Verdwenen kerken rond de IJssel-Vechtdelta

VERDWENEN KERKEN ROND DE IJSSEL-VECHTDELTA

F.D. Zeiler

Inleiding

In het Jaarboek Overijssel 1973/1974 liet G.D. van der Heide, destijds als archeoloog verbonden aan de Rijksdienst voor de IJssehneerpolders, zijn licht schijnen over “Verdwenen kerken en hun resten”.1 [1. G.D. van der Heide, Verdwenen kerken en hun resten, in: H. Schelhaas e.a., Historische kerken in Overijssel. Jaarboek Overijssel 1973/74 (Zwolle z.j. [1974]) (14) 15-37.] Onder dit motto gaf hij een helder overzicht van wat binnen de toenmalige provinciegrenzen, dus ook in de Noordoostpolder, aan archeologisch gedocumenteerde overblijfselen van parochie- en kloosterkerken bekend was. Daarbij namen de door de auteur zelf opgegraven fundamenten van de kerk van Ens, op de zuidpunt van Schokland, natuurlijk een belangrijke plaats in, evenals de door hem onderzochte resten van de oudste stenen voorganger van de Sint Nicolaas of Bovenkerk te Kampen. Ook de door Halbertsma blootgelegde vroege kerken van Hasselt en Vollenhove kwamen uitgebreid ter sprake.
     De laatste twintig jaar heeft in Van der Heide’s oude werkgebied in ieder geval nog tweemaal een kerkopgraving plaatsgevonden, te weten in Kamperveen en in Doornspijk.2 [2. H. Halbertsma, A.D. Verlinde, Kamperveen (Gem. IJsselmuiden), in: Bulletin KNOB 1978, 242-245; H. van de Riet, De Sint Ludgeruskerk van Doornspijk, in: Westerheem 28 (1979) 215-228.] Behalve onderzoek in het veld is echter ook archiefonderzoek gedaan en aan de hand daarvan kunnen zoals bekend eveneens vondsten worden gedaan, die van belang zijn voor de archeologie. In sindsdien verschenen publikaties zijn vaak nieuwe, intrigerende visies ontwikkeld met betrekking tot de nederzettingsgeschiedenis, waarbij ook aandacht is gegeven aan de plaats van het kerkgebouw in de meest letterlijke zin. Het is, ruim twee decennia na Van der Heide’s overzicht, tijd voor een voorlopige herinventarisatie van oude en nieuwe gegevens. Daarbij bestrijken we niet geheel Overijssel – dat zou het gebied te groot en het materiaal te diffuus maken – maar beperken we ons tot de IJssel-Vechtdelta en naaste omgeving. Tot die omgeving rekenen we enerzijds de ‘Kop’, het oude kartier van Vollenhove, anderzijds ook een gedeelte van de Noord-Veluwe. We beperken ons wel tot die kerken, waarvan zeker is dat ze een parochiële status hebben gehad. Kapellen en kloosterkerken vallen dus buiten het bestek van dit artikel. Evenmin zijn parochiekerken opgenomen die slechts vervangen zijn door nieuwbouw op dezelfde plek.3 [3. Hiermee vallen de door Van der Heide behandelde oude kerken te Kampen en Vollenhove af. Ook de in de volksmond zo genoemde ‘kerk’ van Nagele wordt hier niet besproken, daar deze voorzover we uit de bronnen kunnen opmaken nooit meer is geweest dan een kapel onder Staveren.]

|pag. 33|

_______________↑_______________

Deze bijdrage behandelt voorts alleen de fysieke overblijfselen; met de vroegste kerkelijke indeling of kerkfiliaties zullen we ons slechts bezighouden, voorzover ze voor het onderwerp in engere zin van belang kunnen zijn. Geen van de hier besproken kerken kan overigens vroeger worden gedateerd dan het begin van de elfde eeuw. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de nog bestaande godshuizen waaraan ooit de status van moederkerk kon worden gegeven, zoals Zwolle en/of Wilsum, Steenwijk en/of Vollenhove en het uit een mist van verdichtsels oprijzend Staveren, dat tot 1295 de noordflank van ons gebied bestreek. Wel is de traditie van Doornspijk met zijn Ludgerusverering en zijn Werdense banden zó hecht, dat we aan de overlevering enig geloof kunnen hechten – zonder overigens in deze kerk of zijn voorganger de kern van een ‘oerparochie’ op de noordelijke Veluwe te hoeven zien.

