Tien jaren uit de geschiedenis van Deventer

Tien jaren uit de geschiedenis van Deventer

Stadsreformatie aan het front, 1578-1587

Lodewijk Petram
9905650

27 april 2006

Begeleider: prof. dr. Henk van Nierop
Tweede beoordelaar: dr. Paul Knevel

Scriptie Onderzoeksmaster Geschiedenis, 30 Ects
Onderwijsinstituut Geschiedenis en regiostudies
Faculteit der Geesteswetenschappen
Universiteit van Amsterdam

[ ]

Afbeelding 1

Reproductie van een schilderij van het beleg Deventer door Rennenberg (1578)
Museum De Waag, Deventer

[ ]

Afbeelding 2

Schilderij van het beleg van Deventer (detail)
1 Broederenkerk 4 Bergkerk
2 Lieve Vrouwekerk 5 Waag (op de Brink)
3 Lebuïnuskerk

[ ]

 

Inhoudsopgave
1. Inleiding 1
2. Rennenberg: beleg en Religievrede (augustus 1578 tot maart 1580)
2.1 Politiek en militair 17
2.2 Religieus 28
2.3 Analyse 36
3. Radicalisering en oorlogsdreiging (maart 1580 tot oktober 1586)
3.1 Politiek en militair 39
3.2 Religieus 53
3.3 Analyse 67
4. Stanley: komst, verraad en reconciliatie (oktober 1586 tot juli 1587)
4.1 Politiek en militair 71
4.2 Religieus 80
4.3 Analyse 83
5. Conclusie 86
Bijlage 1. Hoplieden burgervendels 1580-1586 91
Bijlage 2. Samenstelling magistraat 1578-1587 92
Lijst van archivalia 95
Literatuurlijst 96

 
NB De Gregoriaanse kalender werd in Deventer in februari 1587 ingevoerd. In Holland, Zeeland en de zuidelijke gewesten van de Nederlanden werd de kalender echter direct (in oktober 1582) ingevoerd. Deze kalenderhervorming hield in dat er tien dagen weggelaten werden; op donderdag 4 oktober 1582 volgde vrijdag 15 oktober. In de voetnoten geef ik de data weer zoals zij in de bron genoteerd staan. Dit kan dus de oude, Juliaanse (o.s.), of de nieuwe, Gregoriaanse stijl (n.s.) zijn. In de lopende tekst heb ik, om verwarring te voorkomen, alle data naar de nieuwe stijl geconverteerd.

_______________↓_______________


|pag. 1|

1 Inleiding

INLEIDING OP ONDERWERP In december 1578 pleitte het protestantse deel van de bevolking van Deventer voor afkondiging van de Religievrede in Deventer. Volgens hen prefereerde het ‘meerder getal’ van de ingezeten het protestantisme.1 [1. Rekest (december 1578, geen exacte datum) protestanten aan aartshertog Matthias in: J.H. Hofman, ‘Deventer, in de tweede helft der 16e eeuw en daarna’, Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 19 (1892) 337-419, aldaar 339-340.] Dit was geen juiste afspiegeling van de religieuze verhoudingen in de stad op dat moment.
De rekestranten verdraaiden de feiten om hun verzoek kracht bij te zetten. Exacte gegevens over het aantal protestanten in de Nederlanden zijn er niet. Een regelmatig in de literatuur terugkerende schatting is dat in het gewest Holland in de zeventiende eeuw slechts tien procent van de burgers lidmaat van de gereformeerde kerk was.2 [2. Alastair Duke, ‘Towards a reformed polity in Holland, 1572-1578’, in: idem, Reformation and revolt in the Low Countries (Londen 1990) 199-226, aldaar 199. Het hier genoemde percentage wordt vaak in de literatuur aangehaald, maar de waarde van dit gegeven is twijfelachtig.]
Deventer verschilde hierin niet: volgens een predikant die in de jaren 1617-1618 in Deventer predikte, was slechts een op de tien inwoners van de stad lidmaat van de gereformeerde kerk.3 [3. Mathieu Gerardus Spiertz, ‘Die Ausübung der Zucht in der IJsselstadt Deventer in den Jahren 1592-1619 im Vergleich zu den Untersuchungen im Languedoc und in der Kurpfalz’, Rheinische Vierteljahrsblätter 49 (1985) 139-172, aldaar 170-171.] De stedelijke gemeenschap in Deventer was religieus pluriform. De rekestranten verkregen overigens wel datgene waarvoor zij naar Antwerpen waren gegaan:de Religievrede werd afgekondigd en Deventer kwam midden in het reformatorische proces terecht, dat in andere Nederlandse gewesten al enkele jaren bezig was. Deze scriptie onderzoekt het verloop van de Reformatie in Deventer vanaf 1578 tot 1587, het jaar waarin de stad weer tijdelijk in Spaanse handen viel.
     In de periode 1578-1587 kreeg de stad Deventer te maken met twee regimewisselingen. Tot 1578 viel Deventer onder gezag van de regering in Brussel. Van 1568 tot 1578 was er zelfs een Spaansgezind garnizoen gelegerd. In het najaar van 1578 belegerde de Staatsgezinde stadhouder Rennenberg de stad. Het garnizoen gaf zich na maanden van beleg over en de stad kwam terecht aan de Staatse zijde in de Opstand. Acht jaar later, tijdens het bestuur van de graaf van Leicester, werd er een Iers garnizoen in de stad gelegerd onder bevel van sir William Stanley. Deze verraadde de stad in januari 1587. Zonder dat er een schot gelost werd, kwam de stad weer onder Spaans gezag.

_______________↓_______________


|pag. 2|

     Tegelijk met deze politieke en militaire gebeurtenissen vonden er vele ontwikkelingen plaats op religieus gebied. Deventer was in 1559, bij de herindeling van de bisdommen in de Nederlanden, een bisdom geworden. De komst van de hertog van Alva waarborgde vanaf 1567 het katholieke monopolie in de Nederlanden dat in het voorjaar van dat jaar door Margaretha van Parma hersteld was. Vanaf 1572 kwam de calvinistische Reformatie in de gewesten Holland en Zeeland in een stroomversnelling. In 1572 vond ook in enkele Overijsselse steden en Zutphen, na verovering door Graaf Willem van den Berg, een korte opleving van het protestantisme plaats, waarbij kerken geplunderd en geestelijken verjaagd werden. In Deventer was van dit alles door de aanwezigheid van het garnizoen geen sprake. Dit betekende echter niet dat de katholieke godsdienst in Deventer onaantastbaar was. Zo onderhield Hanzestad Deventer nauwe handelscontacten met de Duitse staten, waardoor de stad vanaf 1520 in contact kwam met de geschriften van Luther. In 1535 werden voor het eerst dopers gearresteerd en rond 1560 waren enkele priesters onrechtzinnig in de leer. In 1566-1567 ten slotte werd het protestantisme korte tijd toegestaan.
     Door de inname van de stad door stadhouder Rennenberg kwam Deventer in november 1578 in het reformatorische proces terecht. Juist dit gegeven maakt de Deventer casus interessant; de bisschopsstad die door de aanwezigheid van een garnizoen jarenlang gedwongen katholiek was gebleven, kwam van het ene op het andere moment in een religieuze stroomversnelling terecht. Wat was de situatie in de rest van de Nederlanden op dat moment? In Holland en Zeeland was openbare uitoefening van het calvinisme vanaf 1572 toegestaanen deze situatie werd ook door de Pacificatie van Gent (1576) erkend. In de overige gewesten bleef het katholicisme de enige toegestane religie. Wel was in de Pacificatie bepaald dat de plakkaten op ketterij niet langer uitgevoerd werden. Openbare uitoefening van de protestantse godsdienst was, met andere woorden, nog niet toegestaan, maar men werd niet langer vervolgd vanwege zijn geloofsovertuiging. In augustus 1578 deed Oranje in de Staten-Generaal, de bijeenkomst van afgevaardigden van de verschillende provinciale Staten, een voorstel om de ‘Religievrede’ in de Nederlanden in te voeren. Deze regeling hield in dat in de steden of gewesten waar zij afgekondigd werd zowel katholieken als hervormden hun religie vrijelijk mochten uitoefenen. Hiermee wilde Oranje religieuze geweldsuitbarstingen voorkomen. Kort na de overgang van Deventer naar de Staatse zijde in de Opstand werd de Religievrede in de stad afgekondigd. De reli-

_______________↓_______________


|pag. 3|

gieuze tolerantie duurde ruim een jaar. Nadat stadhouder Rennenberg zich opnieuw aan de kant van de koning had geschaard (maart 1580) werd de openbare uitoefening van het katholicisme in Deventer verboden. De katholieke religie werd echter opnieuw de enige toegestane godsdienst na het verraad van Stanley (januari 1587). Als eindpunt voor deze scriptie heb ik de reconciliatie van de Deventer kerken en kerkhoven op 7 juli 1587 gekozen. Het moment van herwijding sloot namelijk de roerige periode waarin het protestantisme in Deventer opkwam (voorlopig) af.
     Deze scriptie beoogt het verloop van de stedelijke Reformatie in Deventer te beschrijven vanuit het perspectief van de stedelijke samenleving. Dit houdt in dat de kerkelijke veranderingen in deze scriptie niet geïsoleerd beschreven worden. De kerkelijke en wereldlijke ontwikkelingen waren van elkaar afhankelijk en hebben elkaar beïnvloed. Het onderzoek concentreert zichop de periode 1578-1587, waarin de combinatie van religieuze ontwikkelingen met regimewisselingen en constante oorlogsdreiging een interessante wisselwerking oplevert.

HISTORIOGRAFIE EN PROBLEEMSTELLING Het historiografische genre van stadsreformaties is vooral voor Duitse steden uitgebreid. Het kreeg in 1962 een impuls met de publicatie van het boek Reichsstadt und Reformation van Bernd Moeller. Moeller betoogt in dit werk dat de Reformatie in de Duitse vrije rijkssteden niet een puur religieuze aangelegenheid was. De Reformatie verliep in deze steden zo succesvol doordat het wereldlijke bestuur nauw samenwerkte met de kerkelijke vernieuwers.4 [4. Bernd Moeller, Reichsstadt und Reformation (Gütersloh 1962, herziene uitgave Berlijn 1987) passim.]
In latere werken is het onderzoek uitgebreid naar Hanzesteden en Duitse steden die in het territorium van een vorst lagen. Heinz Schilling betoogt in zijn artikel ‘The reformation in the Hanseatic cities’ dat de Reformatie in de Duitse Hanzesteden, die wel in het territorium van een vorst lagen, maar daarin een zelfstandige positie innamen, op een belangrijk punt verschilde met die van andere Duitse steden in territoria van vorsten. In de Hanzesteden was de rol van de burgers belangrijk bij de reformatorische gebeurtenissen. Schilling ziet de Reformatie in die steden als een ‘communal burgher movement’.5 [5. Heinz Schilling,‘The reformation in the Hanseatic cities’, Sixteenth Century Journal 14 (1984) 443-456, passim.]
Het verloop van de Reformatie in de Duitse Hanzesteden kan de gang van zaken in Deventer beïnvloed hebben. Immers, Deventer was ook een Hanzestad en

_______________↓_______________


|pag. 4|

onderhield daardoor nauwe handelscontacten met deze Duitse steden. Er zijn echter belangrijke verschillen tussen de Reformatie in Deventer en die in de Duitse Hanzesteden. In de eerste plaats was de positie van Karel V en Filips II vanaf 1549, het jaar waarin Karel V de Nederlanden afscheidde van het Duitse Rijk, niet dezelfde als die van de vorsten in het Heilige Roomse Rijk. Daarnaast was de Deventer Reformatie calvinistisch van karakter en niet luthers, zoals in de Duitse Hanzesteden. Ook speelde de Reformatie in Deventer zich af binnen het kader van de Opstand en vonden de belangrijkste ontwikkelingen in Deventer enkele decennia later plaats. Aan het einde van de zestiende eeuw was de bevolking van Europa zich bewuster van haar religie.
Daardoor was het onmogelijk om een stad in haar geheel te hervormen, zodat de steden religieus pluriform werden.6 [6. Joke Spaans, Haarlem na de Reformatie: stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620 (Den Haag 1989) 15.] De eerste Reformatiegolf, in de jaren twintig en dertig van de zestiende eeuw, verliep sneller en eenvoudiger. Deze verschillen zorgen ervoor dat de literatuur over de Duitse Hanzesteden niet model kan staan voor Deventer.
     Het verloop van het Franse hervormingsproces vertoont op verschillende punten ook gelijkenis met dat van de Nederlanden. Zo werden vanaf 1550in Frankrijk en enkele zuidelijke gewesten van de Nederlanden clandestiene tegenkerken opgericht volgens dezelfde structuur: lokale kerkenraden met predikanten, ouderlingen en diakenen en op provinciaal en nationaal niveau synodes. Daarnaast was ook in Frankrijk de hervorming voornamelijk een stedelijke aangelegenheid. De Religievrede, die vanaf 1578 op initiatief van Oranje in verschillende Nederlandse steden en gewesten werd afgekondigd, was naar Frans voorbeeld opgesteld. Verschillen tussen Frankrijk en de Nederlanden waren er eveneens. Net als de Duitse Reformatie ontwikkelde de Franse zich eerder en sneller. In 1560 was het calvinisme in Frankrijk al stevig geworteld. De houding van het katholieke deel van de bevolking vormt echter het belangrijkste verschil. Waar religieuze tegenstellingen de Franse bevolking aanzetten tot geweld, werden de Nederlandse katholieken gekenmerkt door passiviteit.
Deze afwachtende houding van de Nederlandse katholieken zou erop kunnen wijzen dat een gevoel van onderlinge solidariteit de religieuze verdeeldheid overschaduwde.
De Nederlandse burgers waren in de eerste plaats loyaal aan hun stads- of dorpsgeno-

_______________↓_______________


|pag. 5|

ten en pas daarna aan hun religie.7 [7. Frijhoff betoogt dat dit in de eerste helft van de zeventiende eeuw ook het geval was in de Republiek. Hij spreekt van een ‘omgangsoecumene’, men was zich bewust van religieuze verschillen, maar dreef deze in het dagelijkse leven niet op de spits: Willem Frijhoff, ‘The threshold of toleration. Interconfessional conviviality in Holland during the early modern period’, in: idem, Embodied belief: ten essays on religious culture in Dutch history (Hilversum 2002) 39-65, aldaar 42.] De Nederlandse katholieken waren gewend dat zij steun kregen van de overheid; ook bij de opkomst van het calvinisme in 1572 verwachtten zij hulp van de regering. De calvinisten maakten dankbaar gebruik van deze houding in hun propaganda: de katholieken werden antipatriottisch voorgesteld.8 [8. Henk van Nierop, ‘Eender en anders in de Nederlandse Opstand en de Franse godsdienstoorlogen’, in: Karel Davids en Jan Lucassen (ed.), Een wonder weerspiegeld. De Nederlandse Republiek in Europees perspectief (Amsterdam 2005, oorspronkelijke Engelse uitgave Cambridge 1995) 36-41. Joke Spaans, ‘Catholicism and resistance to the Reformation in the Northern Netherlands’, in: Philip Benedict e.a. (ed.), Reformation, revolt and civil war in France and the Netherlands 1555-1585 (Amsterdam 1999) 149-164, aldaar 149, 154. Guido Marnef, ‘The dynamics of reformed religious militancy’, in: Philip Benedict e.a. (ed.), Reformation, revolt and civil war in France and the Netherlands 1555-1585 (Amsterdam 1999) 51-68, aldaar 56. Philip Benedict, Christ’s churches purely reformed: a social history of Calvinism (New Haven 2002) 173.]
Woltjer voegt hier nog aan toe dat er door betere economische omstandigheden in deze periode minder sociale spanningen in de Nederlanden waren dan in Frankrijk.
Daarnaast was het katholicisme in de Nederlanden volgens Woltjer minder vitaal dan in Frankrijk. Dit kwam onder meer doordat het Nederlandse katholicisme geen hechte eenheid was. Zo bestond er ook binnen de katholieke kerk kritiek op de kerkelijke praktijk.9 [9. J.J. Woltjer, ‘Geweld tijdens de godsdienstoorlogen in Frankrijk en in de Nederlanden: een vergelijking’, Trajecta: tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven in de Nederlanden 3 (1994) 281-296, aldaar 281-295.] Pollmann wijst op de rol van de wereldlijke geestelijken. Franse priesters probeerden de katholieke gelovigen ervan te overtuigen dat zij mee moesten helpen de katholieke kerk te redden door de ketters weer binnen de kerk te krijgen. In de Nederlanden werd het de katholieke burgers juist afgeraden zich te mengen in de strijd. De Reformatie was volgens de Nederlandse priesters een puur kerkelijke aangelegenheid waar dan ook binnen de kerk een oplossing voor gezocht moest worden.
Daarnaast zou katholieke weerstand tegen de Reformatie ook weerstand tegen de overheden betekend hebben, doordat de Nederlandse overheden voor tolerantie pleitten. Dit maakte het voor de katholieke bevolking moeilijk om steun te krijgen van de katholieke autoriteiten, die afhankelijk waren van het wereldlijke bestuur.10 [10. Judith Pollmann, ‘Countering the Reformation in France and the Netherlands: clerical leadership and catholic violence 1560-1585’, Past and present 190 (2006) 83-120.]
     Vanaf het einde van de jaren tachtig is een nieuw type onderzoek naar de Reformatie voor verschillende steden in de Nederlanden uitgevoerd. Dit onderzoek beschrijft de Reformatie vanuit de verhoudingen tussen de burgerlijke en kerkelijke

_______________↓_______________


|pag. 6|

gemeenschap, tegen de achtergrond van de Opstand. Voorbeelden hiervan zijn Haarlem na de Reformatie: stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620 van Joke Spaans en Het Calvinistisch bewind te Mechelen, 1580-1585 van Guido Marnef. De auteurs van deze onderzoeken beschrijven hoe de Reformatie in deze steden verliep, wat de plaats van de kerk in de samenleving was en hoe de verschillende geloofsgroepen tijdens en na de Reformatie naast elkaar leefden. Dit type onderzoek voert een stap verder dan de beschrijvingen van Nederlandse stadsreformaties die daarvoor gebruikelijk waren. Deze beschrijvende onderzoeken richtten zich hoofdzakelijk op het verloop van de Reformatie en stopten op het moment dat de gereformeerde kerk het religieuze monopolie kreeg. Juist de periode vlak na de opkomst van de protestantse kerk is echter interessant. Niet iedereen sloot zich immers aan bij de protestante kerk. Ik heb aan het begin van deze inleiding al vermeld dat in de zeventiende eeuw een minderheid van de bevolking aangesloten was bij de publieke kerk, maar het is niet mogelijk om met zekerheid te bepalen hoe groot het calvinistische deel van de bevolking was. Voor veel gebieden zijn geen data beschikbaar en waar wel gegevens bekend zijn, zoals voor Deventer in de jaren 1617-1618, betreffen deze slechts het aantal lidmaten van de gereformeerde kerk. De kerk kende echter ook ‘liefhebbers’. Deze liefhebbers waren wel protestanten en men vermoedt dat zij ook regelmatig naar de kerk gingen, maar zij waren geen lid van de kerk. Dit wil zeggen dat zij geen belijdenis hadden afgelegd en dat zij niet onderworpen waren aan kerkelijke tucht. De liefhebbers mochten niet deelnemen aan de avondmaalsviering. Over het aantal liefhebbers kunnen slechts ruwe schattingen gemaakt worden, maar zelfs wanneer rekening wordt gehouden met een groot aantal liefhebbers, bestaat er echter geen twijfel dat de Nederlanden religieus pluriform waren.
     De religieuze pluriformiteit roept enkele vragen op. Hoe maakten de inwoners van de Nederlanden hun geloofskeuze? Wat bepaalde of zij overgingen naar de hervormde kerk? Wat was de positie van de kerk in de samenleving in deze jaren? Wat was de houding van het stadsbestuur bij religieuze aangelegenheden? In de Nederlandse literatuur over de Opstand is aan deze vragen uitvoerig aandacht besteed.
     Er bestond een stroming, onder aanvoering vande katholieke historicus L.J. Rogier, die de protestantiseringsthese aanhing. Rogier betoogde dat een stevige vestiging van het protestantisme in een bepaalde stad of gewest afhankelijk was van drie factoren. In de eerste plaats moest het katholicisme op die plek corrupte trekken vertonen. In de tweede plaats diende de protestantisering de steun van de burgerlijke

