DE MIDDELEEUWSE MENS EN ZIJN GEBEDSCULTUUR
Kanttekeningen bij een getijdenboek van de zusters van Sint Agnes te Kampen
F. van der Pol
In 1990 werd door het gemeentebestuur van Kampen besloten om de Groen van Prinstererschool aan de Vloeddijk af te breken en te vervangen door nieuwbouw-appartementen. De school stond op de plaats waar tot in de zestiende eeuw het Agnietenklooster had gelegen. Het eerste archiefstuk waarin dit convent genoemd wordt, dateert uit 1422. Het is niet bekend in welk jaar het klooster werd gesticht.
Omdat Geert Grote zich persoonlijk tot de zusters ervan heeft gericht, moet de stichting in elk geval dateren van vóór 1384, het sterfjaar van Grote.1 Aan het begin van de vijftiende eeuw namen de zusters de derde regel van de orde van Sint Franciscus aan.
Tijdens twee opgravingscampagnes in 1990 en 1992 is door middel van zes opgravingsputten het hele bouwterrein onderzocht. In twee grote beerkelders en enkele beerkuilen werd een groot aantal overblijfselen aangetroffen uit de kloosterperiode, waaronder ook religieuze voorwerpen. In de kloosterhof werden 81 graven met skeletresten opgegraven.
Over de historische gegevens en het archeologisch vondstmateriaal zal over enige tijd bij de IJsselacademie te Kampen een publikatie verschijnen, samen met een tekstkritische uitgave en vertaling van een spiritueel geschrift van het convent.
Het betreft een getijdentekst,2 waarbij in dit artikel enige kanttekeningen worden geplaatst. Het handschrift dateert uit circa 1475 en is het enig bewaard gebleven getijdenboek van het voormalige klooster. Het brengt ons in aanraking met de middeleeuwse mens en zijn gebedscultuur.
In de zestiende eeuw werd een zekere Aelken Lamberts eigenares van het gebedenboek. Voorin staat haar niet mis te verstane boodschap: “Dit boeck hoert toe Aelken Lamberts; wer det vyndt die brenge mi haer ’t wederom, wer dit niet en doen, soe weet, die bren[ne]”. Een handgeschreven getijdenboek was in de late
middeleeuwen een kostbaar bezit dat zeker niet binnen het bereik van de doorsneegelovige lag. Voor dergelijke manuscripten mag men als leespubliek, naast conventualen en geestelijken, slechts in beperkte mate een stedelijke bovenlaag vermoeden.
Toen in 1580 te Kampen de Reformatie werd doorgevoerd, had dit ook gevolgen voor de inventaris van de kerken en kloosters. Het getijdenboek, klein van formaat (perkament en papier 100 x 145 mm; band 104 x 150 mm), kon gemakkelijk verborgen blijven. Volgens de huidige archivaris van de Onze Lieve Vrouwe- of Buitenkerk, de heer H.C. Diender, zal het later aan de pastoorsstatie in de Rijnvischgang zijn gekomen. Na de heroprichting van de parochie Kampen in 1857 werd het parochiebezit. Het handschrift werd aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen in bruikleen gegeven als bijdrage aan de opbouw van een bibliotheek.3
De bruikleen werd enkele jaren geleden beëindigd. Het handschrift keerde in het archief van de Buitenkerk terug, in de parochie waar het eeuwenlang bewaard is gebleven.4
De verzameling gebedsteksten, samen met het archeologisch materiaal, maken zichtbaar hoe een leefgemeenschap van maximaal zestig devote vrouwen bezig geweest is met het eigen leven en sterven; en ook met de dood van wie in kloosterkapel en kloosterhof begraven lagen. Kapel, kloosterhof en klok werden op 31 oktober 1456 ingewijd door de wijbisschop van David van Bourgondië. De doden werden er in simpele houten kisten ter aarde besteld.
Archeologisch onderzoek in gewijde grond leverde indringende beelden op. Ze maken duidelijk, dat ziekte, dood en sterven nadrukkelijk aanwezig waren in het bestaan van deze laat-middeleeuwse devoten. Achter een opgegraven schedel met tumorvergroeiing zien we de ziekenzaal van het convent. Achter de grafvondst van een vergroeide wervelkolom verschijnt een gebogen gestalte, gekromd, dag in dag uit zich door het klooster voortbewegend. Achter een kaakafwijking in een van de schedels, tekent zich een vrouw met een ernstig kaakabces af. In combinatie met de diverse zalfpotten die aan het licht werden gebracht, komt een complex van ziekte en leed op ons af.
Het getijdenboek was een instrument. Met behulp daarvan konden de zusters van Sint Agnes de verschillende gebedsdiensten volgen. Vaste gebedstijden (getijden) bepaalden hun levensritme. Wie zich vandaag het leven tussen de vier muren van het klooster voor wil stellen, kan dat doen door zich goed in te leven in de gebedstekst. Levensoriëntatie en levensmotivatie kregen daarin hun neerslag. Ze biedt de mogelijkheid kennis te maken met een spiritualiteit die dag in, dag uit gevoed werd door de liturgie en geloofsleer van de kerk en door bijbelse inspiratie.
