Onder de kerktorens van Steenwijk en Blokzijl

ONDER DE KERKTORENS VAN STEENWIJK EN BLOKZIJL

J. Odding

Toen en nu

Voor de geschiedenis-examens op de middelbare school worden tegenwoordig de zogenaamde structuurbegrippen gehanteerd. Leerlingen moeten kunnen werken met begrippen als objectiviteit en subjectiviteit, standplaatsgebondenheid, continuïteit en discontinuïteit, verklaring van historische processen en ontwikkelingen. In het examen 1995 en 1996 gaat het over de Opstand in de Nederlanden 1555-1588. Je volgt als docent een nascholingscursus en je komt onder het gehoor van professor Van Deursen. De man met zijn uitspraak over zijn “vooroordeel” dat je in de strijd van remonstranten en contra-remonstranten niet de sociale tegenstellingen maar de godsdienstige tegenstelling moet zien.1 [1. A.Th.van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen: kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldebarnevelt (Assen 1974) 310.] Op de cursus komt ook naar voren datje niet heenkunt om de godsdienstige verklaring voor de Opstand. Daartegenover maakt J. Venner in Kleio 2 [2. J. Venner, Beeldenstormers en calvinisten, in: Kleio 9/94, 14-19.] de opmerking dat de nadruk in het recente onderzoek over de Opstand op de religieuze factor maar ten dele terecht is.
     Tegen deze achtergrond wil ik in dit artikel eens kijken naar de begintijd van de Reformatie in de Kop van Overijssel. Daarbij is vooral onderzoek gedaan naar Steenwijk met het rooms-katholieke Steenwijkerwold en naar Blokzijl met de vele doopsgezinden in de buurt, in de periode 1566-1660.3 [3. Dit artikel is geschreven op grond van mijn doctoraalscriptie “De leer van Calvijn drong door in het Land van Vollenhove. De Reformatie in Steenwijk en Blokzijl 1566-1660” onder begeleiding van prof. dr. M.G. Spiertz, Katholieke Universiteit Nijmegen, oktober 1984. Dit onderzoek is aanvankelijk breed opgezet voor de hele classis Vollenhove. De kerkeraadsnotulen van Blokzijl, Steenwijk en Vollenhove vormden de belangrijkste bronnen. Het onderzoek spitste zich vooral toe op de predikanten.] De kerkeraadsnotulen vormen de belangrijkste informatiebron.4 [4. De notulen van Steenwijk zijn vrij uitvoerig over de periode 1592 tot 1606 en na 1645. De notulen van Blokzijl beginnen bij 1632, maar geven ook een kort overzicht over de jaren vanaf 1582. Pas na 1637 worden de notulen wat uitvoeriger. Deze bronnen liggen in de archieven van de plaatselijke Nederlands-Hervormde Kerk.]
     Hoe lagen de kerkelijke verhoudingen in deze twee steden en in dit gebied? Is daar een verklaring voor te vinden? Hoe ontwikkelden zich de gereformeerde kerken in de eerste eeuw na de Reformatie? Is er sprake van gedwongen protestantisering/calvinisering? Hoe waren de verhoudingen tot overheden en rooms-katholieken en doopsgezinden?

|pag. 121|

_______________↑_______________

Hoe de rooms-katholieken de Reformatie overleven

Het maakt nogal wat uit hoe het er met de Rooms-Katholieke Kerk in het Land van Vollenhove vóór en tijdens de Reformatie voorstond. Laten we daar eerst eens naar gaan kijken.
     Post typeert het rooms-katholiek godsdienstig leven rond 1520 als “niet zo krachtig maar ook niet zo zwak dat men op de Reformatie zat te wachten”.5 [5. R.R. Post, “De kerk in het Midden; de Middeleeuwse kerk”, in: B.H. Slicher van Bath, Geschiedenis van Overijssel (Deventer 1970) 116.] Maar in de jaren zeventig tot negentig van de zestiende eeuw kreeg het rooms-katholicisme het zwaar te verduren. Kort na 1578 werd de openbare uitoefening van deze religie in Steenwijk zelfs verboden. Tijdens het beleg van 1580 meldde ds. Willem Lanius in de kerkeraadsnotulen van 20 november dat defaitistische rooms-katholieke stadgenoten problemen veroorzaakten en de strijd wilden opgeven.
     Tijdelijk herstel vond plaats toen Steenwijk tussen 1580 en 1592 in Spaanse handen was. Maar na de verovering door Maurits moesten de pastoors van Steenwijk en Steenwijkerwold verdwijnen.6 [6. A. Waeyer, Nopende het aerts-priesterschap van Swolle naer de beroerten deser Nederlanden mitsgaders van eenige gedenckweerdige voorvallen (Zwolle 1917) 320.] Toch moeten we niet denken dat Steenwijk dan heel snel voor het grootste deel gereformeerd werd. In 1592 was de meerderheid van de bevolking nog rooms-katholiek.
     In de kerkeraadsnotulen van Steenwijk staat verder niets meer over de rooms­katholieken vermeld, tot in 1607 Peter Hillebrants de magistraat een zilveren sacramentshuisje overhandigde. Hij had het in de tijd van het beleg begraven, maar kreeg er gewetensnood over. De magistraat moest het stil houden, omdat Hillebrants bang was voor de smaad van de rooms-katholieken. De magistraat liet er een “hensebeecker” van maken.7 [7. v.H., Hoe Steenwijk aan een “Hensebeecker” kwam, in: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel XI (1896) 257.]
     De rooms-katholieken uit Steenwijk gingen in Steenwijkerwold naar de mis. Dat was een sterk rooms-katholiek bolwerk. In 1562 werd Willem Alberts hier pastoor.8 [8. B.M. de Jonge van Ellemaat, Institutiën, proclamatiën en collatiën van den aartsdiaken van St. Marie in het decenaat Drente, in: Archief van het Aartsbisdom Utrecht (1916) 333-334.]
Vier jaar later komen we dezelfde echter tegen als predikant in Steenwijk! In 1566 en 1572 preekte hij met Otgerus Altus in Steenwijk als eerste “Euangelische Predicanten”.9 [9. F.A. Ebbinge Wubben, Aantekeningen van Mr. Z. ter Stege (Meppel 1859), 5.] Na de val van Zutphen moesten zij echter vertrekken.
     In 1581 werd Joannes Henrici Covordiensis (van Covorden) in Steenwijkerwold predikant.10 [10. J.G.J. van Booma, Acta van de Overijsselse synode van 1581, in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 62 (1982) 171.] Hij was eerder pastoor in Giethoorn. Opmerkelijk dat Steenwijkerwold met twee ex-pastoors als predikant toch een rooms-katholiek bolwerk kon worden!
Blijkbaar volgden de gelovigen hun geestelijke leiders hier in meerderheid niet.
     Na het verdrijven van de Spanjaarden in 1592, werd de zielzorg in Steenwijkerwold heimelijk onderhouden door de Zwolse pastoor Volquerus Herckinge.11 [11. Waeyer, Aerts-priesterschap, 93-94, 320; G.A. Meyer, Werkkring der Jezuïeten buiten Zwolle, in: VMORG 38 (1921) 183.] Hij kreeg meer werk toen in 1601 de pastoors van Giethoorn en Wanneperveen werden verwijderd. Overigens verliepen zulke anti-roomse maatregelen niet echt snel. In 1599 had de gereformeerde classis Steenwijk-Vollenhove al twee predikanten naar de Staten van Overijssel, de Ridderschap en Steden, afgevaardigd om aan te dringen op die verwijdering.12 [12. Acta der vergadering van de classis 1597-1816 (Gemeente Archief Kampen), 1599 en 28-4-1601. Voortaan Classisacta.]

|pag. 122|

_______________↑_______________

Kaart van het Land van Vollenhove.

