de tekst genoemde plaatsnamen (bron: D. Kastner, ‘Johan Pasqualini und die Antränge der Feastung Wesel…’; Land im Mittelpunkt der Mächte. Die Herzogtümer Jülich-Kleve-Berg; tekening auteur).

Willem heeft uitgevoerd, ook al werden de werkzaamheden eerst voltooid door zijn zoon Maximiliaan. Pasqualini ontwierp een regelmatige vijfhoek rond Jülich. Nadat een brand in 1547 de stad voor een belangrijk deel in de as had gelegd, werd ook het stratenpatroon bij dit ontwerp betrokken volgens ideeen van Peruzzi. De ideale geometrische opzet is door verschillende omstandigheden echter nooit volledig volgens het ontwerp van Pasqualini gerealiseerd.
Aan de noordoostzijde van de stad sloot de citadel met daarbinnen het paleis op de vestingring aan. Beide elementen, kasteel en citadel, waren volledig op elkaar afgestemd. Vestingbouwkunst en architectuur vormden een onafscheidelijke eenheid — zo typerend voor een renaissancevesting — waarbij de architectuur der heersers en politieke en militaire functies werden verweven tot een indrukwekkend eindresultaat. Het kasteel zelf kwam in opzet overeen met dat van Buren: een vierkante opzet met — in Jülich niet vooruitspringende — hoektorens, rond een open hof dat omgeven werd door een open galerij. Maar in tegenstelling tot Pasqualini’s creatie te Buren dat in architectuur volledig teruggreep op Italiaanse voorbeelden, kan het slot te Jülich architectonisch worden gezien als een volkomen zelfstandig ontwerp van Alexander, dat tevens aan het begin staat van de renaissance-architectuur in het Rijnland. Het in de loop van de eeuwen sterk verbouwde slot werd uiteindelijk door bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog voor een belangrijk deel vernield. Slechts het meest kenmerkende onderdeel van het kasteel, de hofkapel in de oostvleugel, bleef naast enkele elementen in de oost- en noordvleugel, grotendeels gespaard. Deze kapel geldt niet alleen als een hoogstand van renaissance-bouwkunst, maar ook als het eerste en belangrijkste kerkgebouw in renaissancestijl van in ieder geval noordwest Duitsland.38 [38. Zie voor een beschrijving van bouw en aanleg van kasteel, citadel en vestingwerken te Jülich en Pasqualini’s betrokkenheid daarin: Eberhard 1978 en Land im Mittelpunkt 1984, Neumann.]
De werkzaamheden van Alexander bleven uiteraard niet beperkt tot alleen Jülich. Het gehele hertogdom Gulik en in mindere mate ook de andere gebiedsdelen van hertog Willem V, hadden zwaar te lijden gehad van de Gelderse Oorlog in 1542 en 1543. Bovendien vereisten de veranderde oorlogstechnieken ook in de Duitse gebieden een aanpassing van de vestingwerken. We kunnen Pasqualini dan ook in alle gebiedsdelen van de hertog actief bezig zien.
Terwijl de werkzaamheden in Jülich in volle gang waren had Pasqualini tussen 1549 en 1559 ook het toezicht op de nieuwbouw-werkzaamheden die plaatsvonden aan het hertogelijk paleis te Düsseldorf. De exacte aard van de onder Pasqualini’s verantwoording uitgevoerde werkzaamheden is onduidelijk. Verondersteld wordt echter, dat on-

|pag. 162|

_________________|__________________

der zijn leiding de noord- en zuidvleugel alsmede de beide hoofdtorens van het paleis, tot stand zijn gekomen.39 [39. Land im Mittelpunkt 1984, Schürmann, blz. 291-293.] Van het na een verwoestende brand in 1872 gesloopte kasteel, bleef alleen de ronde noordelijke toren gespaard. De toepassing van onder meer pilasters, rondboogramen en fries met triglyfen bij de achtzijdige bovenbouw van deze op de Rijnoever staande toren, verraadt overduidelijk de hand van de hertogelijke bouwmeester. In Düsseldorf was Pasqualini waarschijnlijk niet alleen verantwoordelijk voor de verbouw van het kasteel.
Net als te Jülich werd er bij de verbetering van de vestingwerken (die sinds 1538 plaatsvonden) vanaf 1550 gewerkt volgens geheel andere, moderne ltaliaanse principes die op conto van Pasqualini worden geschreven.40 [40. Eberhardt 1978, blz. 62-64.] Verder werd door Pasqualini onder meer een begin gemaakt met de herbouw van het tijdens de oorlogshandelingen zwaar beschadigde kasteel Hambach, vlakbij Jülich. Vanaf 1556 volgde de verbouw van de oude gravenburcht op de Sparrenberg bij Bielsfeld in het graafschap Ravensberg, waarbij rond de burcht tevens een nieuw verdedigingssysteem werd aangelegd. En tussen al deze opdrachten door die hij als landbouwmeester in dienst van de hertog uitvoerde, was hij net als in zijn Nederlandse jaren, ook werkzaam voor andere opdrachtgevers, zoals bijvoorbeeld het stadsbestuur van Keulen.

Alexander Pasqualini stierf vóór september 1559 te Bielefeld na een langdurig ziekbed. Vele van de door hem aangevangen werkzaamheden waren op dat moment nog onvoltooid, wat voor een deel zijn oorzaak vond in het geregelde geldgebrek, waarmee de toch niet onvermogende — en daarom dus Willem ‘de Rijke’ genoemde — maar ook zeer bouwlustige hertog te kampen had.
Pasqualini’s zonen zouden de door hun vader aangevangen maar onvoltooide projecten uiteindelijk afronden.

Pasqualini’s opvolgers

Na de dood van Alexander Pasqualini zetten zijn zonen Maximiliaan en Johan de traditie van hun vader als landsbouwmeester in dienst van de hertog voort. Gedurende hun werkzaamheden steeg de roem die de naam Pasqualini onder Alexander reeds had verworven tot een nauwelijks te evenaren hoogte. Ook Alexanders kleinzonen Maximiliaan en Alexander konden eveneens als architect dankbaar gebruik maken van deze roem.
Maximiliaan werd geboren in 1534 en is vernoemd naar Maximiliaan van Egmond, op wiens verzoek Pasqualini immers vanuit Bologna naar de Nederlanden was gekomen. Verondersteld wordt dat Maximiliaan Pasqualini niet alleen in de persoon van zijn vader een niet te evenaren leermeester heeft gehad, maar ook de nodige kennis moet hebben opgedaan tijdens een studiereis naar Italie. Desondanks was Maximiliaan, hoewel een uitdrager van de renaissance-bouwkunst, meer dan zijn vader — die in feite steeds een Italiaanse architect is gebleven — een Duits kunstenaar.41 [41. Herkenrath 1962, blz. 114-115.] Vanaf 1558 zien we Maximiliaan als architect en bouwmeester opduiken, onder meer bij de verbouwingswerkzaamheden aan de kastelen te Hambach en op de Sparrenberg. Ongetwijfeld zal hij toen zijn reeds zieke vader bijgestaan hebben.
Na de dood van zijn vader werd Maximiliaan in diens plaats als landsbouwmeester in hertogelijke dienst aangesteld. In die functie werden onder zijn toezicht en verantwoording de werkzaamheden aan de kastelen te Jülich (voltooid 1572), Hambach, Sparrenberg en Düsseldorf volgens de architectonische ideeen van zijn vader voortgezet. Verder werd een begin gemaakt aan het herstel van het slot in Grevenbroich, gelegen aan de Erft, een zijrivier van de Rijn. Bij de Schwanenburg te Kleef — die vanaf het midden van de zestiende eeuw aanzienlijk werd uitgebreid — tekende Maximiliaan voor de bouw van een nieuw poortgebouw, de zogenaamde Hertog-Willem-Poort, dat uit 1560 dateert. Kort ervoor was onder zijn leiding voor dit nieuwe poortgebouw buiten het eigenlijke kasteelterrein, een nieuw kan-

Afb. 6. Oostgevel van het kasteel te Jülich met daarin opgenomen de koorsluiting van de kapel (foto auteur).