Getijdenboek in de vertaal-traditie van Geert Grote
De vrouwen van Sint Agnes leefden, toegewend naar God, in de beslotenheid van het klooster. Zij waren gericht op hemelse zaligheid, op eeuwige rust. Dat heeft hun gedachten- en belevingswereld gestempeld. De gebedstekst verwijst permanent naar een werkelijkheid waarin God centraal staat. Het religieuze taalgebruik is sterk geladen. De tekst zit vol vrome beelden en begrippen. Het overgrote deel van die beelden is rechtstreeks ontleend aan de bijbel. Een centrale plaats tijdens alle gebedsuren hebben de Psalmen. Het getijdenboek bood de vrouwen een handreiking, die uitnodigde tot vertrouwen en verwachting. Gods grootheid werd beleden, toekomstverwachting werd breed uitgemeten. Patriarchen, profeten, apostelen, martelaren en heiligen uit het verleden kwamen in beeld.
Naast God was er de kerk. Het getijdenboek sloot naar vorm en inhoud nauw aan bij het officiële gebed van de kerk.5 Het meest opvallende en kenmerkende van de laat-middeleeuwse eredienst was het zingen van de getijden. Dagelijks lazen of zongen priesters een aantal regelmatig terugkerende gebedstijden in het Latijn: de metten (het nachtgebed), de lauden (bij zonsopgang), gevolgd door de prime (het ochtendgebed op het eerste uur volgens de Romeinse dagindeling), de terts, de sext en de noen (respectievelijk het derde, het zesde en het negende uur), de vespers (avonddienst) en de completen (het laatste biduur van de dag). Een getijdenboek bevatte dus een vast patroon van gebedselementen, die ingedeeld waren naar de uren van de liturgische dag. Telkens opnieuw werd het in deze specifieke vorm gebruikt. Wie langs zo’n vaste gebedslijn de weg naar God zocht, was niet iemand met spirituele bevlieging. De gebedstekst die ook nauw aansloot bij het kerkelijk spraakgebruik liet de meditatieve geest niet de vrije loop. Persoonlijke geloofservaring ontving in de getijdentekst vaste bedding.
Om mensen die het Latijn niet machtig waren toch in staat te stellen de getijdendienst te volgen, stelde Geert Grote een getijdenboek samen in de volkstaal, het Middelnederlands. Deze bundel gebeden werd het meest gelezen Middelnederlandse boek. In de Noordelijke Nederlanden is het het meest gebruikte devotieboek geworden.6
In dit hoofdstuk gaat het over een Oostmiddelnederlandse 7 tekst-representant van deze getijdenvertaling; een getijdenboek dat heel dicht staat bij Geert Grote’s oorspronkelijke versie en dus ook nadrukkelijk de invloed heeft ondergaan van de Moderne Devotie. Deze, in de IJsselstreek ontstane godsdienstige vernieuwingsbeweging die in de late middeleeuwen het religieuze klimaat in de Nederlanden in hoge mate heeft bepaald, heeft ook in Kampen duurzame invloed gehad.8
We treffen ook in de Oostmiddelnederlandse versie de gebruikelijke standaardserie aan: achtereenvolgens de Getijden van Onze Lieve Vrouwe, de Getijden van de
Heilige Geest, de korte en lange Getijden van het Heilig Kruis, de Getijden van de Eeuwige Wijsheid, de zeven Boetepsalmen, de Litanie van Alle Heiligen en de Vigilie van de Overledenen.
Tussen dit standaardgeheel bevinden zich echter ook nog twee getijden die in de getijdenvertaling van Geert Grote ontbreken, te weten de Getijden van de patrones van het convent, Sint Agnes, en “die ghetijde van allen heiligen die Suncte Augustinus gemaket heuet”.9 Beide zijn vrij zeldzaam. Omdat deze bijdrage vooral betrekking heeft op de Getijden van alle heiligen geef ik de zeldzaamheid daarvan nog wat nader aan. R.Th.M. van Dijk van het Titus Brandsma Instituut te Nijmegen (Projecten Moderne Devotie) onderzoekt tientallen handschriften met getijdenteksten. In tegenstelling tot zijn verwachting treft hij opvallend weinig Getijden van alle heiligen aan.10 De meest recente opgaaf deed hij me toekomen in een schrijven van 24 november 1994: op 163 getijdenboeken slechts 15 Getijden van alle heiligen.
[afbeelding 1]
Getijdenboek, tweede helft 15e eeuw, oorspronkelijk gebruikt in het Agnietenklooster te Kampen. Afgebeeld zijn fol. 130 v (papier, rode letter), waar de ten onrechte aan Augustinus toegeschreven Getijden van alle heiligen beginnen en fol 131 r (perkament), die begint met een zevenregelig hoge initiaal met bloemversiering in de kleuren goud, rood en blauw.
De werkelijkheid van hemel en hel, God en duivel
Het getijdengebed is de vrucht van een lange ontwikkeling in de geschiedenis van het christelijk gebed.11 Voor een nadere kennismaking is ook van belang dat we ons het verschil met het hedendaagse levensgevoel goed realiseren. Van het vijftiende-eeuwse getijdenboek naar vandaag toe, moeten meer dan vijf eeuwen worden overbrugd. Wij mensen van de twintigste eeuw bevinden ons in een geseculariseerde cultuur. Vandaag kunnen velen niet meer uit de voeten met de begrippen hemel en hel. De wetenschap hanteert een wereldbeeld waarin voor hemel en hel in termen van ruimtelijke locaties geen plaats meer is. Er is een levensgevoel ontstaan waarin de gedachte aan de hemel naar de rand van de denk en belevingswereld van de mens is verdrongen. Gedachte aan en angst voor de hel zijn vervaagd.