_______________↓_______________


|pag. 7|

overheid te krijgen en in de derde plaats was het een voorwaarde dat de katholieke zielzorg voor kortere of langere tijd onderbroken werd. De rol van de plaatselijke overheid was in belangrijke mate bepalend voor de geloofskeuze van de bevolking.
Volgens Rogier waren dus alleen negatieve factoren er de oorzaak van dat een deel van de bevolking protestants werd; hij ging voorbij aan postitieve beginselen van het protestantisme. Hij noemde nog een kenmerk dat het Nederlandse protestantiseringproces onderscheidde: het late begin ervan. De protestantisering van de Nederlanden begon met de invasie van de geuzen in 1572. Het begin viel dus na het Concilie van Trente; na de periode waarin het katholicisme op zijn zwakst was. Hierdoor konden de pastoors niet zomaar overstappen op het protestantisme. Zij waren zich te zeer bewust van de tegenstellingen tussen de beide religies. Waar in andere delen van Europa ongeveer negentig procent van de priesters overging naar de hervormde kerk, lag dit percentage in de Nederlanden veel lager: tussen de vijf en de tien procent. Dit zegt veel over de Nederlandse priesters. De beslissing om niet over te gaan naar de protestantse kerk betekende immers hun sociale ondergang.11 [11. L.J. Rogier, ‘De protestantisering van het Noorden’, in: J.A. van Houtte e.a. (ed.), Algemene geschiedenis der Nederlanden V (Utrecht 1952) 326-364, aldaar 327, 329, 331-333. De protestantiseringsthese staat ook centraal in: L.J. Rogier, Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw I (Amsterdam 1945-1947).] Pieter Geyl hing in grote lijnen dezelfde theorie aan. Hij stelde dat slechts een zeer klein aantal inwoners van de zuidelijke gewesten van de Nederlanden spontaan protestants is geworden. Voor het overgrote deel heeft de protestantisering volgens Geyl door dwang plaatsgevonden. Het katholicisme werd op veel plaatsen verboden door toedoen van enkele machtige, soms gewapende aanhangers van het protestantisme. Overigens werden deze protestanten volgens hem veeleer gedreven door angst en argwaan dan dat zij werkelijk uit religieuze overtuiging handelden.12 [12. Men moet zich wel realiseren dat Geyl dit in het kader van de Groot-Nederlandse gedachte schreef.
Geyl was bezig met een overzichtswerk van de Nederlandse geschiedenis, waarin hij wilde aantonen dat Nederlanders en Vlamingen tot dezelfde ‘stam’ behoren. De protestantiseringsthese maakt daar deel van uit. Geyl moest een verklaring vinden voor het feit dat Vlamingen in meerderheid katholiek zijn en Nederlanders protestants. Hij vond die verklaring in de rol van de dwang. Pieter Geyl, ‘De protestantisering van Noord-Nederland’ (1930), in: idem, Verzamelde opstellen I. P. van Hees ed. (Utrecht 1978) 205-218, aldaar 207, 211.]

     De protestantiseringsthese werd fel bestreden door H.A. Enno van Gelder.
Volgens hem was er geen enkel bewijs dat stedelijke overheden de bevolking actief protestantiseerden. Hij schetste juist een sterke tegenstelling tussen de stedelijke besturen en de kerkenraden, waarbij de overheden de calvinisering van de samenleving tegenwerkten. Daarnaast wees hij erop dat er in de noordelijke gewesten religieuze

_______________↓_______________


|pag. 8|

keuzevrijheid was en dat de bevolking dus niet gedwongen werd calvinist te worden.13 [13. H.A. Enno van Gelder, ‘De opstand tegen Philips II en de protestantisering der Nederlanden’, Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden 10 (1956) 58-67, passim. H.A. Enno van Gelder, ‘Nederland geprotestantiseerd?’, Tijdschrift voor geschiedenis 81 (1968) 445-464, passim.] Spaans laat in haar studie over Haarlem zien dat het stadsbestuur niet in overeenstemming met de stelling van Rogier handelde, noch die van Enno van Gelder.
De stedelijke overheid was zich bewust van haar christelijke plicht en creëerde een christelijke samenleving waarin plaats was voor alle christelijke stromingen.14 [14. Spaans, Haarlem, 233.]
     Tegenwoordig wordt de protestantiseringsthese als achterhaald beschouwd.
Zo wijst Van Deursen op het grote aantal ‘liefhebbers’ van de gereformeerde kerk.
Van Deursen betoogt dat dit grote aantal liefhebbers duidelijk maakt dat er in de Nederlanden geen enkele verplichting bestond tot deelname aan de protestantse cultus.15 [15. A.Th. van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen: kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt (Franeker 1991, oorspronkelijke uitgave Assen 1974) 128-129.]
Daarnaast werden de heimelijke katholieke missen niet streng onderdrukt. Ook wijst hij erop dat de kerkgebouwen door de Reformatie wel van religie veranderden, maar niet van functie. De kerken bleven plekken voor iedereen: voor traditionele kerkelijke aangelegenheden bijvoorbeeld, zoals de doop en het huwelijk, was geen kerklidmaatschap vereist. Ook bij begrafenissen veranderde weinig. Men bleef de overledenen in dezelfde kerken en op dezelfde kerkhoven begraven, ook al behoorden die nu tot een andere religieuze overtuiging.16 [16. A.Th. van Deursen, De last van veel geluk: de geschiedenis van Nederland, 1555-1702 (Amsterdam 2004) 104. A.Th. van Deursen en G.J. Schutte, Geleefd geloven: geschiedenis van de protestantse vroomheid in Nederland (Assen 1996) 10.] Alastair Duke is evenmin van mening dat de stedelijke overheden zich sterk gemaakt hebben voor de protestantisering van de Nederlanden. Volgens hem was het beleid van de stadsbesturen veeleer gericht op ‘de-Catholicisation’ dan op calvinisering.17 [17. Duke, ‘Towards a reformed’, 200.]
     Pollmann heeft het proces van geloofskeuze beschreven voor één individu, de Utrechtenaar Arnoldus Buchelius. De bekering van Buchelius tot het protestantisme was het gevolg van voortdurende politieke en culturele revoluties in de samenleving.
Zijn bekering kwam niet voort uit een spirituele crisis of een bekeringservaring, maar was het resultaat van zijn geleidelijke en individuele aanpassing aan de samenleving.
Op het moment dat Buchelius toetrad tot de gereformeerde kerk begreep hij nog maar weinig van de gereformeerde leer. Het religieuze ontwikkelingsproces dat Buchelius doormaakte zou representatief kunnen zijn voor een deel van de Nederlandse

_______________↓_______________


|pag. 9|

bevolking. Voor deze mensen had toetreding tot de kerk vaak meer een oorzaak van publieke dan van persoonlijke aard.18 [18. Judith Pollmann, Een andere weg naar God: de reformatie van Arnoldus Buchelius (1565-1641) (Amsterdam 2000) 96, 124-125.] Op het gebied van geloofsbeleving verschilt Pollmann van mening met Van Deursen. Waar volgens Van Deursen de geloofsbeleving in de Nederlanden zeer intensief was, wat volgens hem valt af te lezen aan het grote aantal afscheidingen binnen de kerk en intensieve bijbellezing, wijt Pollmann het grote aantal ongebondenen – in 1620 behoorde volgens schattingen de helft van de bevolking niet tot een kerkgenootschap – juist voor een deel aan onverschilligheid.19 [19. Van Deursen en Schutte, Geleefd geloven, 20. Pollmann, Een andere weg, 19, 100-101.]
     Vormt het verloop van de Reformatie in Deventer 1578-1587 bewijs voor de protestantiseringsthese van Rogier en heeft de stedelijke overheid actief bijgedragen aan de calvinisering van de samenleving? Of vertoonde de situatie in Deventer veeleer overeenkomsten met Haarlem, waar het stadsbestuur probeerde een christelijke samenleving te creëren waarin voor alle christelijke stromingen een plaats was? Of stond eendracht onder de burgers centraal voor het bestuur en probeerde het alle hervormingen die de eendracht zouden kunnen verstoren af te zwakken? De verwachting is dat de dreiging die uitging van de nabijheid van Spaanse legers en de daarmee gepaard gaande onzekerheid over de (religieuze) toekomst tot sociale spanning leidden en dat het stedelijke bestuur trachtte de tegenstellingen onder de bevolking te matigen.

BRONNEN Ik heb voor dit onderzoek gebruik gemaakt van secundaire literatuur, gedrukte bronnen, bronnenpublicaties en archiefmateriaal. Naast de hedendaagse secundaire literatuur heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van drie contemporaine historische geschiedenissen en twee kronieken. De werken van Emanuel van Meteren (1652) en Pieter Christiaansz. Bor (1679-1684) over het verloop van de Opstand zijn algemeen bekend en zeer waardevol. Het werk van Reinico Fresinga van Frennicker (1584), pseudoniem van Johan van der Corput, is minder bekend. Fresinga heeft het verloop van de Opstand in de noordoostelijke gewesten van de Nederlanden beschreven. Hij was een van de bevelhebbers van Rennenberg bij het beleg van Deventer.
De kronieken zijn geschreven door Arnold Moonen (1688) en Jacobus Revius (Deventer 1651). Vooral het werk van Revius, die vooral bekend is om zijn poëzie, is

_______________↓_______________


|pag. 10|

van grote waarde. Revius stamt namelijk uit een Deventer regentenfamilie. Hij heeft zelf de periode die in deze scriptie behandeld wordt niet bewust meegemaakt (hij werd in 1586 geboren), maar zijn familie leefde tussen 1578 en 1587 wel in Deventer en zijn vader werd in 1586 in de magistraat opgenomen.
     De bronnenpublicaties bestaan uit twee soorten. De eerste soort betreft politieke correspondentie van Oranje en Jan van Nassau, en van Leicester en zijn medewerkers. De tweede soort betreft documenten uit de politieke en godsdienstige geschiedenis van Deventer. De historici Hofman, De Hullu en Kleijntjens hebben enkele belangrijke documenten gepubliceerd die verband houden met de Reformatie in Deventer. Daarnaast zijn een memorie van ouderlingen en diakenen (1581), de ordonnantie op het huwelijk (1582) en de ‘almissers ordninge’ (waarschijnlijk 1580) gepubliceerd.
     De bronnen uit het Stadsarchief betreffen uitsluitend het stedelijke bestuur. Ik heb gebruik gemaakt van de resoluties van het stadsbestuur (waarvan regesten beschikbaar zijn voor de hele periode 1578-1587), de inkomende correspondentie van het stadsbestuur en aan het stadsbestuur gerichte rekesten. De rekesten zijn ooit losgehaald van de begeleidende brieven, waardoor exacte datering moeilijk is. Al deze stukken hebben dezelfde invalshoek: de stedelijke overheid.20 [20. De enige uitzondering hierop wordt gevormd door een aantal boedelinventarissen. Deze vertegenwoordigen echter slechts een klein deel van het gebruikte archiefmateriaal.] Deze eenzijdigheid is moeilijk te vermijden omdat er uit de periode 1578-1587 geen kerkelijke archieven noch egodocumenten bewaard zijn gebleven.
     Een groot probleem vormt deze eenzijdigheid van het bronnenmateriaal echter niet. In de eerste plaats was er in de zestiende eeuw nog geen sprake van een scheiding van kerk en staat. De stedelijke overheid was bijvoorbeeld eigenaar van de kerken en bij de synode van Emden (1572) was bepaald dat de wereldlijke autoriteiten toezicht hielden op de kerk. Zo benoemde het stadsbestuur de predikanten (na instemming van de classis).21 [21. J.J. Woltjer, ‘De politieke betekenis van de Synode van Emden (1971)’, in: idem, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse Opstand 1555-1580 (Amsterdam 1994) 89-120, aldaar 119.] De eenzijdigheid is evenmin een probleem omdat met behulp van deze bronnen de godsdienstige ontwikkelingen in Deventer vanuit het perspectief van de stedelijke gemeenschap geanalyseerd kunnen worden, waarbij het bestuur die gemeenschap tot op zekere hoogte representeert. Door bestudering van deze bronnen kan ik de de verhouding tussen het wereldlijke leven en de godsdienst

_______________↓_______________


|pag. 11|

analyseren. Zodoende kan de positie van de kerk in de Deventer samenleving in de periode 1578-1587 bepaald worden.
     Ik heb er voor gekozen geen gebruik te maken van de rechterlijke archieven.
Door de beperkte omvang van een scriptie is het niet mogelijk onderzoek te doen naar alle beschikbare archieven. Ik concentreer mij op de bestuurlijke archieven, omdat ik verwacht daar meer en relevantere gegevens voor mijn probleemstelling te vinden.

BESTUURSSTRUCTUUR De stedelijke overheid bestond uit twee lagen: de magistraat en de gezworen gemeente. De magistraat, een college van twaalf schepenen en twaalf raden, bestuurde de stad en was eveneens verantwoordelijk voor de rechtspraak. Het dagelijks bestuur en het voorzitterschap van de magistraat werd steeds gedurende twee maanden bekleed door de ‘burgemeesters in der tijd’: vaste koppels van twee schepenen. De magistraat leverde ook twee cameraars, die zich bezig hielden met de stadsfinanciën. De magistraat werd jaarlijks op 22 februari gekozen door de gezworen gemeente uit haar leden, inclusief de afgetreden schepenen en raden. De gezworen gemeente was de burgervertegenwoordiging, bestaande uit 96 personen, die voor het leven zitting hadden. Uit alle acht wijken waarin Deventer verdeeld was, zaten twaalf gemeenslieden in de gezworen gemeente.22 [22. J. Revius, Licht op Deventer: de geschiedenis van Overijssel en met name de stad Deventer V (Hilversum 1995), oorspronkelijke titel en plaats van uitgave: Jacobi Revii Daventriæ illvstratæ, sive Historiæ urbis Daventriensis, libri sex.: Perducti usque ad annum à nato Christo MDCXLI. Quibus etiam non pauca quæ ad universam Transisalaniam, & regiones finitimas spectant, per occasionem edisseruntur Daventriæ illvstratæ, sive Historiæ urbis Daventriensis V (Leiden 1651), vertaald en toegelicht door A.W.A.M. Budé, G.T. Hartong en C.L. Heesakkers, 161. H.J. Nalis, ‘De Rechterlijke organisatie van de stad Deventer voor en na de Reductie van juni 1591’, Deventer Jaarboek 5 (1991) 8-21, aldaar 9-14.]

KERK EN REFORMATIE IN DEVENTER VOOR 1578 Deventer werd een stad van religieus belang door het werk en de religieuze nalatenschap van de Deventenaar Geert Grote (1340-1384). Geert was de grondlegger van de Moderne Devotie, een religieuze stroming die volgelingen kreeg in de Nederlanden, de Duitse staten en Zwitserland.
De Moderne Devotie behelst het streven naar innerlijke vroomheid door meditatie en onderzoek. Geert riep de gelovigen op terug te keren naar de leefwijze van de eerste christenen. Als predikant ageerde hij tegen misstanden in de kerk, zoals het persoonlijke bezit van kloosterlingen, de betaling van een ‘dos’ bij intrede van een klooster en de niet-celibataire levenshouding van wereldlijke geestelijken.

_______________↓_______________


|pag. 12|

     De volgelingen van Geert hielden het gedachtegoed van de Moderne Devotie in stand door in ongeveer 25 plaatsen huizen te stichten waar zij zielzorg aanboden aan scholieren en zusters. De huizen van Deventer en Zwolle waren de belangrijkste, vanwege de nabijheid van de beroemde scholen in beide steden. Daarnaast stichtten zij de congregatie (vereniging van kloosters) van het klooster Windesheim, die aan het einde van de vijftiende eeuw bestond uit 87 mannen- en dertien vrouwenkloosters in de Nederlanden, het Duitse Rijk en Zwitserland. Deze kloosters van reguliere kanunniken ijverden voor strenge observantie. Het gedachtegoed leefde ook voort in de huizen van de zusters des gemenen levens, waar vrouwen gemeenschappelijk leefden zonder persoonlijk bezit en persoonlijke inkomsten. In de IJsselsteden Deventer en Zwolle, met vijf zusterhuizen elk, behielden de huizen het langst hun oorspronkelijke karakter. Elders namen vele zusters vanaf 1399 de derde regel van Sint Franciscus aan, waardoor deze huizen het karakter van een klooster kregen. Naast het verrichten van zielzorg gaven de Moderne Devoten geschriften uit in de volkstaal. Zo verspreidde de Deventer drukkerij Pafraat vanaf 1485 devote literatuur.23 [23. Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis (Hilversum 2005) 120-124. R.R. Post, ‘De kerk in het midden; de middeleeuwse kerk’, in: B.H. Slicher van Bath e.a. (ed.), Geschiedenis van Overijssel (Deventer 1970) 106-116, aldaar 111-113, 116.]
     Zoals overal in christelijk Europa werden werden de inwoners van Deventer aan het begin van de zestiende eeuw overladen met kerkdiensten. In de kapittelkerk van Sint Lebuïnus werden dagelijks de zeven getijden in het Latijn gezongen of gelezen. Daarnaast werd in de Sint Lebuïnus en in de daaraan vast gebouwde Lieve Vrouwekerk dagelijks de hoogmis gelezen. Alle 29 geestelijke broederschappen en gilden van de stad lieten een eigen mis lezen. Daarnaast werden er particuliere memoriemissen gehouden. Het katholieke leven werd verder bepaald door (sacraments)processies en pelgrimsbezoeken aan het graf van Lebuïnus.24 [24. Ibidem, 115-116.]
     Net als elders in Europa werden ook in Deventer en omstreken vanaf het einde van de vijftiende eeuw kerkelijke hervormingen geëist, onder meer door de volgelingen van Geert Grote. De kerkhervormers Erasmus (ca. 1467-1536) en Conrad Mutianus (1470-1526) waren leerlingen van de Deventer Latijnse school geweest en rond 1520 bevonden zich bij de broeders des gemenen levens enkele personen die zich op de grens van de Reformatie bevonden, onder wie in Deventer de kanunnik Johan Oostendorp. Hanzestad Deventer raakte vroeg en intensief in contact met de geschriften van Luther door handelsverbindingen met lutherse gebieden, zoals de