|pag. 163|

_________________|__________________

Afb. 7. Stamboom van de familie Pasqualini (samenstelling auteur; bron: A. Schmeddinghoff’s ‘Beitrage zur geschichte der Familie von Pasqualini’ (1937) en J.G.M.G. baron van Hövell tot Westerflier).

selarijcomplex verrezen. In tegenstelling tot het poortgebouw, dat in kern nog bestaat, is het kanselarijgebouw in de negentiende eeuw verdwenen. Wel is nog het door Maximiliaan getekende bouwplan bewaard gebleven.42 [42. Land im Mittelpunkt 1984, blz. 475-476, katalogus nr. I, 30; zie met betrekking tot de Schwanenburg: Land im Mittelpunkt 1984, Lemmens.]
Ook andere bouwwerken dan de kastelen die werden verbouwd of uitgebreid, kwamen in opdracht van hertog Willem naar ontwerp van Maximiliaan tot stand. Zo ontwierp Alexanders oudste zoon voor de stad Sittard — dat tot het hertogdom Gulik behoorde — een nieuw stadhuis, dat tussen 1561 en 1567 op gezamenlijke kosten van het stadsbestuur en de hertog werd gebouwd. Het in 1677 door de Fransen in brand gestoken en toen zwaar beschadigde gebouw, is al sinds 1775 uit het Sittardse stadsbeeld verdwenen. Ook het Düsseldorfse raadhuis wordt op naam van Maximiliaan geschreven. Het gebouw werd weliswaar tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest, maar de fraaie voorgevel met de twee door een traptoren van elkaar gescheiden topgevels, is in de jaren vijftig herbouwd. In deze stad verrezen onder leiding van de hertogelijke bouwmeester verder nog een kanselarijgebouw en een paardestal. Ook in Julich tekende Maximiliaan voor de bouw van het stadhuis en van de hertogelijke paardestal. Vooral het tijdens de laatste oorlog verloren gegane poortgebouw van het stallencomplex — dat al veel eerder was verdwenen — was voorzien van een rijke renaissance-decoratie, bestaande uit onder meer pilasters, friezen, rondboognissen met beelden en vensters met een zware omlijsting en tympanen.
Daarnaast ondergingen verschillende vestingsteden moderniseringen onder Maximiliaans leiding, vooral wegens het dreigende oorlogsgevaar als gevolg van de Nederlandse Opstand. Met de komst van Alva begonnen in 1568 de eerste oorlogshandelingen in de Nederlanden, die door hertog Willems reformatorische sympathieën ook het Gulikse niet ongemoeid lieten. Zij maakten dat Maximiliaan meer en meer alleen nog maar als vestingbouwkundig ingenieur optrad. Zo kwamen onder zijn verantwoording onder meer moderniseringen tot stand aan de vestingwerken van Gulikse steden als Jülich, Heinsberg, Monschau en Bruggen.

Uiteraard was Maximiliaan Pasqualini niet altijd persoonlijk bij al deze werkzaamheden aanwezig. Als landsbouwmeester had hij vooral het toezicht op de talrijke (ver)bouwprojecten die soms gelijktijdig plaats vonden. Een en ander neemt niet weg dat er een enorme druk op hem gerust moet hebben. Vanuit ongetwijfeld deze achtergrond werd dan ook in 1568 het onder zijn verantwoordelijkheid vallende werkgebied in twee delen opgesplitst. Maximiliaan bleef landsbouwmeester voor Gulik en Berg, terwijl zijn jongere broer Johan benoemd werd tot landsbouwmeester voor Kleef en Mark.
Zijn drukke werkzaamheden zijn er waarschijnlijk tevens de oorzaak van dat Maximiliaan nauwelijks werkzaamheden heeft verricht buiten het hertogelijke dienstverband.
Wel werd hij, ongetwijfeld vanwege zijn befaamdheid als vestingbouwkundige, tweemaal — in 1564 en in 1568 — ontboden door de keurvorst van Trier om te adviseren inzake de uitbreiding van de vesting Ehrenbreitstein. Daarnaast is slechts een bouwwerk van de hand van Maximiliaan bekend, dat door hem is gerealiseerd in opdracht van een ander dan de hertog. Tussen 1558 en 1570 was hij namelijk verantwoordelijk voor de volledige nieuwbouw van het slot Rheydt (bij het huidige Mönchengladbach) aan de oostgrens van het hertogdom Gulik en in het bezit van Otto van Bylandt, één van de invloedrijkste personen aan het hof van hertog Willem. Onder Maximiliaans leiding veranderde het slot in een fraai en niet onbelangrijk voorbeeld van Duitse renaissance; het heeft in tegenstelling tot de meeste andere onder de Pasqualini’s tot stand gekomen bouwwerken de eeuwen wonderwel

|pag. 164|

_________________|__________________

goed overleefd.43 [43. Zie Herkenrath 1962, blz. 119-121.] Maximiliaan Pasqualini stierf nog maar veertig jaar oud, in 1572.
Omdat Maximiliaans oudste zoon in 1572 pas tien jaar oud was, nam Johan Pasqualini, de tweede zoon van Alexander, de functie van zijn overleden broer over. Op 19 mei 1573 werd hij officieel benoemd tot bouwmeester voor Gulik en Berg. Aangezien hij sinds 1568 dezelfde functie al vervulde voor Kleef en Mark, werd hiermee het toezicht over de bouwwerkzaamheden in alle hertogelijke gebieden weer onder één persoon verenigd. Voor zijn aanstelling, in 1568, trad Johan tussen 1558 en 1563 op als begeleider van zijn oudere broer. Mogelijk heeft hij na 1563 enige jaren in het buitenland vertoefd zoals in die tijd te doen gebruikelijk, om er verdere ervaring op te doen.
Nog vóór zijn benoeming tot bouwmeester voor Kleef en Mark, kreeg Johan zijn eerste grote opdracht. Vanaf 1565 was hij belast met het ontwerp en aanleg van een gehele nieuwe vestingring rond het plaatsje Orsoy, opgezet volgens de nieuwste inzichten op het gebied van de verdedigingstechnieken (Orsoy ligt op de westoever van de Rijn, even ten zuiden van de Wesel). Het stadsbestuur van Wesel maakte dankbaar gebruik van de aanwezigheid van de vestingbouwkundig ingenieur in haar nabijheid. Zij ontbood Johan bij zich in verband met de aanleg van een groot nieuw bolwerk voor de Flesgenpoort aan de noordzijde van de stad. Tegen een aanzienlijke vergoeding bleek Johan Pasqualini bereid een ontwerp te leveren en het toezicht over de werkzaamheden op zich te nemen.44 [44. Zie voor de vesting Orsoy en de betrokkenheid van Johan Pasqualini daarbij: D. Kastner, ‘Bau and Entstehung der Festung Orsoy’, Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein 187 (1984), 103-143; een beschrijving van Johan’s activiteiten te Wesel geeft Kastner 1986.]

Na de dood van zijn broer Maximiliaan was Johan verantwoordelijk voor de voltooiing van de werkzaamheden aan de kastelen te Hambach, Grevenbroich en Sinzig en aan de verdedigingswerken van Jülich, waar hij onder meer het ontwerp maakte voor de bouw van de Dürensepoort. Echte nieuw-bouwprojecten buiten het terrein van de verdedigingswerken werden onder verantwoordelijkheid van Johan niet meer aangevangen. De vele reeds in gang zijnde verbouwings- en nieuwbouwprojecten vormden naast de nog steeds voortdurende noodzaak tot verbetering van vestingwerken een zware belasting voor ’s hertogs financien. Slechts kleinere bouwprojecten konden door Johan uitgevoerd worden, zoals bijvoorbeeld de bouw van een nieuwe galerij in 1569 bij de Schwanenburg te Kleef, die diende als verbinding tussen het door Maximiliaan gebouwde poortgebouw en het kanselarijcomplex. De roem van de Pasqualini’s zorgde er evenwel voor dat Johan niet zonder werk kwam te zitten. Hij werd veelvuldig door derden tot ver buiten de hertogelijke gebieden gevraagd, zodat hij onder meer afreisde naar het Württembergse Schöndorf, het Beierse Ansbach en het Braunsweigse Wolfenbüttel.
Als ook Johan Pasqualini rond 1580 komt te overlijden is het tijdelijk gedaan met de Pasqualini-hegemonie op bouwkundig terrein in Gulik, Kleef, Berg en Mark. De beide zonen van Maximiliaan — Johan, geboren in 1562 en Alexander, geboren in 1567 — waren zowel wat betreft hun leeftijd als hun opleiding nog niet rijp voor de verantwoordelijke functie van hertogelijk bouwmeester. Tijdelijk, voor circa zes jaren, werd de functie nu vervuld door een zekere Meester Nicolaas.