Biddinghuizen, Doornspijk en Oosterwolde

In de Karolingische tijd wordt viermaal gewag gemaakt van een ‘villa’ (dorp) Bidningahem of Bidningahusum – Biddinghuizen in hedendaagse spelling. Enkele honderden jaren later wordt deze plaats nog een paar keer genoemd, waaronder éénmaal met een ‘ecclesia’ of kerk. De abdij van Werden ontving daaruit een jaarlijks bedrag van 3 solidi.4 [4. C.M. Blommesteijn e.a. (red.), De Veluwe. Archeologisch-historische verkenning van de bewoningsgeschiedenis tot 1200 (Amsterdam 1977) 67.] Daarna verdwijnen dorp en kerk spoorloos, vermoedelijk als gevolg van de sterke uitbreiding van de Zuiderzee vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw.5 [5. Biddinghuizen ontbreekt in de overigens zeer volledige tiendlijsten van het bisdom Utrecht uit 1276-1281. Blommesteijn, Veluwe, 149.] De meeste auteurs nemen aan, dat dit middeleeuwse Biddinghuizen in de buurt van Doornspijk heeft gelegen, en dat genoemde ‘ecclesia’ de voorganger is van de kerk van Doornspijk.6 [6. H.A. Heidinga, Medieval Settlement and Economy North of the Lower Rhine. Archeology and history of Kootwijk and the Veluwe (the Netherlands) (Assen/Maastricht 1987); J.W.H. Hogestijn, Schokland in de late middel-eeuwen, in: R. Chandali e.a., Schokland revisited. Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland [II] (Zutphen 1992) 95-112.] Gezien de relatie met de door de Heilige Liudger gestichte abdij van Werden is deze veronderstelling aannemelijk.
     De kerk van Doornspijk was aan dezelfde Liudger gewijd. De abdij van Werden bezat hier (en in de dochterstichtingen Elburg en Oosterwolde) nog in 1571 het patronaatsrecht.7 [7. Blommesteijn, Veluwe, 104 en 149.] Van Doornspijk is een kerkstichtingslegende bekend. Aanvankelijk had men het godshuis op de “Kerkenhull” in de buurschap West-Engen (Wessingen?) willen bouwen. Door tegenwerking van de “heidensche inwoners” werd men echter gedwongen een nieuwe plaats, dicht bij zee, te kiezen. Hoewel deze legende behoort tot een over geheel Noordwest-Europa verbreid verhalentype, kan er een kern van waarheid in schuilen.8 [8. A.J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (Gorinchem 1839-1851), deel 2, 449.] In ieder geval heeft aan de Zuiderzeedijk ten zuidwesten van Elburg tot de definitieve verwoesting door storm en brand in 1825 een kerspelkerk gestaan.
     De opgravingen daar ter plaatse in de jaren 1975-1977 hebben sporen aan het licht gebracht van ondermeer een houten kerkje, een tufstenen zaalkerkje van omstreeks 1100 en een in de tweede helft van de vijftiende eeuw voltooide grote kerk.
In 1584 werd een aanzienlijk deel van het gebouw om strategische redenen ge-

|pag. 34|

_______________↑_______________

Overzichtskaartje van het besproken gebied. De kustlijn is die van omstreeks 1850.
Verklaring: 1. Biddingshuizen 2. Doornspijk 3. Oosterwolde 4. Hattem 5. Katen 6. Kamperveen 7. Rouveen 8. Staphorst 9. Ens 10. Emmeloord 11, Wanneperveen 12. Beulake 13. Kuinre 14. IJsselham.