Eens werd Herckinge verraden en de schout arresteerde hem. Maar de pastoor wist zich er met enkele rijksdaalders onderuit te praten zodat de schout hem liet gaan; dit tot grote ergernis van de drost van Vollenhove. Ondanks de tegenwerking ging de zielzorg door. In 1614 was er zelfs sprake van intensivering, toen de franciscanen het werk in Steenwijkerwold en Kuinre grotendeels overnamen. Pater Antonius Verwey werkte vooral rond Steenwijk en Oldemarkt en in het aangrenzende Friesland. Hij kon aardig goed met de schouten overweg. Maar er kwam een reactie.
     De classis beklaagde zich in 1618 bij de synode over de rooms-katholieke activiteiten. De synode-deputaten brachten de Staten onder ogen dat “de Paepsche tsamenrottingen bovenmaten toenamen”,13 [13. J. Reitsma, S.D. van Veen (eds.), Acta der provinciale en particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620 (8 dln, Groningen 1892-1899) V, 308, 338; VII, 280.] vooral in Steenwijkerwold, Oldemarkt en Paaslo. De Staten zegden toe dat zij in belang van land en kerk zouden ingrijpen.
Ook de Friese synode oefende, in 1619, druk uit op de drost van Vollenhove en de Staten. Ongetwijfeld moesten de rooms-katholieken het voorzichtiger aanpakken.
     De kerkeraad van Vollenhove liet de rooms-katholieken evenmin ongemoeid. De raad beklaagde zich in 1650 bij de magistraat over de “grote stoutigheid der Papi­

|pag. 123|

_______________↑_______________

sten in het plegen van haren afgodischen Diensten”.14 [14. Kerkeraadsacta Vollenhove, 10-4-1650.] Twee jaar later verstoorden de burgemeesters een dienst bij Bentinck aan huis.

Hoe stond het met de gereformeerden in het rooms-katholiek bolwerk Steenwijkerwold? Er was een kleine gemeente van twintig leden in 1647. Vanaf 1623 stond hier ds. Gerhardus ab Essen. Over zijn werk is weinig bekend, en wat we weten is negatief: in 1646 behandelde de classis klachten van dronkenschap en plichtverzuim over deze predikant. Hij werd geschorst en een jaar later afgezet.15 [15. Classisacta, 28-7-1646 t/m 3-9-1647.] Het heeft er veel van weg dat de rooms-katholieken in Steenwijkerwold vrij spel hadden. Maar de volgende predikant, Everhardus ab Hamingen, pakte de situatie flink aan. In 1659 vroeg de kerkeraad bij de Staten een plakkaat aan tegen de rooms-katholieken die hun kinderen niet door de predikant lieten dopen of door kerkleden of toehoorders ten doop lieten brengen.16 [16. Notulen van den kerkckenraad te Steenwijkerwold. Aanvangende 26 juli 1649 tot 1721. (Rijksarchief Zwolle) 114, januari 1659.]
     Verschillende predikanten waren pastoor geweest. Dit gold voor Albert en Joannes van Covorden en voor Johannes Bogerman. Bogerman werd in 1564 pastoor maar kort daarna wordt hij een “luthers priester” genoemd.17 [17. Knipscheer, Bogerman (Johannes) (1), in: NNBW (10 dln. Leiden 1911-1937) I, 389.] Maar nergens komen we in de bronnen tegen of zij bij hun overgang ook veel gelovigen hebben meegetrokken.
     Dat de rooms-katholieke leer ook in de gereformeerde kerk nog wel lang zal hebben doorgewerkt mag misschien blijken uit een voorval uit 1650 in Steenwijk.
Een ouderpaar vroeg aan de kerkeraad of de doop van hun ernstig zieke kind aan huis zou kunnen geschieden. De beide predikanten, Henricus Everhardi Deutelius en Hieronymus Alutarius onderzochten de situatie. De ouders gaven aan dat zij ook wel wisten dat de zaligheid van hun kind niet afhing van de doop maar van Gods verbond. Maar zij waren er niet gerust op vóór hun kind zou zijn gedoopt. Dan was er slechts één oplossing: een kerkdienst aan huis! De kerkeraad, de buren en de predikant van Giethoorn waren aanwezig. Ds. Alutarius preekte heel toepasselijk over de doop van de Romeinse hoofdman Cornelius (Hand. 10:47). Ds. Deutelius las het doopsformulier en doopte het kind.18 [18. Het Boeck der kercken en saeken derselvigen binnen Steenwijck van Anno 92 nae die eroveringe en voert an Joh. Batista Midsomer. (Archief N.H.Kerk Steenwijk), II, 30-12-1650. Voortaan Kerkeraadsacta Steenwijk.]
     Al met al moest de rooms-katholieke kerk veel terrein prijs geven. Van enige algemene kerk werd zij tot een kleine minderheidskerk, die zich ondanks veel tegenwerking trachtte te handhaven.

De strijd van de doopsgezinden om een eigen plaats

Concentreerden de rooms-katholieke activiteiten zich vooral ten noordwesten van Steenwijk, voor de doopsgezinden moeten we vooral kijken naar het zuidwesten, de omgeving Blokzijl-Giethoom.19 [19. Zie voor meer informatie over de geschiedenis van de doopsgezinden in Blokzijl: F. Smit, Geschiedenis der doopsgezinden in Blokzijl (Steenwijk 1992).]