_______________↓_______________


|pag. 13|

Hanzesteden in het Duitse Rijk en het Noorse Bergen. (Deventer was een stapelplaats voor uit Bergen afkomstige stokvis.) Vanaf 1526 vervolgde de Deventer magistraat mensen die de spot dreven met geestelijken, wat erop duidt dat bespottingen niet langer incidenteel voorkwamen en in 1535 werden voor het eerst dopers gearresteerd. Er zijn geen aantallen van dopers bekend, maar vast staat wel dat zich onder hen patriciërs en edellieden bevonden. Na de val van Münster hergroepeerden de dopers zich. In Deventer sloten velen zich aan bij de Davidjoristen, volgelingen van David Joris die zich in 1539 in Deventer bevond en zich de Messias waande. In de jaren 1540 en 1550 werd de stad bedreigd door een doperse groepering die zich de ‘kinderen van Emblichem’ noemde. Deze groepering wilde wraak nemen opde stad omdat enkele personen uit Emblichem er terechtgesteld waren op verdenking van doperij. Ook binnen de katholieke kerk bevonden zich hervormingsgezinden. Aan het einde van de jaren 1550 waren in Deventer de pro-reformatorische pastoors Johan Willemszoon Phoconius en, na zijn dood, Carolus Gallus (Karel de Haan) werkzaam. Deze laatste schafte de mis af en werd daarom in 1561 uit het priesterschap gezet. Andere priesters preekten tegen de heiligenverering en het vagevuur.25 [25. A.C.F. Koch, ‘De kerk in het geding’, in: B.H. Slicher van Bath e.a. (ed.), Geschiedenis van Overijssel (Deventer 1970) 167-178, aldaar 167-169. Rogier, Katholicisme, 543.]
     Bij de herinrichting van de bisdommen in de Nederlanden in 1559 werd Deventer aangewezen als het centrum van het katholicisme voor het noordoostelijke deel van de Nederlanden. Deventer werd de zetel van een bisdom dat het gewest Overijssel, de graafschappen Zutphen en Lingen en een groot deel van de Veluwe omvatte. Ook werden er plannen ontwikkeld om in Deventer een katholieke hogeschool op te richten, zodat studenten uit het noorden en oosten van de Nederlanden niet langer zouden uitwijken naar protestantse universiteiten in de Duitse staten. Het zou tot 1568, na de komst van de hertog van Alva, duren tot er een bisschop op de zetel plaatsnam. De aangewezen persoon, de minderbroeder Joannes Mahusius (Jan Mahieu), kreeg echter kort daarna een beroerte. Twee jaar later werd Aegidius de Monte (Gilles du Mont), eveneens minderbroeder, de eerste bisschop van Deventer.
Hij zou tot aan zijn dood in 1577 bisschop blijven.26 [26. Koch, ‘De kerk’, 169.]
     Er zijn twee oorzaken voor de lange periode tussen de oprichting van het bisdom in 1559 en de bezetting van de bisschopszetel in 1570. In de eerste plaats had-

_______________↓_______________


|pag. 14|

den de Staten van Overijssel 27 [27. De Staten van Overijssel telden een afgevaardigde per grote stad (Kampen, Zwolle en Deventer) en een aantal edelen, waarbij in stemmingen de edelen evenveel gewicht hadden als de steden.] bezwaar tegen de komst van een bisschop. Zo weigerde Overijssel (samen met Friesland en Groningen) in 1564 in te gaan op het verzoek van de landvoogdes om medewerking te verlenen bij de vestiging van het bisdom.
De Staten van Overijssel vreesden de inquisitie en het verlies van privileges. Later kwam daar nog bij dat de proosdij van Deventer, met vele bezittingen een bron van gestage inkomsten, zou toevallen aan de bisschop. De Staten van Overijssel waren van mening dat dit indruiste tegen de oude gebruiken en privileges van het gewest en dat het tot grote commotie zou leiden.
     Naast het bezwaar van de Staten zorgden de gebeurtenissen in het jaar 1566 voor vertraging. Vlak voordat de landvoogdes op 23 augustus de protestantse eredienst toestond, had het Deventer stadsbestuur besloten bij de oude religie te blijven.
De magistraat gaf daarop, onderdruk van de bevolking, toch toestemming voor uitoefening van de protestantse religie. In eerste instantie werd toegestaan dat het Avondmaal binnenshuis op protestantse manier gevierd werd. Niet veel later voerde het protestantse deel van de bevolking de druk verder op, waarop het stadsbestuur op 12 september besloot de Lieve Vrouwekerk in te ruimen voor de Augsburgse confessie, omdat de meeste Deventer protestanten in deze periode aanhangers van deze protestantse stroming waren.
     De lutheranen stelden de Lieve Vrouwekerk ook open voor de calvinisten.
Caspar Coolhaes werd de predikant. Johan Oostendorp, de protestantiserende 28 [28. Deze term is afkomstig van Woltjer. Hij heeft onderscheid gemaakt tussen traditionele katholieken, die de voorschriften van de kerk opvolgden, en protestantiserende katholieken, die positief stonden tegenover de hervormingen die de protestanten wilden doorvoeren: J.J. Woltjer, Friesland in hervormingstijd (Leiden 1962) 90-104.] pastoor van de Lieve Vrouwekerk, hield er ook diensten. De protestantse eredienst werd in Deventer verboden op 16 april 1567, toen duidelijk werd dat stadhouder Arenberg een Spaans garnizoen in Deventer wilde legeren. Enkele jaren later, in 1569, werd er in opdracht van Alva onderzoek gedaan naar de gedragingen van de Deventer burgers in 1566. 34 mensen werden verdacht van ketterij: 28 dopers en zes lutheranen of calvinisten. De meesten van hen wisten de stad te ontvluchten. Bij huiszoekingen werden nog twaalf dopers aangetroffen, van wie er acht ter dood werden gebracht.
Dit zou de laatste ketterexecutie in Deventer zijn.29 [29. Koch, ‘De kerk’, 169-171. M. Diericks, De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, 1559-1570 (Antwerpen 1950) 233. Rogier, Katholicisme I, 315, 544.]

_______________↓_______________


|pag. 15|

     Ook nadat deze hindernissen waren overwonnen, stuitte de bisschop op weerstand. Rogier schrijft dat een hele generatie van Deventer geestelijkheid uit moest sterven voordat een katholieke reformatie mogelijk was. De clerus was voor een aanzienlijk deel corrupt; zo was Petrus Doys, deken van het Lebuïnus-kapittel, een ‘man zonder geweten’. Daarnaast vond er op grote schaal schending van het celibaat plaats, waarbij opnieuw Doys expliciet genoemd werd. De katholieke hervormingen werden ook bemoeilijkt door de voortdurende onrust als gevolg van troepenbewegingen. In 1572 waren Wesembeke en Willem van de Berg, zwager van Oranje, in Overijssel met hun Duitse legers. Alle Overijsselse steden vielen, behalve Deventer.
Berichten uit de andere steden over kerkplunderingen en verjaging van de geestelijkheid joegen de geestelijken in Deventer schrik aan. Enkele maanden later, in november, viel het nabijgelegen Zutphen weer in Spaanse handen. De bevolking werd gruwelijk gestraft. Ook het in Deventer gelegerde garnizoen werkte niet bevorderend als voedingsbodem voor de katholieke reformatie. De soldaten pleegden moedwil aan de priesters en de kerken en zij terroriseerden de verarmde burgerij.30 [30. H.A. Enno van Gelder, Revolutionnaire Reformatie: de vestiging van de Gereformeerde Kerk in de Nederlandse gewesten, gedurende de eerste jaren van de opstand tegen Filips II, 1575-1585 (Amsterdam 1943) 13. Rogier, Katholicisme I, 319-325. Ik denk dat corrupte geestelijkheid zeker de vestiging van de protestantse kerk bevorderd heeft, maar ik betwijfel of dit katholieke hervormingen onmogelijk maakte. De geestelijkheid moet zich toch, zeker aan het einde van de zestiende eeuw, gerealiseerd hebben dat hervormingen noodzakelijk waren om te voorkomen dat de katholieke kerk overal verdrongen werd.]

INDELING De politieke en religieuze ontwikkelingen in Deventer worden chronologisch behandeld. Hoofdstuk 2 gaat in op de periode november 1578 tot maart 1580, waarin Rennenberg de stad innam, waarna de Religievrede werd afgekondigd waardoor de verschillende godsdiensten naast elkaar konden bestaan. Hoofdstuk 3 behandelt de periode maart 1580 tot oktober 1586. In deze periode radicaliseerde het calvinisme in Deventer en werd er een verbod uitgevaardigd op de openbare uitoefening van het katholicisme. Tegelijkertijd was er een constante dreiging van een Spaanse belegering van de stad, nadat Zutphen in 1583 door de Spanjaarden heroverd was. In hoofdstuk 4 worden de gebeurtenissen onder het bestuur van de graaf van Leicester beschreven, beginnend in oktober 1586. In januari 1587 viel Deventer na het verraad van Stanley in Spaanse handen, waarna het katholicisme opnieuw de officiële godsdienst in de stad werd. De periode die in deze scriptie behandeld wordt, eindigt halverwege 1587, op het moment dat het katholicisme weer de enig toegestane religie

_______________↓_______________


|pag. 16|

was. De kerken werden weer gewijd en het stadsbestuur werd uit toegewijde katholieken samengesteld. Mijn conclusie volgt in hoofdstuk 5.

_______________↓_______________


|pag. 17|

2 Rennenberg: beleg en Religievrede (augustus 1578 tot maart 1580)

2.1 Politiek en militair

POLITIEK IN DE NEDERLANDEN In het najaar van 1578 raakte Deventer betrokken in de politieke en religieuze strijd van de Opstand. Nadat Don Juan 31 [31. Onechte zoon van Karel V, gouverneur-generaal van de Nederlanden (1576-1578).] op 24 juli 1577 met geweld Namen had veroverd verklaardende Staten-Generaal hem in december 1577 tot vijand. De inname van Namen betekende immers dat de (mede door Don Juan ondertekende) Pacificatie was mislukt. Deze gebeurtenis vormde daarnaast een zware slag voor de politiek van de middengroepen en versterkte het proces van radicalisering dat in de jaren 1572-1580 plaatsvond. De middengroepen waren voorstanders van een gematigde politiek. Zij waren niet per definitie (radicale) aanhangers van het protestantisme, maar zij waren wel voorstanders van een gematigde behandeling van protestanten. De politiek van de Staten-Generaal was ook gericht op een gematigde behandeling. Daarnaast probeerden zij de Nederlanden bij elkaar te houden. De Pacificatie lag nog in de gematigde lijn van de middengroep, maar toen Don Juan de Pacificatie onderuit haalde, werd duidelijk dat de weg van matiging doodliep. Dit hield tevens in dat de Staten-Generaal de oorlog verklaarden aan het sinds 1569 in Deventer gelegerde garnizoen.32 [32. J.J. Woltjer, ‘De vredemakers (1976), in: idem, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse Opstand 1555-1580 (Amsterdam 1994) 64-88, aldaar 86. Anton van der Lem, De Opstand in de Nederlanden 1555-1609 (http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/Nederlands/default.htm).] De stad had de Staten-Generaal niet gevraagd bevrijd te worden van het garnizoen; zij raakte buiten haar wil om (zie daarvoor ook hoofdstuk 3) betrokken bij de Opstand.

BELEG De Staten-Generaal wilden alle Spaanse steunpunten ten noorden van de rivieren veroveren om de gewesten Utrecht en Holland te beveiligen tegen plundering en brandschatting. Garnizoensstad Deventer, waar bovendien de IJssel gemakkelijk overgestoken kon worden, was een van deze steunpunten.33 [33. J.J. Woltjer, ‘Kleine oorzaken, grote gevolgen (1975)’, in: idem, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse Opstand 1555-1580 (Amsterdam 1994) 131-145, aldaar 139.] De samenstelling van het Staatse leger dat de belegeringen in Overijssel uitvoerde, vormt een bewijs voor het belang dat de westelijke gewesten aan de beheersing van Overijssel toekenden; er

_______________↓_______________


|pag. 18|

bevonden zich vijf Hollandse vendels bij de troepen.34 [34. Paul Holthuis, Frontierstad bij het scheiden van de markt. Deventer: militair, demografisch, economisch: 1578-1648 (Groningen 1993) 32.] Het bevel over de Staatse troepen was in handen van George van Lalaing, graaf van Rennenberg, stadhouder van Groningen, Friesland, Drenthe en, vanaf augustus 1578, ook van Overijssel. De Staten van Overijssel accepteerden Rennenberg uit pragmatisme als stadhouder. Zij hoopten dat door die benoeming de organisatie van de belegeringen beter zou verlopen. Rennenberg was een katholiek die gerekend kon worden tot de middengroepen.
Rennenberg had de kant van de Staten-Generaal gekozen toen die Don Juan tot vijand van het land verklaarden.35 [35. Woltjer, Friesland, 256, 306. Rients Reitsma, Centrifugal and centripetal forces in the early Dutch Republic: the States of Overijssel 1566-1600 (Amsterdam 1982) 121. Woltjer, ‘De vredemakers’, 69.]
     Kort nadat de Staten-Generaal de Overijsselse garnizoenen de oorlog hadden verklaard, nam Rennenberg de stad Kampen in. De troepen verplaatsten zich daarna naar Deventer, waar zij op 3 augustus 1578 het beleg aanvingen. Het garnizoen dat in Deventer gelegerd was, stond onder leiding van commandant Polweiler en was negenhonderd Hoogduitse soldaten sterk. (Spaanse soldaten hadden in maart 1577 de Nederlanden verlaten. De Spanjaarden waren in het najaar van 1575 aan het muiten geslagen, omdat zij door het faillissement van Filips II geen soldij kregen. De Staten-Generaal betaalden vervolgens voor hun vertrek.)36 [36. Ibidem, 71, 75.] In hun voorbereiding voor een eventuele belegering van de stad had het garnizoen zich ‘seer moetwillig tegen de borgeren gedragen’.37 [37. Pieter Bor Christiaensz, Oorsprongk, begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten, en borgerlyke oneenigheden I (Amsterdam 1679-1684) 1001]
Drie maanden na het einde van het beleg vatten enkele afgevaardigden van de inwoners van Deventer het gedrag van het garnizoen samen in een brief aan Rennenberg (waarin zij de stadhouder vroegen niet opnieuw een garnizoen in hun stad te legeren): ‘[…] tho vermelden die groete ungeregeltheit, insolentie, und moetwillen des garnisoens, wie sie ein wyle tijtz herwetz mitten burgeren geleefft mith stoeten und slaen, tho beschatten, und niet voel anders sich tho bewysen dan als offt sie vianden weeren’. De bevolking was ‘by nae desperaet’ geworden.38 [38. Brief ingezetenen Deventer aan Rennenberg, 22-1-1579, in: R. Fresinga, ‘Memorien der Nederlandischen geschiedenissen. Memorien van den gedenckwerdigen dingen, dier in den Nederlandischen Provincien van Frieslant, Overijssel, Omlanden, Drenthe, Grueningen, en Lingen, met heuren byliggende frontieren geschiet sijn’ (1584), heruitgegeven in: Gerrit Dumbar, Gerhardi Dumbar, reipublicæ Daventriensi ab actis, Analecta, seu vetera aliquot scripta inedita III (Deventer 1722) 1-592, aldaar 555.]
     Direct na de komst van de belegeraars werd de sfeer in de stad grimmig.
Twee dagen nadat Rennenbergs troepen in de buurt gesignaleerd waren, vaardigden

_______________↓_______________


|pag. 19|

de schepenen en raden onder druk van de hoplieden van het garnizoen het besluit uit dat alle voor arbeid ongeschikte personen de stad dienden te verlaten. Burgers die gewapend wilden helpen bij de verdediging van de stad zouden als soldaten van eten worden voorzien.39 [39. Resolutie (Res.) van Schepenen en Raden (S&R) 5-8-1578, Stadsarchief Deventer (SAD), Middeleeuws archief, 690 (MA), inv. nr. 1B, f. 126.] Ruim een maand later werd de oproep om de stad te verlaten herhaald. De poorten werden geopend om iedereen die niet in zijn levensonderhoud kon voorzien te laten vertrekken.40 [40. Res. S&R 12-9-1578, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 134.] Het merendeel van de armen voldeed niet aan dit verzoek. De kerkmeesters van de Lebuïnus-, Lieve Vrouwe- en Bergkerk en de besturen van het St. Anthonius-, St. Augustinus en Sacramentsgilde maakten geld vrij om armen en andere hulpbehoevenden te helpen.41 [41. Res. S&R 20-9, 7-11-1578, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 135, 144]
     De keuze om burgers in te schakelen bij de verdediging van de stad hield in dat zij, ook vrouwen en kinderen, soms met geweld, gedwongen werden de verdedigingswerken van de stad te verstevigen, ‘gewapend’ met schoppen en bijlen. Ook plunderden de soldaten de voorraden koren en graan van de burgers en de kloosters om te zorgen dat zij zelf niet tekort zouden komen tijdens de belegering. Soms boden zij de burgers de mogelijkheid de gestolen goederen terug te kopen. Halverwege de maand september 1578 kwam het in de stad tot een oproer toen het garnizoen een eed van de Deventer bevolking probeerde af te dwingen. Voor deze gelegenheid waren de inwoners bijeengebracht op het Grote Kerkhof, naast de Lebuïnuskerk. De eed zou inhouden dat de bevolking van de stad beloofde het garnizoen niet tegen te werken, maar te helpen bij het verstevigen van de bolwerken en hun wapens in te leveren. Als tegenprestatie zou het garnizoen de inwoners geen leed berokkenen. De burgers lieten echter bij monde van Jan ter Beeck, een van hun burgemeesters, weten de eed niet te willen afleggen, omdat de soldaten zich eerder al misdragen hadden.42 [42. Uit verklaring van Aegidius de Monte, neef van de bisschop, in: J. Kleijntjens, ‘Het beleg van Deventer in 1578 en de geestelijkheid’, Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 54 (1930) 257-304, aldaar 270.] Het garnizoen was voldoende uitgerust om de belegering te weerstaan. Er was alleen een tekort aan buskruit. Het was Polweilers mannen echter voor en tijdens het beleg niet gelukt om de Deventer bevolking voor zich te winnen. Kortom: de inwoners leden onder de aanwezigheid en het gedrag van het garnizoen.43 [43. Emanuel van Meteren, Historien der Nederlanden, en haar naburen oorlogen tot het jaar 1612. Door Emanuel van Meteren; Met heerelijker konterfeijtsels dan ooyt voordezen verciert en verbetert (Amsterdam 1652) 134r, 134v. Fresinga, ‘Memorien’, 73, 81, 84, 101. Bor, Oorsprongk I, 1001. A. Moonen, Korte chronyke der stadt Deventer: van de oudste geheugenis af tot het vredejaer van 1648 (Deventer 1988), reproductie met hertaling van de uitgave van 1688, door R.J.G. de Bonth, 79, 80.]