|pag. 35|

_______________↑_______________

sloopt; alleen de toren bleef staan.9 [9. Als noot 2.] Nog vóór de definitieve teloorgang had de bewoning van Doornspijk zich al grotendeels naar elders verplaatst. Enerzijds naar de stad Elburg, waar vanaf 1397 aan een nieuwe kerk werd gebouwd – die overigens tot 1565 één parochie met die van Doornspijk is blijven vormen.10 [10. J.C. van Triest, ‘Omme noetsz will der zee’. Bijdrage tot de historische geografie van Oosterwolde, Elburg en Doornspijk in de middeleeuwen. Doctoraalscriptie VU (Amsterdam 1981) 140-141. In feite bestond hier na 1397 eenzelfde situatie als in Gaesberg-Hattem (voor korte tijd) en in Paaslo-Oldemarkt (voor langere tijd); zie ook noot 14.] Anderzijds landinwaarts, waar in 1831 ten slotte een nieuw kerkgebouw in gebruik werd genomen. De funderingen van de oude kerk zijn na de opgraving opgemetseld en aldus in het terrein zichtbaar gebleven.
     De kerk in de vermoedelijk twaalfde-eeuwse ontginning Oosterwolde is een dochter van Doornspijk. Zekerheid over de parochiële rechten krijgen we pas circa 1440.11 [11. Blommesteijn, Veluwe, 109.] Evenals in Doornspijk kampte het dorp in toenemende mate met ontvolking.
“Wegens de eenzame ligging der kerk, die, geheel van de bewoonde buurten afgezonderd, veel ongerief aan de gemeente verschafte, werd besloten, om die af te breken, en voor de opbrengst der afbraak een godshuis aan de Molenvliet op het Hoog-Noord-einde (het huidige dorpje Noordeinde, FDZ) te bouwen (…), benevens eene ruime kerk aan het Zuideinde aan den Zandweg te plaatsen ….”.12 [12. Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, deel 8, 541-542.] Dit geschiedde in 1844-1845. De plaats van de oude kerk in het gehucht ‘Kerkdorp’ is nog duidelijk herkenbaar 13 [13. De topografische kaart 1:50.000, blad 21-III (1851) vermeldt op deze plaats: “Oude kerk van Oosterwolde (afgebr.)”.] en heeft sinds enige tijd een officiële status als archeologisch monument. Anders dan in Kamperveen heeft hier tevoren geen uitgebreid onderzoek plaatsgevonden.

De opgemetselde funderingen van de Ludgeruskerk te Doornspijk, gezien naar de voormalige Zuiderzee, thans het Veluwemeer. Foto F.D. Zeiler

|pag. 36|

_______________↑_______________

Hattem/Gaesberg en Katen

Ook de plek van de kerk te ‘Mons Dei’, in de volkstaal ‘Gaesberg’ of ‘Godesberg’ geheten, is nog altijd aanwijsbaar. Deze heeft van 1176 tot in de veertiende eeuw als parochiekerk gefungeerd; uiteindelijk won de in 1299 gestichte kerk te Godeswerd “dat Hathem tho hetene plach” de strijd om de status als hoofdkerk. Dit is een in de stadsgeschiedenis bekend fenomeen; men denke slechts aan de relatie Ouderkerk-Amsterdam of, dichter bij huis, aan Nienstede-Hardenberg of Paaslo-Oldemarkt.14 [14. Deze voorbeelden geven tevens de drie varianten op het verschijnsel weer.
Ouderkerk ging als bestuurlijk en kerkelijk centrum van Amstelland vooraf aan Amsterdam, maar werd na de afsplitsing als parochiekerk gehandhaafd.
Nienstede werd, evenals dat met Gaesberg het geval was, eenvoudig verplaatst naar de nieuwe nederzetting. Paaslo werd als gebouw gehandhaafd, maar het verloor zijn status van hoofdkerk aan de kapel van de dochternederzetting Oldemarkt.]