De gebedstekst daarentegen gaat uit van de werkelijkheid van God en duivel, hemel en hel. Ze verwijst permanent naar een werkelijkheid waarin God centraal staat. Christus wordt beleden als Rechter van zondaren: ’Christus, Zoon van de levende God, ontferm U over ons. U komt om te oordelen de levenden en de doden en de wereld met vuur’. En: ’Christus zal wederkomen, een strenge Rechter’. Met het oog op zijn komst klinkt het gebed om een zuiver geweten: ’Wij bidden U, Heer van alle heren. Zuiver Gij ons geweten. Opdat Jezus Christus uw Zoon, onze Heer, komende met alle heiligen, een voor Hem toebereide woning vindt’.12
Achter de termen dood, gericht, hemel en hel, spelen de begrippen zonde en genade een wezenlijke rol. Het getijdenboek beschrijft de zonden breeduit en met grote intensiteit. De middeleeuwer gaat uit van een bovennatuurlijke realiteit. God bestaat echt, maar ook de satan is een reëel wezen. De strijd tegen het kwaad vinden we breed gespecificeerd in de Litanie van alle heiligen. Daarin wordt gesmeekt om verlossing ’van de kwade vijand’ (duivel) en ’van alle hinderlagen van de vijand en van diens gevaarlijke verleiding’.13 Op aarde vindt de strijd plaats tussen God en duivel.
Ook in klooster en kapel vormt de oude vijand een werkelijke bedreiging. De mens kent verzoekingen en innerlijke strijd. Toch is er geen berusting in uitzichtloosheid. Christus heeft de duivel overwonnen en wie christen is, deelt in zijn overwinning. Dit vereist volgens het getijdenboek echter wel een waarachtige biecht. Voor God is werkelijk besef van zondigheid nodig. De Litanie van alle heiligen maakt dit goed duidelijk: ‘Wij bidden U of U ons een waarachtige biecht wil geven, oprecht berouw, vergeving en aflaat van al onze zonden’.14 En: ’Verlos ons … van al onze zonden tot een waarachtig berouw’.15 ’Want mijn boosheden zijn mij boven het hoofd gegroeid en als een zwaar bord drukken ze op me’.16
Tegen zonde en duivel worden ook engelen en heiligen te hulp geroepen. In een hymne binnen de Getijden van alle heiligen 17 wordt gezongen:
Sende ons vanden hemel michael den engel des vreden tot deser saelen opdat hi den aelden vyant verdrijue |
Zend ons uit de hemel Michael, de engel van de vrede, naar deze za- len, opdat hij de oude vijand ver- drijve. |
Die starcke engel gabriel vliege vanden hogen ducwile comende te vanden desen onsen tempel opdat hi den aelden vyant verdriue |
Laat de sterke engel Gabriel dik- wijls vanuit de hoge vliegen, om ons godshuis te vinden, opdat hij de oude vijand verdrijve. |
Oeck moet ons altoes by wesen maria die moeder gads ende alle dat choer der engelen ende tesa- men alle die salige schaer |
Ook mogen ons nabij zijn Maria de Moeder Gods en het hele koor van engelen, samen met heel de schare gezaligden. |
De Getijden van alle heiligen rekenen met de toorn en het gericht van God. Maar vooral informeren ze over de troost en de heerlijkheid van het hemelleven. Ook dit is gangbaar middeleeuws levensbesef. We zien in de middeleeuwen uitgebreid aandacht voor het hemels Jeruzalem als de stad van God. Zowel de theologie als de devotie gingen voor een belangrijk deel terug op Augustinus. De kerkvader schildert in zijn De Civitate Dei (De stad van God) de strijd tussen de hemelse stad en de aardse stad of de stad van de duivel. Dit gevecht eindigt met de overwinning van de stad van God. Augustinus beschrijft de gelukzaligheid van de burgers van het nieuwe Jeruzalem. De uiteindelijke bestemming van de mens is rust vinden in God.
De getijdentekst legt een verbinding tussen het eigen bestaan en de wereld van de gezaligden. De gezaligden aanschouwen God. De lezer verkeert nog in dit aardse bestaan. De taal is gevuld met verlangen. De gemeenschap van devote vrouwen van Sint Agnes werd aangezet tot een leven in de schaduw van de eeuwigheid. De bewoonsters hadden bovendien de dood zichtbaar bij zich. Hun doden lagen begraven in kloosterkapel en kloosterhof, in de direkte leefomgeving.