|pag. 124|

_______________↑_______________

De eerste berichten over wederdopers in Overijssel dateren van 1535. Toen maakten soldaten een einde aan samenkomsten op de Lemelerberg van wederdopers uit Deventer, Zwolle en Kampen. Daarna was er in Steenwijk sprake van een wederdopersoproer. Het Land van IJsselstein werd onveilig gemaakt door Jan Dirk van Batenburg, een ex-burgemeester van Steenwijk. Daarna bleef het een tijd lang rustig tot ongeveer 1550. Toen was Leenert Bouwens uit Emden in deze regio actief. Hij doopte in Steenwijk, Giethoorn en Oldemarkt enkele bekeerden.20 [20. S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland, van derzelver ontstaan tot dezen tijd (2 dln., Leeuwarden 1842) I, 45, 511.]
     Of er sprake is van continuïteit tussen de jaren dertig en vijftig in de vorm van een gemeente is niet bekend. Evenmin weten we of er een link ligt naar de doopsgezinden die wellicht in het begin van de jaren zeventig naar Blokzijl kwamen. Het was een behoorlijk aantal van de Vlaamse richting. Later kwamen er doopsgezinde handelaren bij van de Waterlandse richting. Er was ook nog een derde stroming in Blokzijl, die zich de ware navolgers van Menno Simons achtten. Zij werden de Friezen, Oud-Vlamingen of ook wel Dantzigers genoemd. De Waterlandse richting was het meest tolerant. Zij pasten de tucht, de ban pas toe na drie vermaningen. De anderen lieten de ban direkt op de overtreding volgen, ook al werd berouw en bekering getoond.21 [21. Blaupot ten Cate, Doopsgezinden, 102; H.J. Bulten, Uit Blokzijl’s verleden (Steenwijk 1939) 27; A.Th. van Deursen, Het kopergeld van de Gouden Eeuw. IV Hel en hemel (Assen 1980), 104, 111-112.]
     In 1620 beklaagden de gereformeerde synode-deputaten zich bij de Staten over de groei van de doopsgezinde gemeenten van onder andere Blokzijl. Als oorzaak van die groei werd aangegeven dat remonstranten zich bij deze gemeenten voegden of zich daar verschuilden. De Staten vaardigden daarop in 1622 een plakkaat uit.22 [22. Reitsma, Van Veen, Acta, V, 354; Resolutiën der Ridderschap en Steden van Overijssel (Rijksarchief Zwolle) VIII, 74f, 75f; Blaupot ten Cate, Doopsgezinden, II, 62; Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 343.]
Maar de groei ging door en wel zodanig, dat de doperse gemeente in Blokzijl voor haar diensten een kerkruimte wilde inrichten. Maar daar was de gereformeerde kerkeraad tegen. De classis Deventer en de kerkeraden van Borne en Blokzijl drongen er bij de Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel, op aan een plakkaat uit te vaardigen tegen publieke doopsgezinde kerkdiensten. Dit gebeurde bij de resolutie van 16 maart 1631.23 [23. Resolutiën, IX, 189v-190f; Kerckenraedsboeck 1632-1681 (Archief N.H. Kerk Blokzijl) I, 1630-1631. Hierna: Kerkeraadsnotulen Blokzijl.]
     Vanaf die tijd werden alleen onopvallende bijeenkomsten aan huis getolereerd in Blokzijl. In 1641 en 1642 voerde de kerkeraad actie bij de drost en bij de Staten tegen doperse voorgangers van buiten Blokzijl die in Blokzijl werkten. Dit kwam de doopsgezinden op een boete van 30 carolus gulden te staan.24 [24. Kerkeraadsnotulen Blokzijl II, 6-12-1641, 20-1, 10-3, 7-11 en 22-11-1642; Blaupot ten Cate, Doopsgezinden, 64-65.]
     In 1646 bleek dat de resolutie niet werd nageleefd. De notulen vermelden op 16 januari: “Sal men versoecken dat der mennisten vermaenhuysen niet mogen vergroetet worden”. Een jaar later probeerden de Waterlanders het bij de gereformeerde ds. Ab Holle voor elkaar te krijgen een vergrote kerkruimte aan de Noorderhaven te mogen gebruiken en avonddiensten te mogen houden. Ze verzekerden dat de gereformeerden er geen nadeel van zouden hebben. Ab Holle overlegde met de kerkeraad, de burgemeesters en de drost. De avonddienst kon dan nog, maar voor de kerkruimte kwam geen toestemming.25 [25. Kerkeraadsnotulen Blokzijl II, 20 en 27-11-1646.]

|pag. 125|

_______________↑_______________

Toch waren er ook positieve contacten. Na overleg kregen de doopsgezinden toestemming voor hun huwelijkssluitingen het schoolgebouw te gebruiken.26 [26. Ibidem, II, 4-7-1643, 16-1-1646.] In 1645 mochten de doopsgezinden van de gereformeerde kerkeraad een collecte houden voor geloofsgenoten in Ierland. In 1655 hielden, op verzoek van de Staten-Generaal, de doopsgezinden en gereformeerden zelfs een collecte voor hetzelfde doel, hulp voor de vervolgde Waldenzen in Frankrijk.27 [27. Ibidem, II, 7 en 17-2-1645, 25-8-1655.]
     Inzake de zorg voor de armen voerde de diakonie zakelijk overleg met de doopsgezinden. Men kwam tot bepaalde afspraken. Soms beten de doopsgezinden van zich af met bij voorbeeld een oproep om alleen bij eigen mensen te kopen.

In Steenwijk vinden we in de notulen niets over dopersen. Pas rond 1700 is er een gemeente in Steenwijk. Vlakbij Steenwijk, in Zuidveen, is in 1572 sprake van een doopsgezinde gemeente van de Vlaamse richting. Van waar ze kwamen en hoe ze groeiden; het blijft vaag. Maar ze waren merkbaar aanwezig, vechtend voor hun eigen geestelijk leven tegen de gereformeerden, die maar weinig ruimte lieten voor de doopsgezinden.

Het Calvinisme dringt door in het Land van Vollenhove

Het eerste bericht over protestantse invloeden in het Land van Vollenhove komt van stadhouder George Schenck in 1534. Hij meldt dat in Steenwijk een aantal aanhangers van Luther had vergaderd.28 [28. RAO Zwolle, 1922/2: Brief van George Schenck, stadhouder in Friesland en Overijssel… 1534.] Het volgende bericht gaat over 1566. Over die tussentijd is niets bekend. Stadhouder Aremberg zette de Staten en de steden onder druk om geen gereformeerde kerkdiensten toe te laten.
     In 1572 kwamen de ballingen weer terug, mogelijk met de geuzen mee. Maar onder druk van de omstandigheden, de opmars van Alva, verlieten zij Steenwijk.
Rond 1578 kregen de gereformeerden meer vaste voet aan de grond in de Overijsselse steden. De synode nam de taak op zich om de gereformeerden te organiseren in gemeenten met een eigen kerkeraad. In deze jaren was het ambtelijk werk erg moeizaam en gevaarlijk. Ds. Willem Lanius die op verzoek van de synode van 1581 in Steenwijk werkte, moest vluchten toen de stad in 1582 in handen van de Spanjaarden viel.29 [29. Zie over deze episode uit de Steenwijkse geschiedenis de bijdrage van J. ter Steege in deze bundel.] Voor velen betekende dat opnieuw ballingschap, nu voor tien jaar.
     In deze tijd lagen in Blokzijl en Kuinre Hollandse garnizoenen. De Staten van Holland stuurden in 1584 ds. Jacobus Strijdonk naar Overijssel. Hij preekte de ene zondag in Blokzijl en de andere in Kuinre. De synode van 1585 keurde deze gang van zaken achteraf goed.30 [30. Reitsma, Van Veen, Acta, V, 197-198.] Strijdonk werkte hier tot 1593 of 1594 en overleed toen.
Als zijn opvolger benoemden de Staten van Holland ds. Hermannus Weneranus. Hij kwam in 1595, maar gaf vanaf het begin grote problemen. Een synode-commissie