Het kerkje is reeds in 1893-1894 archeologisch onderzocht, waarbij een fundering van in specie gemetselde keien werd gevonden. Volgens de huidige inzichten is een dergelijk fundament zeker niet ouder dan omstreeks het jaar 1000.15 [15. Blommesteijn, Veluwe, 43 en 103.] Overigens zou de naam van de plek een aanwijzing kunnen vormen voor een cultusfunctie vanaf de vóórchristelijke tijd.16 [16. M. Mostert, De kerstening van Holland (zevende tot twaalfde eeuw). Een bijdrage aan de middeleeuwse religieuze geschiedenis, in: Holland 25 (1993) 125-155.]
     De geschiedenis van de kerk van Katen lijkt enigszins op die van Biddinghuizen, zij het dat deze zich een eeuw of wat later heeft afgespeeld. De kerk lag op de linkeroever van de IJssel, enkele kilometers ten noorden van de stad Hattem, in de nabijheid van het Katerveer en de al in de vroege middeleeuwen bestaande Katentol.
Territoriaal hoorde de parochie niet tot Gelderland, maar tot Overijssel. Het benedictijner klooster Clarenwater moet zich op korte afstand van de kerk hebben bevonden. Merkwaardig genoeg wordt hetzelfde klooster in 1444 vermeld als gelegen in het kerspel van Hattem. Op dat moment bevond de kerk van ‘Coten’ zich in een noodsituatie; de schoordijk ter weerszijden ervan dreigde te bezwijken. Kennelijk lag de kerk toen reeds op een eiland in de IJssel. Niet zo lang daarna moet het gebouw in de rivier verdwenen zijn, aangezien de bronnen er verder over zwijgen.
Materiële resten zijn nooit meer gevonden. Over de ouderdom van het gebouw valt derhalve weinig te zeggen; het feit, dat het Deventer kapittel van Sint Lebuïnus het collatierecht bezat, bevestigt slechts het bestaande beeld van de bezitsverhoudingen in het Oversticht in de late middeleeuwen. Het Lebuïnuskapittel bezat namelijk niet alleen in en rond Deventer zelf, maar in het gehele Oversticht een enorme hoeveelheid landerijen, tienden en andere rechten. Daarbij behoorden bijvoorbeeld ook de Katentol en het collatierecht van de Michaëlskerk, de hoofdkerk van Zwolle.17 [17. F.C. Berkenvelder, Zwolse Regesten, I-V (Zwolle 1980-1994) nrs. 54, 435, 967, 971, 992, 1078, 1080, 1086 en 1856.]

Kamperveen

Kamperveen heeft eenzelfde geografische structuur als het aangrenzende, tot Gelderland behorende Oosterwolde. De nederzetting is ontstaan door de vestiging van Friese kolonisten in het tweede kwart van de dertiende eeuw.18 [18. G.J. ter Kuile, Oorkondenboek van Overijssel 1-6 Regesten 797-1350 (Zwolle 1963-1969) nr. 269 (1260); vgl. nr. 171 (1236). Voor een datering van het begin der ontginning in de late twaalfde eeuw, zoals Halbertsma en Verlinde die geven (zie noot 2) is geen bewijs te leveren.] De aan Sint Nicolaas gewijde kerk is een dochter van die van Kampen, de zoëven al genoemde

|pag. 37|

_______________↑_______________

Bovenkerk, die hetzelfde patrocinium bezit. Aan de bij Van der Aa vermelde ‘volkssage’, als zou het gaan om één van de kerken die door drie rijke zusters werden bekostigd (de beide andere zouden dan Doornspijk en Oosterwolde zijn), moeten we maar stilzwijgend voorbijgaan.19 [19. Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, deel 6, 280-283; vgl. hetzelfde verhaal onder Oosterwolde (deel 8, 541-542). Voor het betrouwbaarder verhaal over de ondergang van de oude en bouw van de nieuwe kerk kunnen we Van der Aa wél volgen.]
     De bewoningsas heeft zich hier in de loop der eeuwen gedeeltelijk zuidwaarts verplaatst, naar het ter hoogte van het nieuwe Oosterwolde gelegen Zuideinde, en gedeeltelijk oostwaarts, naar de Hogeweg. De kerk bleef evenals in Doornspijk en Oosterwolde op de oude plek staan, totdat ook hier een blikseminslag, gevolgd door brand, in 1718 het einde inluidde. Toen in 1747 een vliegende decemberstorm het gebouw deed instorten en dus onbruikbaar maakte, besloot men aan de Hogeweg een nieuwe kerk op te richten (die inmiddels opnieuw is vervangen). Alleen de toren werd tot 1839 gehandhaafd, een situatie die vergelijkbaar is met die van Doornspijk en IJsselham. Het kerkhof bleef zelfs nog in gebruik tot 1904.

