De Greente te Genemuiden

DE GREENTE TE GENEMUIDEN.
 

     Vele marken zijn in de Zuiderzee verzwolgen; zelfs Urk was eenmaal eene marke, en te vergeefs zou men naar de oorzaak vorschen, welke van de Wezer af de Saxische stammen al verder en verder voortgestuwd heeft, om zich ten laatste in de zwampen en moergronden te vestigen, die het oude meir van Flevo omgaven.
     Een gedeelte dier voorttrekkende bevolking sloeg zich neder op een ril, waarop thans Genemuiden staat, te midden van een onafgrensbaar broekland, en stelde er eene marke in.
     Wij willen ons niet ophouden bij de droomerijen van ALTING, alsof hier VELLEDA hare orakels uit haren houten toren gegeven zoude hebben; evenmin zullen wij ons verdiepen in den naams-oorsprong van Genemuiden, in de volksspraak Gennemude. Misschien was het een gedeelte der bevolking van de Buurschap Genne over water, die zich hier kwam vestigen, en naar Saxische wijze den naam daarvan medebragt.
     Even als uit de marken van Deventer en Zwolle de steden van dien naam ontstaan zijn, zoo ook Genemuiden.
     Over de marken oefende de Lands Hoogheid geen gezag uit, en beproefde zij zulks al soms in ons gewest, faalde zij daarin.
De goedsheeren of erfgenamen waren de eigenaren der markegronden naar het getal hunner waren, en bestuurden onderling de marke volgens oude herkomsten en keuren, die zij zelven maakten (1 [1. Zie uit de nieuwere letterkunde over het Markwezen: Het oude regt en huishoudelijk Bestuur der Marke Woolde, door Mr. B.W.A.E. Baron Sloet in de Overijss. Alm. voor Oudh. en Lett. voor 1838 en Marken op de Veluwe, alsmede de regten en gewoonten, der Hertmermarkt in de Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde, deel I en IV, beide door Mr. L.A.J.W. Baron Sloet en GRIMM, Deutsche Rechts-Alterthümer.])

|pag. 22|

     Eeuwen, voor dat er sprake was van eene stad Genemuiden, bestond de marke, welke eerst in 1275 door den Utrechtschen Bisschop JAN VAN NASSAU tot eene stad verheven werd. Deze Bisschop, welke nimmer door den Paus bevestigd was, had de kasteelen van Vredeland en Montfoord verpand en was volgens het chronicon auctius van BEKA verladen in grooter scout, (schuld) tegens vele woekenaers. De Genemuiders verkregen waarschijnlijk hun stadsregt voor geld, want welke andere reden kon er voor bestaan, om dit geringe vlek tot eene stad te verheffen?

     De giftbrief luidt:

     A°.                    Uit het boek van Copyen van Privilegiën der
                                        Stad Genemuiden.

Kopij.
     Johan by der ghenade Gods elect tutrecht. alle de ghene die dese teghenwoerdige scrifte sullen sien, heyl vrentlike gruete ende de waerheyt te kennen. Een yegelicke, bysonder ende alle moten weten ende kennen. Dat wy by rade onser Prelaten en geloefsamen dat darp gheheten Genemuden onser kerke toehorende, ghevryet hebben. makende daer van een vrye Stat, Ende alle vryheit, de Deventer, Zwolle ende andere Sallandsche Steden van ons ende van onse voervaderen hebben vercreghen ende holden, de verlenen wy ende gheven ganslick der voers. Stad ende alle oren Burgheren, Ende op dat hem hyer naemaels op de vryheyt van ons verleent ende ghegeven. van onse nacomelingen ghien questie verwecket en worde, soe heb wy hem ghegheven desen teghenwoerdighen breef in een ghetuygh ende vestenisse mit onse zegel ende mit zegelen der Steden deer van Deventer en Zwolle. ende Henrics van Borclo, Arnts van Almlo, Volraets van der Kuinre. ende Frederics Reding der Ridderen. Zweder van Voerst, Wilm van Buchorst onser geloefsamen ghevestet ghemaket ende ghegheven by Zwolle In den jaer ons heren dusent, twee hondert ende viven tsoventich op sunto Ponciaens dach martelars.