|pag. 126|

_______________↑_______________

onderzocht de beschuldigingen die tegen zijn leer en leven waren ingebracht. De commissie bevond Weneranus schuldig aan dronkenschap, “grove fouten” en bovendien bleek dat hij niet gereformeerd was. Vermaningen werkten niets uit, waarop de synode besloot hem af te zetten, met steun van de Staten van Overijssel. De zaak sleepte zich voort, want de Staten van Holland werkten niet mee. In 1599 vroeg de synode aan de autoriteiten in Blokzijl in een plakkaat de kerkgangers op te roepen niet meer bij Weneranus te kerken. Daarna deed de synode een poging om via de classis Enkhuizen de Staten van Holland te bewegen het traktement in te houden.
Hoe dit afliep is niet bekend. Waarschijnlijk is Weneranus kort daarna overleden.31 [31. Ibidem, V, 237, 241, 243, 250, 254; Kerkeraadsnotulen Blokzijl I, Inleiding; Resolutiën, V, 61v-62f.]
     Deze hele kwestie zal de gereformeerde kerk geen goed hebben gedaan. Het werd een christen zo wel heel moeilijk gemaakt om leer en leven in de goede verhouding te blijven zien en niet met de levenswandel van een voorganger ook de leer over boord te gooien. Zou mede hierdoor de doopsgezinde gemeente in Blokzijl zo groot zijn geworden?
     Hoe het precies zat in Blokzijl met de eerste gemeente, die bestond uit leden van het garnizoen en plaatselijke burgers, weten we niet. Wel was ds. Weneranus de laatste predikant die door de Staten van Holland werd aangesteld. In 1603 beriep Blokzijl zelf een predikant. Het werd de proponent Henricus Beilanus. Deze kandidaat in de theologie werd geëxamineerd en vervolgens in Blokzijl bevestigd.32 [32. Classisacta, 10-5-1603.]

Na de Spaanse jaren 1582-1592 kregen de gereformeerden van Steenwijk de Kleine of Lieve Vrouwekerk in gebruik. De beide andere kerken, de Gasthuiskerk en de Grote of Sint Clemenskerk konden niet worden gebruikt. De eerste was totaal vernield, de andere zwaar beschadigd. Na het herstel van de Grote Kerk werd daar op 23 december 1606, zo blijkt uit de kerkeraadsacta, de eerste gereformeerde dienst gehouden.
     De eerste gemeente was erg klein. Toen in 1592 voor het eerst weer avondmaal werd gevierd, namen er ongeveer zestien lidmaten deel, terwijl er ongeveer vijftig toehoorders aanwezig waren. Van de gemeente van 1580 waren nog 23 of 24 leden overgebleven. De geestelijke zorg werd gegeven door een zekere Wycherus. Hij gaf zich uit voor predikant, maar bezat geen getuigschriften. Van de magistraat kreeg hij toestemming om tijdelijk in de stad te werken. Enkele weken later bleek hij vertrokken te zijn.33 [33. Kerkeraadsacta Steenwijk I, 9f.]
     Om het kerkelijk leven op gang te brengen, vroegen de gereformeerden en magistraat van Steenwijk aan magistraat en kerkeraad van Zwolle om voor één of twee maand een predikant af te staan totdat Steenwijk een eigen predikant zou hebben. Waarschijnlijk was er op dat moment in het Land van Vollenhove slechts één predikant, Jacobus Strijdonk van Blokzijl. Zwolle kon niet aan het verzoek voldoen, maar Kampen wel. Ds. Johannes Bogerman kwam naar Steenwijk. Hij

|pag. 127|

_______________↑_______________

[afbeelding 2]
De Kleine of Lieve Vrouwekerk van Steenwijk.

ging voor in de zondagse en de door-de-weekse erediensten voor een handjevol gereformeerden.
     Vanaf het begin werd in dit deel van Overijssel de lijn van de eerste synodes in Holland tegen het rooms-katholieke kerkelijk jaar opgevat: in een serie preken werd een heel bijbelboek behandeld, ’s Morgens uit de Evangeliën, ’s middags uit Ester en Nehemia en op woensdag uit Haggaï. Kort daarna ging Bogerman in de middagdienst over op de cathechismuspreek, conform de Haagse synode van 1586. In Blokzijl werden door de week op woensdagmorgen en op donderdagavond ook diensten gehouden. Het avondmaal werd gevierd met Pasen, de zondag voor Sint Jan (24 juni) en Sint Michiel (29 september) en voor Kerst.34 [34. Kerkeraadsnotulen Blokzijl II, 25-11-1652, 23-12-1647.]
     Bogerman begon aan de vorming van een kerkeraad. Hij riep alle mannen op die aan het Avondmaal wilden deelnemen. Zij kozen drie ouderlingen waarvan er twee tevens tot diaken benoemd werden. Na een afkondiging werden ze bevestigd. De eerst volgende zorg was de viering van het Avondmaal. De predikant vermaande in de woensdagdienst de gemeente om zich goed op het Avondmaal voor te bereiden, indachtig de woorden van 1 Cor 11: 17-18, dat wie op onwaardige manier aan het

|pag. 128|

_______________↑_______________

Avondmaal deelnam, zich bezondigde aan het lichaam en bloed van Christus.
Daarom bezocht de predikant ook allen die aan het Avondmaal wilden deelnemen.
     Op zondag 31 december 1592 werd het Avondmaal gevierd. In de notulen vinden een verslag: zondagsmorgens om acht uur begon de dienst met het zingen van een gedeelte van Psalm 51. De predikant ging daarna de preekstoel op en ging de gemeente voor in gebed. Hij onderwees in de vruchten van het Avondmaal. (Mogelijk doelde hij op de levensheiliging, leven uit dankbaarheid voor de verlossing door de kracht van de Heilige Geest). De gemeente zong het eerste vers van Psalm 23. Daarna werd aan de Avondmaalstafel gelezen ter voorbereiding op de viering. (Wordt hier gedoeld op het Avondmaalsformulier?) Bij de eerste bediening van brood en wijn zaten de kerkeraadsleden en de broeders uit de magistraat aan tafel. Daarna gingen de mannelijke lidmaten, gevolgd door de vrouwelijke lidmaten.
Na elke tafel werd er gezongen en wel de Psalmen 23, de overige verzen, 118 en 133. In de middagdienst hield Bogerman de nabetrachtingspreek.35 [35. Kerkeraadsacta Steenwijk I, 9v-10f.]
     Na Bogerman deed de Zwolse predikant Hermannus Wyfferingh een paar weken dienst in Steenwijk. Daarna nam de kerkeraad het beroepingswerk ter hand. De keus viel op ds. Bogerman! Ouderlingen en stadssecretaris Ter Steghe stelden de beroepingsbrief op en brachten die naar Kampen. Kerkeraad en magistraat aldaar oordeelden dat de situatie van de “arme desolate kercke van Steenwijck” hun noodzaakte, Bogerman toestemming te geven naar Steenwijk te gaan. Dit kreeg zijn beslag in april 1593.36 [36. Ibidem, 10v-llf.]
     Van rustige gemeenteopbouw kon in deze jaren nog geen sprake zijn. De Spanjaarden maakten de omgeving onveilig, Zwarsluis ging in vlammen op. Veel mensen trokken in de zomer van 1593 naar veiliger oorden. De kerkeraad moest besluiten geen Avondmaal te vieren, wegens het geringe aantal gemeenteleden. In december keerde de rust en daarmee ook de mensen terug. Het Avondmaal werd weer gevierd. Ook werden er nu drie diakenen gekozen. De kerkeraad telde nu naast de predikant zes ambtsdragers.
     In de zomer van 1594, tijdens het beleg van Groningen door prins Maurits, herhaalde zich de geschiedenis van 1593. Na een mislukte poging Steenwijk bij verrassing in te nemen, week het Spaanse gevaar definitief uit het Land van Vollenhove.