Tegenwoordig is de plek, bij de Kamperveners bekend onder de naam ‘De Dompe’20 [20. De afleiding van deze bijnaam is niet geheel duidelijk; als er enig verband bestaat met het werkwoord ‘dompen’ in de betekenis van ‘uitdoven’, zou het een aardig equivalent zijn van het enige malen tot dorpsnaam geworden begrip ‘koude kerke’.], duidelijk als een begroeide hoogte in het landschap herkenbaar. Vóór de boombeplanting in 1978 werd vernieuwd, kon door Verlinde en Halbertsma een onderzoek worden ingesteld naar de nog aanwezige funderingsresten.21 [21. Halbertsma, Verlinde, Kamperveen.] Deze troffen zij inderdaad aan en wel in de vorm van op stiepen rustend metselwerk in spaarboogconstructie. Gezien het kleine formaat toegepaste stenen (23 á 25 x 11 á 12 x 5 cm) meenden de onderzoekers, dat het hier om een jonger gebouw moest gaan dan de veertiende-eeuwse parochiekerk. Er kwamen evenwel geen sporen van een voorganger aan het licht en daarom werd verondersteld dat het oorspronkelijke godshuis na een verwoesting door de Geldersen in 1510 tot op het fundament zou zijn vernieuwd. Maar zo“n verwoesting is nergens gedocumenteerd en ook in andere opzichten is nieuwbouw van een dergelijke grondigheid onwaarschijnlijk. Na het onderzoek heeft de kerkterp de status van archeologisch monument gekregen. Eventuele nieuwe inzichten kunnen dus altijd nog ter plekke worden getoetst.

Rouveen en Staphorst

Rouveen behoort tot de grote veenontginning achter Hasselt, Hasselerambt geheten.
De openlegging is hier fasegewijs verlopen.22 [22. Voor het volgende baseren we ons op D.M. van der Schrier, De verplaatsingen van Staphorst en Rouveen, in: Bijdragen uit het land van IJssel en Vecht [1e bundel IJsselakademie] (Zwolle 1977) (34) 35-45. Zie ook de aldaar opgenomen copiekaart van 1635, reconstructietekening van de Rouveense kerk en locatiefoto’s.] De bebouwing is in de loop van de eeuwen steeds verder opgeschoven tot ze omstreeks 1600 op de huidige plaats is komen te liggen. De eerste kerk in het broekland Ruevene is in of kort na 1282 gebouwd. Daarvóór schijnen de inwoners de diensten te hebben bijgewoond in de kapel van het in 1233 gestichte Zwartewaterklooster. Een kaart van 1635 vermeldt daar in de nabijheid “de olde kerckhoff”, maar ten dienste van wie deze dodenakker

|pag. 38|

_______________↑_______________

was aangelegd, wordt daarmee niet duidelijk. Meer houvast geeft de aanduiding enkele kilometers landinwaarts: “hier plagt die kercke te staen”. Dit zou de kerk van 1282 kunnen zijn.
     Ter plaatse zijn resten van kloostermoppen, veldkeien en houten palen gevonden; deze zijn niet verder gedocumenteerd. Ook de plek waar in 1635 de kerk stond – die zes jaar later opnieuw zou worden verplaatst naar de huidige locatie – is onderzocht. Van der Schrier vond er zwerfstenen die hij interpreteerde als “restanten (…) van de fundering van een eenbeukige kerk”. Deze restanten hebben inmiddels de status van archeologisch monument verkregen.
     De huidige kerk van Staphorst is in 1952 gebouwd ter vervanging van een precies twee eeuwen daarvoor op dezelfde plaats gebouwd godshuis. Dit verving op zijn beurt de meer noordwestelijk gelegen kerk, die we op de kaart van 1635 zien afgebeeld en waarvan het kerkhof (nu beschermd) nog in het landschap aanwijsbaar is. Ook dit was niet het oudste gebouw; een voorganger is volgens de overlevering in 1417 door brand verwoest. Deze zou nog weer meer naar het noordwesten hebben gestaan, op de plek die “Hilligjesbergen” wordt genoemd. Van der Schrier trof ter plaatse “primitieve bakstenen” aan van een uitzonderlijk formaat (circa 6 x 20.5 x 20.5 cm) en zag hierin een aanwijzing voor een zeer vroege datering. Het zou dan gaan om de allereerste Staphorster kerk, die omstreeks 1200 moet zijn gesticht.23 [23. Theoretisch kan een nog vroeger kerkje aan het Meppelerdiep, nabij Olden Staphorst, hebben gestaan; een verkenning ter plekke omstreeks 1980 heeft daarvoor echter geen enkele aanwijzing opgeleverd (pers. meded. A.D. Verlinde).]
Ook deze locatie heeft sindsdien de status van archeologisch monument gekregen.

