|pag. 225|
Zooals bekend is, stuitte het herstel van het Stadhouderlijk gezag, door het ingrijpen van den Koning van Pruissen, hier en daar telkens op verzet. Als een staaltje, dat dit nog lang er na plaats had, vond ik het onderstaande waard ter mededeeling.
,,Verklaaringe van ’t geene voorgevallen is op den 15 December 1788 te Graffers (1 ) door de hieronder gespecificeerde persoonen van het Eerste Battaillon van Zijne Hoogheids Regiment Oranje Stadt en Lande en Oranje Drenthe.
Den sergeant Houtzel, oud 32 jaaren, geboortig van ’t Graafs. Ronkels is op den 15 December 1788 gekoomen in de herberg te Graffers, alwaar de Toorens van Campen uythangen, bij hem hebbende den soldaat Meyndert Huysinga, geboortig van Groningen, oud 22 jaaren, en den tamboer Andries van Dree oud 17 jaaren, geboortig van Groningen, aldaar een soopje hebbende gevraagt. Zijnde naderhand mede daar gekoomen den corporaal Steven Broedelet, oud 30 jaaren, geboortig van Uytrecht, tambour Isak Zuurveen, oud 22 jaaren, geboortig van Groningen, tambour Claes Postman, oud 21 jaaren, geboortig van Groningen. Abrahm Balster soldaat, oud 21 jaaren, geboortig van Groningen, doende uytgeleyde aan een cammeraat, genaamt Andries Haunnink, soldaat in boovengemeld Battaillon, die met een pas na Groningen ging.
Zoodra alle genoemde in die herberg waaren, stonden eenige boeren daar sittende op, waarop den sergeant hen aansprak: Vrinden waarom gaan je weg, gij hoefdt voor
|pag. 226|
ons niet te gaan, wij sullen u geen leet doen, wij begrijpen, dat gij u gelag zoowel verteert en betaelen sullen als wij. Waarop dog de boeren uyt ’t vertrek heengingen en de militaire bij ’t vuur gingen sitten, trekkende den sergeant een Oranje geverfde tabaksbuijl uijt syn sak, waarop stond met letters ,,Prins Willen’’. Waarop den corporaal Broedelet vroeg, of dat nog een Groninger was, seggende den sergeant; Neen ’t is een opregte Prinsman, het is een Gelderse, en hem rond gevende aan ’t geselschap om te stoppen. Hierop werd door de militaire geremarqueert, dat de nog daar synde boeren de hoofden samen staaken, dog sij luij, daar geen erg uijt denkende, bleven bij ’t vuur sitten en singende een Princeliedje, onder welk singen van de militaire sij hoorden, dat op de deel door boeren gesongen werd een liedje van Capelle en daarbij hoorende roepen: ,,Neen verdomt geen Oranje maar Capelle boven’’ met eenig geraas met stooten van stokken, vlegels en andere diergelijke instrumenten op de grond. De militaire dit bemerkende lieten hun cameraat, die op reijs ging, den borrell vullen, en vroegen aan den hospes hoeveel er verteert was, waarop die antwoorde een gulden, dat oogenblikkelijk door haar aan den sergeant gegeven wiert met 3 stuyvers per man, omdat hun op reijs gaande cammeraat vrij soude syn. De sergeant de 21 stuyvers aan den hospes gevende vroeg teffens aan den vrouw voor die overschietende stuyvers wat beschuijt, om den op reys gaande mede te geven in die felle kouw, waarop de vrouw antwoorde: ,,ik heb geen beschuijt’’, waarop toen den corporaal seyde: ,,Vrouw daar staat immers een heel deel beschuijt op dat boufet’’, waarop toen de sergeant seyde: ,,Heb je dat niet over voor een reysend man, wij pretendeeren ’t voor niemendal niet, ’t geen u toekoomd meer als de reeds betaalde stuyver zal u geworden’’. Waarop toen den hospes, omdat de vrouw se niet wilde geven, de beschuijten gaf en den op reys gaande syn weg vervolgde. De overige dronken de reets betaalde janever uijt en wilden
|pag. 227|
na de stadt gaan, waarop de sergeant, die voor aan was, door ses a seeven met vurken daar klaar staande boeren geattacqueerd wierd, waarvan hem eene direct met een vurk in het regter oog stak. Springende en half agter overvallende de sergeant weer terug in huys. Op datzelve moment wierdt den soldaat Huysinga, die bij ’t vuur sat een pijp op te stecken, door den sig noemende knecht van den hospes met den hoed, waar een kleyn Oranjestrikje aansat, onder de neus gedout, met bijvoeginge: ,,daer blixems kind daar heb je Oranje’’. Hem vervolgens aangrijpende en in een glas drukkende, waardoor hij tussen een partij stoelen omverviel. Weeder op willende springen wierd door denselven weder aangegreepen. Op dit moment en niet eerder heeft den sergeant en corporaal om hun leven te souveeren de sabel getrokken.