De kerkeraden

De in 1592 gevormde kerkeraad bestond uit prominente inwoners van Steenwijk, namelijk de stadssecretaris, meester Zegher ter Steghe, burgemeester Lucas Meyerinck en de ex-Antwerpse goudsmit Christiaen Doore (Dohre of Döhne) In de eerste

|pag. 129|

_______________↑_______________

jaren kozen alle manlijke lidmaten de nieuwe ambtsdragers, maar na 1597 werd de verkiezing gehouden in een vergadering van alle (oud-) ouderlingen en diakenen. Dit is een verschijnsel dat we ook elders in de Republiek tegenkomen.37 [37. Ibidem, 9v, 12v, 14f, 20f; G. Groenhuis, De predikanten. De sociale positie van de gereformeerde predikanten in de Republiek der Verenigde Nederlanden vóór 1700 (Groningen 1977) 26.]
     Het valt op dat bij bijna alle verkiezingen er één burgemeester tot ouderling werd gekozen. Dit lijkt duidelijk aan te sluiten bij een uitspraak van de nationale synode van Den Haag (1586) dat leden van de magistraat in de kerkeraad aanwezig mochten zijn. Dat het verplichtend karakter soms nadelen had, blijkt uit de problemen over het levensgedrag van twee burgemeesters. Jan Berents moest op dronkenschap worden aangesproken en Johan Claesz werd in 1597 ernstig vermaand en zelfs onder censuur gezet van wege zijn omgang met de “Lief-Vrouwen gildebroers”.38 [38. Kerkeraadsacta Steenwijk I, 19v, 20f, 29f.] Zulke voorvallen zullen ongetwijfeld negatieve invloed hebben gehad op de werfkracht van de kerk. Dat de aanwezigheid van burgemeesters ook voordelen zal hebben gehad, lijkt aannemelijk. We komen in de notulen van de kerkeraad nauwelijks problemen met de magistraat tegen.
     We komen ook nog andere vooraanstaande mensen tegen in de kerkeraad. Soms werd een doctor/arts genoemd als ouderling en één keer een schout. Hoe de verhouding tussen de bovenlaag van de bevolking in Steenwijk en het kerklidmaatschap was, is niet verder in te vullen.
     In Blokzijl telde de kerkeraad in 1603 vier ouderlingen en drie diakenen. In 1629 werd de verhouding ouderling-diaken gelijk getrokken. Elk jaar traden er twee ouderlingen en twee diaken af. Het was de kerkeraad die elk jaar nieuwe ambsdragers koos.39 [39. Kerkeraadsnotulen Blokzijl I, zie bijvoorbeeld 15-3-1629 en 19-2-1630.] We zien vaak oud-ouderlingen en -diakenen in de raad terug keren.
Onder hen was schout Claes Claessen die van 1634 tot 1651 om de twee jaar ouderling was. Eén keer wordt vermeld dat een verkozen ouderling ontheffing kreeg. Dat was Jan Bloemen in 1656. Hij achtte zich ongeschikt door “syn ouderdoom ende syn onbequamheit”.40 [40. Ibidem II, 11 en 18-1-1656.]
     Een andere gewoonte waar wij vreemd tegen aankijken vanuit ons denken in termen van overtuigde kerkkeus, is het boete-systeem. Wanneer een kerkeraadslid te laat kwam op de vergadering, om de veertien dagen na de middagpreek, betaalde hij drie stuivers. Was hij zonder goede reden afwezig, dan was de boete zes stuivers. De opbrengst ging naar de diakonie voor de armenzorg in Steenwijk.41 [41. Kerkeraadsacta Steenwijk I, 6-9-1643; II, 17-8-1650.] Was dit de manier om de minder overtuigde burgemeester-ouderling die wel eens een kerk­dienst miste erbij te houden?
     In Blokzijl zien we de boetes in de loop van de jaren flink oplopen. Betaalde men in 1652 nog twee stuivers voor ongegronde absentie, in 1655 werden dat er zes en in 1656 achttien! Het niet naleven van kerkeraadsbesluiten kostte twee schellingen en het niet geheimhouden van kerkeraadszaken 25 stuivers.42 [42. Kerkeraadsnotulen Blokzijl II, 14-2-1633, 25-11-1652, 13-1-1654, 14-10-1655, 11-1-1656.]