Pasqualini’s kleinzonen Johan en Alexander

Na enige jaren in het buitenland doorgebracht te hebben werd in 1586 op 24-jarige leeftijd Johan Pasqualini (de jongere) aangesteld tot hertogelijk bouwmeester voor Gulik en Kleef. De financiële reserves van hertog Willem V waren mede door de oorlogsgebeurtenissen in de Nederlanden van dien aard, dat Johan nauwelijks hoefde te rekenen op nieuwe grote bouwopdrachten, zoals zijn voorgangers die wel hadden gekregen. Zijn werkzaamheden beperkten zich hoofdzakelijk tot het plichtmatige toezicht op de nog steeds voortdurende werk-

Afb. 8. Westzijde kasteel Reydt, Mönchengladbach (foto auteur).

|pag. 165|

_________________|__________________

zaamheden aan de vestingwerken van bijvoorbeeld Düsseldorf, Sittard, Heinsberg, Jülich, Monschau en andere steden.
Slechts één nieuw project werd door Willem V aan Johan Pasqualini opgedragen, namelijk de uitbreiding en bevesting van het plaatsje Mülheim, gelegen vlak bij Keulen, maar op de oostoever van de Rijn. Hier kon Johan zich als vestingbouwkundig ingenieur uitleven, omdat zowel het stadspatroon als de aan te leggen vestingwerken geheel nieuw konden worden ontworpen zonder daarbij gehinderd te worden door bestaande bebouwing. De in 1588 aangevangen werkzaamheden kwamen echter met de dood van hertog Willem V in 1592 stil te liggen om eerst vanaf 1612 weer opgepakt te worden. De dood van Willem V leidde tot een van de weinige opdrachten aan Johan buiten de sfeer van verdedigingswerken. Johan Pasqualini is namelijk verantwoordelijk voor de inrichting van de grafkapel voor de overleden hertog, onder het koor van de St. Lambertuskerk te Düsseldorf.
Onder Willems opvolger, de zwakzinnige hertog Johan Wilhelm, leken de werkzaamheden van Pasqualini alleen maar of te nemen. Wellicht moet mede hierin de oorzaak gezocht worden van de onverschilligheid en traagheid waarmee Johan zijn functie als hertogelijk bouwmeester uitgeoefend schijnt te hebben. Vaak bleef hij onvindbaar als men hem aan het hertogelijk hof nodig had.45 [45. Lau 1925, blz. 119.] Vooral na 1592 lijkt Johan dan ook meer in naburige vorstendommen vertoefd te hebben dan in de landen van de hertog.
Zo werd hij in 1595 en 1596 te hulp geroepen door Lübeck om er de nieuwe bevesting of te ronden. Tussen 1603 en 1605 was hij zowel werkzaam te Keulen als voor de Keurvorst van Trier, in wiens opdracht hij zich — evenals zijn vader — bemoeide met de uitbreiding van Ehrenbreitstein, dat vanaf 1680 de zetel zou worden van de regerende keurvorsten van Trier. En van 1604 tot 1608 verbleef Johan ook regelmatig te Koblenz.
Wel zeer langdurig, gedurende zo’n twintig jaar, trad Pasqualini voor de stad Wesel bij alle werkzaamheden aangaande de verdedigingswerken van deze stad op als adviseur. Vanaf 1587 leverde Johan Pasqualini bij het stadsbestuur regelmatig rapporten of ten aanzien van onderdelen van de vestingwerken, al dan niet voorzien van ontwerptekeningen. En bijna jaarlijks vindt men in de stadsrekeningen van Wesel posten betreffende de vergoedingen die Johan ontving omdat hij — meestal ‘mit cutze and perde’ — te Wesel was aangekomen om een bepaald project te bezichtigen. Een tweetal ontwerptekeningen uit deze periode zijn in het stadsarchief van Wesel bewaard gebleven, namelijk een kaart uit 1592, voorstellende een ontwerp voor een drietal bolwerken aan te leggen voor de Steen-, Vis- en de Kloosterpoort en een ontwerptekening uit 1605 voor een nieuwe stenen brug voor de Kloosterpoort.46 [46. De kaart uit 1592 is een manuscriptkaart in kleur, afm. 41,4 x 63 cm, gesigneerd ‘APasqualin’, gedateerd ‘28 Augusti 1592’: Stadtarchiv Wesel, K 2033; oorspronkelijk als bijlage bij een door Johan Pasqualini opgestelde acte d.d. 28-8-1592, betreffende de uit te voeren werkzaamheden: Stadtarchiv Wesel, MR 253 nr. 2, fol. 18-23. De kaart uit 1605 is een manuscriptkaart in inkt, afm. 32 x 42,5 cm, gesigneerd met ‘APasqualin’, gedateerd ‘19 May 1605’: als bijlage opgenomen bij een brief van Johan Pasqualini d.d. 19 mei 1605 aan de Raad der stad Wesel: Stadtarchiv Wesel, MR 253 nr. 2, fol. 25-28.] Opvallend daarbij is, dat uit de rekeningen en bijbehorende rapporten blijkt dat Johan Pasqualini verantwoordelijk was voor de ontwerpen en hiervoor ook door de stad Wesel werd betaald 47 [47. Stadtarchiv Wesel: MR 253 nr. 2, fol. 25-26 en fol. 18-23; ibidem A 3, Ratsprotokolle nr. 64 (1509-1593) fol. 127v; ibidem A4, Stadtrechnung 1592 onder ‘Van Allerhande – in die 30. weecke, 20. septembris’ en Stadtrechnung 1605 onder ‘Van Allerhande – im der 4e weke, 3. aprilis’ en onder ‘Van Allerhande – in der 5e weke, 11. aprilis’.], maar de beide kaarten evenwel zijn getekend èn gesigneerd door Johan’s jongere broer Alexander.

Van alle architecten die de Pasqualini-familie heeft voortgebracht weten we over deze Alexander Pasqualini (de jongere), geboren in 1567, verreweg het minst. Gezien ondermeer de in Wesel bewaard gebleven kaarten, zal hij zeker vanaf 1592 doch mogelijk al vanaf een eerder tijdstip, eerst in de leer zijn geweest bij, en later opgetreden zijn als compagnon van zijn oudere broer Johan.48 [48. Lau 1925, blz. 121, noemt als oudste voorbeeld dat Alexander als begeleider van zijn broer voorkomt, 1604. De kaart van Wesel uit 1592, die Lau wèl bekend was (Lau 1925, blz. 134, regest 88) werd vroeger evenwel aan Johan toegeschreven.]

Mogelijk is Alexander na 1605 zijn eigen weg gegaan. In 1606 werd hij in Neuburg genoemd als bouwmeester; in 1608 noemde de Raad van Kleef hem de bouwmeester van het hertogdom Kleef. Wellicht verving hij toen zijn voortdurend op reis zijnde broer. Tussen 1608 en 1620 was Alexander ook regelmatig betrokken bij de vestingbouw te Düsseldorf.49 [49. Zie voor de betrokkenheid van verschillende Pasqualini’s hierbij: Land im Mittelpunkt 1984, Spöhr.] Ook van deze stad is nog een door Alexander getekende kaart uit 1619 met een ontwerp ten aanzien van een vestingwal bewaard gebleven, evenals overigens een door zijn broer in 1608 gemaakte pentekening.50 [50. Kaart van Johan Pasqualini, 1608: Land im Mittelpunkt 1984, blz. 501, katalogus nr. L 19; kaart van Alexander Pasqualini, 1619: ibidem, blz. 501, katalogus nr. L20.] Eveneens vanaf 1608 tot aan zijn dood kort na 1620 vervulde Alexander in het ten zuiden van Kleef gelegen plaatsje Uedem de waarschijnlijk meer symbolische functie van sleutelbewaarder.
Nog kort voor zijn dood ondernam Alexander Pasqualini in 1619 een vergeefse poging om benoemd te worden tot hoofdbouwmeester voor Gulik en Berg, welke gebieden inmiddels in 1614 waren gescheiden van Kleef en Berg. Uiteindelijk moet Alexander — zijn exacte sterfdatum is niet bekend — kort na 1620 zijn overleden. Met zijn dood kwam er een einde aan de architectentraditie binnen de familie Pasqualini.

