Omzwervingen van een oud handschrift uit het Windesheimer klooster Albergen

OMZWERVINGEN VAN EEN OUD HANDSCHRIFT UIT HET WINDESHEIMER KLOOSTER ALBERGEN

G.T.Hartong

In mei 1995 verscheen een belangrijk boek voor geïnteresseerden in de Overijsselse kerkgeschiedenis: de kroniek van Johannes van Lochem, prior te Albergen 1520-1525.1 [1. (1520-1525) De kroniek van Johannes van Lochem, prior te Albergen: vertaling en toelichting, uitgave Stichting Heemkunde Albergen/Twente Akademie, (Albergen/Enschede 1995) 524 blz.] Het betreft een vertaling uit het Latijn, met toelichting en uitvoerige inleidingen, van het Registrum prioris inchoatum anno domini millesimo quingentesimo ac vicesimo Circa festum Penthecostes, in 1878 uitgegeven door R.E. Hattink.2 [2. [Hattink, R.E. ed.], Albergensia. Stukken betrekkelijk het Klooster Albergen (Zwolle 1878) 19-372.]
     In de inleidingen wordt uitgebreid ingegaan op de Moderne Devotie en het kloosterleven, de bodemstructuur, de bouw van kerk en klooster, de politieke en militaire gebeurtenissen, de positie en het leven van de boeren, het geld- en muntwezen in die tijd, de ondergang van het klooster, het Latijnse taalgebruik van Johannes van Lochem en, tenslotte, de vertaalproblematiek. Uit het bovenstaande blijkt, dat het handschrift zelf en de lotgevallen ervan in de loop der eeuwen niet of nauwelijks behandeld worden. Slechts wordt vermeld dat het handschrift thans berust in het Rijksarchief in Overijssel te Zwolle, Archief van vergadering en convent te Albergen (vroeger Hoge Raad van Adel). In het archief van de Hoge Raad van Adel was het handschrift ook al aanwezig in 1878 3 [3. Het besluit tot uitgave werd door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis genomen op de vergadering in juni 1872.], toen Hattink het uitgaf. In deze bijdrage wordt gepoogd na te gaan in wiens bezit de kroniek in de loop der eeuwen is geweest en wie deze belangrijke historische bron in het verleden reeds heeft gebruikt.

Oorspronkelijk bevond het handschrift, de autograaf van Johannes van Lochem, zich in het klooster te Albergen; aanvankelijk, van 1405 tot 1447 was dit een fraterhuis van de Broeders des Gemenen Levens, gewijd aan Sint Antonius, maar in 1447 werd het een klooster van reguliere kanunniken van Sint-Augustinus van het kapittel van Windesheim. Het klooster beleefde in de Tachtigjarige Oorlog moeilijke tijden en in 1582 verlieten de laatste regulieren de kloostergebouwen om zich in Oldenzaal in veiligheid te brengen. De toestand van de desolate kloostergebouwen verslechterde snel, de bezittingen werden een makkelijke buit voor rondtrekkende plunderaars

|pag. 141|

_______________↑_______________

en militairen en in 1721 werd besloten tot afbraak van het klooster. In 1672, tijdens de Munsterse bezetting, was het nog kortstondig bewoond geweest door kloosterlingen.4 [4. A.G. Weiler, N. Geimaert, Monasticon Windeshemense, Teil 3: Niederlande (Brussel 1980) 51-72: Albergen.]