_______________↓_______________


|pag. 20|

     De Staatse troepen van Rennenberg (die feitelijk onder bevel van Diederik Sonoy stonden; Rennenberg en Jan van Nassau, oudste broer van Oranje en stadhouder van Gelre, deden niets zonder Sonoy te raadplegen en zij gaven hem het commando over de troepen) sloten de stad aan alle kanten in en de IJssel werd door middel van een uitlegger afgesloten. Toch konden boden dagelijks de stad in- en uitgaan, maar dit gebeurde niet geheel zonder gevaar. De stad verdedigde zich vooral vanaf de Noorenbergertoren, waardoor deze toren het doelwit van de belegeraars werd. Op 24 augustus werd de eerste bres in de stadsmuur geslagen en op 1 september werd de brug over de IJssel door de belegeraars ‘meer uyt nijdt dan profijt’ in brand gestoken.
De eerste uitval van het garnizoen liet tot oktober op zich wachten. Na zich moed ingedronken te hebben togen de soldaten ’s nachts naar het kamp van de belegeraars, waar zij de slapende schildwacht doodstaken, vele Staatse soldaten verwondden en voedsel en wapens buitmaakten.44 [44. Van Meteren, Historien, 134v, 135r.]
     Bij het bericht van het overlijden van Don Juan, op 1 oktober 1578, ontstond er grote vreugde bij de belegeraars. Voor het Hoogduitse garnizoen was dit bericht slecht nieuws. Zij verloren nu de laatste hoop dat de troepen van Don Juan hulp zouden bieden. De kans op hulp was al eerder gemarginaliseerd, doordat het leger van Jan van Nassau de Duitse troepen van Don Juan uit elkaar geslagen had. Als gevolg hiervan ontstond er onrust in de stad en de soldaten en hun bevelhebbers verloren de moed en begonnen te muiten. Zij stalen opnieuw etenswaren van de burgers. De inwoners beklaagden zich hierover via de burgemeesters bij gouverneur Havincourt.45 [45. Res. S&R 9, 10-10-1578, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 140.]
Het werd de soldaten verboden opnieuw voedsel te stelen, maar dit betekende niet het einde van de overlast. Bij het invallen van de winter begonnen de soldaten het hout van de huizen te slopen. Ook stalen zij enkele kostbaarheden uit de kerk, waaronder de zilveren reliekschrijnen van drie heiligen: Lebuïnus, de beschermheilige van de stad, Radbodus en Margaretha. Zij lieten het zilverwerk omsmelten tot munten met het opschrift ‘**VRGEN * NECESS DAVEN’ (Urgente necessitate Daventriensis).46 [46. Bor, Oorsprongk,I, 1003. Van Meteren, Historien, 135r. H.K Berghuijs, ‘De noodmunten van de stad Deventer. 1578 en 1672’, Verslagen en Mededeelingen tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 69 (1954) 125-135, aldaar 126. Reitsma, States of Overijssel, 156. Hofman, ‘Deventer’, 405.]

_______________↓_______________


|pag. 21|

     Een week na het overlijden van Don Juan stuurde het garnizoen voor de eerste keer een bode naar de Staatse troepen met het verzoek om onderhandelingen te beginnen, maar de overgave van de stad was pas op 20 november een feit. De soldaten vertrokken uit de stad met gesloten gelederen en brandende lonten, waarbij zij een eed aflegden dat zij drie maanden niet tegen de Staten zouden dienen en dat zij ‘gene ondersaten nochte landluiden daerse passeerden en souden beschadigen’. Het garnizoen werd bij de aftocht door enkele mannen van Rennenberg tot Bocholt begeleid. De overgave moet voor Rennenberg als een opluchting zijn gekomen. De belegeraars hadden gebrek aan alles en het zag er vlak voor de overgave nog niet naar uit dat zij de stad binnen korte tijd in hadden kunnen nemen. Daarnaast was de opvolger van Don Juan, Alexander Farnese, prins van Parma, in aantocht met nieuwe troepen om het garnizoen in Deventer bijstand te verlenen. Hij kwam echter te laat. De demoralisering van de Hoogduitse soldaten had Deventer in Staatse handen bezorgd.
Externe factoren speelden een grotere rol bij de uitkomst van het beleg dan de militaire kracht van de troepen van Rennenberg.47 [47. Van Meteren, Historien, 135r, 135v. Bor, Oorsprongk I, 1004. A.C.F. Koch, ‘The reformation at Deventer in 1579-1580. Size and social structure of the catholic section of the population during the religious peace’, in: idem, Tussen Vlaanderen en Saksen: uit de verspreide geschiedkundige geschriften van A.C.F. Koch (1923-1990). J.G. Kruisheer ed. (Hilversum 1992) 207-244, aldaar 208. Reitsma, States of Overijssel, 155.] Ter gelegenheid van de verovering werd een herdenkingsmunt uitgegeven met daarop de tekst:

‘GODT HEFT DIE STADT DEVENTER GETROEST VND DEN 20 NOVEMBER VERLOEST 1578
ICK VOEDE MIN JONGEN MET MIN BLOET BIS IK VERTERE MIN LIF EN GOEDT’.48 [48. Berghuis, ‘Noodmunten’, 131.]

Dit opschrift toont dat de bevolking had geleden onder de belegering en dat de Staatse verovering als een verlossing werd gezien.

VERHOUDING TUSSEN INGEZETENEN EN SOLDATEN Volgens enkele afgevaardigden van de Deventer burgers was de stad door de medewerking van de bevolking redelijk snel in de handen van Rennenberg gevallen: ‘dat wen sie die saicke niet dermaten und dersgestalt wall und truwelich gemeint und medde befurdert hedden, dat tho besorgen weer geweest die belegerunghe noch voel lenger wehre, und middelerwyle wolerley inconvenienten soe mit untsettunghe der Stadt als anders sich tho dragen hedden moegen’.49 [49. Fresinga, ‘Memorien’, 555.] Dit gebruikten zij als argument in een al eerder aangehaalde brief om Rennenberg te overreden af te zien van het plan om opnieuw een garnizoen in de

_______________↓_______________


|pag. 22|

stad te legeren. Volgens Bor werd de muiterij van de soldaten deels veroorzaakt door tegenwerking van de bevolking.50 [50. Bor, Oorsprongk I, 1003.] Van het smedengilde is bekend dat het niet vrijwillig medewerking aan het garnizoen verleende. Pas onder bedreiging van de gouverneur waren zij bereid voetangels voor het garnizoen te vervaardigen.51 [51. Res. S&R 12-11-1578, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 144.]
     Een belangrijke bron bij het bepalen van de houding van de bevolking tijdens het beleg van Rennenberg is het verslag van een commissie die op initiatief van Parma in 1584 de oorzaken van de overgave van het Hoogduitse garnizoen onderzocht.
Deze commissie, gevestigd in Oldenzaal, waar in 1584 het Spaanse bestuur gevestigd was, riep vijf getuigen op die onder meer antwoord moesten geven op de vraag of de burgers van de stad ‘openbaerlick toonden mit wercken ofte woorden geneicht te weesen tot rebellie jegens Zijnder Majesteit’. Vier van de vijf getuigen waren geestelijken die in het voorjaar van 1580 uit Deventer gevlucht waren: Aegidus de Monte, voormalig kanunnik van de Lebuïnuskerk en neef (en naamgenoot) van de in 1577 gestorven bisschop; Beernt Heendrick, in 1578 ook kanunnik van de Lebuïnus; Frans de Monte, indertijd vicaris-generaal van het bisdom en broer van de bisschop; en als laatste Jacob Buyser, die ook kannunik in de Lebuïnus was maar in 1578 het grootste deel van de tijd in Oldenzaal had verbleven. De vijfde getuige was de zoon van burgemeester Gerart Kreynck. Ten tijde van de getuigenis was hij 22, wat betekent dat hij in 1578 zestien jaar oud was.52 [52. Verslag van onderzoekscommissie, in: Kleijntjens, ‘Het beleg’.]
     De verklaringen over de houding van de burgers van Deventer tijdens de belegering in het najaar van 1578 hebben alle ongeveer dezelfde strekking: de getuigen hadden tijdens het beleg niets gemerkt van burgers die rebelleerden tegen de koning en ook hadden zij geen aanwijzingen dat er personen waren die de godsdienst wilden hervormen. Aegidius de Monte vertelde wel dat tijdens het beleg veel inwoners de stad verlieten. Zij stonden volgens hem in contact met de vijand en verleenden de Staatse troepen assistentie. Beernt Heendrick meldde dat de overgave van het garnizoen te wijten was aan vrees voor de beschietingen en druk van de bevolking. Frans de Monte noemde de burgers van Deventer zelfs goede onderdanen van de koning.
Het is echter wel twijfelachtig of hij zich een goed beeld van de houding van de ingezetenen van de stad had kunnen vormen, omdat hij zich in het geval van ‘desordre’ op straat ‘vander straeten begaff ende syn deurre toesloot’. De rol van de kolonel van

_______________↓_______________


|pag. 23|

het garnizoen, Augustyn Ryck van Ryckenstein, die ‘Ryck heet ick, Ryck ben ick, wadtt ick will dat will ick’ placht te zeggen, werd door de getuigen veel belangrijker geacht voor de val van het garnizoen. Zo was Frans de Monte van mening dat Ryck de stad niet had hoeven overgeven als hij vriendschappelijker om was gegaan met de burgers. In dat geval zou er voldoende proviand voor het garnizoen geweest zijn om de belegering langer te weerstaan. Ryck had echter ‘daeghelicx disputatien ende moetwillen mitte burgeren’. Ook Jacob Buyser was van mening dat de slechte relatie tussen het garnizoen en de bevolking de oorzaak van de val van de stad was. Hij vertelde echter dat proviandgebrek geen rol kon hebben gespeeld: een week voor de overgave bevond hij zich nog in Deventer en toen was er voldoende voedsel. De burgemeesterszoon bevestigde dit: niemand had ooit ‘onbequamme ende onnatuyerlycke spyse’ hoeven eten. De wrede praktijken van kolonel Ryck komen ook in zijn verklaring naar voren. Hij vertelde dat de kapitein de poorten van de stad gesloten had en zijn soldaten de straten had laten bezetten toen de magistraat weigerde hem een lening te verschaffen. Ook stuurde Ryck regelmatig soldaten naar de burgemeesterswoning om zijn wil door te drukken. De bewoners van het huis van de burgemeester sliepen ’s nachts meestal met hun kleren aan, omdat zij vreesden dat Rycks soldaten ‘op een nacht haerlieden souden spolieren van tgheenne sy noch hadden ende haer doot slaen, ende alsoe vuyt die stadt trecken’.53 [53. Transcripties verklaringen in: Kleijntjens, ‘Het beleg’, 263, 267, 274, 282-283, 286, 289, 292, 294-296, 298-299, 301.]
     Kolonel Ryck had ook de geestelijkheid tegen zich in het harnas gejaagd. De strubbelingen tussen Ryck en de geestelijkheid waren meestal het gevolg van geldkwesties. Zo verhaalden Beernt Heendrick en Frans de Monte over het volgende voorval. Ryck had van gouverneur Havincourt te horen gekregen dat de heren van het kapittel vrijgesteld waren van betalingen voor het onderhoud van de soldaten.
Ryck was het hier niet mee eens en zette de heren (onder wie Frans de Monte) vier dagen gevangen in de waag, waar zij zwart brood en water vermengd met urine kregen totdat zij hem drieduizend gulden betaalden. Toen Ryck later opnieuw geld nodig had en hij ‘mette vuyre ende sweerde’ dreigde, betaalde het kapittel hem 2300 gulden. Daarnaast wist Heendrick te vertellen dat de soldaten een zilveren beeld uit de Bergkerk weggenomen hadden. De ergste kwestie was natuurlijk de roof van relikwieën uit de Lebuïnus, waar alle getuigen over spraken. Het kapittel van de Lebuïnus had Ryck tweeduizend gulden gegeven, nadat hij gedreigd had de zilveren

_______________↓_______________


|pag. 24|

relikwieën uit de kerk te halen. (Ryck had aanvankelijk geprobeerd de kostbaarheden in handen te krijgen door te zeggen: ‘ist niet beeter dat wy dat hebben, dan die geusen’. Hierop antwoordde Frans de Monte: ‘wy verhopen dat noch die geusen noch ghy tselfden sult cryghen’.) Later roofde Ryck de kostbaarheden alsnog, hoewel hierop de straf van excommunicatie stond. Hij had de zilveren beelden, ‘daer die cranien sanctorum int hooft beslooten waeren onweerdelick deur syn soldaeten en doen tasten op berrien (daer men onreinnicheit op gedraeghen hadde) […] ende irreverentelick langhes der straeten […] naer die munte doen draeghen’. Twee heren van het kapittel volgden de soldaten naar de munt. Daar aangekomen waren de munters juist de zilveren beelden met hamers aan het bewerken. Zij werden na enige vermaningen geëxcommuniceerd. Daarna gingen de beide heren verder, om Ryck en zijn helpers te excommuniceren, maar zij kwamen onverrichter zake terug nadat Ryck hen had bedreigd: ‘hy wolde der heeren coppen jegens den anderen slaen alsmen die klooten doen, ende oick syn rappier halffvuyt, seggende, daer mede sal ick u lieden tyranniseren’.54 [54. Transcripties verklaringen, in: Kleijntjens, ‘Het beleg’, 266-270, 272-273, 275-279, 284, 289.]
     De gedragingen van het garnizoen hadden diepe wrok achtergelaten bij de bevolking van de stad. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop de magistraat omging met twee vrouwen die ervan verdacht werden seks gehad te hebben met soldaten. Anna Joestes, ‘hebbende gelegen’ bij een Duitse soldaat, moest voor de avond de stad verlaten en haar werd verboden ooit nog terug te keren. Hillecken Luessing van Battman kreeg het predikaat ‘Moffenhuir’ en werd eveneens nog dezelfde dag buiten de stadspoorten gezet.55 [55. Res. S&R 28-2-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 171-172.]
     De bevolking van Deventer was opgelucht dat het Hoogduitse garnizoen uit de stad vertrok. Deze vreugde was van korte duur, want al snel werd de stad opnieuw belast met een garnizoen: in januari legerden de Staten van Overijssel een garnizoen dat bestond uit Gelderse vendels in Deventer. De soldaten uit dit garnizoen gedroegen zich weinig beter dan het vorige, ‘want, behalve dat sy teirden wat ende by wien hun geluste sonder betaelen, soo werter oock [een soldaat] op vrouwen-kracht bevonden’.56 [56. Fresinga, ‘Memorien’, 133.] Er ontstond een vreemde situatie in de stad. Het onderlinge wantrouwen tussen de burgers en het garnizoen leidde ertoe dat de inwoners en de soldaten elkaar nauwlettend in de gaten hielden. Op herhaaldelijk verzoek van de stad trok Rennen-

_______________↓_______________


|pag. 25|

berg een deel van zijn garnizoen terug, op voorwaarde dat de stad burgervendels in zou stellen en dat zij weer een garnizoen zou accepteren als de ‘Hooge Overicheyt’ dat zou verzoeken.57 [57. Ibidem, 134.] Dit gebeurde al snel; op 10 februari 1579 formeerde de magistraat acht burgervendels en ook de laatste soldaten van het garnizoen verlieten nu de stad. De hoplieden van de vendels waren afkomstig uit de magistraat.58 [58. Revius, Licht op Deventer V, 11. Moonen, Korte chronyke, 80.] Alle burgerwachters ondertekenden een eed, waarin zij zwoeren de stad te zullen behouden voor de koning en de Staten-Generaal. Daarnaast verzochten zij Rennenberg en de Staten van Overijssel Deventer zijn oude rechten terug te geven.59 [59. Charter 2-2-1579, SAD, MA, inv. nr. 146-1x.]

SITUATIE IN DE STAD Na de verovering hing er een gespannen sfeer in de stad. Het lijkt erop dat de bevolking vreesde dat koningsgezinde troepenzouden proberen de stad opnieuw in te nemen. Deze vrees leidde tot argwanend gedrag. In de maand juli 1579 werd een vrouw die twee brieven van de vijand had ontvangen door medeburgers aan de magistraat overgeleverd. Zij werd door de magistraat ondervraagd en zij verklaarde onder ede dat zij niets van de inhoud van de brieven had begrepen. Hiermee was de zaak afgedaan.60 [60. Res. S&R 30-7-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 223.] Het is duidelijk dat de ingezetenen een nieuw beleg van de stad vreesden. Zo wilden afgevaardigden van zeven stadswijken verstevigingswerkzaamheden uitvoeren op enkele zwakke plekken in de verdedigingswerken. Ook wilden zij een voorraad kruit, lood en levensmiddelen aanleggen om goed uitgerust te zijn voor het geval de stad opnieuw belegerd zou worden.61 [61. Res. S&R 2-8-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 224.] In november werd de hoeveelheid in de stad aanwezige kruit geïnventariseerd.62 [62. Res. S&R 19-11-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 260.]
     Daarnaast waren de autoriteiten huiverig voor personen van buiten de stad die in Deventer verbleven. In maart 1579 verklaarde Jellis van den Berghe tegenover het college van schepenen en raden dat zijn wachtmeester een vreemdeling te gast had gehad. Het college vond dit een verdachte zaak en beval de wachtmeester zijn huis te ontruimen.63 [63. Res. S&R 24-3-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 184.] Ook dienden de waarden en waardinnen van de herbergen in de stad specifieke gegevens bij de magistraat op te geven van de personen die bij hen verbleven. Hun namen waren vanzelfsprekend een vereiste, maar ook de stadspoort waardoor zij de stad binnengekomen waren en het aantal dagen en nachten dat zij in

_______________↓_______________


|pag. 26|

Deventer verbleven.64 [64. Res. S&R 7-9-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 231.] Alle nieuwkomers die zich in de stad wilden vestigen, moesten zich eerst aan de burgemeesters komen voorstellen.65 [65. Res. S&R 7-12-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 265.] De sociaaleconomische situatie was er ook niet naar om nieuwkomers op te nemen. De oorlogssituatie had de handel namelijk ernstig belemmerd, zoals af te lezen valt uit cijfers van de Caten- en Bisschopstol die op de handelswaar geheven werden. Voor 1578 ontving de stad jaarlijks gemiddeld 1800 goudgulden uit deze tollen. In 1578 ontving zij slechts 224 goudgulden.66 [66. Holthuis, Frontierstad, 198 (bijlage 1). Deventer sloeg tot 1591 zijn eigen munten: de goudgulden.]
     In hun eigen inwoners hadden de stedelijke autoriteiten evenmin een onbegrensd vertrouwen. Op 7 december werd de doodstraf gesteld op het zonder toestemming van de magistraat in militaire dienst (aan Staatse of Spaanse zijde) treden.67 [67. Res. S&R 7-12-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 265.] Op dezelfde datum werd alle bedelaars, vagebonden en niet-werkenden geboden voor zonsondergang de stad te verlaten.68 [68. Res. S&R 7-12-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 265.] Het stedelijke bestuur deed er alles aan om de eendracht in de stad te bewaren. Vreemdelingen en armoedzaaiers waren hierbij niet gewenst.