Tegenover de dood diende een houding te worden bepaald. De zusters waren doordrongen van de eindigheid van alle aardse bestaan. Hun getijdenboek tekent het leven als een pelgrimstocht naar het nieuwe Jeruzalem. De vreugde over de hemel uit zich in massale lofzang:18
Du biste te male suuerlick ende ghene vlecke en is in di iheruzalem heilige stat gads Want dyne mueren syn van coestelicken ghe- steenten Dyne poerten vanden besten margrieten Dyne straten mytten puersten golde In welcken men synget sonder aflaten dat vroelicke alle-luya |
Jeruzalem, heilige stad van God, u bent geheel zuiver en in u is geen onreinheid. Want uw muren zijn van kostbare gesteenten. Uw poor- ten van de schitterendste parels. Uw straten zijn van het zuiverste goud. In u zingt men zonder op- houden het vrolijke ‘halleluja’. |
Daer syn die lof synghende choren der engelen Daer is die suete hoechtyt alder ghenre die wederco- men van deser droeuiger pelgri- madsen tot dinen blytschappen Totty roepen onse suchtinge o heilige stat |
Daar zijn de lofzingende engelen- koren. Daar zijn zij die terugge- keerd zijn van hun droevige pel- grimstocht en nu bij u feestvieren in volle blijdschap. Tot u roepen onze verzuchtingen, o heilige stad. |
Op weg naar het hemelse vaderland zien we de kloosterlingen bezig met het opdragen van ziel en lichaam. Hun getijdenboek was een instrument in de vormgeving van de ’vreemdelingschap’. Het functioneerde als een handleiding voor het gebedsleven met God. Het was een leidraad naar het hemels Jeruzalem, een gids in het aardse bestaan waaraan de pelgrim ten diepste vreemd is geworden.19 We vernemen de oproep: ‘Bereid uzelf, opdat gij zien moogt de onsterfelijke Bruidegom en het hemelrijk in bezit moogt nemen’.20 De blik op het Laatste Oordeel is heel positief: ‘In blinkend licht zult Gij verschijnen. En de Here zal van u afnemen alle lijden’.21 Centraal staat de uitnodiging van Christus: ‘Komt, gij gezegenden van mijn Vader en neemt bezit van het rijk, dat u bereid is vanaf de grondvesting der wereld’.22
In het eerste versikel van de vespers vernemen we de lokroep van het hemels Jeruzalem: ’Ziet, onze moeder Jeruzalem roept tot ons met groot verlangen en zegt: Komt, mijn allerliefste kinderen, komt tot mij. Opdat gij zien moogt de onsterfelijke Bruidegom en het hemelrijk in bezit moogt nemen’.23 De tekening van het hemels Jeruzalem in al zijn glorie spoort de gelovige aan daarheen op weg te blijven. De heilige stad aan het einde van de pelgrimstocht is een alsmaar wenkend visioen.
De uitgebreide aandacht voor het hemels Jeruzalem als de stad van God is waarschijnlijk de belangrijkste reden waarom deze getijden op naam van Augusti-
nus zijn gezet. Het leven als pelgrimage is immers een wezenlijk aspect in Augustinus’ leer.24 De toeschrijving aan de kerkvader is overigens onjuist. Het wemelt in de middeleeuwen van geschriften die ten onrechte op naam van Augustinus werden gesteld. De belangrijke positie van Augustinus als middeleeuws kerkleraar komen we ook tegen in gebedsteksten in de volkstaal.25 Uit het Kamper getijdenboek hiervan nog een voorbeeld:
Dit is hi, Sancte Augustinus (…), alle eertricke is myt sijnre leeringe
veruult. Hi moet bidden voer die sunden alre volcke: O goedertierene
vader Augustinus, ghedencket onser nu inder glorien des godlicken
aensichts (…) Bydt voer ons goedertieren vader Augustinus;
God die voersien heueste dijn heilige kerke in te beduden die Heilige
Schryft den heiligen Augustinus, den alre besten leerer ende wtuercaren
bisschop. Gyf ons dat wij myt sijnre leeringe geleert warden ende myt
sijnen gebeden gehulpen. Auermits onsen Heren Jhesum Christum.
Amen.26
Eenwording met de Bruidegom Christus
De zojuist vermelde voorstelling van Christus als Bruidegom komen we in de Getijden van alle heiligen tweemaal tegen. Het beeld vinden we binnen het getijdenboek breed uitgewerkt in de Getijden van Sint Agnes. De patrones van het convent staat model voor het nagestreefde ideaal, het aangaan van het mystieke huwelijk met Christus. Zowel in de getijdenkalender als in de Litanie van alle heiligen kan een bijzondere band met de heilige worden vastgesteld. In beide onderdelen staat ter onderscheiding van de overige namen de beginletter van haar naam ingekleurd met rood. Ook een omschrijving als “ons eerweerdige patroenster, die bruyt Christi” (fol. 225, 238-239) geeft blijk van een speciale relatie. De devote vrouwen binnen de kloostermuren zien uit naar de hemelse Bruidegom. Ze verlangen naar de ontmoeting in hemelse stilte. Het verlangen naar de goddelijke minne wordt beschreven in affectieve en beeldende taal, met woordmateriaal dat aan het Hooglied herinnert (Hoogl. 1 : 4; 8 : 3):
Die coninc heeft my in gheleit in synen wijnkelre ende heeft in my
geordeniert syne mynne. Syn luchterhant (linkerhand) is onder myn
hoeft. Syn rechant (rechterhand) sal my ommeuanghen.