Boeken en handschriften uit Albergen

Veel staat er niet vast omtrent de lotgevallen van boeken, handschriften en archiefstukken uit Albergen. Kuiper 5 [5. G.J.M. Kuiper, Huis en klooster St. Antonius te Albergen (zonder plaats zonder jaar = 1962) 110-111.] doet er enkele mededelingen over: “Albergen heeft dus boeken bezeten, maar hoeveel het er zijn geweest en welke, weten we, enkele titels uitgezonderd, helaas niet. Waar zijn deze werken, die eenmaal de librije van het klooster vulden, dan gebleven? Ook dat is momenteel niet te achterhalen. En masse zijn ze uiteindelijk niet aan de Staten overgegaan, want in dat geval zou er zeker melding van gemaakt zijn. Zeer waarschijnlijk hebben de leken die, na het overlijden van de laatste prior, nog op het klooster woonden, van de gelegenheid gebruik gemaakt om handschriften uit de bibliotheek mee te nemen om ze te verkopen of weg te geven, mogelijk om ze als curiosa te bewaren, en zijn er van deze langs allerlei omwegen in verschillende archieven en bibliotheken enkele terecht gekomen. Het merendeel zal echter in particuliere bibliotheken verzeild zijn geraakt of op zolders en in bergkisten van omwonende boeren zijn geborgen en daarna geleidelijk geliquideerd”. Kuiper deelt mee dat hem bijvoorbeeld werd verteld dat een oude meubelmaker, een vijftig jaar geleden, het vuurtje onder zijn lijmpot dagelijks aanmaakte met een paar bladen van oude geschreven handschriften. “Mogen wij pastoor Geerdink 6 [6. J. Geerdink, Eenige bijdragen tot de geschiedenis van het Archidiaconaat en Aartspriesterschap Twenthe (Vianen 1895).] geloven” – zo vervolgt Kuiper zijn relaas – “dan zijn verschillende boeken uit Albergen tot in de negentiende eeuw bewaard gebleven, mogelijk zijn ze er nog, maar we weten niet waar ze zich bevinden”.
     Kuiper: “De veronderstelling, dat een deel der handschriften een onderdak zou gevonden hebben in het klooster te Frenswegen, bleek bij nader onderzoek onjuist.
Men verkeerde in die mening, omdat ook het archief daar tijdelijk bewaard is geweest.7 [7. Kuiper dankt deze informatie aan dr. Ludwig Edel te Quensdorf, die een onderzoek instelde te Straatsburg.] Immers op 19 oktober 1613 was de rentmeester van het klooster Albergen naar Nordhorn vertrokken en had aldaar in het klooster Marienwald alle oude charters en bescheiden bijeengezocht, kortom het gehele oud-archief van het Alberger klooster, in totaal drie kisten vol. Hiermede was hij op 25 oktober in Albergen teruggekeerd”.8 [8. G.J. ter Kuile sr., Twentsche Eigenheimers. Historische schetsen van land en volk tusschen Dinkel en Regge (Almelo 1936) 287. Geciteerd door Kuiper, die zich eveneens baseerde op een mededeling van dr. Ludwig Edel te Quensdorf.]
     Aan Kohl danken we nog de mededeling dat de prior van Frenswegen in 1637 de opdracht kreeg van het Generaal-Kapittel van zijn orde om archiefstukken, handschriften en liturgische gebruiksvoorwerpen uit Albergen, die verspreid waren geraakt, te verzamelen en ze ter hand te stellen van de prior-generaal.9 [9. W. Kohl, Das Bistum Munster, Teil 2: Die Klöster der Augustiner Chorherren (Berlin 1971) 99.] Wat deze

|pag. 142|

_______________↑_______________

zoekactie heeft opgeleverd, is niet bekend. Thans bevindt zich in het Rijksarchief in Overijssel te Zwolle een uitgebreide verzameling archiefstukken uit Albergen.10 [10. Inventaris: J.A. ten Cate, Het archief van vergadering en convent te Albergen (Den Haag 1961) 203 blz.]
     Laten we dan nu terugkeren naar het Registrum prioris, dat uit Albergen via het archief van de Hoge Raad van Adel in het Rijksarchief te Zwolle is beland en waarvan géén afschriften bekend zijn. In het onderstaande wil ik laten zien, wie achtereenvolgens na Albergen (circa 1675) de bezitters en gebruikers van het handschrift zijn geweest. Het zal blijken, dat het Registrum prioris in handen was van vooraanstaande geschiedschrijvers van Overijssel en dat er zelfs al in 1721 plannen waren het uit te geven.