|pag. 23|

     Dat Genemuiden vroeger eene marke was, lijdt geen twijfel; trouwens alles was marke, maar in het stadsboek op perkament, waarvan de aanhef luidt: In den jaere onss heren MCCCLXXVI op sante Peters dach, die men heet ad Cathedram (2 [2. Op St. Petri ad cathedram werden meestal de markevergaderingen gehouden; ad cathedram, beduidt het tijdstip, dat volgens de R. Catholijke kerk Petrus den stoel van Antiochie naar Rome zou overgebragt hebben.]), soe hebbē we scepenē ēn raedt myttonsser Meente ghesad ēn gewille koert, leest men op bl: It waer sake, dat de scepenē twie zworen setten in onsser stad marke weg hen to schuttene e se waar schattende, die hem die schattinge name, dat were der stat 1 pond ēn den zworen Vorss: V pond, also menich hovet als daar is bovē die scharen, also menich pond der stad e so menighe V pond den zworen ten si by oerlove der zworen voorss, dat se die schattinghe nemen. Hier vindt men alzoo gewag van de stads marke, van scharen en gezworene schutters; geheel de marken-inrigting, ofschoon de marke opgehouden had. Genemuiden was thans van den regtsdwang des bisschoppelijken ambtmans, drost of schout ontslagen, en erlangde eene eigene regering, bestaande uit 8 gemeenslieden, 8 raden en 8 burgemeesters, van welke laatste 4 schepenen waren, tevens thesauriers, wordende door een secretaris bediend. De erfgenamen of goedsheeren werden later onderscheiden van de andere burgers, door de benaming van grootburgers, die de eerste grondbezitters waren. Bij de verheffing van de plaats tot eene stad, ging het markebestuur in het stadsbestuur over en werd door dezelfde klasse der oude gewaarden uitgeoefend. Zoo leest men in het stadboek: »Op Sact Mathias dag hebben schepenen ende raedt myt der gezworen meenthe eendrachtlicken gewilkoert, dat neymant en sal op die meenthe ofte greent schaeren enyghe beesten, die hem nyet to en behoeren by verlues des biesten en syn burgherschap. Volgens hetzelfde stadboek mogt niemand meer dan vier varkens op de meente hebben, gekramd op een breuk van vijf pond voor ieder

|pag. 24|

varken; men mogt twee varkens opscharen voor een schaap. De visscherij was ook aan het waarschap verbonden, want die onghewaerde visscher sal syne burgerschap verliesen.
     Het kleine burgerschap was gemakkelijk te verkrijgen, want het gaf geene bijzondere regten op de bezittingen van de oude gemeenschap. Een jaar inwoning werd vereischt, en dan stond het aan de gemeene schepenen en raad om hem als burger aan te nemen; doch hij moest daarvoor doen, als regt is de stat ende de kerken.
     De grootburgers oefenden alleen het burgerlijk bestuur uit, aan wie ook het oppertoezigt over de zaken der marke verbleef. De eigenlijke marke was een gemeenschappelijk groenland, thans groot ongeveer 150 bunder en vertegenwoordigende het bunder, tegen ƒ 2000 gerekend, eene waarde van drie tonnen gouds. Oorspronkelijk was de greente, zoo als dit groenland genaamd werd, veel kleiner, maar is allengs door aanwas van de rivier en door aankoop van eigenaren tot de tegenwoordige grootte gekomen. Zij staat kadastraal ter name van de Groothurgerij. Maar anders was het met den eigendom en het gebruik. Hierop kon trouwens ook geen inbreuk gemaakt worden, het nieuwe stadsregt wierp de verkregene regten van de leden der gemeenschap niet omver.
De van ouds geregtigde markegenooten, nu grootburgers, bleven de eigenaren van de greente; zij werd daarna collective meente genaamd. Deze markegronden bleven afgezonderd van de andere grondbezittingen der stad, en ofschoon wel staande onder het bijzonder beheer van de vier tijdelijke schepenen, bleef dit toch steeds afzonderlijk. De lusten en lasten der meente werden nimmer met andere stadsontvangsten en uitgaven vermengd, maar integendeel ten scherpste daarvan gescheiden. Zoo vindt men b.v. in de boeken van de verantwoording en rekening, dat de stad Genemuiden aan de meente opvolgende gelden heeft geleend of op rente gedaan: in 1730 ƒ 26 en 11 st. in 1744 ƒ 216, in 1748 ƒ 500, in 1754 ƒ 100, in 1757 ƒ 410, in 1769 ƒ 3000.
Zelfs in 1805 had de stad van de meente nog eene rentegevende