Den genoemde soldaat Huysinga, weeder aangegrepen, synde, wierd door een tweede boer meede van agter aangetast, hem de couquarde, die met gaarn op den hoed vastgenaayd was, afrukkende, die op het vuur geworpen en daarbij voegende ,,’t Orange moet verbrand worden’’, en geduurig roepende ,,Hoesee Capelle boven’’, waarop gemelde Huysinga onder hun weg sogt te koomen en den sergeant syn stok op greep om sig daar meede te defendeeren, totdat een steek met een vurk door de hand kreeg.
De tambour Claes Postman, niets ter syner defensie hebbende, greep een daar staande melkjuk op en defendeerde sig, totdat een steek met een vurk van onder langs het kakebeen kreeg, waardoor hem het bloed zoodanig uyt de mond liep, dat bijna sprakeloos was.
De soldaat Abraham Balster, meede beesig synde een pyp op te steeken, siende wat er gaande was, vloog syn cammeraat te hulp, totdat een steek met de vurk in de lip kreeg.
De tambour Isak Zuurveen, sig willende souveeren, kreeg in ’t uytgaan van de deur een slag met een stok op ’t hooft en is alsoo ontkoomen, even als den tambour Andries van
|pag. 228|
Dree, die se scheenen om syn jonge jaaren en nog korte tijd van dienst ontsien te hebben.
Geen van deese bovenstaande zeeren manschappen weet meer te noemen als den hospes, den boer, welke kenbaar is aan een houw in de kop, omdat hij voor de tweede maal den sergeant aangreep, en dien korte, dikke boer, die sig noemde de knegt van den hospes, alsmeede een kromme schoenmaker, welke den corporaal met een stuk houd op den arm heeft geslagen.
De overige boeren, meer na hun gissinge dan dertig in ’t getal, zyn bij hun onbekent, wijl geene van hun allen ooyt of immer daar te Graffers geweest is, zoodat haar onmoogelijk is van die luij meer te kennen of te seggen. Dan alleenig nog heeft den soldaat Huijsinga en den tambour Claes Postman gesien, dat de meijd uijt de herberg een kleyn Oranjestrikje voor den grond heeft gesmeeten, vervolgens onder den voet getrapt en op het vuur geworpen, daarby voegende: ,,’t Orange moet verbrand worden’’. Ook bevond sig onder die genoemde troep boeren eene voorsien met een geweer dreygende te schieten.
Al dit boven verhaalde betuijgt den ondergeschrevene thans commandeerende Zijne Hoogheids Eerste Bataillon Orange Stadt ende Lande en Orange Drenthe in sijn tegenwoordigheyd verklaard en naar waarheyd opgesteld te sijn.
Campen, den 22 December 1788.
A. B. H. VAN DONGEN’’.
F. A. HOEFER.
One Response to Naweeën van den Patriottentijd