Arnold Moonen

De Overijsselse predikant-dichter-taalkundige-historicus Arnold Moonen 11 [11. J. Lindeboom, Arnold Moonen 1644-1711 (Amsterdam 1958).] (Zwolle 1644 – Deventer 1711) was van 1674 tot eind 1679 predikant te Hardenberg 12 [12. C. Lina, Dichters in Hardenberg, in: Rondom den Herdenbergh 6 (1989), 527-667: Arnold Moonen.] en heeft mogelijk in die periode het nabijgelegen Albergen bezocht. In ieder geval is bekend dat Moonen contacten in Twente had: hij droeg een prekenbundel 13 [13. Stef anus de diaken (Deventer 1696). Bovendien vervaardigde Moonen een huwelijksdicht “Wederbruiloft te Almelo” voor deze Adolf Hendrik van Rechteren en Sofia van Kastel in 1695. Zie A. Moonen, Poëzij (Amsterdam/Utrecht 1700) 153-158; 835-838.] op aan Adolf Hendrik, graaf van Rechteren, heer van Almelo en Vriezenveen en maakte lijkdichten voor een stiftsjuffer te Weerselo en voor de kasteelvrouwe van het Deldense Twickel, Adriane Sofije van Raesfelt.14 [14. “De uitvaert van Mejoffer Hendrika Maria van den Klooster, dochter ter Groote Weede” en “Lykuitvaert van mevrou Adriane Sofye, geborene van Raesfelt, vryvrou van Wassenaer, Obdam, Lage, Twikkelo, etc.”, in: Moonen, Poëzij, 434-437; 864; 153-158; 835-838.]
     In 1670 schreef hij een huwelijksgedicht voor Bernhart Vollenhove, de broer van zijn Zwolse vriend en collega Johannes Vollenhove, en Elisabeth Braem, getiteld “Elise”. Toen Moonen zijn verzamelde gedichten uitgaf in 1700 15 [15. Moonen, Poëzij, [48], 883, (7) blz.], had hij ze voorzien van aantekeningen. Ook “Elise” kreeg een toelichting, en wel op de plaatsnaam Mastenbroek.16 [16. Moonen, Poëzij, 73-80, 819-820.] Deze uitvoerige aantekening wordt hier in zijn geheel overgenomen, omdat ze een aardige indruk geeft van Moonens historische belangstelling en belezenheid:
     “In Mastebroek.] Een groote lantstreek in Overyssel, tusschen den Yssel, het Zwartewater en de Zuiderzee, en tusschen de steden Kampen, Zwolle, Hasselt en Genemuiden gelegen, in grasryke weiden bestaende, en allereerst door Joan van Arkel, XLVII. Bisschop van Utrecht, in het jaer 1362. of (als het aenhangsel aen Bekaes histori wil) 1364. bedykt. Zie Heda 17 [17. J. Beka, W. Heda, De Episcopis Ultraiectinis, recogniti et notis historicis illustrati ab Arn. Buchelio (Utrecht 1643).] in het leven van deezen Bisschop, Pontanus 18 [18. J.I. Pontanus, Historiae Gelricae libri XIV (Harderwijk 1639).], Slichtenhorst 19 [19. A. van Slichtenhorst, XIV Boeken van de Geldersse geschiedenissen (Arnhem 1654).] in de Geldersche geschiedenissen, Revius Daventr. Illust20 [20. J. Revius, Daventriae Illustratae, Sive Historiae Urbis Daventriensis libri sex (Leiden 1651).]. op het jaer 1362. Maer het is in alle deeze schryveren een grove, doch oude, misslagh, dat dit bedykte lant maer zoude bedraegen wat meer dan XXX. jugera, dertigh bunders, gelyk de Latijnsche schryvers spreeken, daer Slichtenhorst dertigh mergen veens van maekt; gelyk ook Buchelius 21 [21. Zie noot 16.] over Heda al heeft aengemerkt: hoewel hy dien niet genoeg verbetert, met te zeggen, dat Mastenbroek eene lantstreek zy: die uit 33. hoeven bestaet. My blykt uit een out geschreven boek, eertyts