Ens en Emmeloord

Ens is het zuidelijk deel van het voormalige eiland Schokland. Van der Heide24 [24. Van der Heide, Verdwenen kerken. De kerk staat mogelijk afgebeeld op een laat zeventiende-eeuws stadsgezicht van Kampen, aanwezig in het Stedelijk Museum te Kampen.] vond daar resten van een vijftiende-eeuwse kerk. Uit het voorkomen van vroeger materiaal, waaronder tufsteen, en de vondst van een natuurstenen vloertje met verspoelde stukken tuf en kloostermop in de nabijheid, trok hij de conclusie dat dit godshuis ten minste één voorganger heeft gehad. In de vijftiende eeuw werd begonnen met de bouw van een toren, die weer gesloopt is. Men richtte ten tweeden male een toren op en vervolgens is de kerk in zijn geheel vergroot met handhaving van die toren. Tegen het opdringende water van de Zuiderzee is een stenen spatmuur gemetseld, maar deze hielp onvoldoende; de kerk bezweek. In 1717 richtte men een nieuw gebouw op in de Middelbuurt, dat in 1834 werd vervangen door het nog bestaande, bij Museum Schokland behorende kerkje. De funderingen op de zuid-punt zijn geconsolideerd en aldaar te bezichtigen.
     Emmeloord lag op de noordelijke helft van het eiland Schokland, dat niet tot het Oversticht maar tot (Noord-)Holland behoorde. Het onderscheidde zich in godsdienstig opzicht, doordat het na de reformatie, net als aanvankelijk het naburige Urk,

|pag. 39|

_______________↑_______________

hardnekkig vasthield aan het katholieke geloof. Over de geschiedenis van het kerkgebouw ter plaatse zijn we echter slecht ingelicht. ‘Emelwerth’ wordt in de twaalfde en dertiende eeuw onder de kapellen van het Staverse Odulphusklooster genoemd, maar de betreffende bronnen zijn weinig betrouwbaar.25 [25. Ter Kuile, Oorkondenboek, nrs. 51 (1132), 188 (1243) en 198 (1245); het betreft alle vervalsingen. In 1295 werd een groot deel van het voormalige, al dan niet vermeende bezit van ‘Odolphus’ toegewezen aan het nieuw gestichte kapittel van Steenwijk.] De omstreeks het midden van de achttiende eeuw gebouwde en in 1842 vervangen kerk moet uiteraard één of meer voorgangers hebben gehad. Zeer curieus is het lot van de laatste kerk geweest; deze is na de ontruiming van het eiland in 1859 steen voor steen afgebroken en verscheept naar Ommen. Daar heeft het gebouw nog bijna een eeuw dienst gedaan, tot het in 1940 definitief onder de slopershamer verdween.26 [26. A.J. Geurts, B.A.J. Klappe, Schokland revisited. De laatste kerk van het oude Emmeloord, in: Chandali, Schokland, 83-94.]

Fragment van een anoniem zeventiende-eeuws gezicht op Kampen; recht tegenover de IJsselmonding is een kerkgebouw te zien – mogelijk dat van Ens op de zuidpunt van Schokland. Foto: F.D. Zeiler

Wanneperveen en Beulake

De veenontginning langs het riviertje de Wannepe, een zeer bescheiden zijtak van het Meppelerdiep, is waarschijnlijk niet veel ouder dan de dertiende eeuw.27 [27. Voor het volgende baseren we ons op J. Kroes, T. Hol, Het Land van Vollenhove. Een historisch-geografische studie van het Noordwest-Overijsselse kultuurlandschap (Zwolle 1979) 141 e.v.] De kerk, die omstreeks 1340 moet zijn verzelfstandigd, heeft aanvankelijk in de nederzetting Belt (nu Belt-Schutsloot) gestaan. Deze woonkern is mogelijk ouder dan het eigenlijke Wanneperveen, al zullen verhalen over een stadje of een versterking ter