In “auerdenkinge ende devociën” gaat het om “ynnicheit”, om volledige overgave
aan Christus. Versmaadde ook Agnes niet “alle ghenoechte der werlt, anderen ioncferen een naeuolgelick exempel in mynne”?27 Vanuit het convent wordt ze als minnares van Christus aangeroepen:28
O heilige ioncfer Agnes, die die eertsche dinge als dreck versmaet hebt. Die niet angesien en hebste golt noch rickeit, noch enich ander weelden. Mer du hebste die myn- nen Christi geset voer alle richeit der welt |
O heilige jonkvrouw Agnes, die de aardse dingen als drek versmaad heeft en niet gekeken heeft naar goud of rijkdom of andere weelde. U hebt de liefde voor Christus gesteld boven alle rijkdom van de wereld. |
God wordt gebeden om met haar verdiensten te worden verrijkt, “opdat wy alsoe vercrigen moeten die mynnen dynre lieften”.29 Als bruid komt ze zelf aan het woord: “Hem byn ie ondertruwet. Hem allene haelde ic trouwe. Ende Hem beueel ic mijt alre ynnicheit. Dese heb ic gemynt ende wtgesocht” (fol. 245). Agnes zocht eenwording “in de slaepcamer, waar ruering haar aangreep, in suverheit van deugd”. Voor de beschrijving hiervan wordt ze zelf sprekend ingevoerd:30
Ick mynnen Christum Jesum wes slaepcamer ic ingegaen byn. Wes moeder ioncfer is, wes vader geen wijf en bekent, wes orgelen mij suetelicken singen. Als ic Hem mynnen, soe bin ic suver, als ic hem ruere, soe bin ic reyne; ende als ic hem neme, so byn ic ioncfer … Ende dagelicsche vruchtberheit wort vergadert Ick byn te hant verenicht an Hem. Myt synen cuysschen omvangen. Myn li- chaem is alrede versellet mytten synen. Ende syn bloet heeft vercy- ert mijnen wangen |
Ik heb Christus lief, wiens slaapka- mer ik binnengegaan ben; wiens moeder jonkvrouw is; wiens vader geen vrouw bekend heeft en wiens orgelspel mij zoet tegemoet klinkt. Als ik Hem liefheb dan ben ik zuiver. Als ik Hem aanraak dan ben ik rein. Als ik Hem neem dan ben ik jonkvrouw. Dagelijks is er vruchtbaar samenzijn. Mijn hand is verenigd met de zijne. Met zijn kussen omgeeft Hij mij. Mijn li- chaam is reeds verenigd met het zijne. En zijn bloed heeft mijn wangen versierd. |
Geestelijke oefening
De groei van het innerlijke leven met God wordt mogelijk gemaakt door gebed, meditatie en ascese. Die zijn er op gericht het doen en laten van de mens in dit leven in de goede richting te sturen. Een groot aantal oefeningen, waarvan het bidden van de getijden er één is, moet bevrijden van angst voor dood en lijden.
Voor een goed verstaan van de getijdentekst is het van belang te beseffen, dat het hierin niet gaat om vroomheid met een totaal nieuw concept. De band met de bestaande kerk is wezenlijk. Traditioneel dogmatisch gedachtengoed ontvangt in de getijden alle respect. Voor een goed begrip van de tekst is het zinvol, op nog enkele aspecten van de kerkleer te wijzen.
De dood wordt in de middeleeuwen niet op zich gedacht. Volgens de laatmiddeleeuwse doodsvoorstelling betekent de dood sterven met uitzicht op goddelijke beloning en straf. De leer van de verdienstelijkheid van goede werken blijkt steeds in de Getijden van alle heiligen op de achtergrond aanwezig. Het eren van de heiligen hangt hiermee samen. De getijden bevatten een uitvoerige heiligen-hiërarchie. De heiligen functioneren vooral als voorbeelden. De verdienstelijkheid in het geloof staat centraal: ’Opdat wij, die niet bij machte zijn de werken van uw heiligen te evenaren, toch in hun voetstappen mogen gaan en hun geloof navolgen. Opdat wij, door te volharden in een heilig leven, verdienen mogen te komen tot het hemels Jeruzalem’.31
De positie van de heiligen in de hemel wordt gezien als bewijs dat de goddelijke genade overvloedig in hen gewerkt heeft. De werken door hen gedaan, waren meer dan ze voor hun eigen zaligheid nodig hadden. En die werken komen nu de andere gelovigen ten goede:32
O Alle ghi salighen gads die nu auergeleden hebt die zee deser sterflicheit Ende verdient hebt te comen totter hauen der ewiger rusten ende vreden. Ghi syt altoes seker vresamich feestich ende bly de… Weest stedelic onser ghe- dachtich ende helpet ons onsaligen die noch inder zee deses levens beweget warden vanden omweyen- den geluen Opdat wy mit uwen ghebede ende verdiensten ghehol- pen ende behaelden scheps ende |
O al gij gezaligden van God, die nu door het lijden van de zee dezer sterfelijkheid heen gegaan bent. Gij hebt het verdiend te komen tot de haven van de eeuwige rust en vrede. Gij zijt altijd vol vertrouwen, vreedzaam, feestelijk en blij… Weest ons steeds ge- dachtig en helpt ons, onzaligen die nog in de levenszee bewogen wor- den door de golven, opgestuwd door de wind. Opdat wij door uw gebeden en verdiensten zo gehol- |
myt ghehelen gedachten verdienen te comen totter hauen der ewiger rusten ende vreden. |
pen worden, dat wij met een be- houden vaart en met al wat ons denken bezig houdt verdienen te komen tot de haven van de eeuwi- ge rust. |
Het eren van de heiligen brengt ons ook in aanraking met de gedachte van de gemeenschap der heiligen (communio sanctorum). Die gemeenschap omvat niet alleen de nog levende gelovigen, maar ook de gestorvenen. Een gemeenschap dus over de grenzen van de dood heen.