|pag. 143|

_______________↑_______________

den Munniken van het Klooster der Regulieren van Augustyn te Albergen toebehoorende, waer in de Mastebroeker weiden in 43. blokken of kavelingen gedeelt worden, dat Mastebroek met de maden binnen dyks en binnen Mastebroek gelegen, zoo die door Frederyk Stoyver, gezworen lantmeeter des Bisschops van Utrecht en Hertogen van Gelre in dien tyt gemeeten zyn, samen uitbrengen 6977. mergen, 2. hont, en 59. roeden lants”.
     Bovenstaande aantekening bracht Gerhard Dumbar (Deventer 1743-1802)22 [22. Over hem: C.W. van der Pot, De twee Dumbar’s, in: Overijselse portretten (Zwolle 1958) 123-142 en G.J. Mecking, Mr. Gerhard Dumbar, een verlicht historicus? In: Overijsselse Historische Bijdragen 100 (1985) 167-194.], schrijver van de Tegenwoordigen Staat van Overyssel en uitgever in 1788 van het tweede deel van Het Kerkelyk en Wereltlyk Deventer, geschreven door zijn grootvader Gerhard Dumbar (1680-1744)23 [23. Zie noot 21.] op de gedachte, dat Moonen hier doelde op het Registrum prioris van Johannes van Lochem. Hij deed deze mededeling in zijn in 1818 postuum uitgegeven belangrijke, maar weinig bekende “Verslag van onuitgegeven stukken, betrekkelijk tot de historie van Overijssel”.24 [24. Gepubliceerd in: Verhandelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, tweede deel, tweede stuk (Leiden 1818) 83-161; zie 155 en 161.]
     Hoewel in het is Registrum prioris herhaaldelijk over Mastenbroek gesproken wordt, in verband met de weiden die de regulieren van Albergen daar bezaten, zijn de gegevens die Moonen vermeldt daarin niet te vinden. Moonen moet dus een ander Alberger handschrift gebruikt hebben, mogelijk het Chartularium Albergense of het Liber Monasterii, beide thans aanwezig in het Rijksarchief in Overijssel te Zwolle.
     In een ander geschrift van Moonen, Korte chronyke der stadt Deventer, nemen de jaren 1520-1525 opvallend veel plaats in, zonder dat evenwel het Registrum prioris als bron vermeld wordt.25 [25. In de 2e druk (Deventer 1714) 76-89.] Uit een onuitgegeven handschrift van Amold Moonen, “De Overijsselsche geschiedenissen”, dat maar tot het jaar 1507 loopt, blijkt evenmin het gebruik van de kroniek van de Albergse prior.26 [26. Dit handschrift berust in de Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer, signatuur II 24.]
     Zeker is slechts dat Moonen, die van 1674-1679 in Hardenberg verbleef, niet al te ver van Albergen, ten minste één Alberger handschrift heeft gebruikt. Mogelijk was dit document in Moonens bezit, zodat Kuipers veronderstelling dat, na de dood van de laatste prior27 [27. Philippus Jacobus Robben overleed op 2 april 1673 te Tubbergen.] in 1673, leken zich ontfermd zouden kunnen hebben over de boeken en handschriften uit Albergen, beslist niet gewaagd is; vooral niet, omdat na Moonens dood in 1711, Alberger handschriften in ander Deventer bezit blijken te zijn.