Verdere afstammelingen van Alexander Pasqualini (de oude)

Nadat aan de architectentraditie een einde was gekomen, leefden de volgende generaties van de familie Pasqualini als landadel in het Duits-Nederlandse grensgebied.51 [51. Zie voor een uitvoerige beschrijving over deze volgende generaties: Schmeddinghoff 1937, blz. 19-38.] Men probeerde het landbezit van de familie allengs uit te breiden. In het begin van de jaren zestig van de zeventiende eeuw gelukte het Dietrich Arnold Pasqualini, een achterkleinzoon van Alexanders oudste zoon Maximiliaan, in het bezit te komen van een adellijk landgoed. Dietrich’s oudste zoon Maximiliaan — die het in zijn militaire loopbaan nog bracht tot gouverneur van de vesting en de provincie Luxemburg — kreeg in Bologna via aartspriester Josephus Pasqualini, een voorsaanstaand lid van de Bolognese tak van de familie Pasqualini, bevestigd dat ook de Duitse tak der Pasqualini’s stamde uit de Bolognese adel en verwant was aan belangrijke adellijke familie’s in deze stad.52 [52. Maximiliaan kreeg dit bevestigd in een drietal fraai versierde oorkonden van respectievelijk de Senaatskanselarij van Bologna, de genoemde aartspriester en een viertal vertegenwoordigers van de Bolognese adel. Genoemde oorkonden bevinden zich nog steeds in het familiearchief der Pasqualini’s; zie ook noot 53.]
De vier oudere zusters van Maximiliaan bleven ongehuwd, evenals zijn jongere broer Otto. Ook deze maakte een schitterende militaire carrière, waarin hij het bracht tot generaal en uiteindelijk in 1746 stierf als bisschoppelijk commandant van Borken.
Na het overlijden van Otto, die zijn broer overleefde, verviel het gehele familiebezit van de Pasqualini’s aan Maximiliaans enige dochter Anna Judith Elisabeth Pasqualini, overleden in 1761. Met haar stierf de familie Pasqualini uit. Door haar huwelijk met baron Johan Herman van Hövell in 1737 gingen de familiebezittingen over naar de familie Van Hövell.53 [53. Hieronder ook het familiearchief van de Pasqualini’s. Dit archief bevond zich — als onderdeel van het archief van de familie Van Hövell — tot in 1953 op Haus Gnadenthall in Donsbrüggen, gelegen vlak bij Kleef, welk huis in het begin van de negentiende eeuw in bezit was gekomen van de familie Van Hövell (tussen 1945 en 1948 tijdelijk ter inventarisatie ondergebracht bij het Nordrhein-Westfālisches Hauptstaatsarchiv, Düsseldorf). Tussen 1953 en 1972 berustte het familiearchief Van Hövell in het Hulpdepot van het Algemeen Rijksarchief te Schaarsbergen, waarna het in laatst-genoemd jaar werd overgebracht naar Huis Hasselholt te Ohé en Laak, alwaar het zich thans nog bevindt. Met dank aan J.G.M.G. baron van Hövell tot Westerflier, voor het verstrekken van deze en andere informatie met betrekking tot de familie Pasqualini.]

Afb. 9. Ontwerptekening voor bolwerken voor de Steen-, de Vis- en de Kloosterpoort te Wesel, gesigneerd door Alexander Pasqualini (de jongere), 1592 (Stadtarchiv Wesel).

|pag. 166|

_________________|__________________

Afb. 10. Stadsplattegrond van Kampen door Jacob van Deventer, circa 1560 (Rijksarchief in Overijssel, Zwolle). Links de Hagen met ten noordwesten ervan Brunnepe; rechts de dubbele gracht aan de smalle zuidoostzijde van de stad.

Pasqualini in Kampen

In het laatste deel van deze bijdrage over Alexander Pasqualini zullen de twee aan hem toe te schrijven manuscriptkaarten nader besproken worden.
De aanleiding voor het maken van de kaart van een deel van de Kamper vestingwerken moet gezocht worden in de Gelderse oorlog, die in 1542 en 1543 immers weer in alle hevigheid woedde.54 [54. Een uitvoerige beschrijving van de situatie in Kampen ten tijde van de Gelderse Oorlog alsmede van de door Pasqualini gemaakte kaart zal worden gegeven in een bijdrage van de auteur dezes, die in januari 1992 onder de titel ‘Historie rond een kaart uit 1543’ zal verschijnen in Kamper Almanak 1992.] Het centrum van de gevechten lag weliswaar vooral in het Duitse gebied, maar Marten van Rossem maakte zoals al is vermeld ook de gebieden rond het hertogdom Gelre onveilig. Kampen, behorende tot het Oversticht, lag min of meer als een enclave van dit gewest op de linker IJsseloever en was zo makkelijk bereikbaar voor de Geldersen. In de vijftiende eeuw hadden er al vele schermutselingen plaats gevonden tussen Geldersen en Overijsselnaren. De gevolgen konden ingrijpend zijn, zoals bleek na 1492 toen hertog Karel van Egmond zijn aanspraken op Gelre deed gelden en zowel de Kamper land- en rivierhandel als de zeehandel ernstige hinder ondervonden van de oorlogshandelingen. De Vrede van Gorcum, die Karel van Gelre in 1528 genoodzaakt was met Karel V van Habsburg te sluiten, bracht althans in ieder geval voor Kampen weer enige rust.
Des te bezorgder was het Kamper stadsbestuur toen de strijd in 1542 weer in alle hevigheid oplaaide. Aanvankelijk leek de dreiging van Van Rossem niet zo groot. Hij trok immers met zijn troepen naar het zuiden. Dit werd anders toen Van Rossem op 9 juli 1543 Amersfoort veroverde en vervolgens het gerucht de ronde deed dat eerst Rhenen en vervolgens Kampen of Amsterdam op het programma van de Gelderse veldheer stond. Er kwam een intensieve correspondentie op gang tussen de stad Kampen en de Overijsselse stadhouder, Maximiliaan van Egmond. Het stadsbestuur hield hem op de hoogte van de gebeurtenissen, maar vroeg hem daarnaast ook om hulp ’tot fortissemente ende bescherminge desse stadt’.55 [55. Gemeentearchief Kampen (hierna G.A.K.), Oud Archief inv. nr. 223, blz. 206; Drossaers, Nassauschen Domeinraad II, Brieven regest nrs. 1103, 1111-1115 en 1118.]
De stad wachtte het antwoord van de stadhouder op dit laatste verzoek niet af. Nog voordat er een vendel soldaten van de stadhouder in de stad was aangekomen had het stadsbestuur besloten de vestingwerken aan de meest kwetsbare kanten van de stad extra te versterken. Aan de smalle zuidoostzijde van de stad — waar de weg vanuit Gelre de stad binnenkwam — werd buiten de al bestaande stadsgracht een tweede gracht gegraven en met de vrijkomende grond tussen beide grachten een wal opgeworpen.
Verder werd een aarden bolwerk aangelegd voor de Venepoort, de middeleeuwse stadspoort die de weg vanuit Gelre afsloot. Deze situatie is nog duidelijk te herkennen op de plattegrond van Kampen van Jacob van Deventer uit ca. 1560. Aan de andere eveneens smalle zijde van de stad werd een dergelijke ingrijpende verbetering vooralsnog niet uitgevoerd. Hier beyond zich namelijk net buiten de stadsmuur voor de Hagenpoort, de Hagen: een vierkante door een gracht omgeven woonwijk die men blijkbaar (nog) niet wenste op te offeren voor een betere verdediging van de stad. Wel kregen de bewoners toestemming ‘eene wall ende bolwerck tot vestenisse van den Hagen’ aan te leggen. In feite werd, zo blijkt uit vergoedingen in de stedelijke rekening, hier slechts een reeds bestaande aarden wal verstevigd.56 [56. G.A.K., Oud Archief, inv.nr. 21, fol. 96v-97v; ibidem inv.nr. 417, onder ‘Betaelt aen Allerhande onzeker onraedt’ na Geloent den Leyendeckers’.]
In augustus 1543 kwam graaf Maximiliaan van Egmond als stadhouder van Overijssel naar Kampen om er overleg te plegen met de Overijsselse Landdag die ter vergadering in Kampen bijeen was. Maximiliaan bracht de vergadering onder meer op de hoogte van de stand van zaken met betrekking tot de oorlogshandelingen, maar vroeg tevens om een financiële bijdrage voor het keizerlijk offensief tegen hertog Willem V.57 [57. Drossaers, Nassauschen Domeinraad II, inv. nr. 1069 en Brieven regest nr. 1131 en 1137; Gemeentearchief Deventer, Middeleeuws Archief inv.nr. 436, blz. 59 en Cameraarsrekening 1543, onder ‘bodeloon’ en onder ‘ridinge’; Gemeentearchief Zwolle, AAZ01, inv.nr. 1908 blz. 57 en 63; Rijksarchief in Overijssel, Zwolle, Archief Hollandse rekenkamer, inv. nr. 10, fol. 59v-60 en inv.nr. 22, blz. 4-13.]
Met in zijn achterhoofd het eerder door het Kamper stadsbestuur aan hem gerichtte verzoek om hulp tot onder meer ‘fortissemente (…) desse stadt’, heeft Maximiliaan van Egmond zijn artilleriemeester ofwel vestingbouwkundig ingenieur Alexander Pasqualini in zijn gevolg naar Kampen laten meekomen, om er de mogelijkheden tot verbetering van de verdedidingswerken ter plaatse te onderzoeken. Zijn aanwezigheid in Kampen blijkt onder meer uit de stadsrekening van 1543, waar we lezen: ‘Item onsen gen(edigen) heren stadholder, hadde sijn gen(edigen) wallmeister hier mede gebracht om onsen wall t’ordinieren, hem gegeven 13 herenponden’.58 [58. G.A.K., Oud Archief, inv. nr. 417: als bij noot 56.] Gezien de geringe vergoeding van 13 herenponden, moeten we ervan uitgaan dat deze post slechts betrekking heeft op adviezen door Pasqualini gegeven ten aanzien van de aanleg van de tweede gracht met wal en bolwerk voor de Venepoort.

