Willem Lanius te Steenwijk (1580-1582), een pionier

WILLEM LANIUS TE STEENWIJK (1580 – 1582), EEN PIONIER

J. ter Steege

De Hervormde gemeente te Steenwijk ontstond reeds in het midden van de jaren zestig van de zestiende eeuw. Aan haar ontstaan zijn de namen verbonden van Oyer Alts, priester in de Gasthuiskerk, en Willem Alberts, pastoor te Steenwijkerwold.
     In het begin was de gemeente, zoals de meeste in de Noordelijke Nederlanden van die tijd, ‘zwingliaans’ of ‘evangelisch’.1 [1. J. Reitsma, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde kerk der Nederlanden (’s Gravenhage 19495) 39-41, 63-64; H. Berkhof, Geschiedenis der kerk (Nijkerk 19556) 209; O.J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis (Nijkerk 1972) 94, 111 en 117.] Dit betekende dat zij zich verwant voelde met Zwingli, vooral waar het zijn opvatting betrof dat het avondmaal een gedachtenismaaltijd was.
     Vanaf 1568 zien we de ‘evangelische’ gemeenten in de Nederlanden alsook de vluchtelingengemeenten in het buitenland opschuiven naar het calvinisme. Vooral Calvijns opvatting dat de vorst de ware godsdienst te verdedigen had en ruimte gaf voor opstand waar zulks niet het geval was, speelde daarbij een rol.
     In Steenwijk vond de opschuiving naar het calvinisme plaats aan het einde van de jaren zeventig. De aanleiding daartoe was de ondertekening van de Religievrede te Antwerpen door de landvoogd Matthias van Oostenrijk op 22 juli 1578. Deze vrede stond onder andere aan calvinisten in kleinere plaatsen toe hun godsdienst vrij uit te oefenen, mits zij er de meerderheid van de bevolking vormden.
     Het gevolg was dat de calvinisten in Steenwijk voortvarend te werk gingen. Zij organiseerden huisdiensten met een zodanig resultaat, dat het aantal gemeenteleden sterk toenam.2 [2. Gemeentearchief Steenwijk: Memoriaal van de stad Steenwijk, 1558-1581. folio 91d.] Daarom trok een aantal Steenwijker burgers op 26 oktober 1578, zonder daar overigens de magistraat in te kennen, naar Vollenhove.3 [3. Memoriaal, folio 9ld.] Hier waren predikanten uit Gelderland aangekomen, die bereid waren om een tijdlang in Noordwest Overijssel te helpen bij de vestiging van het calvinisme.
     Onder deze predikanten was Willem Alberts. Voor de Steenwijkers was hij geen onbekende, omdat hij eerder, in 1566 en 1572, in Steenwijk geweest was.
Waarschijnlijk werd daarom juist Alberts in 1578 aangewezen om te Steenwijk voor een korte periode de calvinistische gemeente te helpen opbouwen. Dit gebeurde

|pag. 113|

_______________↑_______________

vanuit de Gasthuiskerk, die inmiddels voor de calvinistische eredienst was ingericht.4 [4. Memoriaal, folio 91d.]
     Om de gemeente ook financieel vastigheid te geven, dienden de calvinisten eind 1578 begin 1579 diverse malen een verzoek in bij de magistraat van Steenwijk om een deel van de inkomsten van de kerkelijke goederen te mogen ontvangen, zodat zij hun eigen predikanten, schoolmeesters en kosters alsook het onderhoud van de door hen gebruikte kerk zouden kunnen bekostigen.5 [5. Memoriaal, folio 91d.] Maar de magistraat deelde mee dat hij zich daartoe niet bevoegd achtte. Aangeraden werd zich tot de landvoogd Matthias van Oostenrijk te wenden.6 [6. Memoriaal, folio 91d en 92.]
     Tegenover hem herhaalden de calvinisten daarop hun verzoek. Zij wezen daarbij op wat er onder andere in Zwolle en Deventer gebeurd was, waar ‘oneigenlijk’ gebruik van kerkegoederen afgeschaft was ten gunste van de calvinisten.
     De Steenwijker calvinisten vroegen de landvoogd bij hen hetzelfde te doen omdat ook in Steenwijk het kerkegoed oneigenlijk gebruikt werd. Zo kwamen de inkomsten, vijftig goudgulden, van de Sint Eligius-vicarie in de Grote Kerk niet ten goede aan een kerkedienaar, maar aan de “zoon van de cancellier”. De landvoogd willigde het verzoek in, opdat de rust en de eendracht in Steenwijk bewaard zouden blijven.7 [7. Memoriaal, folio 92]
     Het gevolg hiervan was dat de calvinisten over de inkomsten van de Sint Eligius-vicarie in de Grote Kerk konden beschikken. Daarnaast werd hun andere inkomsten uit kerkegoederen toegestaan, op voorwaarde echter, dat dit niet ten koste zou gaan van een in dienst zijnd rooms-katholiek geestelijke.
     Ook aan deze voorwaarde kon voldaan worden, want kort daarvoor was Frederik Blessinck, kanunnik van het kapittel en tevens de pastoor van de Onze Lieve Vrouwekerk, gestorven. Omdat er voor hem nog geen opvolger benoemd was, vaceerde de pastoorsplaats. En zo kon het gebeuren dat ook de inkomsten van de pastorie van de Onze Lieve Vrouwekerk aan de calvinisten toevielen.
     Alvorens dit definitief kon worden, moest het besluit van de landvoogd door de Steenwijker magistraat overgenomen worden. Dat deed hij op 4 november 1579 met algemene stemmen.8 [8. Memoriaal, folio 92d.] Wel bepaalde de magistraat, dat de calvinisten twee administrateurs moesten aanwijzen, die eens per jaar ten overstaan van hen verantwoording zouden afleggen. De calvinisten schoven daarop Jan Klasen van Elslo en Harm Hendriks Hoedemaker naar voren. Zij werden de eerste calvinistische kerkvoogden van Steenwijk.
     Nu alles zo ver geregeld was, kon er ook een vaste predikant beroepen worden.
Dat gebeurde in 1580 en de keus viel op Willem Lanius uit Lutjebroek.
     Voor Steenwijk en omgeving was hij geen onbekende. Toen Vollenhove namelijk in 1578 voor de vestiging van het calvinisme behalve aan Gelderland ook hulp gevraagd had aan de provinciale synode van Noord-Holland (Overijssel was in