Willem Nagge

Een zekere gebruiker van het Registrum prioris daarentegen is Willem Nagge, predikant in het bij Deventer gelegen Twello 1639-1685. Hij was een vriend van Amold Moonen, zoals blijkt uit diens lijkdicht “Gedenkteken van den Heere WILHELM NAGGE, leeraer in Twello, en schryver der, noch ongedrukte, historie van

|pag. 144|

_______________↑_______________

Overyssel” uit 1690.28 [28. Moonen, Poëzij, 491-493.] Voor de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis verzorgde F.A. Hoefer in 1908 de uitgave van het tweede deel van W. Nagges Historie van Overijssel (1524-1572), terwijl J. Nanninga Uitterdijk in 1915 het eerste deel (over de jaren 690 tot 1524) uitgaf, met een korte inleiding.29
In het eerste deel van Nagges werk wordt het Registrum prioris herhaaldelijk geciteerd voor de jaren 1521 en 1522 als “Prior Alberg(h)en”, onder andere op de pagina’s 419, 420-421, 425-426, 430-431, 443-444 en 447. De Albergse kroniek is dus wel degelijk in Deventer en omstreken voorhanden geweest tijdens het leven van Arnold Moonen en gebruikt door een vriend van hem.

span style=”color: #80b3c9;”>Gerhard Dumbar sr.

Na de dood van Arnold Moonen in 1711 zijn verschillende Alberger handschriften in het bezit gekomen van de Deventer secretaris Gerhard Dumbar (Deventer 1680-1744)29 [29. Pot, De twee Dumbar’s, 123-142.], die een grote historische belangstelling had en een bibliofiel in hart en nieren was. Hij is vooral bekend gebleven door zijn Het Kerkelyk en Wereltlyk Deventer, in 1732 te Deventer uitgegeven.
     In 1719, 1721 en 1722 gaf Dumbar te Deventer drie delen uit, getiteld: Analecta, seu Vetera aliquot scripta inedita, een belangrijke verzameling middeleeuwse en latere teksten, aanwezig in zijn eigen collectie handschriften. De eerste vermelding van het Registrum prioris is in het tweede deel30 [30. Analecta, II (Deventer 1721), 456.31.22.] in een anonieme Overysselsche Chronycke, waar Dumbar op het jaar 1511, naar aanleiding van de oorlog tussen de Geldersen en de Overijsselaren, zegt: “Literis consecravit haud ineleganter hocce bellum Prior Albergensis in suo Registro, quod dabimus Tomo quinto Analectorum”. Dumbar had dus het plan het Registrum prioris uit te geven in het vijfde deel van zijn Analecta. Helaas heeft hij dit voornemen niet uitgevoerd, hoewel hij pas in 1744 overleed.
     In deel drie heeft Dumbar een tekst uitgegeven, onder de titel Bellum inter Transisalanos & Gelros, ab anonymo Conscriptum (1520-1521).31 [31. Dumbar, Analecta, III, 593-619, gevolgd door “Notae”, 620-632.] Na de mededeling: “De hacce expeditione ita scribit Johannes Lochem Prior Albergensis in suo Registro, ut vocat”, geeft Dumbar vervolgens een uitgebreid citaat uit Van Lochem.32 [32. Dumbar, Analecta, III, 623-625.]
     Na Dumbars dood volgde in 1746 te Deventer de openbare verkoping van zijn boeken, handschriften, “mathematische Instrumenten en andere rareteiten”, waarvan de gedrukte catalogus bewaard is gebleven.33 [33. Bibliotheca Dumbariana, continens praestantissimos in quavis Facultate, & Scientia LIBROS.. Et MANUSCRIPTA, Praesertim Medii Aevi rarissima.. (Deventer 1746) 237 blz.; exemplaar in Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer, collectie BORG 41.] Hierin worden maar liefst 97 handschriften beschreven, helaas meestal tamelijk summier, maar met vermelding van de opbrengst. Dumbar blijkt niet alleen gebruiker van het Registrum prioris te zijn

|pag. 145|

_______________↑_______________

Titelpagina veilingcatalogus – Dumbar.

|pag. 146|

_______________↑_______________

geweest, ook bezitter ervan. Onder de handschriften in quarto-formaat, treffen we als nummers 51 en 52 aan:

     51: Registrum Prioris Monasterii in Albergen
     52: Privilegia, & Literae de Reditibus Monasterii in Albergen. op Pergament

Beide nummers zijn tezamen verkocht voor….. 6 stuivers. Wie de koper is geweest, staat niet vermeld.34 [34. Catalogus, 230-236.]
 