|pag. 130|

_______________↑_______________

Pastorale zorg, toezicht op leer en leven

De pastorale zorg voor de gemeente speelde zich vooral af rond het Avondmaal, dat drie of vier keer per jaar werd gevierd. De voorbereiding voor het Avondmaal begon in een kerkeraadsvergadering met de censura morum. Hierbij gaven alle ambtsdragers aan of zij in leer of leven onderling iets tegen elkaar hadden dat de avondmaalsviering in de weg stond. Daarna werden de gemeenteleden bezocht, de visitatie. Wij zouden dat een huisbezoek noemen. Er werd gesproken over het geestelijk leven van de gemeenteleden met het oog op de avondmaalsviering. Bleek dat bepaald gedrag niet spoorde met de christelijke levensstijl, dan hield de kerkeraad de betrokken broeder of zuster af van het Avondmaal. Na de visitatie volgde de proefpredikatie, de preek ter voorbereiding op het Avondmaal. We zien dus dat er zorgvuldig omgesprongen werd met leer en leven van de kerkleden en kerkeraadsleden.
     Helaas weten we van de positieve kanten van de visitatie niets uit de notulen; wel van problemen. Meestal lezen we in de kerkeraadsnotulen van individuele tuchtgevallen. Hierdoor kan moeilijk een totale indruk van de gemeente worden afgeleid. Enkele tuchtgevallen in een gemeente van enkele honderden leden zegt niets over de kwaliteit van de gemeente of het pastorale werk. Slechts één keer krijgen we een overzicht, omdat ds. Johannes Heyo van Giethoorn in 1648 bijna een hele bladzijde volschreef over zijn gemeente, die hij in krasse bewoordingen vergeleek met de situatie in Israël ten tijde van de profeet Hosea, toen het volk zich niet wilde bekeren. Het is desondanks moeilijk de situatie in Giethoorn goed in beeld te brengen, want vóór en na deze bladzijde geeft de notulist eigenlijk alleen maar verkiezingsuitslagen.43 [43. Kerkboek Giethoorn 1626-1812, 2 dln. (Rijksarchief Zwolle) 65.] Het valt op dat bijna alle tuchtgevallen en de situatie die Heyo beschrijft, gaan over het levensgedrag en niet om de leer. Alleen rond 1618-1619 krijgt dat even de aandacht.
     Op de classisvergaderingen in 1618 en 1621 werden de zaken van de remonstrantsgezinde predikanten Gerhardus Arssenius van Blankenham en Engelbertus Pott van Giethoorn besproken. De grote tegenstander van de remonstranten was ds. Volcerus van Vollenhove. Arssenius en Pott werden geschorst en vertrokken naar Kampen.44 [44. Classisacta, 19-3 en 15-4-1619; Reitsma, Van Veen, Acta V, 301, 314, 356-7, 369.]
     In Blokzijl viel nogal eens op dat een aantal gemeenteleden niet aan het Avondmaal deelnam. In 1646 werd dit blijkbaar zo erg dat de kerkeraad besloot degenen die hardnekkig afwezig waren onder de tucht te stellen.45 [45. Ibidem II, 16-11-1646.] Maar meestal waren de tuchtgevallen van een andere aard. Je zou dit als negatief kunnen zien, maar dan ga je voorbij aan de bedoeling van de tucht. Het gaat niet om een zuiver houden van de gemeente door de slechte mensen af te snijden van de kerkelijke gemeenschap. Het

|pag. 131|

_______________↑_______________

gaat er juist om gemeenteleden met een niet-christelijke levenswandel terug te brengen in het rechte spoor, tot zijn of haar eeuwig behoud.
     Het eerste in de notulen vermelde tuchtgeval dateert van 1595. De kerkeraad vermaande toen vier broeders die zich “met woorden en geweer vergrepen hadden als oock eene in den dronck”.46 [46. Kerkeraadsacta Steenwijk I, 14f.] Vervolgens werden enkele gemeenteleden vermaand over het slaan van hun vrouw of van een soldaat. Een ander sloeg er in een dronken bui op los. In 1649 werd de gemeente in opspraak gebracht door het “quaat en ergerlijk huishouden” van het kostersechtpaar Ter Swege.47 [47. Ibidem II, 29-12-1649.] De kerkeraad had veel werk aan onderlinge ruzies in de gemeente. Het ging bijvoorbeeld om kwijtgeraakte kleding of om kleding uit een erfenis.48 [48. Kerkeraadsnotulen Blokzijl II, 12-12-1645, 9-11-1648.]
     Een Steenwijkse burenruzie in 1597 werd opgelost door de broeders weer tot elkaar te brengen, maar een burenruzie in 1601 gaf zoveel problemen dat de kwestie naar de classis ging. Het ging om een muur tussen de beide achterhuizen. Lubbert Jaspers beschuldigde zijn buurman Marten Jacops van diefstal van grond. De buurman werkte mee aan een verzoeningspoging van de classis, maar Lubbert Jaspers weigerde “met een grote obstinaetheyt ende boosheyt”.49 [49. Kerkeraadsacta Steenwijk, 20v-21f.] Blijkbaar hield de kerkeraad de buurman voor onschuldig, want de tuchtprocedure kreeg een vervolg in de afkondiging met naam en de oproep aan de gemeente om voor Lubbert Jaspers te bidden om bekering. Tot de afsnijding van deze broeder kwam het niet. De classis deed nog een bemiddelingspoging door de vorige predikant van Steenwijk, ds. Bogerman, naar Jaspers te laten gaan. Dit vermaan had resultaat. Jaspers verzoende zich met zijn buurman en de kerkeraad.
     Een paar maand later bracht ds. Petrus Harritius met een ouderling huisbezoek voor het Avondmaal. Daarbij speelde de oude kwestie weer op. Jaspers wilde niet met Jacops aan het Avondmaal deelnemen als deze zijn schuld niet zou erkennen.
Bovendien hield Jacops zich volgens Jaspers’ zeggen niet aan de verzoening door tegenover derden achter Jaspers’ rug om te blijven spreken. De kerkeraad zag zich gedwongen de zaak te heropenen. Jaspers werd afgehouden van het avondmaal. Jacops verklaarde dat hij het grondbezit van zijn buurman “niet een speldebreet vercortet” had. Op 25 december 1602 werd van de preekstoel afgekondigd dat Jacops tot het Avondmaal werd toegelaten, maar Jaspers niet. Deze afkondiging werd in het notulenboek opgetekend en door de predikant, de vier ouderlingen en de vier diakenen ondertekend. Maar de zaak bleef slepen tot in 1604.50 [50. Ibidem, 21v, 22f-v, 23f, 26f-v.]
     In Blokzijl gaf kwaadsprekerij in de gemeente de kerkeraad aanleiding om de hele gemeente te vermanen zich te houden aan de regel van Matt 18:15: zie je iemand zondigen, spreek hem of haar dan onder vier ogen aan en bazuin het niet rond.
     In dezelfde plaats werd ouderling Claes Claesen in 1651 afgezet wegens overspel. Hij was sinds 1634 om de twee jaar ouderling en hij was schout. De classis

|pag. 132|

_______________↑_______________

ging met de afzetting akkoord. Claesen deed schuldbelijdenis en vroeg vergeving.
Maar ondertussen waren er rond het classis-oordeel bezwaren in de kerkeraad gerezen. Ouderling Herman Coopen verweet de classis dat hij een Pilatus-oordeel velde, de handen in onschuld wassend. De gemoederen raakten zo verhit dat Coopen uitriep dat hij “Holliam (ds. Ab Holle) achte niet meer als stront”.
     De beide predikanten en de overige kerkeraadsleden kwamen uiteindelijk tot de volgende afkondiging:

“Het wort de gemeente bekentgemaeckt dat een seker lidt
der gemeente voor enighe jaaren geleden, sich verloopen
hadde in een grouwelijcke sonde van overspell, dewelke
oock alrede sijn censure daarover ontfanghen heeft.
Deselve heeft sijn schultbekentenisse gedaan voor den
kerkenraet, ende tekenen van berouw ende boetveerdigheijt
getoont. Wort de gemeente gebeden om Chr[ist]i wille, sich
daar aan niet te willen ergeren: ende voor hem te bidden,
dat Godt hem sijne sonden wil vergeven ende inden schoot
sijner genade wederomme aennemen”.51 [51. Kerkeraadsnotulen Blokzijl II, 29-6, 3-9, 5-12-1651.]

