In het vorige deel van ons Archief (XXVI: 322 v.v.) publiceerde ik een oorkonde van bisschop Floris van Wevelinkhoven, ten jare 1387, waarbij de stichting van het klooster der Reguliere Kanunniken te Windesheim wordt goedgekeurd enz. Zij was ontleend aan een afschrift op papier (begin 17e eeuw), uit het familie-archief van het geslacht Schimmelpenninck van der Oye te Utrecht. Dit afschrift wordt omsloten met een strook, waarop ook vermeld staat: de »verkiezing van gen. Albert van Wijnbergen, zoon van Willem Judicis Velaviae tot Abt, met de confirmatie van den bisschop 1391”.
Het laatst vermelde document was, zooals Z.Exc. de Commissaris der Koningin in de provincie Utrecht, mr. baron Schimmelpenninck van der Oye van Nyenbeek, de goedheid had mij persoonlijk mede te deelen, toen niet meer in zijn familie-archief aanwezig. Doch iets later kwam het nog te voorschijn, en kreeg ik even welwillend verlof, om het openbaar te maken.
Bij de publicatie van het vorige stuk werd reeds twijfel geopperd omtrent de echtheid der oorspronkelijke oorkonde, die verloren ging. Ik voegde er evenwel bij: »m.i. zonder genoegzamen grond.”
Thans echter zie ik mij genoopt, de volle rechtma-
|pag. 304|
tigheid van dien twijfel te erkennen. De onechtheid toch der twee hier volgende documenten is aan geen twijfel onderhevig en maakt ook de authenticiteit van het andere minstens zeer verdacht. Al de drie stukken zijn op dezelfde soort papier, ofschoon door verschillende handen, geschreven en hebben blijkbaar dezelfde herkomst.
Welnu, de twee hier volgende stukken laten aan hun onechtheid geen twijfel over. De 14° eeuwsche oorkondenstijl luidt geheel anders dan hier gebezigd wordt. Verschillende (door mij gecursiveerde) uitdrukkingen verraden een sterk-humanistischen naklank, die wijst op een vervaardiging in de 16e of 17e eeuw.
Ook andere termen, als abbatem voor een klooster van Augustijner-koorheeren (nog a fortiori van Augustinessen!), die er geen abt op nahielden; als vicar., die aan de Apostolische Vicarissen der 17e eeuw doet denken en bij onze middeleeuwsche bisschoppen totaal onbekend was; de onjuiste dagteekening, waardoor de akte der verkiezing op 26 Augustus (zoogenaamd tien dagen na het feest van den H. Augustinus!) en de bisschoppelijke bevestigingsoorkonde op den genoemden feestdag-zelf (28 Augustus) wordt uitgevaardigd; eindelijk de niet minder onnoozele flater, die paus Urbanus VI († 15 October 1389) nog in 1391 laat regeeren, — al zulke kenteekenen bestempelen deze afschriften ontwijfelbaar tot een domme vervalsching van lateren tijd.
De onechte stukken luiden als volgt:
1391, Augustus 26.
Akte der verkiezing van Albert van Wijnbergen tot abt van het klooster der Augustijner-orde te Harderwijk.
Anno Domini millesimo trecentesimo nonagesimo primo, vicesima et sexta die mensis Augusti, postque decem dies natalis sancti patris
|pag. 305|
nostri Augustini, prior Johannes ab Heusden fratresque nostri in Windesem numerum adimplentes post Missarum solemnia in domo capituli congregati par (sic) viam scrutinii unanimiter et concorditer elegerunt in abbatem monasterii religiosarum (sic) 1 ) nobilium ordinis sancti Augustini in civitate Hardervicena erecti nobilem et religiosum fratrem nostrum Albertum a Winbergen filium Wilhelmi Judicis Velaviae, virum Deo et hominibus dilectum, naturalibus et spiritualibus donis multifarie insignitum, idcirco humiliter deprecantes reverendissimum et venerabilem dominum Trajectensem, ut electionem praedictam approbatione et confirmatione sua dignetur.
Johannes ab Heusden prior.
1391, Augustus 28.
Bevestiging dezer keuze door Floris van Wevelinkhoven, bisschop van Utrecht.
Viso a me praedicto electionis decreto eoque diligenter examinato omnia et legitime peracta sentio ideoque electionem ratificans, cumque in proclamationibus terminis constitutis nullus venit contradictor, attenta personae electae idoneitate ipsum in abbatem auctoritate mea confirmo, omnem in temporalibus rebus ac personis monasterii curam sibi committens et animam suam sibi recommendans, ut moris est praelatis. Dabam in diocese nostra Trajectensi, anno millesimo trecentesimo nonagesimo primo, ipso natali sancti Augustini.
Florentius episcopus ïrajectensis a vicar. st.
papae Urbani Sexti.
Wat tot die knoeierij aanleiding mag hebben gegeven? Misschien geeft onderstaand briefje hier eenig licht. Het bevindt zich op een losse papierstrook bij de onderhavige afschriften.
HoochEdelmogende Gestrenge Heer,
Gelik gisteren mondlich verclaert hebbe, so bevijnde oock niet anders als dat het clooster Windesheijm is gelegen bij Swolle ende
|pag. 306|
heeft gehoordt aende Canoniken Regulier van ordre van St. Augustijn, welcker congregatie aller cloosters wordt genoemt capitulum Windeshemiense, daervan de Generael woondt tot Torn(?) int’ clooster van St. Marten. Ende t’ clooster van Windesheijm is gebout a° 1386, volgens Slichtenhorst fol. 163 in fine. Int’ selve heeft gewoont Thomas a Kempis ende is aldaer zijn lichaam gevonden ende opgegraven door den Cheurfurst van Coln inden Franschen oorlog.
HoochEd. ende Gestr. onderdanichste dr.
CORN. VAN STEENTER.
De opgraving van Thomas a Kempis’ gebeente, door den Keulschen keurvorst, geschiedde in 1672, en de herinnering aan dit feit bewijst, dat de onderhavige stukken op hun vroegst tegen het einde der 17e eeuw zijn ontstaan. Corn. van Steenter, die Slichtenhorst 2 ) citeert, zal als dilettant in locale geschiedvorsching door een HoogEdelmogende zijn geraadpleegd over de geschiedenis van het klooster Windesheim en wellicht bij die gelegenheid, om zijn gebrekkige kennis wat op te smukken, een drietal oude oorkonden dienaangaande hebben … nagemaakt.
Vermoedelijk hebben deze nagemaakte stukken een plaats gevonden in het familie-archief van een adellijk geslacht op de Veluwe, dat zich met Albert van Wijnbergen geparenteerd achtte. En zoo kunnen ze in het bezit van den tegenwoordigen eigenaar geraakt zijn.
Onze dankbaarheid voor de hoffelijke tegemoetkoming, die ze ter publicatie beschikbaar stelde, blijft er desniettemin even groot o.m.
DR. G. BROM.
_______
– Brom, G. (1901) Vervalschte oorkonden over het klooster te Windesheim. Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 27, (2e aflevering), 303-306.