OVERGANG VAN RENNENBERG De situatie in de stad veranderde hevigtoen op 3 maart 1580 duidelijk werd dat stadhouder Rennenberg overgelopen was naar de kant van de koning. Minder dan een jaar daarvoor, op 11 juni 1579, was hij toegetreden tot de Unie van Utrecht. Deze Unie had zich ontwikkeld tot de organisatie van de agressieve linkerzijde in de Opstand. In de terminologie van Woltjer staat de linkerzijde voor de staatsgezinde radicaalcalvinistische kant.69 [69. Woltjer, Friesland, 287.] De katholiek Rennenberg was hierdoor in een scheve positie terecht gekomen. Hij behoorde tot de middengroep in de Opstand, die niet radicaal protestants was, maar evenmin de repressie van het protestantisme ondersteunde. De breuk tussen de Staten-Generaal en Don Juan betekende het begin van het einde van de middenweg. De keuze werd die tussen de linker- en de rechterzijde. Rennenberg koos voor de linkerzijde en kwam daardoor als katholiek bij de voorstanders van repressie van het katholicisme terecht. Hij was de enige katholiek die deze keuze had gemaakt.70 [70. Woltjer, ‘De vredemakers’, 87.] Ruim twee jaar later beried hij zich

_______________↓_______________


|pag. 27|

op zijn positie, mede doordat hij zich stoorde aan de gedwongen calvinisering van Gelderland door Jan van Nassau.71 [71. Van der Lem, De Opstand.]
     In het najaar van 1579 was Rennenberg begonnenaan een briefwisseling met Parma, gouverneur-generaal namens Filips II, en met de hertog van Terranova, de vertegenwoordiger van Filips II bij de Keulse vredesonderhandelingen. Uit de mislukking van deze vredesonderhandelingen werd duidelijk dat er voorlopig geen kans op vrede was. Hieropdeed Rennenberg het aanbod de gebieden waar hij op dat moment gouverneur over was terug te brengen op de kant van de koning, in ruil voor erkenning van het stadhouderschap van Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Lingen. (Rennenberg was in de periode hiervoor eigenlijk geen stadhouder van deze gewesten. Hij was slechts als een gevolmachtigde van de Raad van State 72 [72. Raadgevend lichaam dat de landvoogd bijstond en dat zelf bestuurde als de landvoogd afwezig was.] naar de noordelijke gewesten gestuurd. Hij had zichzelf daar stadhouder genoemd en was ook als zodanig door de Staten-Generaal erkend.)
     Rennenberg kwam in november of december tot een overeenkomst met Terranova en Parma, maar het zou tot 3 maart duren voor hij openlijk de kant van de koning koos. Daarom noemt Woltjer het overlopen van Rennenberg een vorm van verraad. Rennenberg had immers twee maanden lang doen voorkomen aan Staatse zijde te staan, terwijl hij al met de kant van de koning tot een overeenkomst was gekomen. Het overlopen van Rennenberg zorgde voor een storm van verontwaardiging in de Nederlanden. Velen, onder wie Oranje, verloren hierdoor hun vertrouwen in de katholieken.73 [73. Woltjer, Friesland, 306-307. Woltjer, ‘De vredemakers’, 87. Van Deursen, Last, 102-103. A.C.F. Koch, Het Bergkwartier te Deventer: huizenboek van een middeleeuwse stadswijk tot 1600 (Zutphen 1988) 48. R.H. Bremmer, Reformatie en rebellie: Willem van Oranje, de calvinisten en het recht van opstand: tien onstuimige jaren: 1572-1581 (Franeker 1984) 168-169. Van Gelder, Revolutionnaire Reformatie, 138-139.] Deze gebeurtenis zou de polarisatie tussen katholieken en gereformeerden versterken. Dat Rennenbergs overgang ook voor Oranje onverwacht kwam, blijkt uit zijn brief van 9 maart aan de Deventer magistraat. Oranje zette hierin uitgebreid uiteen hoe goed de onderhandelingen met Rennenberg in de voorafgaande periode waren verlopen en tot welke overeenkomsten zij waren gekomen, maar ‘[Rennenberg] heeft zyn meyninge ter contrarie des iijen deses genouch bekent gemaeckt’.74 [74. Oranje aan magistraat van Deventer, 9-3-1580, De correspondentie van Willem van Oranje nr. 5405, 13-10-2005. URL: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO/brief/5405.]

_______________↓_______________


|pag. 28|

2.2 Religieus

RELIGIE IN DE NEDERLANDEN Ook de religieuze ontwikkelingen in Deventer moeten in samenhang met die in de rest van de Nederlanden bekeken worden. De ontwikkelingen in Deventer na invoering van de Religievrede vertonen parallellen met enkele Brabantse steden. Op een bijeenkomst van de Staten-Generaal in juli 1578 probeerde Oranje de Religievrede aanvaard te krijgen. Deze vrede hield in dat in plaatsen waar meer dan honderd gezinnen erom vroegen ook de protestantse religie uitgeoefend mocht worden. De vergadering accepteerde het voorstel echter niet. Er werd besloten dat de gewesten voor zichzelf mochten bepalen of zij de vrede in wilden voeren.
     In Antwerpen, Brussel en Mechelen werd op respectievelijk 29 augustus, 18 september en 6 oktober 1578 de Religievrede afgekondigd, waarna er sprake was van religieuze pluriformiteit. De periode van pluriformiteit duurde echter nergens lang; in Mechelen werd in juni 1580 een verbod op het katholicisme uitgevaardigd, Brussel volgde in mei 1580 en Antwerpen in juli 1581. Bij deze snelle calvinisering was een belangrijke rol weggelegd voor de burgerwachten die in deze periode ingesteld werden. De kolonels van de Antwerpse burgerwacht voeren bijvoorbeeld een radicale koers en dreven de wethouders in de richting van calvinisering. In Brussel werd in 1579 een Oorlogsraad ingesteld die eveneens gedomineerd werd door calvinisten.
     Bij deze ontwikkelingen moeten twee kanttekeningen geplaatst worden. In de eerste plaats vond er in deze periode geen calvinisering van het stedelijke bestuur plaats: er was sprake van continuïteit in de samenstelling van de magistraten.75 [75. Guido Marnef, ‘Brabants calvinisme in opmars: de weg naar de calvinistische republieken te Antwerpen, Brussel en Mechelen, 1577-1580’, Bijdragen tot de geschiedenis 70 (1987) 7-21, aldaar 8-14.] Daarnaast waren de leiders van de burgerwachten niet vanaf het begin van hun aanstelling radicale calvinisten. Het is waarschijnlijker dat zij aanvankelijk antiklerikaal waren, maar door hun afkeer van de oorlogshandelingen van Don Juan in het calvinistische kamp terecht kwamen.76 [76. Woltjer, ‘De Vredemakers’, 82.] De radicale calvinisering was dus een gevolg van politieke polarisatie. De burgerwacht, die in Deventer in februari 1579 was ingesteld, zou vanaf maart 1580 ook een belangrijke rol gaan spelen in de calvinisering van de stad (zie hoofdstuk 3).

_______________↓_______________


|pag. 29|

RELIGIEVREDE Een maand nadat Deventer op 20 november 1578 in Staatse handen was gevallen toog een delegatie van het protestantse deel van de burgers van Deventer naar de Zuidelijke Nederlanden om daar via de autoriteiten de afkondiging van de Religievrede in Deventer te bewerkstelligen. Het was niet onopgemerkt gebleven hoe de Gelderse calvinisten kort daarvoor kerk na kerk hadden bezet.77 [77. Koch, Bergkwartier, 47.] De Deventer calvinisten gingen eerst naar Oranje met hun verzoek. Die stemde in en schreef ter ondersteuning van het verzoek een tweetal aanbevelingsbrieven. In de eerste brief van 19 december raadde hij aartshertog Matthias aan afkondiging van de Religievrede in Deventer in overweging te nemen.78 [78. Brief Oranje aan Matthias, 19-12-1578 in: Hofman, ‘Deventer’, 341.] (Matthias, een neef van Filips II, was na de breuk met Don Juan door de Staten-Generaal gevraagd de landvoogdij op zich te nemen om een breuk met de koning te voorkomen. Oranje was officieel zijn luitenant-generaal, maar in feite bepaalde hij het beleid van de jonge, onervaren Matthias.)79 [79. Reitsma, States of Overijssel, 119. Woltjer, ‘De vredemakers’, 79.] In de tweede brief liet Oranje stadhouder Rennenberg weten dat hij Matthias aangeraden had de afkondiging in overweging te nemen, met het doel de rust in de stad te waarborgen.80 [80. Brief Oranje aan Rennenberg, 20-12-1578 in: Hofman, ‘Deventer’, 342.]
     Nu de steun van Oranje verkregen was, gingen de afgevaardigden naar Matthias. Zij boden hem een rekest (en de aanbevelingsbrief) aan met het verzoek een kerk voor de protestantse eredienst ter beschikking te stellen. Zij schreven in het rekest dat de Deventer aanhangers van de gereformeerde religie niets anders verlangden dan ‘Godt te dienen in ’t gemeen ende in renheit van hoeren conscientien’. Daarnaast vermeldden zij dat het protestantisme in Deventer door een meerderheid van de bevolking geprefereerd werd en dat de Religievrede zelfs in steden afgekondigd was waar het protestantisme minder aanhangers had. Ten slotte schreven zij, om de ernst van hun verzoek te onderstrepen, dat de hervormingsgezinden zo enthousiast waren dat zij niet zonder slag of stoot van hun gedachten af te brengen zouden zijn.81 [81. Rekest (zonder datum) protestanten aan aartshertog Matthias, in: Hofman, ‘Deventer’, 339-340.] Het is vreemd dat er in het rekest geen melding gemaakt werd van het aantal gezinnen dat invoering van de Religievrede verzocht. De Staten-Generaal hadden namelijk besloten dat de Religievrede in een bepaalde stad of gewest ingevoerd zou worden als honderd gezinnen daarom vroegen. Het kan zijn dat het in Deventer om minder dan honderd gezinnen ging en dat de rekestranten dit angstvallig verborgen probeerden te

_______________↓_______________


|pag. 30|

houden. Het is echter ook mogelijk dat zij er van uitgingen dat Matthias wel begreep dat het om meer dan honderd gezinnen ging, aangezien zij over de meerderheid van de bevolking spraken.
     Deze opmerking gaf een verkeerd beeld van de werkelijke religieuze verhoudingen in de stad op dat moment. Waarom zouden de rekestranten slechts het gebruik van een enkele kerk verzocht hebben als een meerderheid van de bevolking van een stad met ruim tienduizend inwoners de diensten had willen bijwonen? Daar komt nog bij dat de rekestranten calvinistenwaren en dat zij een kerk voor de calvinistische eredienst vroegen. In 1566 was het protestantisme in Deventer echter in lutherse vorm opgekomen. Koch betoogt dat het grootste deel van de Deventer protestanten in 1578 nog steeds luthers was. De kleinere calvinistische groep bleek echter assertiever bij de invoering van hun religie. Een meerderheid van protestanten in 1578 is onwaarschijnlijk, een meerderheid van calvinisten is onmogelijk.82 [82. Koch, ‘Reformation’, 211.] Matthias zette minder vraagtekens bij het rekest en deed al op 20 december een antwoord uitgaan. In deze brief vroeg Matthias de burgemeesters van Deventer zich te informeren over de inhoud van het rekest en ‘tho geven redelick benugen den versueckers up den voedt van ’t concept des Religionsfried’. De hervormden moest, met andere woorden, gegeven worden waar zij om vroegen.83 [83. Brief Matthias aan Deventer, 20-12-1578, in: Hofman, ‘Deventer’, 340.]
     Op zondag 11 januari 1579 werd de brief van Matthias in de magistraat gelezen en werd de Religievrede in Deventer afgekondigd in de hoop dat de vrede zou leiden tot ‘ruste und eindracht’ in de stad. In de Religievrede werd bepaald dat de protestanten de Broederenkerk tot hun beschikking kregen, dat zij geen andere kerk zouden innemen of begeren en dat zij geen plunderingen zouden verrichten. Verder werd bepaald dat de protestanten niet zonder overleg predikanten zouden aanstellen en dat de verschillende geloofsgroepen zich niet met elkaar zouden bemoeien om de rust in de stad te behouden.84 [84. Transcriptie Religievrede, in: Hofman, ‘Deventer’, 343.] Nog diezelfde middag werd de eerste dienst in de Broederenkerk gehouden. De predikant was Johan van Nijcken, die op voordracht van Peter Scholier en Peter Queisen van schepenen en raden toestemming had gekregen om gedurende veertien dagen te prediken.85 [85. Res. S&R 11-1-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 154.] Na die veertien dagen kregen de Edammer Herman van Wezeke en Johan Liesinck, opnieuw op voordracht van Scholier en Queisen, toestemming om diensten te houden volgens de gereformeerde reli-

_______________↓_______________


|pag. 31|

gie.86 [86. Res. S&R 31-1-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 160.] De namen Scholier en Queisen keren steeds terug als het om de invoering van het calvinisme gaat. De advocaat Queisen en de handelaar Scholier waren oorspronkelijk afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Scholier was in Deventer kaashandelaar met handelscontancten in Friesland en Holland (Edam). Het is zeer waarschijnlijk dat hij de predikant Van Wezeke naar Deventer haalde.87 [87. Koch, ‘Reformation’, 212.] De magistraat stelde zich bij deze benoemingen coöperatief op. Het feit dat Hendrick Hoenraet op dit moment een van de beide burgemeesters was heeft hieraan bijgedragen. Hij stond bekend als hervormingsgezind.88 [88. Koch, Bergkwartier, 48.]

SCHENDING VAN DE ARTIKELEN VAN DE RELIGIEVREDE Het tweede artikel van de Religievrede, waarin bepaald werd dat de protestanten niet zouden beeldenstormen, werd slechts zeer kort nageleefd. Op de maandag na de eerste dienst, 12 januari 1579, werden de beelden van de beide koren van de Broederenkerk gesloopt. De schepenen en raden vaardigden op 14 januari twee raadsleden en twee leden van de gezworen gemeente af om de ornamenten van de Broederenkerk op een geheime plek in bewaring te brengen89 [89. Res. S&R 14-1-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 155.], maar het was al te laat: de meeste waardevolle zaken waren al door de protestanten uit de Broederenkerk verwijderd.90 [90. Koch, ‘Reformation’, 213.] Een maand later werd de pastoor van de Bergkerk opgedragen vreedzaam en stichtelijk te prediken. Hij mocht ook geen scheldwoorden meer gebruiken tijdens de mis.91 [91. Res. S&R 14-2-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 164.] Blijkbaar werden ook aan katholieke kant de bepalingen van de Religievrede niet door iedereen opgevolgd.
     Enkele maanden later deed zich een interessante uitbarsting van geweld voor in de stad. Op 11 juni, tussen negen en tien uur ’s avonds, zagen enkele burgers hoe geestelijken een bode een pakket brieven overhandigden. De burgers kregen argwaan en zij achtervolgden de bode. Toen zij erachter kwamen dat het pakket voor de aartsbisschop in Utrecht bestemd was, dwongen zij hem terug te keren. Nadat zij de bode eerst zijn geld afhandig gemaakt hadden (8 goudgulden en 1 stuiver), sloten zij hem op in de Waag op de Brink samen met enkele priesters die zij uit hun huizen gehaald hadden.92 [92. Res. S&R 11-6-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 213.] De volgende dag werd het nieuws in de stad bekend. Tegen de avond prob-

_______________↓_______________


|pag. 32|

beerde een groep verhitte inwoners de Waag te bestormen, wat voorkomen werd door een burgervendel onder leiding van een katholieke kapitein. Was hier sprake van religieus geweld? De relschoppers werden opgepakt en later veroordeeld tot lichte straffen. Slechts een van hen, de echtgenoot van de vroedvrouw, een dronkelap die altijd bij opstootjes van de partij was, werd voor enige tijd de stad uitgezet. De anderen waren voornamelijk jongeren die eerder van de gelegenheid gebruik maakten om wat energie kwijt te raken dan dat zij uit religieuze overtuiging handelden. Deze groep was zeker niet representatief voor de calvinistische gemeenschap in Deventer.93 [93. Koch, ‘Reformation’, 214-215.] Ook de handeling van Jan Wisskens kan moeilijk als een door de calvinisten georganiseerde anti-katholieke actie gezien worden. Wisskens werd in februari 1580 voor de magistraat geleid omdat hij bij het altaar van de Lebuïnus zijn ‘natuirlicke behoeff’ had gedaan. Hij werd veroordeeld tot een boete. In een verklaring zei hij dat hij dronken was.94 [94. Res. S&R 12-2-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 296.] Dit is een voorbeeld van een op zichzelf staand geval. Het zegt weinig over de religieuze overtuiging van de hele stedelijke gemeenschap. Tegelijkertijd zegt het wel iets over de geloofsbeleving van sommige Deventenaren. Blijkbaar hadden sommige Deventenaren een zodanige afkeer voor de katholieke kerk opgebouwd dat zij die op deze manier probeerden te demonstreren.
     Ondertussen probeerden de gereformeerden meer plekken voor hun religie te verkrijgen. Op 2 mei 1579 kwam het eerste verzoek om een extra kerk voor de ‘Religionsverwanten’. Dit verzoek werd door de magistraat afgewezen, omdat in de Religievrede bepaald was dat de gereformeerden alleen de Broederenkerk toegewezen kregen. De hervormden moesten geduldig zijn, anders zou er wantrouwen in de stad ontstaan.95 [95. Res. S&R 2-5-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 201.] Niet veel later verzochten de gereformeerden toewijzing van het Wedemhoff als huisvesting voor hun predikanten. Ook dit verzoek werd afgewezen, omdat het eerder tot moeilijkheden dan tot vrede in de stad zou leiden.96 [96. Res. S&R 15-7-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 220.] De gereformeerden lieten het hier echter niet bij. Zij zetten hun verzoek om een tweede kerk kracht bij door de Lieve Vrouwekerk, de belangrijkste parochiekerk van Deventer (de parochie besloeg tachtig procent van de bevolking van de stad) op 14 september te bezetten.
Alles verliep geweldloos en de kerk werd niet geplunderd. Het college van schepenen en raden distantieerde zich een dag later van de actie van de protestanten. De magistraat wilde de uitvoering van de Religievrede voortzetten en gaf de hervormde

_______________↓_______________


|pag. 33|

gemeente als compromis toestemming om hangzolders in de Broederenkerk aan te brengen, zodat meer mensen de diensten konden bijwonen.97 [97. Res. S&R 15-9-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 234-235.]
     Niet lang daarna stuurden de hervormden een smeekschrift naar stadhouder Rennenberg. Hierin schreven zij dat het aantal protestanten inmiddels zo groot was dat ‘mans und frouwen in onmacht gefallen, die men der kercken uuytbrengen heeft moeten’. Zwangere vrouwen en ouderen bleven vanwege plaatsgebrek weg bij de kerkdienst. De protestantse gemeente had niet langer genoeg aan één kerk. Zij was volgens de opstellers van het smeekschrift inmiddels groter dan de katholieke, die drie parochiekerken tot haar beschikking had. De hangzolders in de Broederenkerk vormden geen goede oplossing, zij zorgden slechts voor verwarring en verstoring van de dienst. De rekestranten betoogden dat hun verzoek volledig in lijn lag met de bepalingen van de Religievrede. Daarin werd immers gesproken over ‘kercken und plaetsen bequemelijk wesende’ voor de protestanten. De Lieve Vrouwekerk was een geschikte kerk voor de hervormden. Deze kerk was immers in 1566 ook al tijdelijk hervormd geweest en ten tweede stond ze leeg. (Dit was inderdaad zo, vanaf 1 augustus 1579 vertoont het doopregister van de Lieve Vrouwekerk een leemte. Waarschijnlijk had de Lieve Vrouweparochie op dat moment geen pastoor.98 [98. Koch, ‘Reformation’, 238.]) Daarnaast zou volgens hen door toewijzing van de Lieve Vrouwekerk aan de hervormden de eendracht in de stad worden gewaarborgd. Zij hadden op 14 september toch bewezen dat zij niet van plan waren iets te vernielen?99 [99. Brief protestanten aan Rennenberg, (zonder datum), in: Hofman, ‘Deventer’, 350-353.]
     Het antwoord van Rennenberg kwam op 6 oktober. Hij liet weten dat de Lieve Vrouwekerk aan de protestanten afgestaan moest worden, ervan uitgaande dat het smeekschrift op waarheid berustte. De parochie had op het moment toch geen pastoor en kapelaan, waardoor er weinig missen opgedragen werden. Daarnaast hadden de Staten-Generaal inderdaad bepaald dat de protestanten ‘bequame kercken’ gegeven moesten worden.100 [100. Brief Rennenberg aan protestanten, 6-10-1579, in: Hofman, ‘Deventer’, 354-355.] De calvinisten overhandigden Rennenbergs advies op de negende aan de magistraat. Zij vroegen direct om een reactie, maar de magistraat wilde eerst overleggen met de gezworen gemeente en vroeg de hervormden om geduld.101 [101. Res. S&R 9-10-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 245.] Een dag later vond het overleg plaats. De magistraat stelde echter voor de hervormden niet de Lieve Vrouwekerk toe te wijzen, maar de Heilige Geestkerk,