De kaart van Pasqualini voor Kampen

De kaart van een deel van de Kamper vestingwerken aan de noordwestzijde van de stad ter hoogte van de Hagenpoort met daarin opgenomen een ontwerp tot verbetering van de situatie ter plaatse, zal Pasqualini ongetwijfeld ook tijdens zijn verblijf te Kampen gemaakt hebben.
Dit is echter hoogstwaarschijnlijk gebeurd in opdracht van de Landdag van Overijssel, op dat moment immers in de stad ter vergadering bijeen. De Landdag had er alle belang bij dat Kampen over goede vestingwerken kon beschikken. Immers, Kampen zou voor de Geldersen een ideaal bruggehoofd naar het Overijsselse vormen, mochten zij deze stad ooit kunnen innemen. En de aanwezigheid van de Hagen buiten de stadsmuur, vormde zeker een zwakke plek in het verdedigingsstelsel van de stad.
De veronderstelling dat Pasqualini het ontwerp in 1543 in opdracht van de Landdag van Overijssel heeft gemaakt, lijkt bevestigd door het feit dat de kaart in 1554 nog in het bezit is van Engelbert van Ensse, de toenmalige rentmeester van Salland. (Overijssel was onderverdeeld in verschillende regio’s; Kampen behoorde tot Salland).

|pag. 167|

_________________|__________________

Afb. 11. Signering van Alexander Pasqualini (de oude) op a: de kaart van Kampen (1543), b: de kaart van Grave (1541); en van Alexander Pasqualini (de jongere) op c: de kaart van Wesel (1592).

In een brief gedateerd 7 juni 1554, reageert Van Ensse op het feit dat de stad Kampen geïnteresseerd blijkt te zijn in het ‘ontwerp unde patron t’welck is hierbevorens durch meister Alexander ingeniair om U.E. stadt ande sijt van Bronnepen tot starcken, heb doen maicken’, aldus de rentmeester.59 [59. Ibidem, inv. nr. 93; met dank aan de heer drs. Chr.J. Kolman, die mij attendeerde op deze brief.] We mogen aannemen dat Engelbert van Ensse met het ‘ontwerp unde patron’ de bewaard gebleven en uit 1543 daterende kaart in het Kamper Gemeentearchief heeft bedoeld.
Deze kaart geeft namelijk de situatie weer van de verdedigingswerken van de stad bij de Hagen, ten noorden waarvan het tot Kampen behorende en in de brief genoemde dorpje Brunnepe lag. En met ‘meister Alexander ingeniair’ moet in dit verband dan ongetwijfeld Alexander Pasqualini bedoeld zijn.
Dat de rentmeester schrijft dat hij het ontwerp heeft doen laten maken, bevestigt verder de veronderstelling dat de opdracht voor het maken van het ontwerp van de Landdag van Overijssel is uitgegaan en niet van het stadsbestuur van Kampen. Van Ensse vervolgt zijn brief met onder meer de opmerking dat hij de kaart regelmatig onder de aandacht van Kamper raadsleden had gebracht, maar er nooit enige reactie op had gekregen. Blijkbaar is Kampen dus niet geïnteresseerd geweest in de door Pasqualini voorgestelde oplossing, namelijk een geschutswal binnen de stadsmuur. Mogelijk werd de realisering van deze toch al niet ideale oplossing niet meer zo noodzakelijk geacht, nadat de Vrede van Venlo tussen keizer Karel V en hertog Willem aan de Gelderse dreiging een einde had gemaakt.
De reden dat Kampen in 1554 ineens wel geinteresseerd was in de kaart, hangt mogelijk samen met uit te voeren verbeteringen aan de haven buiten de Hagenpoort en het vernieuwen van de kademuren in de omgeving van de IJsseltoren. De kaart van Pasqualini, die zeer nauwkeurig de toenmalige bestaande situatie weergeeft, kon misschien goed als schetsplan dienen bij het inwinnen van adviezen door het stadsbestuur ten aanzien van de uit te voeren werkzaamheden.60 [60. G.A.K., Oud Archief, inv.nr. 22, blz. 4-13; ibidem, inv.nr. 1975 en inv.nr. 428 passim.]

Naast de brief van de rentmeester van Salland (rekeningen van de Landdag van Overijssel zijn helaas eerst vanaf het laatste kwart van de 16de eeuw bewaard gebleven), is er een tweede belangrijke aanwijzing waarop de toeschrijving van de kaart uit 1543 aan Pasqualini kan worden gebaseerd. Als signering is namelijk middenonder op de kaart een monogram, geflankeerd door het jaartal 1543, aangebracht. Dit monogram vertoont een opvallende overeenkomst met de beginletters van de signering die Alexander Pasqualini de jongere (1567 – na 1620) heeft aangebracht op de twee in het Weselse stadsarchief bewaard gebleven kaarten uit respectievelijk 1592 en 1605.61 [61. Zie noot 46; op het bestaan van de kaart uit 1592 te Wesel en de overeenkomst in de signering werd ik geattendeerd door de heer Th. van Straalen, als bouwhistoricus verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist.] Beide kaarten zijn door hem gesigneerd met ’APasqualin’. De beginletters A en P zijn daarbij ineengestrengeld, overeenkomstig het monogram op de kaart uit 1543