|pag. 114|

_______________↑_______________

1571 door de synode van Emden ingedeeld bij Noord-Holland 9 [9. F.L. Rutgers, Acta van de Nederlandse synoden der zestiende eeuw (Dordrecht 18992) (reprint 1980) 60 en 61, artikel 11.]) werd hij door de provinciale synode van Noord-Holland voor een periode van veertien dagen naar Vollenhove gezonden “tot opbouwinge van den Coninckrijcke Jesu Christi”.10 [10. J. Reitsma, S.D. van Veen, Acta der provinciale en particuliere synoden, gehouden om de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, Eerste deel Noord-Holland 1572-1608 (Groningen 1892) 60, artikel 22.]
Lanius was toen predikant van Hauwert.
     Na de tijdelijke hulpverlening in 1578 was Lanius teruggegaan naar Noord-Holland, waar hij vervolgens de gemeente Hauwert verwisselde voor die van Lutjebroek. Van hier werd hij, zoals gezegd, in 1580 te Steenwijk beroepen. Hij nam het beroep aan.
     Over de persoon van Lanius weten we weinig. Omdat hij vaak stukken ondertekent met de toevoeging ‘Doccum’, neemt men aan dat hij oorspronkelijk uit Dokkum afkomstig is.
     Wat was zijn taak en opdracht in Steenwijk? Hoewel zijn beroepsbrief met daarin een taakomschrijving niet bewaard is gebleven – beroepsbrieven bestonden in die tijd nog niet of nauwelijks – kunnen we daar toch wel iets over zeggen, omdat de taak van de predikanten op de verschillende synodevergaderingen van die jaren aan de orde kwam.
     Zo bepaalde het convent van Wezel (1568) dat de predikanten allereerst het Woord Gods zuiver dienden te verkondigen.11 [11. Rutgers, Acta Nederlandse synoden, 16, artikel 13.] Daar hoorde ook bij, dat zij dat Woord bekwaam uitlegden en toepasten op elke levenssituatie zodat het was tot “leeringe, vermaning, vertroosting of bestraffing”.12 [12. Rutgers, Acta Nederlandse synoden, 16, artikel 13.] Daarnaast diende de predikant de sacramenten te bedienen en de kerkelijke tucht te handhaven.
     De synode van Emden (1571) bepaalde verder, dat het ook de taak van de predikanten was om ieder te vermanen zijn plicht te doen.13 [13. Rutgers, Acta Nederlandse synoden, 68, artikel 25.] In 1574 besloot de synode van Dordrecht, dat het eveneens tot de taak van de predikanten behoorde, dat zij de zieken bezochten om hen te troosten en te sterken, ook in tijden dat de pest woedde. Zo nodig konden de predikanten de ouderlingen en de diakenen vragen hen daarbij behulpzaam te zijn.14 [14. Rutgers, Acta Nederlandse synoden, 144, artikel 55 en 56, 159, artikel 6.] De Nationale Synode van Middelburg van 1581 voegde daar nog aan toe, dat het doen van voorbeden een taak van de predikanten was.15 [15. Rutgers, Acta Nederlandse synoden, 379, artikel 8.]
     We mogen aannemen dat ook ds. Willem Laan zich in Steenwijk, bij het verrichten van zijn werk daar, in dit kader bewogen heeft. Hij ontving voor zijn arbeid in Steenwijk een traktement, dat afkomstig was uit de kerkegoederen, die de calvinisten in 1579 toegestaan waren. Mogelijk bewoonde hij de pastorie van de Onze Lieve Vrouwekerk. Daarnaast bezat hij in de zuidbeuk van de Grote Kerk een eigen graf.
     De periode waarin Lanius in Steenwijk stond was verre van gemakkelijk. Zo vond van 18 oktober 1580 tot 23 februari 1581 de belegering van de stad door de Spanjaarden plaats. Dat betekende dat het leven beheerst werd door beschietingen, aanvallen, uitvallen, de stad opeisen, verdedigen en honger lijden. Er vielen vele