Een geval van dubbele echtbreuk met een scheiding en verzoek tot een nieuw huwelijk werd de kerkeraad te moeilijk. Hij verzocht de theologische faculteit van Leiden om advies. De hoogleraren gaven als advies eerst nog eens te proberen de betrokken broeder en zuster met elkaar te verzoenen. Lukte dat niet, dan zou de kerkeraad de echtscheidingszaak moeten overlaten aan de burgerlijke overheid, “om geen gemeynschap te hebben met sulcken vuyle daet”.52 [52. Ibidem III, 2-7-1656, 30-1-1658, 2-8-1659; A. Eekhof, De theologische faculteit te Leiden in de 17e eeuw (Utrecht 1921) 327-329.] Hertrouwen was voor beide partijen uitgesloten, aldus de hoogleraren.
     Het meest voorkomende euvel was dronkenschap. Het probleem was blijkbaar zo algemeen, dat de synode in 1579 al aan de Overijsselse kerken een richtlijn gaven hoe te handelen met dronken lidmaten.53 [53. J.G.J. van Booma, Acta van een reeds in 1579 gehouden Overijsselse synode, in: NAK 60 (1980) 113.] Maar het drinken was niet alleen een probleem van lidmaten. Ook onder de predikanten waren er enkelen die teveel dronken. De predikanten Weneranus van Blokzijl en Ab Essen van Steenwijkerwold werden er om afgezet. Vooral zulke zaken zullen de kerkgemeenschap flink in opspraak hebben gebracht.
     Tegen die achtergrond zal de zaak met ds. Jacobus de David uit Steenwijk wel een heel zware slag voor de werfkracht van de gereformeerde kerk zijn geweest.
Zijn gedrag stond haaks op de bevestiging en intrede in 1652. Deutelius bevestigde hem met de woorden van Hand. 20:28 over de Heilige Geest die herders en leraars aanstelt over de vrijgekochte gemeente van Christus. De David doet intrede met Ps. 34:12 “Komt, kinderen, luistert naar mij, ik zal u de vreze des Heren leren.” In 1655

|pag. 133|

_______________↑_______________

behandelde de classis een brief van de classes Sneek en Leeuwarden waarin De David van ernstig wangedrag werd beschuldigd. Hij zou in Sneek in beschonken toestand een poging tot aanranding hebben gedaan. De predikant ontkende. In vier vergaderingen kwam de classis er niet uit. Daarop werd besloten de theologische faculteit van de universiteit van Utrecht om advies te vragen. De professoren Voetius, Essemius en Nittenius onderzochten alle bewijsstukken en kwamen tot de conclusie dat de dronkenschap wel bewezen was, maar de poging tot aanranding niet.
De classis besloot De David voor drie maanden te schorsen met inhouding van zijn traktement. De predikant ondertekende nu wel een schuldbekentenis.
     Na drie maanden werd De David weer predikant in volle rechten en deed hij zijn werk in gemeente en classis, waar hij weer optrad als examinator, praeses en scriba. Voor de Overijsselse synode ging hij als afgevaardigde naar de synode van Zuid-Holland. Toch viel De David blijkbaar terug in probleemgedrag. De magistraat klaagde over ernstig wangedrag. Hij werd voor de Staten gedaagd omdat hij de kerk zou hebben benadeeld.54 [54. Statenarchief (Rijksarchief Zwolle) no. 4867, brief 3-4-1663; Classisacta, 6-6, 7-6, 25-6, 1-8, 2-8 en 10-9-1655. J.A. Cramer, De theologische faculteit te Utrecht ten tijde van Voetius (Utrecht 1932) 366, 372.] Zijn leven stond haaks op de tekst van zijn intrede-preek.

Kerk en samenleving

De kerk sprak niet alleen kerkleden aan op hun levensgedrag, ook overheidsdienaren in hun ambtsuitoefening. Immers, Gods Woord en geboden hadden een universele strekking en golden dus ook de overheid die naar Romeinen 13 Gods dienaresse was. Bovendien waren de meeste overheidsdienaren ook lid van de kerk.
     Zo kon een schout door de kerkeraad op z’n vingers getikt worden vanwege een ongestrafte moordenaar. De classis drong er bij de drost op aan zijn taak ernstig te nemen en “alle dootslagers, polygamos, dygamos ende die bloetschande begaen” te straffen. Later vroeg de classis aan de synode om de Staten aan te spreken over het optreden van schouten tegen moordenaars, bloedschenders en duivelbanners”.55 [55. Kerkeraadsacta Steenwijk I, 29f; Reitsma, Van Veen, Acta V, 259, 308, 322, 360.]
     De kerkeraad trachtte ook de zondagsheiliging in de samenleving te bevorderen.
De raad van Steenwijk droeg zijn predikant Johannes Voskuil en ouderling-burgemeester Johan Claesen op, om bij de magistraat aan te dringen op maatregelen tegen de zondagsontheiliging. Vooral het tappen onder kerktijd kreeg van kerkeraad en synode nogal eens de aandacht.56 [56. Kerkeraadsacta Steenwijk I, 27f; II, 8-2 en 16-4-1652, 8-4-1653; Reitsma, Van Veen, Acta V, 283, 320, 354.] Ook toen gaf werken op zondag in de vorm van een zondagse markt in Giethoorn aanleiding tot discussie. Zo trachtte de kerk haar roeping richting de samenleving waar te maken.

|pag. 134|

_______________↑_______________

Steeds meer toehoorders werden kerklid

De eerste gemeenten waren erg klein. In Steenwijk namen in 1592 aan het eerste Avondmaal, zoals wij eerder zagen, zestien lidmaten deel, terwijl er ongeveer vijftig toehoorders aanwezig waren. Uit de notulen, meestal vlak voor het Avondmaal, blijkt dat er in de jaren 1593 tot en met 1596 in totaal 59 leden bij kwamen. Daarnaast was er sprake van een “heerlicke frequentie van toehoerderen”.57 [57. Kerkeraadsacta Steenwijk I, 9v-15f, 20f.] Daarna worden de gegevens fragmentarisch.
     In de jaren twintig van de zeventiende eeuw werd het aantal toehoorders te groot geacht voor één predikant. Ook in Vollenhove was dit het geval. De provinciale synode vroeg daarom de Ridderschap en Steden om in beide plaatsen een tweede predikantsplaats te mogen instellen. Gevraagd werd of de Staten wilden omzien naar de financiering van twee extra predikanten.58 [58. Reitsma, Van Veen, Acta V, 317, 358.] De Staten speelden deze bal terug naar de magistraten. In Vollenhove werd de zaak snel geregeld. De Volle Stoel, het college van adel en magistraat dat de geestelijke goederen beheerde, gaf direkt toestemming voor het beroepingswerk. Hiervoor kwam 350 carolusgulden beschikbaar, met instemming van de Staten.59 [59. Kerkeraadsacta Vollenhove, 16-17.] Maar in Steenwijk waren er blijkbaar geen middelen beschikbaar, want de magistraat wilde niet meewerken. De kwestie sleepte van 1620 tot 1625, totdat uiteindelijk de Staten bewilligden in de financiering. De magistraat kreeg van de Staten 300 gulden. Daarmee kon de gemeente een tweede predikant gaan beroepen.
     Blokzijl bracht in 1631 het verzoek op de classis om een tweede predikantsplaats in te stellen. Twee jaar later kwam er van de Staten een toezegging voor 250 gulden traktement, wanneer vanuit de pastorie- en vicariegoederen van het Land van Vollenhove de andere 250 gulden zouden worden opgebracht.60 [60. Resolutiën X, 292v.]