|pag. 168|

_________________|__________________

te Kampen; een hoofdletter A, waarvan het rechter been zowel de stok van de L (AL van Alexander) als van de P (van Pasqualini) vormt, terwijl de dwarsbalk van de A wordt gevormd door de voortzetting van de buik van de P.
Alexander Pasqualini de jongere trad in de jaren 1592 tot 1605 op als leerling en/of compagnon van zijn oudere broer Johan, die sinds 1586 hertogelijk bouwmeester voor in ieder geval Gulik en Kleef was. Via zijn broer zal Alexander kennis hebben kunnen nemen van het kaartmateriaal dat aan het hertogelijk hof werd bewaard. Hieronder zullen zich ongetwijfeld ook nog kaarten en ontwerpen van de hand van zijn grootvader Alexander hebben bevonden. Ook moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat zich nog kaarten van grootvader Alexander, vader Maximiliaan en oom Johan in familiebezit bevonden. Via het bewaard gebleven kaartmateriaal zal Alexander de jongere kennis hebben genomen van het door zijn grootvader toegepaste monogram, om het vervolgens in een eigen variant toe te passen, namelijk aangevuld met zijn volledige achternaam en in de schrijftrand van zijn tijd, dus met veel sierlijke halen in plaats van de strakke letters die een aantal decennia tevoren nog overheersend waren.
Het monogram zoals dat op de Kamper kaart voorkomt, is eveneens terug te vinden op de plattegrond van het kasteel van Grave uit 1541 in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. De uitvoering van beide monogrammen is gelijk tot in details, zoals de locatie op de kaart, de weergave van het jaartal en de letters en het sterretje erboven.
Daarmee kan ook ten aanzien van deze plattegrond gesteld worden dat het door Alexander Pasqualini vervaardigd moet zijn. Het feit dat Maximiliaan van Egmond in opvolging van zijn vader pandheer van het Graafse kasteel was, maakt het aannemelijk dat ook deze plattegrond gemaakt moet zijn door de grafelijke ingenieur.

Afb. 12. Kaart van de vestingwerken in de omgeving van de Hagenpoort te Kampen, Alexander Pasqualini, 1543 (Gemeentearchief Kampen).

De Kamper kaart nader bekeken

De door Alexander Pasqualini in 1543 gemaakte kaart die in het Kamper Gemeentearchief wordt bewaard, meet 57 x 63 cm.62 [62. G.A.K., Topografische verzameling nr. 802.]
Het is een tekening in inkt die is ingekleurd, waarbij de stadsmuren en de bebouwingsgrenzen in oranjebruin en het water in blauw zijn aangegeven. Op de dorsozijde van de kaart staat als opschrift ‘Tour Campen. An den Haegheporte’. Dit opschrift is evenals de bijschriften op de voorzijde taalkundig een mengeling van Franse, Duitse en Nederlandse invloeden. Dit duidt op een slechte beheersing van de Nederlandse taal, hetgeen ook blijkt uit een bewaard gebleven en eigenhandig door Pasqualini in het Nederlands geschreven kwitantie uit 1539. De overige bewaard gebleven correspondentie van Pasqualini aan Maximiliaan van Egmond is in het Frans gesteld, een taal die hij gezien zijn herkomst zeker beter beheerst heeft. Omwille van zijn opdrachtgever zal Pasqualini zich echter bij de Kamper kaart van het Nederlands bediend hebben.63 [63. Zie voor een overzicht van de bewaard gebleven correspondentie en de kwitantie uit 1539: Beelaerts van Blokland 1931.]
Pasqualini maakte de kaart van de verdedigingswerken aan de noordwestzijde van Kampen, om er de situering in aan te geven van de door hem voorgestelde geschutswal ten opzichte van de in 1543 bestaande vestingwerken. Deze verdedigingswerken zijn door de architect zeer gedetailleerd afgebeeld, dit in tegenstelling tot de omliggende bebouwing en het stratenplan binnen en buiten de Hagenpoort die slechts schetsmatig en ten dele zelfs foutief zijn ingetekend.

De op de kaart weergegeven stadsmuur met torens werd tussen 1495 en 1505 gebouwd als sluitstuk van een grote stadsuitleg om de oude stad heen die in de tweede helft van de vijftiende eeuw heeft plaatsgevonden en die duidelijk herkenbaar is op de door Van Deventer gemaakte stadsplattegrond uit circa 1560. In tegenstelling tot bij de zuidoostzijde van de stad waar de nieuwe stadsgracht zo’n 200 meter ten zuiden van de oude stadsgracht — de Burgel — in de IJssel uitmondde, vloeiden aan de noordwestzijde van Kampen de oude en nieuwe stadsgracht samen. Dit is op Pasqualini’s kaart duidelijk te zien. De reden hiervoor moet ge-

|pag. 169|

_________________|__________________

zocht worden in de aanwezigheid van de woonwijk de Hagen.64 [64. Zie voor deze stadsuitbreiding, de bouw van de nieuwe stadsmuur aan de noordzijde van de stad en de sloop van de oude stadsmuren Th. van Mierlo, De verdedigingswerken van Kampen (vóór de 15e eeuwse stadsuitleg): een reconstructie (Kampen 1986) (scriptie R.U.U.); over de noodzaak van de stadsuitbreiding en de reden waarom de Hagen hierin niet werd opgenomen: Chr.J. Kolman, ‘De verstedelijking van Kampen in de late Middel-eeuwen’, Kamper Almanak 1990, 145-177, blz. 150-153.] De uit het midden van de veertiende eeuw daterende Hagenpoort, die centraal op Pasqualini’s kaart staat afgebeeld, werd dan ook niet gesloopt maar in de nieuw gebouwde stadsmuur opgenomen. Wel werd er voor deze poort als extra bescherming een zware ronde toren gebouwd, door Alexander aangegeven met ’den haghen tor’. Poort en toren waren blijkens Pasqualini’s kaart met elkaar verbonden door een stenen brug met sluis over de Burgel, een brug die tevens was voorzien van hoog opgaande zijmuren. Deze situatie wordt niet alleen bevestigd door aanwijzingen in archiefbronnen, maar is ook weergegeven op de topografisch zeer betrouwbare plattegrond van Kampen die in 1598 werd vervaardigd door Paulus Utenwael. De monding van de stadsgracht, die dienst deed als haven, werd vanaf de Hagentoren van de gracht afgesloten door een stenen beer. Met in de monding van de stadsgracht aan de zuidoostzijde van de stad een sluis, kon zo de waterstand in de gracht ook bij laag water in de IJssel op peil gehouden worden.
Vanaf de Hagenbrug was het stadsdeel de Hagen blijkens de kaart bereikbaar via een houten brug. Interpreteren we de door Pasqualini weergegeven situatie goed, dan was deze brug aan de stadszijde voorzien van een val. Aan de overzijde bij de Hagen zijn twee schipdelen herkenbaar die bij dreigend gevaar uit de brug gevaren konden worden, zodat de Hagenpoort via de brug onbereikbaar werd. Later zou de houten brug verdwijnen en vervangen worden door een kademuur, waarna de ruimte tussen deze muur en de beer werd gedempt. De kademuur die wel de gebogen vorm van de vroegere brug volgde is niet alleen terug te vinden op de plattegrond van Utenwael, maar was ook nog tot aan de demping van de haven in 1961 als zodanig te herkennen.
Behalve de Hagentoren bevonden zich aan de smalle noordwestzijde van de stad nog twee muurtorens: rechts op Pasqualini’s kaart de ’IJsseltor’ op de hoek van de IJssel en de haven, links van de Hagentoren de ’Morentor’. Beide torens waren evenals de Hagentoren forse ronde torens met een diameter van meer dan tien meter buitenwerks en met muren van ruim twee meter dik, voorzien van schietgaten ten behoeve van het in de torens op te stellen geschut.
Op de kadastrale minuutplannen van circa 1830 is de Hagenpoort ingemeten en zijn tevens de locatie van de IJsseltoren en de Morrentoren te herkennen. Hierdoor kan Pasqualini’s kaart op de kadastrale kaarten worden geprojecteerd. Na vergelijking blijkt niet alleen de nauwkeurigheid van de kaart uit 1543, maar tevens de schaal waarop hij is getekend, namelijk circa 1:500. Deze schaal kon vervolgens bevestigd worden aan de hand van een bewaard gebleven opmeting van de Hagenpoort — die pas in 1893 werd gesloopt — en aan de hand van de in 1986 tijdens grondsaneringswerkzaamheden aangetroffen paalfunderingen van de Morrentoren en de ter weerszijden

Afb. 13. Hagenpoort en Hagentoren te Kampen, a: op de kaart van Pasqualini, 1543 en b: op de stadsplattegrond van Paulus Utenwael, 1598.