_______________↓_______________


|pag. 34|

behorend bij het Groote Gasthuis. De afgevaardigden van vier wijken stemden in met dit voorstel; drie wijken wilden dat de protestanten geen andere kerk toegewezen zouden krijgen en een wijk vond dat de Lieve Vrouwekerk aan de protestanten toegewezen moest worden.102 [102. Res. S&R 10-10-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, 246. Koch, ‘Reformation’ 216-217.] Ondertussen hadden veel protestanten zich voor het stadhuis verzameld. Toen het bericht van de toewijzing van de Heilige Geestkerk naar buiten kwam, vroegen zij de ‘burgemeesters in der tijd’ om uitleg. Zij gaven hun te kennen dat de Lieve Vrouwekerk snel aan de calvinisten toegewezen moest worden en dat het geduld van de ‘grote gemeente’ op was. Vervolgens deden de schepenen en raden het voorstel om met afvaardigingen van de katholieken en calvinisten te onderhandelen. Dit weigerden de calvinisten en zij dreigden met een beeldenstorm.
Op het moment dat een delegatie van de magistraat voor het stadhuis verscheen met de mededeling dat de gereformeerden tevreden moesten zijn met de toewijzing van de Heilige Geestkerk ontstond er een oproer. De menigte trok naar de Lieve Vrouwekerk, drong met geweld binnen en vernielde de daar aanwezige beelden en sierraden. Een dag later stelde de magistraat zware straffen in op plunderingen en bepaalde hij dat de gestolen goederen teruggegeven moesten worden.103 [103. Res. S&R 11-10-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, 247.] De kerk bleef echter in handen van de protestanten.

RELIGIEUZE POSITIE VAN HET STEDELIJKE BESTUUR Zeker in de eerste helft van de periode november 1578 tot maart 1580 probeerden de schepenen en raden naar compromissen te zoeken. In de tweede helft van de hier besproken periode, toen het niet langer mogelijk was confrontaties uit de weg te gaan, nam de magistraat het echter voor de katholieken op. Toen de hervormden voor de eerste keer het gebruik van de Lieve Vrouwekerk verzochten, gaf de magistraat toestemming om hangzolders in de Broederenkerk te maken. Op deze manier werd voorkomen dat het tot een confrontantie tussen hervormden en katholieken zou komen. Bij het tweede verzoek om gebruik van de Lieve Vrouwekerk, in de maanden september en oktober 1579, probeerde de magistraat nog de gemoederen te bedaren door de protestanten in plaats van de Lieve Vrouwekerk de veel minder belangrijke Heilige Geestkerk toe te wijzen, ook al steunde stadhouder Rennenberg het verzoek van de gereformeerden. Dit waren in de eerste plaats beslissingen waarmee het stedelijke bestuur probeerde om de rust in de stad te bewaren, maar de katholieken werden wel enigszins bevoor-

_______________↓_______________


|pag. 35|

deeld. Dit valt gedeeltelijk te verklaren doordat de gereformeerden hun oog hadden laten vallen op de Lieve Vrouwekerk, de belangrijkste parochiekerk van Deventer.
Voor de meeste Deventer katholieken was dit de belangrijkste kerk van de stad, belangrijker zelfs nog dan de kathedraal, de Lebuïnus, die in de eerste plaats toegankelijk was voor de kanunniken van het kapittel en de bisschop. De gereformeerden zetten hoog in door het gebruik van juist deze kerk te verzoeken, waardoor het te verdedigen is dat de magistraat hen hierbij niet steunde.
     De godsdienstige positie van de stedelijke overheid kan ook bepaald worden uit de beslissing van het college van schepenen en raden van 6 oktober 1579 om al het zilverwerk van de Broederenkerk (voor zover dat niet verspreid lag in de huizen van rovende protestanten) en de monstrans van de Lebuïnus aan Jan Jellissen te verkopen voor een bedrag van 2300 gulden. Dit was precies het bedrag dat de stad nog aan hem verschuldigd was voor geleverd buskruit.104 [104. Res. S&R 6-10-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 245.] De financiering van de verdediging van de stad werd betaald met de opbrengst van de verkoop van de kostbaarheden uit katholieke kerken. Dit kan betekenen dat de magistraat weinig waarde hechtte aan de katholieke kostbaarheden, maar ook dat de financiële situatie van de stad extreem slecht was.
     Het laatste lijkt eerder het geval, omdat de magistraat overwegend katholiek was. Zo betichtte Willem van Averenck de magistraat in januari 1580 van katholieke partijdigheid. Hij deed deze uitspraak naar aanleiding van een kwestie rond een gouden ketting. Een zekere Claessken, een dienaar van de bisschop, had deze ketting, die niet zijn eigendom was, verkocht en had er 90 daler voor gekregen. De zaak werd na bemiddeling door het college van schepenen en raden rechtgezet, maar Van Averenck nam hier geen genoegen mee. Hij viel in dronkenschap uit tegen de leden van het college. Zij moesten de ‘bloetdorstige papistische hunden’ niet langer verdedigen, waarop een van de schepenen of raden vroeg ‘offte hie wall wuste wair hie stunde’. Blijkbaar hadden er nogal wat katholieken zitting in de magistraat. Overigens had Van Averenck een gevat antwoord paraat: ‘up myne voeten!’105 [105. Res. S&R 16-1-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 279.]

RELIGIEUZE VERHOUDINGEN BEVOLKING Voor het einde van de periode die in dit hoofdstuk besproken wordt (november 1579 tot februari 1580), is het mogelijk een schatting te maken van het aantal katholieken. In deze periode was het aantal doop-

_______________↓_______________


|pag. 36|

plechtigheden in de Lieve Vrouwekerk zestig procent lager dan het gemiddelde aantal plechtigheden over een lange periode daarvoor. Dit betekent dat ondanks de hervormingsdruk die uitging van de plunderingen in de Lieve Vrouwekerk en enkele geweldsuitbarstingen tegen katholieken veertig procent van de gezinnen in Deventer de moeite nam om hun kinderen katholiek te laten dopen. Het werkelijke percentage katholieken lag waarschijnlijk hoger, omdat niet alle katholieken de druk en het geweld durfde te weerstaan. De Deventer historicus Koch heeft geprobeerd de sociale achtergrond van katholieken te achterhalen. Het blijkt dat zich onder de actieve katholieken voornamelijk magistraatsleden, grootgrondbezitters en personen uit de lagere inkomensklassen bevonden. Magistraatsleden en grootgrondbezitters hadden meer te verliezen met een overgang naar een andere religie (de kans bestond immers dat de stad door de Spanjaarden heringenomen werd), wat een reden kan zijn voor hun hang naar de oude religie. De mensen met de lagere inkomens hadden veelal een economische relatie met de magistraatsleden en grootgrondbezitters. Daarentegen waren het voornamelijk de kooplui en de hogere middenstand, burgers die een opleiding genoten hadden, die de oude kerk de rug toe hadden gekeerd.106 [106. Koch, ‘Reformation’, 220-231.] Deze onderverdeling vertoont gelijkenis met gegevens uit andere gebieden in Europa.
     Het is opmerkelijk hoe weinig er in de periode november 1578 tot maart 1580 bekend is over hoe het de lutheranen en de dopers verging. Op 22 maart 1579 gaf de magistraat toestemming een boek over onderhandelingen met dopers in Oost-Friesland in de stad te verkopen.107 [107. Res. S&R 22-3-1579, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 183.] Dit duidt erop dat er inwoners van de stad waren die interesse hadden voor doperij. Er is echter niets bekend over de omvang van deze religieuze groep. Van de lutheranen werd in deze periode niets vernomen. Dit is vreemd, aangezien de Deventer protestanten in 1566 nog voornamelijk luthers waren geweest.

2.3 Analyse

De Deventer geestelijken meldden in 1584 ten overstaan van de onderzoekscommissie allen afzonderlijk dat zij tijdens het beleg in 1578 niet gemerkt hadden dat er personen in de stad waren die de religie wilden veranderen. Het zou kunnen dat dit waar was. Misschien kwam het door de aanwezigheid van het Hoogduitse garnizoen dat

_______________↓_______________


|pag. 37|

hervormingsgezinden hun voorkeur voor de protestantse godsdienst niet durfden uit te spreken. Het zou ook kunnen dat de geestelijken zelden buiten hun kerk kwamen of dat zij zo overtuigd waren van hun eigen religie dat het niet eens in hen opkwam dat er mensen waren die er andere ideeën op nahielden. Feit bleef echter dat kort na het beleg een aantal hervormingsgezinden zeer actief ging proberen om openbare uitoefening van hun religie toegestaan te krijgen en vervolgens geschikte kerken toegewezen te krijgen. Het is onjuist dat in januari 1579 al een meerderheid van de bevolking aanhanger van het protestantisme zou zijn geweest, maar ook onwaarschijnlijk dat in het najaar van 1578 nog niemand met protestantse ideeën in zijn hoofd rondliep.
     De Deventer magistraat probeerde in deze periode de eendracht in de stad te bewaren. In de eerste plaats voerde hij een streng beleid ten aanzien van vreemdelingen en andere mogelijke gezagsondermijnende elementen. In de tweede plaats probeerde hij beide religies vredig naast elkaar te laten bestaan. Dit beleid was enige tijd succesvol. De vlam sloeg echter in de pan toen de magistraat probeerde de calvinisten af te schepen met de Heilige Geestkerk, terwijl zij het gebruik van de prominente Lieve Vrouwekerk verzochten. Het verzoek van de protestanten valt te rechtvaardigen doordat de Lieve Vrouwekerk op dat moment niet gebruikt werd, maar tegelijkertijd zetten de ‘Religionsverwanten’ de zaak natuurlijk op scherp door het gebruik van de belangrijkste parochiekerk van de katholieken te eisen. De calvinisten bleken in staat hun verzoeken zoveel kracht (en geweld) bij te zetten dat zij uiteindelijk kregen wat zij wilden. Daarnaast werden de calvinisten in deze jaren natuurlijk gesteund door de Staten-Generaal en de gebeurtenissen in andere gewesten.
     De houding van de lutheranen stond in schril contrast met die van de calvinisten: er werd in deze periode vrijwel niets van hen vernomen, terwijl het protestantisme in Deventer in 1566 nog voornamelijk luthers was. De lutheranen waren in de periode 1578-1580 minder strijdbaar. Zij wachtten af wat het reformerende beleid van de overheid zou brengen en oefenden minder druk uit op het stedelijke bestuur.
     Het is de vraag in hoeverre de Deventer bevolking in deze periode al een religieuze beslissing had genomen. Volgens berekeningen van Koch was in de periode van de laatste maanden van 1579 (na de beeldenstorm in de Lieve Vrouwekerk) tot februari 1580 ongeveer veertig procent van de bevolking nog actief en openlijk katholiek. Was de rest van de bevolking niet-katholiek uit religieuze overtuiging of als reactie op de slechte situatie in de stad in de periode dat er een Spaansgezind garni-

_______________↓_______________


|pag. 38|

zoen was gelegerd? De angst en verontwaardiging voor de Spaanse overheersing werd in de Nederlanden vooral gevoed door de aanwezigheid van garnizoenen.108 [108. Van Gelder, Revolutionnaire Reformatie, 8.] De incidentele uitbarstingen van geweld tegen katholieken in Deventer lijken eerder voortgekomen te zijn uit deze angst en verontwaardiging dan uit religieuze overtuiging, omdat het vooral jongeren, dronkelappen en stelselmatige oproerkraaiers waren die hieraan deelnamen. De acties kunnen katholieken er echter wel toe hebben bewogen hun godsdienst minder openlijk te belijden. Het is daarnaast opmerkelijk dat deze acties noch de pogingen van de protestanten om de Lieve Vrouwekerk in gebruik te krijgen geen enkele katholieke reactie tot gevolg hadden. Het lijkt alsof het katholieke deel van de bevolking lijdzaam toekeek hoe de gereformeerden probeerden hun invloed uit te breiden. Het is niet mogelijk vast te stellen hoe de kerkgangers de gereformeerde diensten beleefden, maar het staat wel vast dat de Broederenkerk snel na haar hervorming wekelijks vol zat. Op 3 maart 1580 werd de tweede etappe van de Reformatie in Deventer ingezet. Hierover handelt hoofdstuk 3.

_______________↓_______________


|pag. 39|

3 Radicalisering en oorlogsdreiging (maart 1580 tot oktober 1586)

3.1 Politiek en militair

POLITIEK IN DE NEDERLANDEN 1580-1587 In de jaren na de verovering van Namen door Don Juan (juli 1577) werden nog verschillende pogingen gedaan om de Nederlanden bijeen te houden en het conflict met Filips II niet op de spits te drijven. Deze pogingen bleven zonder succes. Op 6 januari 1579 deden enkele zuidelijke gewesten afzonderlijk van de noordelijke een poging; zij verenigden zich in de Unie van Atrecht, een katholieke unie die voor het overige vergelijkbare idealen had als de Pacificatie. Verschillende noordelijke gewesten verenigden zich enkele weken later na langdurige onderhandelingen onder leiding van Jan van Nassau; zij sloten op 23 januari de Unie van Utrecht, een militair verbond waarbinnen de afzonderlijke gewesten veel vrijheden genoten.109 [109. Van der Lem, De Opstand.]
     De unies hadden alleen verdere polarisatie tot gevolg en de middengroep verloor iedere hoop dat de door hen gewenste matiging verwezenlijkt zou worden. De koning noch de protestanten gaven een strobreed toe. Tijdens de Keulse vredesonderhandelingen in 1579 werd duidelijk dat Filips II in geen geval vrede wilde sluiten.
Dit liet voor de Staten-Generaal dus de keuze om met de koning tegen de opstandelingen te strijden of met de opstandelingen tegen de koning. Zij kozen de laatste optie en steunden de calvinisten. Die hadden daardoor in deze periode de wind in de rug en waren niet tot matiging te bewegen. Op de plaatsen waar het stadsbestuur de calvinisten tegemoet kwam in hun vraag naar het gebruik van kerken voor de protestantse eredienst vertoonde zich telkens hetzelfde beeld: de calvinisten namen geen genoegen met wat zij kregen en wilden meer. De weg van de matiging liep overal dood.110 [110. Woltjer, ‘De vredemakers’, 86.]
     In Deventer waren inmiddels de Staatse en Spaansgezinde troepen verdwenen en de Staten van Overijssel wilden verder neutraal blijven in de strijd met de Spanjaarden. Daarom ondertekenden zij de Unie van Utrecht niet (maar zij tekenden enkele maanden later wel een adhesiebetuiging). In deze periode waren ook zelden afgevaardigden van de Staten van Overijssel aanwezig in de Staten-Generaal of de

_______________↓_______________


|pag. 40|

Raad van State. Overijssel, en daarmee Deventer, voerde een particularistisch beleid.111 [111. Reitsma, States of Overijssel, 170-171.]
     Halverwege het jaar 1580 zochten de noordelijke gewesten militaire hulp in het buitenland om de Spaanse troepen te verdrijven. In september sloten zij hiertoe een verdrag met de hertog van Anjou, de broer van de Franse koning. In 1581 boden zij hem ook de soevereiniteit aan. Hiervoor was het noodzakelijk dat de Staten-Generaal eerst de Spaanse koning afzwoeren. Dit gebeurde op 26 juli met het Plakkaat van Verlatinghe. Overijssel, Utrecht en Gelderland deden niet mee; noch met de verlating, noch met de aanstelling van Anjou als landsheer. Zij vreesden Franse overheersing en hoopten dat er alsnog vrede met Filips II gesloten kon worden.
Overijssel stelde zelfs voor om bescherming van het Duitse Rijk te vragen. Holland en Zeeland ‘verlieten’ wel de koning, maar voor deze gewesten was niet Anjou maar Oranje de ‘Hoge Overheid’.112 [112. Van der Lem, De Opstand. Reitsma, States of Overijssel, 220-221.]
     Het verdrag van de Staten-Generaal met Anjou was geen succes. In januari 1583 ontwikkelde Anjou namelijk zijn eigen politiek. Hij probeerde op eigen gezag een staatsgreep te plegen in Antwerpen en enkele Vlaamse steden. Dit mislukte en in juni 1583 verliet Anjou de Nederlanden om er nooit meer terug te keren. Ondertussen werd het duidelijk dat Parma voortging met zijn pogingen de Nederlanden te heroveren. De inname van Zutphen (september 1583) was hier een onderdeel van. De Staten-Generaal zochten daarom opnieuw hulp bij een buitenlandse vorst: de Engelse koningin Elizabeth. Overijssel kon zich ditmaal niet zo afzijdig houden als bij de onderhandelingen met Anjou. De troepen van Parma bevonden zich immers op de grens van het gewest. De Staten van Overijssel waren van plan om ermee in te stemmen Elizabeth de soevereiniteit aan te bieden, maar zij stuurden opnieuw geen afgevaardigde naar de sluiting van het verbond (20 augustus 1585), omdat de Deventer magistraat zijn mening nog niet had gegeven. Elizabeth weigerde overigens de soevereiniteit, maar stuurde wel hulptroepen naar de Nederlanden,113 [113. Deze troepen waren al op 12 september 1585 in de buurt van Deventer: brief Nieuwenaar aan Deventer 2-9-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 32, omslag 302, nr. 186.] onder leiding van de graaf van Leicester. Leicester zou ook zitting nemen in de Raad van State, samen met twee andere Engelsen om te proberen eensgezindheid in de politieke situatie in de Nederlanden te brengen. In de loop van het Leicesterse tijdvak werd duide-

_______________↓_______________


|pag. 41|

lijk dat hij zich ook opwierp als beschermer van de gereformeerde godsdienst.114 [114. Van der Lem, De Opstand. Reitsma, States of Overijssel, 237-239, 243.] De Staten van Overijssel zetten tot 1586 dus de particularistische politiek voort, waarbij Deventer een hoofdrol speelde. Reitsma betoogt dat de stad deze politiek voerde omdat zij daarmee hoopte de oude vrijheden en privileges die zij als handelsstad genoten had te behouden.115 [115. Ibidem, 307.]
     In 1586 realiseerden de Staten van Overijssel zich dat ze zich echt niet langer afzijdig konden houden. Zij gaven te kennen dat zij het gezag van Leicester wilden erkennen, op voorwaarde dat hij geen garnizoenen in steden zou legeren zonder toestemming van het stadsbestuur. Het verbond tussen het gewest en de graaf werd gesloten, ook al zegde Leicester niet expliciet toe dat hij zich aan de gestelde voorwaarde zou houden. Vervolgens voerden de Staten-Generaal en Leicester de druk op Deventer op om toestemming te geven voor legering van een garnizoen. De stad was voor haar verdediging afhankelijk van de burgerwacht en men vreesde dat die de Spaanse druk niet zou kunnen weerstaan. Deventer bleef echter weigeren; waarschijnlijk omdat de magistraat in onderhandeling met Parma was.116 [116. Ibidem, 240-241] In september 1586 maakte Leicester een einde aan deze situatie door met vertoon van macht soldaten in de stad te legeren. De Overijsselse neutraliteit was ten einde.