Fragment blz. 234 uit de Bibliotheca Dumbariana.

Jan Marcus

De veiling-Dumbar heeft landelijk de aandacht van verzamelaars getrokken. In een thans vrijwel vergeten artikel van L.Ph.C. van den Bergh, “Berigt over eenige onbekende bronnen voor de geschiedenis van Overijssel en aangrenzenden streken” uit 1868,35 [35. Verschenen in: Bijdragen voor Vaderlands che Geschiedenis en Oudheidkunde, nieuwe reeks, 5 (1868) 59-63.] valt te lezen over het Registrum prioris: “Het handschrift behoorde in de eerste helft der vorige eeuw tot de beroemde bibliotheek van Jan Marcus te Amsterdam, die in 1750 geveild werd”.
     Marcus was een koopman te Amsterdam en stond bekend als “liefhebber in oudheden en kunstzaken” en een “kundig verzamelaar van belangrijke gedrukte en geschreven boeken, betrekkelijk de geschiedenis onzes vaderlands”.36 [36. Citaten uit het NNBW en het Biographisch woordenboek der Nederlanden van A.J. van der Aa.] De grootste bekendheid verwierf Marcus echter door de uitgave van zijn Sententiën en inda

|pag. 147|

_______________↑_______________

gingen van den hertog van Alba, uitgesproken en geslagen in zijnen bloedraedt (Amsterdam 1735).
     De Amsterdamse koopman heeft het Registrum prioris dus maar kort in zijn bezit gehad: van eind juli 1746 tot de veiling van zijn bibliotheek op 7 september 1750.

Burchard Joan van Hattum

Een volgende gebruiker van het Registrum prioris is de Zwolse jurist en geschiedschrijver Burchard Joan van Hattum (Zwolle 1741-1792).37 [37. Over hem: G.T. Hartong, Overijssels allerlei (3) in: Oost Oogst 4 (1984) no. 5, 26-27.] In zijn Geschiedenissen der stad Zwolle38 [38. Tweede deel (Zwolle 1768) 214-220.] ontleent hij voor het jaar 1522 herhaaldelijk gegevens aan “Johannes a Lochem, Prior Monasterii Albergensis in suo Registro”.
     Evenals Dumbar had ook Van Hattum belangstelling voor oude kronieken en de uitgave daarvan: in 1768 gaf hij een prospectus uit om intekenaren te krijgen voor de uitgave van vier oude Overijsselse kronieken.39 [39. Het betreft de volgende handschriften:
– Theodorus Weijlerus, Over den oorlog van Carel van Gelder nevens Zwolle, tegen Campen, 1520-1524;
– Gerard Coccius, in 1520, Chronijk van Overijssel van 1308-1391;
– Hermannus Vechtensis, in 1517, Historie van Hollant, Zeelant, Vrieslant en Utrecht tot 1477;
– N.N., Over de gebeurtenissen sedert 1520-1538.
De Chronijk van Coccius werd uitgegeven door Overijsselsch Regt (Deventer 1860), de overige drie handschriften waren al in 1849 onvindbaar, toen er navraag naar gedaan werd in de Kunst- en Letterbode Nr. 41.]
Tot een publikatie kwam het echter niet.
     Het lijkt onwaarschijnlijk dat Van Hattum Van Lochems Registrum in bezit heeft gehad; hij kan immers niet de koper zijn geweest op de veiling van Dumbars bibliotheek, aangezien toen hij nog maar negen jaar oud was. Hij moet het dus ter inzage hebben gekregen, maar van wie?