Het putten uit het genadereservoir van de kerk en de gedachte over de gemeenschap der heiligen geven samen een bijzondere plaats aan de voorbede: de gelovigen op aarde roepen hulp en bemiddeling in van Maria en van de andere heiligen. Tot zeven keer toe, aan het begin van iedere gebedstijd, komen we de smeekbede om voorbede van de heiligen tegen: ’Alle heiligen van God, bidt voor de zaligheid van ons allen’. Over dit aspect van het godsdienstige leven kwam uit een van de beerkelders op het voormalige kloosterterrein concrete informatie vrij.
Een drietal pelgrims insignes, voorwerpen van persoonlijke devotie, valt op.
Onbekend is of de bedevaart door een van de zusters ook in eigen persoon werd volbracht. Bij het eerste insigne heeft in een rechthoekig lijstje tussen twee stukjes glas een stuk perkament of een dun metalen plaatje met een bepaalde heiligenafbeelding of tekst vastgeklemd gezeten. Boven op het lijstje is de Tunica van Maria te zien. Aan de voorzijde van het tweede insigne, een ronde medaillon, is Maria op de maansikkel afgebeeld. Het derde pelgrimsteken heeft waarschijnlijk een dun metalen plaatje met een religieuze afbeelding bevat. Verder kwamen drie ronde, wat grotere lijsten uit dezelfde beerkelder tevoorschijn. Op de rand van het grootste exemplaar staat in het Latijn het bekende gebed: ’Wees gegroet Maria, vol van genade, de Heer zij met U’.
De gemeenschap der heiligen ontvangt niet alleen hulp van de heiligen die in de hemel verblijven. Wie op aarde leeft, kan door voorbede ook zélf hulp bieden aan zwakke leden die niet geheel gelouterd gestorven zijn en dus nog tijdelijk in het vagevuur(purgatorium) moeten verblijven. Herhaaldelijk klinkt in de getijdentekst de voorbede van de levenden voor de doden: ’Alle gelovige zielen moeten rusten in vreden’. Dit bidden voor de zielen van de gestorvenen was onderdeel van een rijk geschakeerde dodenmemorie.
Voor Kampen laat zich dit illustreren met het speciaal voor deze memorie opgerichte Aller Zielenaltaar (’t sielenoutaer)33 in de parochiale hoofdkerk, de Sint Nicolaaskerk. De kerk hield op een dodenkalender de sterfdagen van haar
weldoeners bij. Het aantal namen op de lijst groeide tot honderden aan.33 De geestelijkheid herdacht de genoteerden op hun sterfdag in een gemeenschappelijk gebed. De doden werden gezamenlijk herdacht in dodenvigiliën op maandag na “bovenkermisse in den somer”, op Sint Michielsdag en op Aller Zielen: “soe sall die pastoer in beyde kercken laten singen vigilias voer alle gelovige sielen, dat hen Godt genadych sij”. Deze plechtigheden lagen vast in de akte van aanstelling van de pastoor.34
De oproep om voor de zielen van de gestorvenen te bidden, kwam de parochianen vanaf de kerkvloer van de Kamper Onze Lieve Vrouwe- of Buitenkerk tegemoet: ’Bidt voor de ziel’ zo stond het ingebeiteld in de zerken.35 Ook in de Sint Nicolaaskerk was het bemiddelen van levenden voor het zieleheil van de doden ingebeiteld in steen: “Byddet Godt voer de siele, B. G. V. D. S., Orate pro eo“. 36
Scholieren werden bij het bidden voor overledenen ingeschakeld om op de jaargetijden een Miserere, het De Profundis, het Paternoster en het Ave Maria te zingen. Rond de dood van een memorielid van de zes geestelijke broederschappen in de stad klonk in de kerkruimte een gezongen dodenvigilie, waaraan het schoolkoor eveneens zijn medewerking verleende. Deze memoriën waren verenigingen van particuliere devotie, die zich onder meer bezighielden met voorbeden voor het zieleheil van de overledenen. Speciale memoriepriesters celebreerden missen voor de zielerust van overleden leden. Bij reglement verplichtten de leden zich tot gebed voor “doden broederen ende susteren, omme genade te vercrigen ende ewige vronde (vreugde, zaligheid) mit Gode”, zodat “onse lieve Here hem verbarmen moet (erbarmen, medelijden krijgen) over de siele des doeden”.37
Bovenstaande heeft alles te maken met het leerstuk van de vergeving van zonden.
Door het verrichten van extra verdienstelijke daden en geestelijke oefeningen (exercitia spiritualia) kon men kwijtschelding of aflaat van zondestraf verkrijgen.