|pag. 25|

schuld te vorderen. — Toen in 1726 EVERT VAN DER LINDE als administrateur van de meente te goed had ƒ 3207,6 st. en 8 p., verkreeg hij eenen rentebrief van ƒ 2600 ten laste der meente, maar onder waarborg van de stad. Uit een stuk van 20 Maart 1727 blijkt, dat schepenen, raden en gezworene gemeente verklaren het achterste stads meeland aan de meente te hebben verkocht voor eene som van ƒ 350, welke som door de meente aan de stad zoude worden verrent met tot 5 pCt. jaarlijks.
Door de van ouds geërfden of grootburgers, die in 1704 als een ligchaam op zich zelven worden genoemd, en die jaarlijks daartoe werden opgeroepen, werden wel de vier schepenen aangesteld, om het beheer te hebben, doch hieruit blijkt, dat het regt van de grootburgers uitging, en niet van de stads-regering en dat de grootburgers als de ware, uitsluitende eigenaars der meente-weide werden aangemerkt, even als alle andere grondbezitters in de marken, hoewel daarover later burgerlijke gemeenten zijn opgerigt.
     Als een bewijs, hoe de stadsregering uit de grootburgerij ontsproot, kan ook dienen, dat op den zoogenaamden keurdag (22 Febr.) door het lot werd beslist, en wel door het trekken van twee gouden en zes zilveren boonen, welke van de 8 leden der gezworene gemeente de magistraatskeuze zouden doen. De grootburgers waren alzoo feitelijk en regtens in het volle bezit en eigendom der meente. Bij wijze van gunst verleenden zij soms het weideregt aan den predikant, secretaris en andere stedelijke officianten, zonder daartoe vergunning van het stadsbestuur te vragen. Het grootburgerschap werd verkregen door het gewone erfregt, doch ook door aankoop en alzoo titulo oneroso.
     Geschillen over het opscharen tusschen de opzieners der meente en het stedelijk bestuur werden door ridderschap en steden, als tusschen twee verschillende partijen, beslist, waartoe betrekkelijk is eene resolutie van dat collegie van 20 Mei 1725.
     Verders blijkt uit een geschreven boek van de opmeting van den polder van Mastenbroek van de 14de eeuw, dat toen reeds de

|pag. 26|

stad Genemuiden en hare burgerij of meente als twee afzonderlijke ligchamen genoemd worden. Hierbij wordt aan de meente toebedeeld de Weteringhe van JAN VAN DEN CAMPLANDE kent an die sluysse en daer sall elcher mergen hebben 1111 roeden.
     Nu brak in 1795 de staatsomwenteling uit, waarvan de beginselen niet meer medebragten om de stedelijke besturen alleen en uitsluitend uit de gezworene gemeente of grootburgerij te kiezen, als geheel strijdig met het denkbeeld van vrijheid en gelijkheid; het was nu de mensch en niet meer de grond, die de hoedanigheid van burger zoude geven; daarmede moest ook het beheer der gemeenteweiden van wege de grootburgerlijke magistratuur over het individueel gemeenschappelijk eigendom regtens ophouden, doch het eigendomsregt zelf bleef ongekrenkt en veranderde niet van natuur. Waar dit niet geschiedde, moet men dit aan de verwarring der tijden en de oude sleur toeschrijven, waardoor toch nooit inbreuk op den eigendom gemaakt en des noods alleen een regt op beheer kon verkregen worden, als namelijk de aard van dusdanig regt medebrengt, dat het door verjaring verkregen kan worden. De provisionele representanten van het vrije volk te Genemuiden lieten dan ook de regten van de grootburgers ongeschonden. Wel werd in dat jaar nog de rekening, afgelegd aan de provisionele representanten en de administratie der burgermeente, aan eene commissie onder den titel van Gecommitteerden tot het waarnemen der meente opgedragen; doch deze maatregel was geheel tijdelijk en reeds op den 5 Februarij werden er opzieners uit de grootburgers benoemd en de rekening afgelegd in tegenwoordigheid en ten overstaan van de geregtigde burgers, terwijl de opvolgende gemeentebesturen zich zorgvuldig van alle inzage hebben onthouden. In 1811 geschiedde de rekening voor de burgerij, in 1814 ter vergadering van de presente stemgeregtigden, en zulks heeft tot heden onafgebroken voortgeduurd.
     Noch in de oudste noch in de laatste tijden hebben ooit de overige ingezetenen eenig regt op de greente uitgeoefend, en