|pag. 115|

_______________↑_______________

doden ten gevolge van oorlogsgeweld en pest. De toenmalige stadssecretaris Syger ter Steege spreekt zelfs van zevenhonderd slachtoffers.16 [16. Kronyck van Steenwijk, manuscript van 1560-1817 (gemeentearchief Steenwijk), folio 81.]

Belegering van de stad Steenwijk door graaf van Renneberg 1581-1582.
Kopergravure door P. Romein, 1730

     Die periode was daarom ook een tijd van grote spanningen, vooral onder de belegerden. Zo bijvoorbeeld op 20 november 1580, toen tal van burgers de stad wilden overgeven aan de Spanjaarden. De verdediger van de stad, Johan van den Corput, wist dat echter te voorkomen.
     Helaas weten we weinig over de grootte van de gemeente in die tijd. We kennen slechts enkele namen. Zo behoorden daartoe burgemeester Claes Jansz en zijn vrouw Jutte, evenals de oud-burgemeester Abel Hillebrandts en de weduwe Hendrikje Francken. Ook de stadssecretaris Syger ter Steege, zijn vrouw Ida Wolffs en hun kinderen Gerhardt, Everhard, Geertje en Anna maakten er deel van uit.17 [17. Gemeentearchief Kampen: Register van lidmaten (1579-1618) van de Hervormde gemeente Kampen; J.P.J. Postema, Voordracht t.g.v. aanbieding “Diplomatische uitgave van het keurboek van de stad Steenwijk, 16-12-’86, in: Huisorgaan van de IJsselakademie 10 (1987) nr. 1, 3-6.]
     Datzelfde gold voor meester Johannes Hartcamp. Deze voormalige roomskatholiek, die met ingang van 1 mei 1576 door de deken van het kapittel en de magistraat voor een periode van zes jaar benoemd was tot rector van de scholen in