NN te Zwolle

Op de veiling-Marcus is het handschrift vermoedelijk gekocht door een onbekend gebleven Zwollenaar: niet alleen was het binnen handbereik van Van Hattum te Zwolle in 1768, maar ook dook het op bij een boekverkoping te Zwolle in 1777. Dit laatste gegeven danken we weer aan de eerder genoemde Van den Bergh, die bovendien vermeldde dat de hierna te bespreken Petrus Bondam in Zwolle het handschrift verwierf.

Petrus Bondam

Uit het jaar 1800 dateert de volgende aanduiding van de verblijfplaats van het Registrum prioris: toen werd in Utrecht de bibliotheek 40 [40. Bibliotheca Viri Clar. Petri Bondam, dum in vivis esset, J.U. Doctoris et Professoris, in: Acad. Trajectina, Historiographi Gelriae: variar. Societ. erudit. Socii. (Utrecht 1800) 1-244: boeken en handschriften; 245-388: munten en penningen; 389-393: schilderijen, tekeningen en prenten.] geveild van Petrus Bondam (Kampen 1727 – Utrecht 1800)41 [41. Over hem: A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden (Haarlem 1852-1878), deel 2, 252-253.], rechtsgeleerde, taalkundige en historicus, die een schitterende carrière had opgebouwd: (con)rector aan de Latijnse scholen te Kampen en Zutphen, professor in de rechtsgeleerdheid te Harderwijk en later te Utrecht,

|pag. 148|

_______________↑_______________

vanaf 1770 officieel geschiedschrijver van Gelderland.
     Had Dumbar een prachtige bibliotheek, bij het doorbladeren van de veilingcatalogus van de Bibliotheca Bondam schieten superlatieven te kort; zij vermeldt honderden handschriften, het ene nog belangrijker dan het andere. Ook Albergen is goed vertegenwoordigd. In de Bibliotheca Petri Bondam komen voor:

     blz. 216, nr. 76:
          Privilegia & Statuta Capituli Generalis Windesemensis & Monasterii in
          Albergen, accurate descripta ex Codice Membranaceo Seculi XV. [thans
          Koninklijke Bibliotheek, Den Haag];
     blz. 236, nr. 98:
          Privilegia Capituli Monasterii regularium in Alberghen, Codex Membrana-
          ceus [thans Rijksarchief Overijssel, Zwolle];
     blz. 236, nr. 99:
          Chartularium Albergense, partim Membranaceus partim Chartaceus [thans
          Rijksarchief Overijssel, Zwolle];
     blz. 239, nr. 170:
          Registrum Johannis de Lochern, Prioris in Monasterii(sic) in Albergen sive
          Annales Rerum in Transisalania maxime & Gelria Annis 1520-1525 gesta-
          rum, 272 paginas manu J. de Lochem script, [thans Rijksarchief Overijssel,
          Zwolle].

“Albergensia” uit de veilingcatalogus – Bondam.

|pag. 149|

_______________↑_______________

Bij vergelijking van de vermelding van het handschrift in de catalogussen Dumbar en Bondam valt het verschil op; Bondam heeft zelf de volgende titel aan het handschrift gegeven: “Registrum Johannis de Lochem, prioris monasterii in Albergen, sive annales rerum in Transisalana maxime et Gelris, annis 1520-1526 gestarum”.
Verder bevestigt Bondam in de volgende notitie dat het handschrift door Van Lochem zelf geschreven is: “Codicem hunc esse authenticum et manu ipsius Johannis de Lochem conscriptum, tum aliunde, tum inprimis ex pag. 38 patere poterit”.
     Van den Bergh noemt in zijn artikel in de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde ook de naam van de vermoedelijke koper op de veiling Bondam: Van Spaen.