|pag. 27|

niemand betwijfelde ooit het eigendomsregt daarop van de grootburgers.
     Een opmerkelijk voorval greep er in 1819 ten opzigt van het weideregt der greente plaats. Iemand, met eene burgerdochter uit Genemuiden gehuwd, maar buiten de stad wonende in een schoutambt, dat door een Koninklijk Besluit onder de burgerlijke gemeente gebragt was, beweerde voor zich het weideregt, maar dat hem de opzieners der meente ontzeiden. Hij vervoegde zich toen bij de Gedeputeerde Staten der provincie, welke zich de zaak, alsof zij van eenen bloot administratieven aard ware, aantrokken, en hoewel zij bij resolutie van 22 Junij 1819 in voorloopige regtskundige beschouwingen traden, beslisten zij niettemin ten gunste van den rekwestrant op gronden eener vermeende billijkheid; immers het werd billijk geacht, dat ingezetenen, die nu tot dezelfde gemeenten behoorden en gelijke lasten droegen, ook dezelfde voordeelen genoten. Het beginsel was juist, maar de toepassing riekte naar communismus, omdat men op deze wijze een bijzonder eigendom tot een algemeen eigendom maakte. Zoo ver waren de patriotten niet gegaan. Deze beslissing schokte te meer de algemeene denkwijze in de plaats zelve, daar de gemeenteraad geheel het gevoelen van de opzieners der meente deelde; doch Gedeputeerde Staten lieten het hierbij niet. Zij schreven het gemeente-bestuur van Genemuiden aan, om de administratie van de burgerweide terug te brengen, zoo als het heette, onder het beheer van het plaatselijk bestuur, zonder er op te letten, dat het vroeger plaatselijk bestuur alleen uit zulke leden zamengesteld geweest was, welke geregtigden tot de greente waren. De opzieners der meente werden alzoo gedwongen om op den 29 December 1819 daarvan de administratie aan het Plaatselijk Bestuur over te dragen; zij konden echter in deze schennis van den eigendom niet berusten, maar beriepen zich, in naam der grootburgerij, op den Koning. Hierop volgde een Koninklijk Besluit, waarbij werd goedgevonden en verstaan, dat aan Gedeputeerde Staten van Overijssel zal worden te kennen

|pag. 28|

gegeven, dat de onderhavige zaak zal worden beschouwd als eene eigendomskwestie, die niet dan door den regter kan worden beslist, en dat dus in dezen zal behooren te worden afgewacht de uitslag van zoodanige actie als het Plaatselijk Bestuur of de verdere ingezetenen van Genemuiden zouden mogen institueren, om hun regt deswege te doen gelden, terwijl aan de door Gedeputeerde Staten genomen dispositiën geen gevolg behoort te worden gegeven en bijaldien zulks reeds onverhoopt mogt zijn geschied, Gedeputeerde Staten zouden moeten zorg dragen, dat de administratie van gemelde weide ten spoedigste bij de opzieners derzelve worde terug gebragt. Ten gevolge van dit besluit heeft dan ook de teruggave der burgerweide aan de grootburgerij, welke naain de geregtigden uit den sleur behouden hebben, door het gemeente-bestuur van Genemuiden op 28 April 1820 plaats gevonden.
     Op den 1sten Februarij 1839 is door de geregtigde burgers een nieuw reglement goedgekeurd en vastgesteld, wat nog in werking is. Wij zullen hier in geen onderzoek treden, in hoever de greente een zedelijk ligchaam volgens de bepaling van ons hedendaagsche burgerlijk wetboek uitmaakt dan wel een bloot gemeenschappelijk eigendom (codominium). Ook uit dit oogpunt kunnen de geregtigden reglementen over hun beheer en gebruik maken. Sinds het Koninklijk Besluit van 11 April 1820 hebben de grootburgers of liever de van ouds geregtigden der greente geene aanvallen op hun eigendomsregt meer te verduren gehad; zij hebben alzoo sinds dien tijd het onbespierd gebruik daarvan gehad.
     Uit een oeconomisch oogpunt blijkt ook evenwel hier, dat dergelijke gemeenschappelijke bezittingen den rijkdom een er plaats niet bevorderen; Genemuiden bezit bovendien als stad zeer aanzienlijke landerijen; doch de welvaart der ingezetenen hield geen gelijken tred met die der stad; de doode hand verlamt doorgaans de levende hand; maar hoe dit zijn moge, de beste oeconomie zal altijd zijn de eerbiediging van het eigendomsregt.

_______
 

____________________________
– Sloet tot Oldhuis, B.W.A.E. (1859) De greente te Genemuiden. Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek, 18 (1ste stuk), 21-28.

Category(s): Genemuiden
Tags: , , , ,

Comments are closed.