MAGISTRAAT, GEZWOREN GEMEENTE EN BURGERVENDELS Het ‘verraad’ van Rennenberg bracht een golf van verontwaardiging teweeg in de Nederlanden; men keerde zich tegen de katholieken.117 [117. Bremmer, Reformatie en rebellie, 169.] In Deventer gebeurde niet anders, zo schreef Jan van Nassau, stadhouder van Gelre, op 18 maart 1580 vanuit Deventer aan Oranje dat ‘der credit und vertrawen des stathalters ahn dies fern orth sehr gering [is]’.118 [118. Brief Jan van Nassau aan Willem van Oranje, 18-3-1580, in: Willem van Oranje en Jan van Nassau, De correspondentie tussen Willem van Oranje en Jan van Nassau, 1578-1584. J.H. Kluiver ed. (Amsterdam 1984). nr. 78, p. 90.] Een week daarvoor was het tot een uitbarsting gekomen in de stad. Op 11 maart waren de overgebleven beelden in de katholieke kerken en gasthuizen gestormd. De directe aanleiding hiervoor was waarschijnlijk echter niet de overgang van Rennenberg, maar de benoeming van nieuwe hoplieden van de burgervendels. Met deze benoeming waren voor het eerst calvinisten op invloedrijke posities in de stad terechtgekomen en zij zouden een belangrijke rol gaan spelen in de periode 1580-1586, zij het niet zo be-

_______________↓_______________


|pag. 42|

langrijk als in Antwerpen, Brussel en Mechelen. De benoeming was op 7 maart in gang gezet, toen afgevaardigden van de acht vendels naar de magistraat kwamen met twee verzoeken; in de eerste plaats wilden zij meer bevoegdheden voor de vendels en in de tweede plaats wilden zij nieuwe hoplieden kiezen. Het doel van deze verzoeken was te voorkomen dat het stadsbestuur de actie van Rennenberg zou volgen.119 [119. Koch, ‘Reformation’, 218.] De hopliedenverkiezing vond jaarlijks rond deze datum plaats, maar wat de verkiezing bijzonder maakte is dat de vendels hun hoplieden deze keer uit de gezworen gemeentewilden kiezen, in plaats van uit de magistraat.120 [120. Zij volgden hiermee het voorbeeld van andere schutterijen in de Nederlanden. In Hoorn werden de burgemeesters in 1572 bijvoorbeeld gedwongen toestemming te geven dat de schutters hun officieren vervingen door mannen die voor de burgerij acceptabel waren: Paul Knevel, Burgers in het geweer: de schutterijen in Holland, 1550-1700 (Hilversum 1994) 86.] De schepenen en raden gingen hier aanvankelijk niet mee akkoord, omdat zij meenden dat het de autoriteit van de magistraat ondermijnde. De vendels voerden de druk echter op en uiteindelijk werder een akkoord bereikt.121 [121. Res. S&R 19-3-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 310-311. Ik weet niet waarom deze informatie pas op 19 maart, negen dagen na de verkiezing, gepubliceerd werd.]
     Het akkoord was een compromis. Het lijkt er namelijk op dat in de jaren 1580-1586 de hoplieden van vier van de acht vendels door de magistraat en van de overige vier door de vendels zelf uit de gezworen gemeente verkozen werden. Dit is niet direct uit de bronnen te herleiden, maar Reitsma heeft geprobeerd dit als volgt te beargumenteren. Toen de graaf van Leicester op 20 oktober 1586 de samenstelling van de magistraat calviniseerde (zie hoofdstuk 4), benoemde hij vier van de hoplieden in de magistraat. De vendels van deze hoplieden waren in de jaren daarvoor ook aangevoerd door hervormingsgezinden. De vier andere hoplieden werden door Leicester uit hun functie gezet. Blijkbaar waren deze laatsten volgens Leicester nauw verwant aan de magistraat die in zijn ogen een te gematigde en pro-katholieke koers had gevolgd en die hij verving door een radicaal calvinistische samenstelling.122 [122. Reitsma, States of Overijssel, 212-213.] In bijlage 1 is een overzicht opgenomen met daarin de namen van de hoplieden in de periode 1580-1586 geven en, voor zover mogelijk, enkele gegevens over hun carrière. In veel gevallen kan met deze informatie geconcludeerd worden welke religie zij aanhingen; het blijkt dat verschillende vendels in deze jaren aangevoerd werden door aanhangers van het calvinisme.
     Enige kennis over de achtergronden van de hoplieden is belangrijk voor een goed begrip van de gebeurtenissen in de periode 1580-1586. Deze periode werd na-

_______________↓_______________


|pag. 43|

melijk gekenmerkt door een constante hervormingsdruk vanuit de burgervendels op de magistraat. Het calvinistische deel van de bevolking maakte zijn wensen kenbaar via de hervormingsgezinde hoplieden. Zij verstuurden in deze jaren een onophoudelijke stroom petities naar de bestuurders, veelal over geloofszaken (zie daarvoor § 3.2). In de loop van dit hoofdstuk zal blijken dat er maar weinig terecht kwam van hun hervormingsplannen. Er ging een sterke matigende werking uit van de magistraat: zowel direct als indirect via vier van de acht vendels.
     De samenstelling van de magistraat vertoonde een grote mate van continuïteit met de voorafgaande periode (zie bijlage 2), wat betekent dat er voornamelijk leden van (katholieke) regentenfamilies zitting in hadden.123 [123. Reitsma, States of Overijssel, 211-212.] Dit in tegenstelling tot de homines novi die in Brabantse steden in de magistraat kwamen. Een reden voor deze continuïteit kan zijn dat er slechts een beperkt aantal kundige bestuurders beschikbaar was waaruit gekozen kon worden.124 [124. Alastair Duke, ‘The ambivalent face of Calvinism in the Netherlands, 1561-1618’, in: idem, Reformation and revolt in the Low Countries (Londen 1990) 269-294, aldaar 288.] Daarnaast hield Deventer vast aan de traditionele verkiezingsprocedure, waardoor slechts de families die al generaties lang vertegenwoordigd waren in de gezworen gemeente en magistraat, konden kiezen en verkozen konden worden.
     De magistraat nam de hoplieden die op 10 maart verkozen waren op 11 maart de eed af. Zij zwoeren hierbij onder meer geen partij te zullen trekken voor de ene of de andere religie.125 [125. Res. S&R 11-3-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 304.] De nieuwe hoplieden lieten snel van zich horen. Op 31 maart stuurden zij gezamenlijk een brief aan de magistraat. Zij schreven dat Deventer met een voorraad proviand en munitie de sterkste stad van Overijssel was. Daarom moest er rust, vrede en eenheid heersen. De hoplieden stelden voor dat alle burgers en ingezetenen van de stad een eed moesten afleggen om rust te scheppen en wantrouwen weg te nemen. Daarnaast gaven zij het advies slechts één religie toe te staan. Dit zou voor de grootst mogelijke eendracht in de stad zorgen. De keuze voor een religie was snel gemaakt; het moest die met de meeste aanhangers zijn en volgens de hoplieden was dat het calvinisme.126 [126. Brief hoplieden aan magistraat, 31-3-1580, in: Hofman, ‘Deventer’, 368-362.] De hoplieden hadden zich duidelijk laten inspireren door Oranje. Hij had namelijk in een aan de magistraat gerichte brief van 9 maart grotendeels dezelfde voorstellen gedaan: alle ingezetenen zouden een eed moeten afleggen, waarin zij zwoeren de stad trouw te zijn en geen gedrag te vertonen dat de eendracht

_______________↓_______________


|pag. 44|

kon verstoren. Eedweigeraars en andere verdachte personen moesten opgedragen worden de stad te verlaten. Echter schreef Oranje ook dat men geen gedrag ‘tot nadeel soe wel van die gereformeerde als van [die] andere Religie’ mocht vertonen.127 [127. Brief Oranje aan Deventer, 9-3-1580, De correspondentie van Willem van Oranje nr. 5405, 13-10-2005. URL: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO/brief/5405.]
De hoplieden deden het voorstel om slechts één religie toe te staan dus op eigen initiatief. De magistraat nam dit voorstel niet over. Een verbod op uitoefening van het katholicisme werd pas anderhalf jaar later uitgevaardigd.
     Hierna was het op bestuurlijk gebied rustig tot de verkiezing van schepenen en raden door de gezworen gemeente op 22februari 1581. Bij die verkiezing stroomden veel burgers bijeen. Zij eisten dat veertien mannen die verdacht werden van pro-Spaanse sympathieën zich zouden terugtrekken uit de gezworen gemeente.
Enkele afgevaardigden uit de magistraat en de gezworen gemeente verzochten de burgers de verkiezing niet te beletten, maar de menigte hield voet bij stuk. Desnoods wilden zij de mannen met geweld verwijderen. Hierop probeerde een predikant de gemoederen tot bedaren te brengen, maar ook hij had geen succes. De burgers gaven te kennen alleen naar hem te willen luisteren als hij op de preekstoel stond. Ten slotte gaven de magistraat en de gezworen gemeente toe aan de eis van de burgers, op voorwaarde dat de veertien geen nadeel of schade zouden ondervinden van hun verwijdering en dat hun eer en naam niet werden aangetast.128 [128. Res. S&R 22-2-1581, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 412-415. Namen veertien mannen in Revius, Licht op Deventer V, 15: Franciscus van Hulsen, Helmichius Twenhuysen, Hermann Hessels, Aegidius Vriese, Joannes Bruyns, Otto ten Stal, Bernardus van Winsem, Diterik van Mouwyck, Joannes ter Spil, Arnold Huerninck, Joannes Kreynck, Gerard Kremer, Hendrik ter Bruggen en Joannes Jacobs.] Het lijkt erop dat de nieuwe magistraat direct een signaal aan de burgers wilde afgeven dat hij niet aan Spaanse kant stond, want zes dagen na de kwestie met de veertien gezworenen liet hij de goederen van diverse overlopers confisqueren.129 [129. Res. S&R 28-2-1581, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 409.]
     Ook Oranje had de verwijdering van de veertien gezworenen opgemerkt. Kort voor de volgende verkiezingen, op 2 februari 1582, spoorde hij de magistraat aan om deze mannen, die ‘binnen vluyden stadt syn wederghekeert’, weer in de gezworen gemeente op te nemen. Het leek Oranje dat dit de welvaart van de stad ten goede zou komen en dat Deventer daarmee tevens de bepalingen van de Pacificatie van Gent zou nakomen.130 [130. Brief Oranje aan Deventer, 2-2-1582, De correspondentie van Willem van Oranje nr. 5395, 18-10-2005. URL: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO/brief/5395.] Blijkbaar hadden sommigen van de veertien na hun verwijdering uit de gezworen gemeente dus zelfs de stad verlaten. Misschien hadden enkele ingezeten

_______________↓_______________


|pag. 45|

zich niet aan de bepaling van de magistraat gehouden dat de veertien geen nadeel mochten ondervinden van hun verwijdering en hadden zij hen het leven in de stad onmogelijk gemaakt. Feit is dat slechts twee van de veertien mannen in 1582 opnieuw opgenomen werden in de gezworen gemeente: Diterick van Mouwyck en Arnold Huerninck.131 [131. Revius, Licht op Deventer V, 18-19.]
     In 1585 rezen er twijfels over de overtuiging waarmee Deventer aan de kant van de Staten-Generaal stond. Stadhouder Adolf graaf van Nieuwenaar en Meurs 132 [132. Nieuwenaar was op 12 augustus 1584 tot stadhouder van Overijssel benoemd (later werd hij ook stadhouder van Gelderland en Utrecht). Revius, Licht op Deventer V, 23] beschuldigde enkele leden van de magistraat en de gezworen gemeente, overigenszonder namen te noemen, ervan geld aan te nemen van de vijand. Hij had geprobeerd met zijn voetvolk de stad binnen te komen, maar de wachters weigerden hen de toegang, waarop Nieuwenaar uitviel: ‘moge mijne Ruiters und Knechts, niet so wall in deser Stat, als’t die der Prinsen von Parma gelt in der buidell hebben, bynnen gelaten worden’. De magistraat vroeg hem namen te noemen, maar er werd verder niets meer van deze zaak vernomen.133 [133. Res. S&R 15-7-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 95.] Het is onbekend waar Nieuwenaar zijn informatie vandaan had, maar het was algemeen bekend dat Parma, Francisco de Verdugo (de opvolger van Rennenberg na diens dood in 1581) en Juan Baptista de Tassis (de Spaanse gouverneur van Zutphen) met het Deventer stadsbestuur hadden gecorrespondeerd om te proberen de stad aan de koningsgezinde kant te krijgen.134 [134. Maar de magistraat ging niet openlijk op de brieven in; bij ontvangst van een brief van Tassis besloot de magistraat niet te antwoorden, maar te wachten totdat ‘almachtiger Godt andere gelegentheit und genade gefft’: Res. S&R 30-4-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 63.] Maurits schreef daarom het stadsbestuur ‘ernstelick te vermanen, te willen met wijsen rade overleggen ende betrachten, het quaet het welcke door het ontfangen van alsulcke brieven ulieden […] soude mogen overcomen’. De Spanjaarden maakten namelijk niet waar wat zij in hun brieven beloofden, zo leerden de voorbeelden Antwerpen en Nijmegen. Maurits spoorde Deventer aan de brengers van de brieven streng te straffen.135 [135. Brief Maurits aan Deventer, 17-10-1585 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 33, omslag 304, nr. 217.]
Niet alle leden van de magistraat namen Maurits’ raad ter harte; in januari 1586 bleek dat enkele van hen in contact stonden met Parma. Zij onderhandelden met hem over de komst van Jan van Styrum als commandant van de stad.136 [136. Reitsma, States of Overijssel, 243 (in voetnoot).] Als die onderhandelingen succesvol waren geweest, zou Deventer aan de Spaansgezinde kant terecht-

_______________↓_______________


|pag. 46|

gekomen zijn. Het liep echter anders;in oktober legerde de graaf van Leicester een Staatsgezind garnizoen in de stad. Daarover handelt hoofdstuk 4.

VIJANDELIJKE DREIGING Een tweede kenmerk van deze periode is de vrees die in de stad heerste voor herovering van de stad door koningsgezinde troepen. In september 1580 ontving de magistraat een brief van de ‘Nader Geünieerde Provinciën’ waarin zij de stad verzochten voorzorgsmaatregelen te nemen voor een eventuele vijandelijke inval.137 [137. Brief Nader Geünieerde Provinciën aan Deventer, 25-9-1580, SAD, MA, inv. nr. 6, doos 19, omslag 181, nr. 135.] Deze waarschuwing bleek niet ongegrond; in 1581 viel het dichtbij gelegen Goor in Spaanse handen. Vanaf dat moment was de vijandelijke dreiging voelbaar in de stad. Een burger waarschuwde het stadsbestuur op 26 januari 1581 dat een medeburger veel brieven aan de vijand verstuurd had en ook ‘mit montboetschappen gedragen und gelopen heeft’. De briefschrijver raadde het college aan de persoon gevangen te nemen en aan een grondig onderzoek te onderwerpen.138 [138. Brief [afzender onleesbaar] aan Deventer, 26-1-1581, SAD, MA, inv. nr. 6, doos 20, omslag 182, nr. 185.] Niet lang daarna vaardigde de magistraat een verbod uit op handelscontact en correspondentie met de vijand. Wie toch met de vijand handelde, werd zelf als vijand beschouwd.139 [139. Res. S&R 16-4-1581, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 435. Henrick van Merve werd door de hoplieden gevangen genomen, omdat hij brieven had geschreven aan Verdugo. Nadat hij beloofd had nooit meer correspondentie met de vijand te voeren, werd hij weer vrijgelaten. Het wordt niet duidelijk wat hij aan Verdugo geschreven had: Res. S&R 17-3-1582, SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 9. Res. S&R 21-3-1582, SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 11-12. In 1583 werd ook nog bepaald dat niemand die ooit voor de vijand gediend had de stad in mocht komen: Res. S&R 23-4-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 174-175.] De burgers hielden elkaar ook scherp in de gaten. Zo schreef Chris der Uerchten in een rekest aan de magistraat dat er ‘duitschen hoechduisschen soldaten sijn binnengelegenn’ bij een drietal personen in de stad, van wie hij vervolgens de namen noemde.140 [140. Rekest 1580 1, namen onleesbaar, overigens is dit rekest in de eerste plaats een smeekbede om geld. Rekestrant gaf een opsomming van alle zaken die hij ten behoeve van de stad had gedaan en klaagt dat hij daarvoor slechts twee daalder ontvangen had.] De vrees dat Deventer ten prooi zou vallen aan Spaanse troepen werd ook door Oranje gedeeld. Op 2 februari 1582 waarschuwde hij Deventer, vanuit Middelburg, voor ‘de menichfuldighe raedtslaghen ende middelen die de viant is voorwendende, om de goede steden met de generaliteyt vereenicht sijnde, vande zelve eenicheyt […] aff te wenden, ende tot zynder zyde […] te brenghen’.141 [141. Brief Oranje aan Deventer, 2-2-1582, De correspondentie van Willem van Oranje nr. 5395, 18-10-2005. URL: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO/brief/5395.] Parma probeerde later inderdaad (door Oranje zwart te maken) het Deventer stadsbestuur aan zijn zijde te krijgen. Hij schreef dat de dood van Oranje, die de ‘oirspronck ende autheur [was]