Willem Anne van Spaen

Mr. Willem Anne, rijksvrijheer van Spaen, heer van Hardenstein, later baron van Spaen la Lecq (Arnhem 1750 – Den Haag 1817) oefende tal van bestuurlijke functies uit. Zo was hij onder andere gedeputeerde van Gelderland, burgemeester van Elburg, dijkgraaf van Hattum, raad extraordinaris in het Hof van Gelderland en president van de Hoge Raad van Adel.
     Van zijn vader erfde Van Spaen een omvangrijke genealogische en historische bibliotheek, die hij verder uitbouwde. Ondanks enkele publikaties, ondermeer een onvoltooid gebleven Historie van Gelderland, was hij meer een verzamelaar dan een historicus.
     Na zijn dood op 29 april 1817 werd de gehele genealogische en historische verzameling aangekocht door de Hoge Raad van Adel en geplaatst in het archief daarvan.42 [42. NNBW, deel 5, 781-783.]
Daarin bleef het Albergse handschrift ruim vijftig jaar onopgemerkt en ontoegankelijk, totdat Van den Bergh er in 1868 aandacht aan besteedde. Dit leidde weer tot het besluit tot uitgave door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis in 1872 en de uiteindelijke publikatie door mr. R.E. Hattink in 1878.

Samenvatting

Wanneer het bovenstaande samengevat wordt, ontstaat het volgende overzicht:
 

periode bezitter gebruiker
ca. 1526-ca. 1675 Albergen
ca. 1675-1711 A. Moonen A. Moonen, W. Nagge

|pag. 150|
__ ↑ __
1711-1746 G. Dumbar Dumbar
1746-1750 J. Marcus
1750-1777 N.N. te Zwolle B.J. van Hattum
1777-1800 P. Bondam P. Bondam
1800-1817 W.A. van Spaen
1817-1948 Hoge Raad van Adel Van den bergh, Hattink
1948-heden Rijksarchief Zwolle Ten Cate, vertalers

 

Tot besluit

Nu, in 1995, zijn onderzoekers van en geïnteresseerden in de kerkgeschiedenis van Overijssel en de Moderne Devotie verheugd over het toegankelijk worden van een belangrijke bron. Interessant is het oordeel van Van den Bergh over de waarde van het Registrum prioris, in 1868 als volgt geformuleerd: “De schrijver Johannes van Lochem, die omstreeks 1520 leefde, heeft daarin alles aangetekend wat er in het klooster voorviel of daartoe eenige betrekking had, tot de geringste kleinigheden toe. Het bouwen van eene schuur, het koopen van een last koren en dergelijke zaken, hoe onbeduidend ook, worden door hem vermeld en daarbij ook zijne bijzondere familie-aangelegenheden. Voor locale geschiedenis en de kennis van bijzondere personen en toestanden kan dit misschien hier en daar waarde hebben, voor de geschiedenis der provincie is het onnut. Maar nevens die huiselijke zaken vermeldt hij ook de lotgevallen van Overijssel, vooral van Twenthe, die hij of zelf gezien of van anderen vernomen had, en daar het toen een tijd van beroering was, de groote kamp van Karel van Egmond tegen het huis van Bourgondië, levert hij ons menige belangrijke en nog onbekende bijzonderheid voor de geschiedenis van zijn gewest”.
Kortom, er zijn gelukkig invalshoeken die uitgave en vertaling van het Registrum prioris rechtvaardigen”.

Noten

Note op pag. 151 t/m 153 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

|pag. 151|

_______________↑_______________

 
– Hartong, G.T. (1995). Omzwervingen van een oud handschrift uit het Windesheimer klooster Albergen. In P.H.A.M. Abels, J.L. Admiraal, G.N.M. Vis & I. Wormgoor (Reds.). DE KERK IN DE KOP: Bouwstenen tot de kerkgeschiedenis van Noord-West Overijssel. (pp. 141-153). Gouda/Delft: Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis/Eburon.

Category(s): Albergen
Tags: , ,

Comments are closed.