eraan grenzende stadsmuur. Ook de paalfunderingen van de poeren waarover de weergang aan de binnenzijde van de stadsmuur liep en die door Pasqualini ook zijn opgetekend, werden ter weerszijden van de Morrentoren teruggevonden. Hun onderlinge afstand — circa zeven meter hart op hart — komt overeen met de door Pasqualini weergegeven afstand, als we uitgaan van schaal 1:500 voor zijn kaart.
Binnen de eind vijftiende-eeuwse ommuring trof Pasqualini in 1543 tussen de Hagenpoort en de IJsseltoren ook nog restanten aan van de oude veertiende-eeuwse ommuring. De muur met daarin nog een kleine ronde muurtoren is op de kaart rechts van de Hagenpoort te zien en werd door Pasqualini in een afwijkende donkergrijze kleur weergegeven. Aan het einde van de muur bevindt zich een zware vierkante hoektoren met een doorsnede van tien meter. Deze toren, de ’Wiltvank’ geheten, deed tot de sloop in 1554 dienst als stadsgevangenis. Mogelijk moet hierin een van de redenen gezocht worden voor het feit dat de toren met het stuk stadsmuur richting Hagenpoort niet, zoals de rest van de middeleeuwse ommuring, na voltooiing van de stadsuitbreiding werd gesloopt.
De oude stadsmuur en de vierkante hoektoren werden door Pasqualini waarschijnlijk in de afwijkende kleur weergegeven omdat beiden plaats dienden te maken voor de door hem voorgestelde geschutswal. Deze

|pag. 170|

_________________|__________________

wal binnen de stadsmuur van de stad en op Pasqualini’s kaart in een lichte kleur aangegeven, stond los van de stadsmuur en werd aan de zijkanten versterkt door stenen muren. Slechts aan de beide uiteinden zou de wal tegen de stadsmuur aangelegd worden in de vorm van een ’plateforme’ achter zowel de Morrentoren als de IJsseltoren. Beide torens bleven wel toegankelijk via waarschijnlijk overwelfde gangen onder de platforms, op de kaart met stippellijnen aangegeven. De wal zou bereikbaar zijn via trappen, die door Pasqualini ter weerszijden van de Hagenpoort zijn getekend. Deze trappen zouden erop kunnen duiden dat de wal slechts voor licht geschut bruikbaar was. Doordat de wal los van de stadsmuur is geprojecteerd, bleef er in Pasqualini’s optiek ruimte voor laag op de grond staand geschut dat onder de weergangbogen kon warden opgesteld. De schietgaten ten behoeve van dit geschut zijn eveneens op de kaart aangegeven. Of deze schietgaten onderdeel uitmaken van Pasqualini’s ontwerp danwel dat zij tot de bestaande situatie behoorden, is niet geheel duidelijk. Ter plaatse van de platformen ontbreken de schietgaten uiteraard omdat de plateaus zich tot tegen de stadsmuur uitstrekken. Aangezien de stadsmuur tussen Morrentoren en Hagentoren vlak langs de buitenzijde van de vroegere stadsgracht de Burgel liep, situeerde Pasqualini de wal ter linkerzijde van de Hagenpoort aan de binnenzijde van de Burgel, om hem vervolgens met een hoek van 45° ten opzichte van de Burgel af te laten buigen naar het platform achter de Morrentoren.
Zoals eerder vermeld, werd Pasqualini’s ontwerp voor een los van de stadsmuur liggende geschutswal in de stad nooit gerealiseerd. Daaraan is het waarschijnlijk ook te danken dat de kaart bewaard is gebleven. Immers, bij uitvoering van het voorstel zou het ontwerp van Pasqualini zeker tijdens de werkzaamheden gebruikt zijn geweest en dit ongetwijfeld niet ongeschonden hebben overleefd. De veertiende-eeuwse stadsmuur en de Wiltvank die voor de wal plaats hadden moeten maken werden pas in respectievelijk 1552 en 1554 gesloopt.65 [65. G.A.K., Oud Archief, inv. nr. 428, achterin onder ‘Onkosten van arbeitsloen int lange gescreven, gedaen an die Welle ’t maken van die Isselltoeren en die Haagenpoerte hent ant kleine poertken. Ende voerts van die haeve ende den Olden Wiltfanck neer toe breecken ende den nyen toe maecken, geschiet int jaar 1500 vier ende vijfftich’; de muur met de kleine ronde toren werd reeds in 1552 gesloopt: Oud-Archief, inv. nr. 426 onder ‘Betaelt en Allerleye Onzeecker Onraedt’, respectievelijk ‘Leyendeckers’, ‘Thimmerluden’, ‘Messelers’; in 1984 werd tijdens sloopwerkzaamheden het fundament teruggevonden van een deel van de oude middeleeuwse stadsmuur met daarin een ronde toren, die vanaf de vierkante hoektoren langs de IJssel liep en oorspronkelijk dus heeft aangesloten op het door Pasqualini weergegeven en in 1552/1554 gesloopte muurdeel.] Het vermoeden bestaat dat deze sloop in de eerste plaats heeft plaatsgevonden om de daarbij vrijkomende stenen te kunnen gebruiken ten behoeve van de kademuren van de haven en van een deel van de kade langs de IJssel (deze werden in 1554 vernieuwd). Eerst toen raakte de stad geïnteresseerd in de kaart van Alexander Pasqualini.

De kaart voor Grave

De plattegrond die Pasqualini in 1541 maakte van het kasteel te Grave en de direkte omgeving is wat betreft nauwkeurigheid vergelijkbaar met de Kamper kaart. Het heeft als afmeting 42 x 86,5 cm. Bovenaan de kaart is in het midden een extra stuk papier gelijmd (27,5 x 30 cm) waarop de tekening iets doorloopt.66 [66. Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaarten en plannen in handschrift, inv. nr. 2686. Met dank aan de heer drs. Ch. van den Heuvel die mij wees op de mogelijke aanwezigheid van deze kaart te Brussel.] Overeenkomstig de kaart van Kampen, is deze kaart getekend in inkt en ingekleurd: rood voor het muurwerk, groen voor de wallen en tuinen, blauw voor het water. Op de dorsozijde is de kaart omschreven als ’Patron van den fortificatien van Grave’. De bijschriften op de voorzijde zijn in de Franse taal. Er van uitgaande dat Pasqualini de plattegrond gemaakt kan hebben in opdracht van Maximiliaan van Egmond, is dit niet vreemd, gezien de eerdere constatering dat hij met Maximiliaan in het Frans correspondeerde.
Net als bij de kaart van Kampen, heeft Pasqualini de plattegrond van het Graafse kasteel voorzien van zijn monogram ALP, in dit geval geflankeerd door het jaartal 1541. Het is derhalve vervaardigd kort na beeindiging van de grote bouwcampagne die tussen 1515 en 1541 bij het kasteel van Grave heeft

Afb. 14. Negentiende-eeuwse copie van de plattegrond van het Graafse kasteel, in 1541 vervaardigd door Alexander Pasqualini (Rijksarchief in Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch).