|pag. 40|

_______________↑_______________

plaatse wel tot de gebruikelijke historische folklore behoren. De overblijfselen van genoemde kerk zijn later verspoeld in de Belterwiede. Omstreeks 1400 was het gebouw reeds verplaatst naar een meer noordelijk gelegen locatie. Ook dit godshuis is verdwenen, al vermeldt de topografische kaart uit het midden van de vorige eeuw nog een eilandje genaamd “Het Kerkhof” in het zuiden van de Beulakerwiede.28 [28. Topografische kaart 1:50.000, blad 21-1, 1851. De veronderstelling dat het hier om het kerkhof van Beulake gaat, is gezien de ligging, twee kilometer ten zuidoosten van het Beulakerpad en bovendien binnen de grenzen van het schoutambt Wannerperveen, niet erg waarschijnlijk. Zie: A.D. Verlinde, Archeologische Kroniek van Overijssel over 1977/1978: Beulake (ca. 1600-1776), in: Overijsselse Historische Bijdragen 94 (1979) 111-113.] De huidige kerk is de derde in successie en verrees in 1502. Een en ander betekent, dat de opschuiving van de bewoning die de kerkverplaatsingen nodig maakte, in Wanneperveen sneller is verlopen dan elders in deze contreien, waar elke woonfase gemiddeld twee eeuwen in beslag nam.
     De geschiedenis van Beulake is in feite wat te recent voor dit overzicht, dat zich tot de middeleeuwse kerken beperkt, maar het verhaal sluit zo goed aan bij dat van de verspoelde kerken van Wanneperveen, dat we het de lezer niet willen onthouden.29 [29. Het navolgende is gebaseerd op J.C.E. Helderman, Beulake, het verdronken dorp, in: K. Dijkstra e.a. (red.), Uit de geschiedenis van Brederwiede (Kampen 1986) 110-120. Vgl ook Kroes, Hol, Het Land van Vollenhove.] De naam ‘Bodelaeke’ komt al in de veertiende eeuw voor, en zoals overal in de veenontginningen zal ook langs dit watertje (want dat is de betekenis van “lake”) een nederzetting zijn ontstaan. Pas in de zeventiende eeuw ontwikkelde zich hier onder invloed van de bloeiende turfgraverij een echt dorp, dat behoefte kreeg aan een eigen kerk. Deze kwam eind 1665 gereed en heeft ruim honderd jaar dienst kunnen doen. Heel hecht zal het gebouw niet geweest zijn, want herhaalde malen wordt gesproken van grote reparaties; in 1706 blijkt het zelfs ingestort. Rond die tijd begon ook het verval van Beulake zelf zich af te tekenen. Niet alleen de schaal, maar ook de wijze waarop de vervening werd uitgevoerd, deed steeds meer land volkomen verdwijnen. Omstreeks 1740 lag het dorp praktisch gesproken al op een eiland in de zich vormende grote veenplassen, de Wieden. Een tweetal stormvloeden, in 1775 en 1776, vaagde vrijwel het gehele dorp weg. De kerk werd opgeheven en de belangrijkste inventarisstukken, waaronder de preekstoel, kwamen in Vollenhove terecht. Nu loopt het laatste stukje Beulakerpad dood op de Beulakerwiede, waarin het dorp ten onder is gegaan.

Kuinre en IJsselham

Kuinre vormde geruime tijd een semi-onafhankelijk gebied; een heerlijkheid tussen Friesland en het Oversticht, waarvan de bezitters zich behoorlijk eigenzinnig gedroegen. Pas in 1407 werd hun macht definitief gebroken, maar hun – tweede – burcht bleef bestaan tot 1535.30 [30. Een plattegrond van beide burchten en een korte beschrijving vindt men in B.H. Slichter van Bath e.a., Geschiedenis van Overijssel (Deventer 1970) 312-313. Of de heren van Kuinre een zgn. eigenkerk met parochiële rechten bezaten, is niet bekend. Voor de onder het Odulphusklooster vallende twaalfde/dertiende-eeuwse kapellen te “Kunre” en “Kunresil” geldt hetzelfde als wat bij Emmeloord is opgemerkt.] Inmiddels was er in de nabijheid van de versterking, aan de mond van het riviertje de Linde, een kleine handelsnederzetting ontstaan. Deze viel in den beginne kerkelijk onder Blankenham, maar werd aan het eind van de zestiende eeuw een zelfstandige (hervormde) gemeente. Bij de aanleg van de schanswerken, kort na 1580, kwam deze kerk binnen de nieuwe versterking te liggen. Na de verwoesting van