Van de omvang van de Steenwijkse gemeente weten we verder tot 1645 nagenoeg niets. Maar in dat jaar werd een lidmatenregister aangelegd. Per straat, wijk of dorp werden de lidmaten van Steenwijk opgetekend, iets meer dan 500 namen. In 1646 werden er 128 nieuwe leden ingeschreven en daarna tot met 1653 gemiddeld 48 per jaar. In 1651 telde de gemeente 900 leden.61 [61. Register van lidmaten der Hervormde Kerk te Steenwijk 1645-1720 (Archief van de N.H. Kerk Steenwijk) 7-36.] Het doopregister en trouwboek laten we in dit kader buiten beschouwing, omdat er meer onderzoek nodig is om deze gegevens over de jaren vanaf 1655 goed te kunnen interpreteren.
     Het lidmatenboek van Blokzijl begint in 1622 met 52 namen.62 [62. Namen der litmaten off kumminikanten der gereformeerde gemeente binnen Blokzijl (Archief N.H. Kerk Blokzijl).] Gemiddeld kwamen er in de jaren twintig en dertig van de zeventiende eeuw 24 leden bij. Het kerkgebouw uit 1613 werd te klein voor de gemeente. In de jaren 1644, 1650 en 1662 werd het gebouw uitgebreid.
     Bij de groei van de gemeente is de vraag natuurlijk waar die mensen vandaan kwamen. In de notulen van Blokzijl staat slechts twee keer iets over gemeenteleden die

|pag. 135|

_______________↑_______________

contact hadden met de doopsgezinden. Eén van hen was een vrouw uit Scheerwolde, die wegens haar kerkgang bij de doopsgezinden onder censuur kwam te staan.63 [63. Kerkeraadsnotulen Blokzijl II, 5-12-1643, 9-4-1658.]
     Omgekeerd waren het ook geen grote aantallen doopsgezinden die overgingen.
Dat blijkt uit een discussie tussen de kerkeraden van Blokzijl en Steenwijk. Steenwijk had in iets meer dan een jaar twee Blokzijlse predikanten, Deutelius en Ab Holle, beroepen. Blokzijl wilde Ab Holle niet laten gaan, omdat verwacht werd dat hij nog veel doopsgezinden zou kunnen overhalen gereformeerd te worden. De afgevaardigde van Steenwijk, ds. Deutelius ging hierop in. In de zeventien jaar dat hij in Blokzijl predikant was, kwamen er maar twee doopsgezinden over! Daarom kon Ab Holle dus best naar Steenwijk. Maar de predikant bedankte voor het beroep.
Hij wilde geen onrust in de gemeente veroorzaken.64 [64. Ibidem, I en II, 19-11-1651.]

De groei van de gemeente van Blokzijl was het grootst in de jaren dertig; in Steenwijk vooral in de tweede helft van de jaren veertig. In diezelfde jaren zien we ook elders groei. Kuinre overwoog om een tweede predikantsplaats in te stellen. Vollenhove vroeg met het oog op de duidelijke toename van het aantal kerkgangers uitbreiding van het kerkgebouw. In de besluiten van de Staten werd in 1643 melding gemaakt van groeiende gemeenten in heel Overijssel.65 [65. Classisacta, 11 tot 13-4-1643; Kerkeraadsnotulen Vollenhove II, 9-2-1648; Resolutiën XI, 64f.] Voor een deel zal de verklaring voor deze groei komen uit de bevolkingsgroei en de stijgende economische activiteiten. Maar nergens komen we in de notulen tekenen tegen van dwangmatige calvinisering. Ook blijkt niets van sterke evangelisatiecampagnes. Eerder is er sprake van anti-propaganda door de tuchtgevallen onder kerkleden en predikanten.
Het feit dat de gereformeerde kerk de enige officieel toegestane kerk was met steun van de overheden, zal gunstig gewerkt hebben. Ook zal het onderwijs, dat door de gereformeerde kerk werd beheerst, vooral op de lange termijn veel bijgedragen hebben aan de calvinisering van het Land van Vollenhove.
     Het was geen sterk wervend kerkelijk bolwerk van een beter soort mensen, waarmee het calvinisme het Land van Vollenhove binnendrong. Nee, het was een moeizaam strijdende gemeenschap die de zonde in eigen gelederen moest aanpakken en veel energie moest steken in de samenleving om ook daar de christelijke levensstijl te bevorderen. Let tegen deze achtergrond op de openingstekst van het Blokzijlse doopboek met de verwijzing naar het zendingsbevel van Mattheüs 28:19 en het eeuwig behoud voor hen die geloven en gedoopt zijn (Marcus 16:16).66 [66. Het Boeck van de Dooplinghen (Archief N.H. Kerk Blokzijl).] De gereformeerden van toen zagen in de groei van de gemeente niet hun eigen verdienste, maar het werk van Gods genade.67 [67. Kerkeraadsnotulen Blokzijl, 14-2-1633, 17 (?)-l-1637.] Zo gaat de kerkgeschiedenis door, continu vanaf de tijd van de apostelen naar de zestiende/zeventiende eeuw en verder tot de twintigste eeuw. Nog steeds zijn er mensen met hetzelfde geloof als vier eeuwen geleden. Nog steeds willen mensen, precies zoals in de beroepsbrief 68 [68. Register van beroepsbrieven van predikanten in de classis Vollenhove 1638-1814. (Gemeente-archief Kampen) 7.] van ds. Petrus de Leonardis staat, meewerken aan de voortgang van Gods Koninkrijk in deze wereld.

|pag. 136|

_______________↑_______________

Noten

Noten op pag. 137 t/m 139 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.


|pag. 137|

_______________↑_______________

– Odding, J. (1995). Verdwenen kerken rond de IJssel-Vechtdelta. In P.H.A.M. Abels, J.L. Admiraal, G.N.M. Vis & I. Wormgoor (Reds.). DE KERK IN DE KOP: Bouwstenen tot de kerkgeschiedenis van Noord-West Overijssel. (pp. 121-139). Gouda/Delft: Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis/Eburon.

Category(s): Blokzijl, Steenwijk

Comments are closed.