|pag. 171|

_________________|__________________

plaatsgevonden. De kaart toont het eindresultaat van deze campagne.
Van deze zich te Brussel bevindende kaart wordt in het Rijksarchief in Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch een 19de-eeuwse copie bewaard. Deze is afkomstig uit de collectie Cuypers van Veld hoven en vermoedelijk gemaakt in opdracht van A.F.G.P. Cuypers (1803-1882), die nagenoeg zijn hele leven wijdde aan het verrichten van onderzoek naar en het verzamelen van originele archiefstukken of copieen ervan met betrekking tot de geschiedenis van Noord-Brabant.67 [67. Rijksarchief in Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch, stamnr. 2463; zie met betrekking tot de collectie Cuypers van Velthoven: Th.F. van Litsenburg en G.C.M. van Dijck, Inventaris van de collectie Cuypers van Veldhoven 1320-1870, Rijksarchief in Noord-Brabant, inventarisreeks nr. 22 (’s-Hertogenbosch 1978).]
De copie is vervaardigd op transparant papier en maten, kleuren en verdere details zijn geheel overeenkomstig de originele plattegrond. Slechts het opschrift op de dorsozijde van het origineel is bij de copie links boven de plattegrond geplaatst.
De door Pasqualini vervaardigde plattegrond van het Graafse kasteel geeft alle bebouwing van het kasteelterrein weer. Van verschillende gebouwen en terreinen wordt de functie aangegeven, zoals onder meer ’vieille galerie’, ’nouvelle galerie’, ’sale’ (grote zaal), ’cuysine’ (keuken) en ’brasserie’ (brouwerij). Op basis van deze plattegrond heeft Boekwijt met behulp van ander beeldmateriaal en informatie uit schriftelijke bronnen een reconstructie trachten te maken van het kasteel.68 [68. Boekwijt, ‘Het kasteel van Grave’, blz. 142 + 145-146.]
Behalve de kasteelbebouwing toont de plattegrond ons ook de directe omgeving van het kasteel en de ligging van het complex ten opzichte van de stadswal van Grave. Ter hoogte van het kasteel bevinden zich enkele geschutswallen in de stadsgracht. Vanaf het kasteelcomplex zelf staan de beide eerder genoemde galerijen in verbinding met de Graafse vestingwerken. De ’oude galerij’, links van het kasteelcomplex, sluit aan op de Busmeesterstoren die opgenomen is in de stadsmuur. De ’nieuwe galerij’, rechts van het kasteelterrein, komt uit bij de toren op de Begijnenwal, waarop zich blijkens de plattegrond uit 1541 géén stadsmuur zou hebben bevonden. Tussen beide torens komen stadsmuur en wal samen bij de Middelwachterstoren. Ter hoogte van deze toren is op de kaart, met dezelfde inkt als gebruikt voor de rest van de kaart, een ontwerp aangebracht voor een nieuwe stadsmuur met weergang op bogen, met op de hoek een zware ronde toren. De bestaande situatie in deze hoek was door het schuin weglopen van de stadsmuur naar de Middelwachterstoren verdedigingstechnisch zeker niet optimaal te noemen.
Tussen 1542 en 1545 werd er ter weerszijden van genoemde toren dan ook een nieuwe wal met een bredere gracht aangelegd.
Aan de hand van de bewaard gebleven rekening kan men een vrij goede indruk krijgen van de aard van de werkzaamheden.69 [69. Zie noot 22a.]
Hieruit blijkt dat deze niet overeenkomt met het ingetekende ontwerp op de uit 1541 daterende kaart. Wel blijkt uit de rekening Pasqualini’s (mogelijk bescheiden) betrokkenheid bij de werkzaamheden. Hij werd immers ter visitatie naar Grave geroepen.

Geheel rechts op de plattegrond is in een duidelijk afwijkende inkt nog een vijfhoekig bastion ingetekend. Hieromtrent zijn geen verdere aanwijzingen gevonden.

Nawoord

De twee aan Alexander Pasqualini toe te schrijven kaarten, de plattegrond van het kasteel en omgeving te Grave uit 1541 en het ontwerp voor een geschutswal bij de Hagenpoort te Kampen uit 1543, zijn in meerdere opzichten van belang.
Niet alleen zijn het de enige twee kaarten die ons van de hand van Pasqualini bekend zijn, maar ze geven ook een goede indruk van de wijze waarop Pasqualini te werk ging. ’Patroenen’ die Alexander blijkens schriftelijke bronnen ook heeft gemaakt voor steden als Amsterdam, ’s-Hertogenbosch en Middelburg, zullen ongetwijfeld gekenmerkt zijn geweest door eenzelfde gedetailleerdheid.
Bovendien zijn beide kaarten in hun soort zeker voor de eerste helft van de zestiende eeuw bijzonder te noemen en verdienen daarmee minstens de aandacht die tot op heden wel is besteed aan de bijzondere reeks bewaard gebleven en aan Rombout Keldermans toe te schrijven ontwerpen uit de jaren 1524-1531, betreffende kasteelfortificaties en verschillende vestingwerken.70 [70. Zie o.a. Leys, ‘Invloed Keldermans op kasteel-fortificaties’, passim en H.L. Janssen, ‘De fortificaties van Ter Eem 1528-1553 en het ontwerp van Rombout Keldermans, T.J. Hoekstra e.a., red., Liber Castellorum. 40 variaties op het thema kasteel (Zutphen 1981), 302-318.]
En misschien vormt de toeschrijving van beide kaarten aan Alexander Pasqualini wel het begin van een hernieuwde aandacht voor deze ltaliaanse architect, met als resultaat het bekend worden van meer nieuwe feiten over zijn werk in ons land.

Literatuur betreffende de architectenfamilie Pasqualini

Adelmeier, E., ‘Die Hofbaumeister der letzten Klever Herzöge. Jülich – glanzvoller Mittelpunkt italienischer Renaissance am Rhein’, Heimatkalender für das Klever Land 18 (1968), 103-108.

Beelaerts van Blokland, W.A., ‘Alexander Pasqualini, bouwmeester van het kasteel te Buren en andere sloten, krijgs- en vestingbouwkundige van naam’, Gelre, Bijdragen en mededeelingen 34 (1931), 155-168.

Eberhardt, J., Jülich Idealstadtanlage der Renaissance. Die Planungen Alessandro Pasqualinis und ihre Verwirklichung (Bonn 1978).

Hardenberg, H.>, ‘Pasqualini, architecte Bolonais, aux Pays-Bas (1530-1548)’, Studi in onore di Riccarde Filangieri vol. II (Napels 1959), 383-395.

Herkenrath, D., ‘Maximilian Pasqualini und seine Familie (1534-1572)’, Rheinische Lebensbilder, Bd. 2 (Dusseldorf 1962), 109-124.

Kastner, D., ‘Johann Pasqualini und die Anfänge der Festung Wesel. Der Bau der Flesgentorbastion in Jahre 1568’. Zeischrift für Festungforschung (Wissenschaftliches Organ der Deutschen Gesellschaft für Festungroschung e.V.) 1986, 5-24.

Labouchère, G.C., ‘Aantekeningen over Alexander Pasqualini en zijn werk’, Oudheidkundig Jaarboek</em?> VII (1938), 7-12.

Land im Mittelpunkt der Mächte. Die Herzogtümer Jülich-Kleve-Berg. Herausgegeben vom Städtisches Museum Haus Koekkoek Kleve und vom Stadtmuseum Düsseldorf (Düsseldorf-Kleve 1984), hieruit:
– Brües, E., ‘Die Baumeisterfamilie Pasqualini – Stand der Forschung’, 297-304;
– Lemmens, G., ‘Die Klever Burg’, 269-290;
– Neumann, H., ‘Die Landesfestung und Residenz Jülich – Eine Skizze’, 314-326;
– Schürmann, S., ‘Die landesherrliche Burg, das späteres kurfürstliche Schloss zu Düsseldorf’, 291-296;
– Spöhr, E., ‘Die Festung Düsseldorf’, 305-313.

Lau, Fr., ‘Die Architectenfamilie Pasqualini’, Düsseldorfer Jahrbuch 34 (1920-1924) (1925), 96-137.

Schmeddinghoff, A., ‘Beiträge zur Geschichte der Familie von Pasqualini’, Westfälische Zeitschrift 93 (1937), 1-38.

Sprang, M.E.H.J. van, Alessandro Pasqualini (1493-1544) architect en vestingbouwkundige (Delft 1985; scriptie TH Delft).

Wolff-Metternich, F., ‘Alexander Pasqualini, ein Baumeister aus Bologna, und die Anfänge der Renaissance im Niederrhein’, Historisches Jahrbuch der Görres Gesellschaft 72 (1953), 332-348.

|pag. 172|

_________________|__________________

Noten

Noten op pag. 173 en 174 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

De auteur dankt op deze plaats al diegenen die hem op welke wijze dan ook van advies gediend hebben bij het tot stand komen van deze bijdrage, in het bijzonder prof. dr. ing. J. Eberhardt (Duitsland), drs. Charles van den Heuvel (Italie), de medewerkers van het gemeentearchief Kampen en de redactie Bulletin KNOB.

– Mierlo, Th.M. van (1991) Alexander Pasqualini (1493-1559) architect en vestingbouwkundige. Bulletin KNOB, 90 (5), 157-174.

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.