|pag. 41|

_______________↑_______________

dit gebouw door Munsterse troepen in 1672, volgde herbouw buiten de schans.31 [31. Js. Mooijweer, De ‘status’ van Kuinre, Blokzijl en Zwartsluis gedurende het Ancien Régime, in: Overijsselse Historische Bijdragen 107 (1992) 115-144, inz. 127-128 (met afbeelding achtiende-eeuwse kaart).]
     IJsselham is de moederkerk van Blankenham en zelf weer afgesplitst van de ‘oerparochie’ Steenwijk. Beide kerspeldelingen laten iets zien van het opschuiven van de bewoning in de twaalfde eeuw van de hoge grond het veen in, in de vijftiende eeuw naar de boorden van de Zuiderzee. IJsselham omvatte tevens de huidige dorpen Ossenzijl en Kalenberg en bleef tot het begin van de achttiende eeuw als zelfstandige kerkelijke eenheid functioneren.32 [32. Er bestaat nog altijd een Kerspel IJsselham, doch dit houdt het midden tussen een vereniging van grondeigenaren en een liefdadigheidsfonds en heeft geen enkele kerkelijke binding meer. Overigens heeft ook de in 1972 nieuw gevormde burgerlijke gemeente de oude naam IJsselham weer aangenomen.] De oorspronkelijke nederzetting was gelegen langs de Oudeweg of Kalenbergergracht. De in de twaalfde en dertiende eeuw enkele malen genoemde kapel te ‘Silehem’ – eigendom van meergenoemd Odulphusklooster – zou het eerste kerkgebouw aldaar geweest kunnen zijn.33 [33. Ter Kuile, Oorkondenboek, nrs. 51, 188 en 198.]
     Omstreeks 1400 moet de bebouwing, en daarmee ook het godshuis, verplaatst zijn naar de meer oostnoordoostwaarts gelegen Hogeweg. Door voortgaande vervening van het land raakte de gemeente in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw ontvolkt en de kerk in verval. De toren werd in 1810 gesloopt; het kerkgebouw verdween al eerder. Omstreeks 1865 zou nog een bouwval waarneembaar zijn geweest. In 1871 liet de eigenaar van wat toen nog ‘het Torenland’ of ook wel ‘de Torenakker’ heette, de funderingen onderzoeken, hetgeen ondermeer sporen van een grafkelder en een ‘urn’ (een bouwoffer?) opleverde. In 1903 zijn op hetzelfde terrein nog vier kandelaars opgespit.34 [34. Een publikatie over de geschiedenis van IJsselham en Oldemarkt van de hand van J. ten Hove en schrijver dezes is in voorbereiding.]

Fragment van de gemeentekaart van Kuijper van 1865, waarop ter plaatse van de ‘Torenakker’ onder IJsselham nog de aanduiding “Vervallen Kerk” is te lezen. Foto: F.D. Zeiler

|pag. 41|

_______________↑_______________

Slotbeschouwing

De hier besproken ‘verdwenen kerken’ in de IJssel/Vechtdelta hebben alle te lijden gehad van natuurgeweld, ontvolking of een combinatie van beide. De historische aanwijzingen worden in de meeste gevallen ondersteund door vondsten of waarnemingen ter plekke. Soms dateren deze uit een tijd dat het oudheidkundig bodemonderzoek nog in de kinderschoenen stond. De laatste decennia hebben meldingen van amateurs of andere betrokkenen echter meer en meer geleid tot nader onderzoek, vaak gevolgd door bescherming van de locatie en hier en daar zelfs consolidatie van de fundamenten. Zo kunnen we oog in oog blijven staan met de laatste herinneringen aan de gebouwen, waarin de laatmiddeleeuwse dorpelingen hun ziel en zaligheid hebben gelegd.

De auteur dankt de heren C.A. van Baarle (Elburg) en A.D. Verlinde (Amersfoort) voor hun waardevolle opmerkingen en aanvullingen bij de eerste versie van dit artikel.

Noten

Noten op pag. 43 t/m 45 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
 
– Zeiler, F.D. (1995). Verdwenen kerken rond de IJssel-Vechtdelta. In P.H.A.M. Abels, J.L. Admiraal, G.N.M. Vis & I. Wormgoor (Reds.). DE KERK IN DE KOP: Bouwstenen tot de kerkgeschiedenis van Noord-West Overijssel. (pp. 33-45). Gouda/Delft: Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis/Eburon.

Category(s): Overijssel
Tags: ,

Comments are closed.