De aflaten waren gesteld in termijnen van schuldbetaling. Op verschillende manieren geven de Getijden van alle heiligen aan, dat wie heilig leeft, daarvoor loon zal ontvangen:
’O al gij gezaligden van God … Gij hebt het verdiend te komen tot de haven van de eeuwige rust en vrede’.38
’Zo zullen wij het verdienen met een onbesmet, blinkend kleed de eeuwige blijdschap in te gaan’.39
’Opdat wij, door te volharden in een heilig leven, het verdienen mogen te komen tot het hemels Jeruzalem’.40
’Zalig zijt gij, alle gij heiligen van God, die het verdiend hebt, deel te
krijgen aan de hemelse krachten en te genieten de zaligheid van de eeuwige heerlijkheid’.41
’Haar poorten schitteren van kostbaar gesteente en haar toegangen liggen open en door inspanning en verdienste wordt daarin binnengeleid ieder die om de naam van Christus hier in deze wereld verdrukt wordt’.43
’God zal teruggeven het loon van de arbeid van zijn heiligen’.42
’Mogen al de hemelburgers… het levensloon eisen’.43
De oefeningen van vroomheid hadden vooral betrekking op armoede, onthechting en gehoorzaamheid. Om hier een beeld van te krijgen, halen we een archiefstuk uit 1446 naar voren. Het gaat om een schrijven van bisschop Gosuinus Scalotensis aan de zusters, waarin deze aan de zusters van Sint Agnes aflaat verleende voor het verrichten van bepaalde oefeningen van godsvrucht.44 Om welke geestelijke oefeningen gaat het hier? Gosuinus deelde mee, dat ieder die iemand met een zwak lichaam dient of ’s nachts bij een verzwakt persoon waakt en voor hem bidt, veertig dagen aflaat zou ontvangen. Ook op nachtwaken voor overledenen en het opzeggen van gebeden op de begraafplaats staat een flinke kwijtschelding. Wie door klokslagen uit de slaap wakker geworden een kruis slaat en een Paternoster en een Ave Maria bidt, krijgt eveneens aflaat toegezegd. Dat geldt ook voor wie op de gebedstijden met z’n gedachten verstrooid, zich opnieuw op het (getijden)gebed concentreert.45 Verder draagt het nastreven van eenvoud en nederigheid een verdienstelijk karakter.46 Oefeningen in gehoorzaamheid worden zeer belangrijk geacht. Kniebuigingen of andere tekenen tegenover meerderen, met name tegenover de biechtvader, worden met aflaat beloond; eveneens het achterstellen van eigen wil of inzicht bij die van een ander, vooral als het iemand betreft die ouder is.47 Als iemand vanuit een klerenkast een verachtelijk kledingstuk of iets waardeloos of afgesletens nederig, zonder mopperen in ontvangst neemt, ontvangt hij kwijtschelding van zonden.
Het armoede-ideaal kreeg tastbare uitdrukking in de sobere vorm van het aardewerken eet- en drinkgerei, in afgesleten kleding en in de uit enkele eenvoudige planken vervaardigde doodskisten. Deze soberheid is geen kwestie van armoede, maar van religieuze overtuiging. Vast staat, dat sommige zusters honderden goudguldens inbrachten in het convent. Er is sprake van nagelaten landerijen, erven en de aankoop voor een steenbakkerij. Kostbaar boekenbezit, zilveren, tinnen en koperen voorwerpen werden afgestaan aan het klooster.48 In de geestelijke oefeningen wordt ook het zorgvuldig omgaan met de gebruiksvoorwerpen van het huis betrokken. Hetzelfde geldt voor het gebruik de voeten van zijn naaste gewassen te hebben. De oefening in nederigheid wordt doorgetrokken tot in het
volledig stil-zijn. Wie één dag in algehele zwijgzaamheid zijn zonden overdenkt, krijgt geestelijke beloning toegezegd.
Het stuk maakt verder duidelijk dat het klooster voor de vrouwen echt een claustrum was, zoveel mogelijk een afgesloten geestelijke ruimte. Wie zich met verlof buiten de muren van het klooster begeeft, krijgt de opdracht om bij het verlaten van het convent zich van het teken van het kruis te voorzien en een Paternoster of een Ave Maria te bidden, onder aanroeping van goddelijke bijstand. Op die manier kunnen de vijf zintuigen nauwkeuriger worden bewaakt. Ook hiervoor wijst de bisschop veertig dagen kwijtschelding toe.
Voor de spiritualiteit van de zusters acht de schriftelijke bron het lijden van Christus van groot belang. De lijdensdevotie die er uit spreekt, concentreert zich op Christus’ bloed. Bij zijn besnijdenis vloeide bloed; tijdens het gebed tot de Vader in de hof vielen een soort bloeddruppels neer op de aarde; verder tijdens de geseling, tijdens de kroning met de doornenkroon en uit zijn vijf heilige wonden. Wie voor iedere afzonderlijke bloedstorting een Paternoster en een Ave Maria bidt, ontvangt daarvoor zieleheil. Hetzelfde geldt voor iedere kniebuiging ten overstaan van een gebeeldhouwde of geschilderde crucifix.49 In deze context van passiedevotie past ook de vondst van een pijpaarden beeldje dat tijdens het recente archeologische onderzoek uit een van de beerkelders tevoorschijn werd gehaald.