|pag. 116|

_______________↑_______________

     Steenwijk, was op 18 april 1580 aangesteld tot schoolmeester van ‘die reformeerde schole’, die in de Gasthuiskerk gehouden werd.18 [18. Gemeentearchief Steenwijk: Regest Steenwijk, d.d. 29 december 1575 en 18 april 1580, no 96 en 105.]
     Als ‘gereformeerd’ schoolmeester moest hij de kinderen ‘die daertoe bequaem’ waren de ‘fundamenten’, dat wil zeggen de eerste beginselen, van het geloof bijbrengen, alsook de Latijnse taal. Daarnaast moest hij hen Nederlands (‘den Duitschen’) leren lezen en schrijven, terwijl hij tegelijk de oudsten onder hen de ‘Duitsche psalmen’, de psalmen in het Nederlands dus, moest inprenten.
     Ook Johan Struyck uit Havelte en zijn vrouw hebben tot de gemeente behoord.
Op 26 maart 1581 kwamen zij met attestatie vanuit Kampen de gemeente binnen.19 [19. Register van lidmaten (1579-1618) van de Hervormde gemeente Kampen d.d. 26 maart 1581.]
     Een interessant punt is de vraag waar de calvinistische gemeente ten tijde van Willem Lanius kerkte. Het ligt voor de hand dat dit in de Onze Lieve Vrouwekerk was en wel om de volgende redenen. Het aantal gemeenteleden was sinds de instelling van calvinistische huisdiensten in juli 1578 flink toegenomen. Niet alleen vermeldt de toenmalige stadssecretaris Ter Steege dat in het Memoriaalboek20 [20. Memoriaal, folio 9ld.] van die tijd, maar ook de verdere daadwerkelijke organisatie van de gemeente, zichtbaar wordend in het aantrekken van predikanten in 1578 en 1580, alsook in het verkrijgen van ‘eigen’ inkomsten uit de kerkegoederen in 1579, wijst in de richting dat de gemeente sterker, groter werd. In de derde plaats werd met ingang van 18 april 1580 de Gasthuiskerk, waar vanaf 1578 gekerkt werd, in gebruik genomen als schoolschool van meester Hartcamp.21 [21. G.M. Laar, “Steenwijk bewaar’t”, de historie van een oude landstad met haar buurtschappen (Steenwijk z.j.) 74; Regest d.d. 18 april 1580.]
     Om deze redenen was de Gasthuiskerk steeds minder geschikt als kerkgebouw van de gemeente. Er moest daarom naar een andere ruimte worden omgezien. Deze werd gevonden in de Onze Lieve Vrouwekerk, die toch al half calvinistisch was omdat de calvinisten sinds eind 1579 over de inkomsten van deze kerk beschikten.
     Daarbij sluit aan de kaart van Johan van den Corput uit 1580.22 [22. J.P.J. Postema, Steenwijk in 1581, in: Historische mededelingen, Officieel orgaan van de Historische Vereniging Steenwijk en Omstreken, 4 (1987) 77-87.] Op deze kaart beeldt hij de Onze-Lieve-Vrouwekerk sterk vergroot af. In die tijd deed men zoiets om aandacht te vragen voor een zaak. Als wij bedenken dat Johan van den Corput zelf een vurig calvinist was, ligt de reden voor de hand. De door hem vergroot afgebeelde Onze-Lieve-Vrouwekerk is de kerk van de calvinisten.
Nu nog de vraag vanaf welk moment dat zo was. Afgaande op de beschikbare gegevens en vooral lettend op het feit dat meester Hartcamp zijn taak als schoolmeester op 18 april 1580 begon, moet dit tijdstip omstreeks die tijd hebben gelegen.
     Ook buiten Steenwijk was Lanius actief. Het betrof vooral de vestiging en organisatie van het calvinisme in deze regio. Zo droeg de Provinciale synode van Overijssel van 158123 [23. J.G.J. van Booma, Acta van de Overijsselse synode van 1581, in: Nederlands Archief voor kerkgeschiedenis 62 (1982) 170-171.] hem op om samen met de predikanten van Kampen, Zwolle en Deventer ook in Hasselt de reformatie gestalte te geven. Tevens werd op die zelfde vergadering aan de gemeente Steenwijk – en daarmee ook aan haar predikant –

|pag. 117|

_______________↑_______________

verzocht Johannes Henrici Covardensis te helpen bij zijn komst naar Steenwijkerwold.
     Een en ander geeft tegelijk aan dat het calvinisme in die jaren groeide. Dat bleek ook op de nationale synode, die in 1581 in Middelburg gehouden werd. Daar werd besloten Steenwijk en Vollenhove met de omliggende dorpen samen te voegen tot één van de vijf classes van Overijssel.24 [24. Rutgers, Acta Nederlandse synoden, 375.] Voordien vormde Overijssel vanaf 1578, naar het besluit van de nationale synode van Dordrecht uit dat jaar, met Drenthe, Twente en Lingen één synode.
     De periode, waarin Willem Lanius in Steenwijk werkzaam was, werd in 1582 plotseling afgebroken, omdat op 15 november van dat jaar de stad door verraad in handen van de Spanjaarden viel. Alles wat protestant was en kon vluchten, week uit; onder andere naar Kampen en Utrecht.
     Ook Lanius verliet Steenwijk. Hij ging naar IJsselmuiden en vandaar in 1583 naar Elburg. Hier bleef hij tot 1587 toen hij terugkeerde naar zijn vroegere gemeente Lutjebroek. Daar overleed hij in 1592.
     Slechts één geschrift van Lanius is bewaard gebleven. Het is Die belegeringe, besettinge ende ontsettinge der stadt Steenwijck, in Sticht van Overijssel, Anno 1580 beginnende opten 18 Octobris, eindigende den 23. Februarij, anno 81. Het is een boekje van 26 pagina’s, waarin hij verslag doet van het Spaanse beleg, dat hij in Steenwijk meemaakte.25 [25. Een exemplaar wordt bewaard in het Rijksarchief in Overijssel te Zwolle, signatuur XD-D55.]

Noten

Noten op pag. 118 en 119 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

|pag. 118|

_______________↑_______________

 
– Steege, J. ter (1995). Willem Lanius te Steenwijk (1580-1582), een pionier. In P.H.A.M. Abels, J.L. Admiraal, G.N.M. Vis & I. Wormgoor (Reds.). DE KERK IN DE KOP: Bouwstenen tot de kerkgeschiedenis van Noord-West Overijssel. (pp. 69-89). Gouda/Delft: Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis/Eburon.

Category(s): Steenwijk
Tags: ,

Comments are closed.