Het beeldje stelt de evangelist Johannes voor, wenend aan de voet van het kruis.
Bovenstaand archiefstuk bevestigt dat de getijdentekst een gewenste houding veronderstelt en activeert, zowel ten opzichte van het zalig hemelleven, als van de wereld van het heden en de maatschappij. Het leven moet zich richten op God en het hiernamaals. In dit leven al, kan de dood als psychologisch gebeuren gestalte krijgen in het innerlijk afgestorven zijn. Naar buiten moet dit uitstralen in een ascetische levensstijl. Het aardse bestaan zélf, wordt getekend in termen van doodsbeschrijving. De lezer wordt geïnspireerd en aangezet tot deelname en identificatie. De bedoeling is, dat hij de betekenis van de tekst doortrekt tot in eigen leven:50
Totten gheselschap dynre salicheit begeert onse ziele te comen … waer mede dat wy alle teghende teghenheiden deses leuens nae volgende uwe voetstappen auer- gaen moeghen Opdat wy nae den eynde deser pelgrimadsen ende nae den wtganck deses kerkers – Ver- |
Onze ziel begeert te komen tot het gezelschap dat deelt in uw zalig- heid … Daarmeezullen wij, door uw voetstapppen na te volgen, alle moeite en tegenspoed van het leven te boven komen. Opdat aan ons, na het eind van deze pelgrimage en na het verlaten van deze kerker |
leent genade der sunden Ende myt enen onbesmytten clede blenckende verdyenen moeten in te gaen in die ewige blytschap ende waerachtige ruste te hebben |
genade van zonde verleend zal worden. Zo zullen wij het ver- dienen met een onbesmet, blinkend kleed de eeuwige blijdschap in te gaan en waarachtige rust te ver- krijgen. |
{afbeelding]
Treurende Johannes. Pijpaarden beeldje, vondst opgraving Agnietenklooster te Kampen.
Datering: eind 15e/ begin 16e eeuw. Fotostudio Harry Post, Kampen.
De leefgemeenschap van devote vrouwen van Sint Agnes zocht de geestelijke pelgrimage, maar men sloot zich niet af voor de medemens. De devote vrouwen
functioneerden ook maatschappelijk. Ze hebben zwakken ondersteund, ouden-vandagen geholpen, zieken verzorgd en stervenden begeleid. Met het oog op deze maatschappelijke inzet werd in 1470 een aangrenzend pand en perceel aangekocht.
De koopacte daarvan vermeldt op de omslag: ’die coepbrieff van onsen syken-hues’.51 Ook boden de zusters aan kostgangers en gasten onderdak.52 En op hun kerkhof konden ook niet-kloosterlingen worden begraven. Er laat zich een direkt verband tussen maatschappelijk functioneren en geestelijke pelgrimage vermoeden.53 Al is hiermee niet alle maatschappelijke inzet verklaard, de devote mens gaat wel in al zijn deugden de Bruidegom tegemoet. De weg omhoog loopt volgens de aanhaling uit het pelgrimslied Psalm 84 : 5-9 van deugd tot deugd.54 Deugdzaam leven krijgt gestalte in werken van barmhartigheid. Dat deze spiritualiteit van de werken niet mag vervallen tot een oppervlakkige vorm van ’goed-doen’, geven de bewaardgebleven stukken, waarvan er hier één wat uitvoeriger werd aangehaald, ondubbelzinnig aan.55
Meditatieve plattegrond
Achter de getijdentekst zien we vrome middeleeuwers van alle rang en stand, onophoudelijk op zoek naar een uitweg uit de donkere aardse werkelijkheid. Temidden van kelken, kruisbeelden en gebedenboeken zien we devote vrouwen met gevouwen handen, opgeheven handen, gekruiste handen, zich houdend aan vrome regels, met sobere kleding aan het lijf, lid van een gebedsgemeenschap.
Hun “pelgrimadsie” was een bedevaartstocht. Niet naar een of ander massaal bezocht bedevaartsoord ergens ver weg. Het was een hemelvaart. De stad van God was een lichtbaken in hun bestaan. De vreugdezang, het halleluja van het hemels Jeruzalem stimuleerde. Vreugde in God bood perspectief. Met het gebedenboek als meditatieve plattegrond in de hand werd door hen dagelijks meermalen een tocht naar het hemelse centrum gemaakt. Deze bedevaart voltrok zich achter de muren van het convent; in kloosterkapel, eetzaal en slaapzaal.56 Op vaste tijden van de dag voltrok zich daar een processie: een smekende, dankende en lovende ommegang rond de hemelse Stad. Het getijdenboek functioneerde ter overbrugging van de afstand.
Noten
De noten op pag. 84 t/m 89 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
– Pol, F. van der (1995). De middeleeuwse mens en zijn gebedscultuur: Kanttekeningen bij een getijdenboek van de zusters van Sint Agnes te Kampen. In P.H.A.M. Abels, J.L. Admiraal, G.N.M. Vis & I. Wormgoor (Reds.). DE KERK IN DE KOP: Bouwstenen tot de kerkgeschiedenis van Noord-West Overijssel. (pp. 69-89). Gouda/Delft: Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis/Eburon.