_______________↓_______________


|pag. 47|

van alle die miserie armoet ende calamiteyt die ghy tot nu toe geleden hebt’, een goede gelegenheid was voor de stad om de Staten-Generaal de rug toe te keren en te kiezen voor de ‘Conincklycke genaden ende bermherticheyt’.142 [142. Brief Parma aan Deventer, 25-3-1582, SAD, MA, inv. nr. 6, doos 23, omslag 208, nr. 109. Op 18 maart 1582 was er in Antwerpen een aanslag op Oranjes leven gepleegd. Parma heeft lange tijd gedacht dat Oranje dood was. Oranje zou echter pas twee jaar later aan de gevolgen van een nieuwe aanslag overlijden.]
     De situatie werd in de loop van de jaren 1580 steeds bedreigender. Het stadsbestuur werd dan ook constant op de hoogte gehouden over de locatie van de Spaansgezinde troepen.143 [143. Vele voorbeelden in inkomende correspondentie Deventer magistraat, bijvoorbeeld vijf door dezelfde informant geschreven brieven: 26-11, 10-12, 12-12, 26-12-1581 en 19-1-1582, SAD, MA, inv. nr. 6, doos 21 en 22, omslagen 198-202, nr.’s 182, 200, 202, 220, 224.] In 1582 dook de vijand aan de zuidkant van Deventer op, bij de belegering van Bronkhorst.144 [144. Koch, Bergkwartier, 57.] Een jaar later naderde hij nog meer. Op 12 september 1583 namen troepen van de koning onder bevel van Tassis het nabijgelegen Zutphen in en sloten de IJssel af. De bewegingen van de Spaanse troepen werden nauw in de gaten gehouden. Zo werd direct de landraad 145 [145. Bestuursorgaan dat in 1581 naast Anjou was opgericht als vervanging van de Raad van State, maar dat niet door Overijssel gesteund werd.] geïnformeerd toen de Spanjaarden een vloot verzamelden in Zutphen.146 [146. Zo blijkt uit een brief van de landraad aan Deventer, 15-12-1583 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 27, omslag 254, nr. 325.] Deze vloot werd echter niet bedreigend voor Deventer.
     Het stadsbestuur nam in de drie jaren die volgden op de inname van Zutphen een onophoudelijke stroom maatregelen om te voorkomen dat Deventer hetzelfde zou overkomen. Dit wijst erop dat er in deze jaren een voortdurende dreiging uitging van de nabijheid van de Spaanse troepen. De ingezetenen moeten deze dreiging ook gevoeld hebben. Zij werden ook beperkt in hun vrijheden. Alle geestelijken en burgers van wie bekend was dat zij Spaansgezind waren kregen huisarrest. Ook moesten de kloosters hun sleutels afgeven aan de burgerwachters, zodat die daar ’s nachts ongehinderd langs konden gaan.147 [147. Res. S&R 23-9-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 261. Deze maatregel werd overigens twee weken later alweer ongedaan gemaakt: Res. S&R 5-10-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 268.] Kort na de inname van Zutphen werd er een uitgaansverbod afgekondigd, een jaar later werd bepaald dat ’s avonds de stadspoorten gesloten moesten blijven.148 [148. Res. S&R 14-9-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 257. De stadspoorten moesten vanaf 25 juni 1584 om half negen ’s avonds gesloten worden. Een maand later vervroegde het college de avondklok naar acht uur en in augustus naar zeven uur. Daarnaast mocht er vanaf dat uur geen bier en wijn meer worden geschonken in de herbergen. Res. S&R 15-6, 10-7, 12-8-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 382, 390, 401. Vreemdelingen en krijgslieden konden alleen nog via de Sandpoort de stad binnenkomen. Zij moesten hun wapens bij de poort achterlaten. Ruiters en knechten werden alleen bij hoge uitzondering de stad binnengelaten: Res. S&R 2-6-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 375. Later werden soldaten die de stad in wilden verplicht een verlofbrief met de reden van hun komst te tonen: Res. S&R 24-10-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 435.] In de zomer van 1585, toen het gerucht de stad dat de

_______________↓_______________


|pag. 48|

‘paapsen’ in Nijmegen het garnizoen van stadhouder Nieuwenaar hadden verjaagd en de stad hadden overgeleverd aan Parma, verjoegen de burgers van Deventer enkele katholieken uit de stad.149 [149. Revius, Licht op Deventer V, 24. Moonen, Korte chronyke, 84.] Ten slotte moesten alle burgers, ook handelaren van wie bekend was wat voor handel zij dreven (zoals de Bergenvaarders) al hun activiteiten buiten de stad bij de burgemeesters melden.150 [150. Res. S&R 17-9-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 129.]
     De ingezetenen kregen ook te maken met maatregelen die het voor de vijand lastiger moesten maken om de stad in te nemen. Zo werden voorbereidingen getroffen dat over verschillende straten kettingen gespannen konden worden die verplaatsing van vijandelijke troepen, als die onverhoopt de stad binnen waren gekomen, moesten belemmeren.151 [151. Res. S&R 14-9-1583(o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 255.] In 1584 bezochten de straatschepenen alle huizen in hun kwartier en controleerden die op de aanwezigheid van brandladders en putten; het risico dat er brand uitbrak was groot. Tegelijkertijd doorzochten zij de huizen om te kijken of er vreemdelingen binnen waren. Enkele dicht bij de stadsmuur gelegen huizen werden ter fortificatie met aarde verstevigd.152 [152. Res. S&R 29-8, 30-9-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 412, 425.] Ook verbood de magistraat de pachters van de veerpont over de IJssel aan de Gelderse zijde van de rivier op vracht te wachten en werd er een man met een scherpe bijl bij het touw aan de Gelderse kant van de pont geplaatst. Zo kon de pont in geval van nood snel naar de stad teruggetrokken worden.153 [153. Res. S&R 14-6-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 84.] Het stedelijke bestuur stelde ook een ordonnantie op waarin vermeld stond hoe de burgers dienden te handelen in tijden van nood; bijvoorbeeld wanneer de vijand zich voor de stad zou melden.154 [154. Res. S&R 27-7-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 100.]
     De magistraat verbood de bevolking naar Zutphen te reizen of met Zutphenaren te corresponderen.155 [155. Res. S&R 29-9-1583, 3-10-1583, 26-10-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 264, 267, 275. Johan Luloffssen van Olst werd vanwege herhaalde correspondentie met de vijand veroordeeld tot ‘richting met het zwaard’: Res. S&R 23-9-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 423. Swier Pothoff stuurde ook zonder toestemming brieven naar Zutphen, maar verontschuldigde zich hiervoor en ging vrijuit: Res. S&R 3-2-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 7. Herman van Goch, afkomstig uit Zutphen, kreeg toestemming Deventer binnen te komen, maar alleen voor de tijd dat zijn zieke vrouw haar testament opmaakte: Res. S&R 27-1-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 221. Herman Wonderinck was zonder verlof naar Zutphen gegaan. Bij terugkeer in Deventer werd hij weer toegelaten op voorwaarde dat twee burgers borg stonden voor zijn goed gedrag: Res. S&R 14-1-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 232. Juffrouw Jorden Schimmelpenninx was naar Zutphen verhuisd en wilde weer terugkeren naar Deventer. Dit werd echter niet toegestaan, omdat ‘van den loepers van und na den vyandt alhier nyet tmoge bynnen woene[n]’: Res. S&R 5-6-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 285 (citaat in de marge). Gerrit Blasebalch werd in de gevangenis gezet omdat hij, overigens met toestemming, in Zutphen was geweest en bij terugkeer allerlei dingen over de vijand op straat had verteld: Res. S&R 28-4-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 278.] Verschillende leden van de familie Huerninck maakten zich

_______________↓_______________


|pag. 49|

in de ogen van de hoplieden verdacht, omdat zij contact hadden met Zutphen. Zo had een jongen op bevel van kerkmeester Arend Huerninck (die deel had uitgemaakt van de veertien gezworenen die in 1581 onder dwang uit de gezworen gemeente waren gezet) buskruit uit de stad gedragen. Daarnaast zou Verdugo met burgemeester Willem Huerninck gecorrespondeerd hebben.156 [156. Res. S&R 27-1-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 319.]
     Ook de handel werd scherp in de gaten gehouden. Zo stelde de magistraat, op verzoek van de hoplieden, de doodstraf op vervoer van goederen door boeren, omdat dit grotendeels in vijandelijke handen terecht kwam.157 [157. Res. S&R 6-2, 10-3-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 11-12, 30. De landraad had al drie jaar eerder verzocht erop toe te zien dat er geen goederen naar Borculo gebracht werden, omdat zich daar Spaansgezinde troepen bevonden: Ordonnantie van de landraad, 29-3-1582, SAD, MA, inv. nr. 6, doos 23, omslag 209, nr. 119.] Deze regel werd later afgezwakt. Vanaf het voorjaar van 1586 mochten de burgers alleen goederen uitvoeren als daar voldoende konvooi bij aanwezig was en als zij konden bewijzen dat een vorige uitvoer daadwerkelijk op de plaats van bestemming (dat wil zeggen: niet in handen van de vijand) was aangekomen.158 [158. Res. S&R 28-4-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 278. Ook moest er toezicht gehouden worden op het konvooi: zij mochten niet teveel sterke drank nuttigen.] De zaak van Geertghen, de vrouw van Boldeman Hermssen bewijst dat het wel eens mis ging met de uitvoer van goederen. Ter verdediging van haar man die vervolgd werd omdat hij proviand had uitgevoerd die in handen van de vijand was gekomen schold zij Peter Queisen uit. De zaak liep met een sisser af. Het echtpaar moest een boete betalen en beloofde dat het nooit meer proviand zou uitvoeren naar plaatsen waar de vijand in de buurt was.159 [159. Res. S&R 20-4-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 271.] Waarom koos zij juist Queisen als slachtoffer voor haar tirade? Hij bekleedde geen publieke functie in de stad. Was het misschien een uiting van religieuze frustraties? Queisen was immers een van de belangrijkste pleitbezorgers van het calvinisme.
     De vijandelijke dreiging leidde ertoe dat de Staten-Generaal en de Staten van Overijssel zich zorgen maakten over Deventer. Zij probeerden het stadsbestuur te overtuigen van de noodzaak van de legering van een garnizoen.160 [160. Bijvoorbeeld: Nieuwenaar aan Deventer, 14-11-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 31, omslag 285, nr. 421.] Deventer bleef echter weigeren.161 [161. Zelfs toen een Staats garnizoen voor de stadspoorten stond, weigerde de magistraat hem toe te laten. Het garnizoen reisde daarom door naar Wilp, vanwaar commandant Simon Swaen probeerde de stad te overtuigen zijn garnizoen op te nemen: Simon Swaen aan Deventer, 28-2, 16-3-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 32, omslag 293, nr. 59, omslag 294, nr. 74. Het stadsbestuur kon echter niet voorkomen dat er soms Staatse soldaten in de stad aanwezig waren die zich schuldig maakten aan ‘straetschenderrije’: twee brieven van burgers over de gedragingen van de soldaten: 22-12, 25-12-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 31, omslag 288, nr. 464, 465. Het stadsbestuur beklaagde zich daarop bij de Raad van State over de gedragingen van de soldaten, zo blijkt uit het antwoord van de Raad van State: 18-12-1584 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 31, omslag 288, nr. 460.] Garnizoenen waren altijd impopulair, maar de Staatse troepen

_______________↓_______________


|pag. 50|

waren extra gehaat nadat zij in opdracht van de Staten-Generaal de akkers rondom Zutphen hadden platgebrand. Dit had verstrekkende gevolgen voor Deventer, zoals later zal blijken. De Staten-Generaal wilden met deze maatregel van 20 juni 1584 de Spaanse legers verzwakken, maar Reitsma betoogt dat de resolutie ook het gevolg was van de moeizame verhouding tussen de Staten van Overijssel en de Staten-Generaal. De Staten-Generaal hadden genoeg van de niet-coöperatieve opstelling van Overijssel en probeerden op deze wanhopige manier de steun van Deventer voor de Staatse oorlogsvoering te verkrijgen. De maatregel had echter een averechtse uitwerking: Deventer weigerde nog altijd toestemming voor legering van een garnizoen.162 [162. Reitsma, States of Overijssel, 236-237.]
Op 9 augustus 1586 deed Leicester opnieuw een verzoek aan het stadbestuur om toestemming te geven voor legering van een garnizoen vanwege de Spaanse dreiging.
Hij waarschuwde in deze brief voor de dagelijkse ‘practicken ende aenslagen des Vijandts’. Daarnaast zou de stad in de oogsttijd extra vatbaar zijn voor verraad: het was de tijd dat ‘de huijslieden haeren oougste inde schueren doen, ende mitsdyen dagelicx wagens met coren, hoy stroo en andere diergelicke goederen inde stede hier ende daer brengen, waerdoer somwylen wel eenige verraderye, oft andere onversienlicke overvallen souden schuylen’.163 [163. Brief Leicester aan Deventer, 9-8-1586 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 34, omslag 319, nr. 163.] De magistraat weigerde, maar een maand later drukte Leicester de legering door.

SOCIAALECONOMISCHE OMSTANDIGHEDEN De omstandigheden in de stad waren in deze periode zeer slecht. Veel inwoners leefden in grote armoede en sommigen van hen richtten zich tot het stadbestuur voor financiële ondersteuning. Bijna de gehele inkomende niet-politieke correspondentie van het college van schepenen en raden in deze periode betrof meldingen van armoede: alle als gevolg van de oorlog. Een anonieme rekestrant vroeg rond 1580 vrijstelling van de pacht die hij nog verschuldigd was. Hij had in de jaren daarvoor land van de stad in pacht, maar had door de belegering niets kunnen verbouwen en had dus ook geen inkomsten.164 [164. Rekest 1580. SAD, MA, inv. nr. 6A, doos 39, omslag 16, nr. 14. Dit rekest zit abusievelijk in de map van 1582.] Het is niet bekend

_______________↓_______________


|pag. 51|

wat de magistraat over deze zaak besloot. Daarnaast kwamen er veel rekesten binnen van gezinnen die door overlijden van de kostwinnaar in de problemen waren geraakt.
Zelfs in 1585, zeven jaar na de belegering van de stad, ontving de stad nog een rekest van de weduwe van Johan then Dicke. Tijdens de belegering hadden zij en haar echtgenoot niet bij hun land gekund, waardoor zij in de schulden waren geraakt. Ook was hun huis afgebrand. Nu was haar man overleden en vroeg zij kwijtschelding van de laatste vijf goudgulden die zij nog verschuldigd was.165 [165. Rekest 1585. SAD, MA, inv. nr. 6A, doos 39, omslag 23, nr. 17.]
     Ondertussen was de financiële positie van de stad zelf ook zeer slecht. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de kameraarsrekeningen. Tot 1578 schommelden de inkomsten en uitgaven jaarlijks tussen de dertigduizend en tachtigduizend goudgulden en was er sprake van overschotten. In de periode 1578-1587 liepen deze inkomsten geleidelijk terug tot twaalfduizend goudgulden (1586) en was er jaarlijks sprake van een tekort.166 [166. Ibidem, 199 (bijlage 3).] De magistraat schreef dan ook al op 11 november 1581 aan Oranje dat de stad niet langer kon meebetalen aan de garnizoenen in de omliggende dorpen.167 [167. Brief Deventer aan Oranje, 11-11-1581, De correspondentie van Willem van Oranje nr. 7473, 13-10-2005. URL: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO/brief/7473.]
In 1586 was de situatie alleen maar slechter geworden. Goudsmid Rutger verzocht zich in de stad te mogen vestigen. De magistraat stemde niet toe; in de eerste plaats omdat hij weinig kans zou maken toegelaten te worden tot een gilde, maar ook omdat er armoede heerste in de stad.168 [168. Res. S&R 24-5-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 296.] Door de slechte omstandigheden kon een kleine gebeurtenis de vlam in de pan laten slaan. In het voorjaar van 1582, toen de situatie nog niets eens op haar slechtst was, stalen ruiters en voetvolk die op doorreis Deventer aandeden enkele dieren van de bevolking, omdat zij te weinig proviand van de Staten kregen. Dit leidde direct tot hevige onlusten in de stad.169 [169. Brief Gylles Gainsson (?) aan magistraat van Deventer, 17-4-1582, SAD, MA, inv. nr. 6, doos 23, omslag 210, nr. 139.]
     Naast de financiële problemen had de stad ook problemen met de voedselvoorziening. Tijdens het beleg van Steenwijk (18 oktober 1580–22 februari 1581) ontving Deventer constant verzoeken proviand te sturen naar de Staatse troepen die Steenwijk te hulp kwamen.170 [170. Bijvoorbeeld: brief Oranje aan Deventer, 23-1-1581, SAD, MA, inv. nr. 6, doos 20, omslag 185, nr. 27.] Blijkbaar kon (of wilde) Deventer hier niet aan voldoen, want de verzoeken werden telkens herhaald. Twee jaar later werd de stad niet langer verzocht proviand te sturen, maar kreeg zij zelf voedsel van de Staten van

_______________↓_______________


|pag. 52|

Holland. Doordat er zich veel vreemdelingen in de stad bevonden, was de voedselvoorziening niet toereikend; de magistraat deed een verzoek om meer.171 [171. Res. S&R 29-12-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 302.] De belangrijkste oorzaak voor het voedselgebrek was echter dat vanaf 1583 troepen de landerijen rondom de stad plunderden, waardoor er nauwelijks geoogst kon worden. Hier kwam de resolutie van de Staten-Generaal van juni 1584 die troepen beval de akkers rondom Zutphen plat te branden nog eens bij. De voedselvoorziening van Deventer slonk zienderogen. Overijssel protesteerde in de Staten-Generaal dan ook hevig tegen de maatregel: zelfs ‘Turcken ende heydenen noch Spaignaerden’ zouden zoiets niet doen’.172 [172. Holthuis, Frontierstad, 33-34.] De weduwe van Berent van Hapbergenn was een van de burgers die direct te maken kreeg met de plunderingen en brandstichtingen van de soldaten. Zij beklaagde zich bij de magistraat over haar situatie. Zij vroeg in 1585 om kwijtschelding van de pacht (24 goudgulden) van haar landje, omdat in 1583 ‘Ruiter vund Knechte [de oogst] hebbenn upgegetenn’. Ook in 1584 was haar land verwoest.173 [173. Rekest 1-12-1585 (o.s.). SAD, MA, inv. nr. 6A, doos 39, omslag 22, nr. 5.] Eind 1584 stopten de Staatse troepen met de brandstichting, op voorwaarde dat Overijssel zou bijdragen aan de betaling en proviandering van de garnizoenen.174 [174. Holthuis, Frontierstad, 34.] Aan het einde van het jaar 1585 kreeg Coppe Jurges van de stadhouder toestemming met ruiters garnizoen te houden in Deventer. De magistraat wist zich echter geen raad met dit nieuws.
Hij schreef de stadhouder dat de stad in armoede verkeerde. De burgers konden niet eens hun eigen vee voeren, laat staan dat zij de serviesgelden van een garnizoen konden opbrengen.175 [175. Res. S&R 21-12-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 199.]
     Als gevolg van de slechte sociaaleconomische omstandigheden en de oorlogsdreiging kreeg Deventer in deze periode te maken met een terugloop van de bevolking. Vertrekcijfers zijn niet bekend, maar er bestaat wel een decreet van de magistraat uit 1585 dat vertrek uit de stad zonder toestemming verbood. Personen die deze regel overtraden, mochten nooit meer terugkeren in de stad.176 [176. Koch, Bergkwartier, 57.] Aankomstcijfers zijn wel bekend. Gemiddeld werden er over de jaren 1580-1586 twintig nieuwe burgerschappen verleend (tegen gemiddeld dertig in de periode voor 1578). In de jaren 1582-1584 lag dit aantal hoger, met respectievelijk 36, 39 en 36. Het aantal nieuwe burgerschappen weerspiegelde de omstandigheden in de stad. Tussen 1582 en 1584 was het relatief rustig, zeker in vergelijking met omliggende plaatsen als Goor en

_______________↓_______________


|pag. 53|

Zutphen. Waarschijnlijk zochten mensen uit deze plaatsen een veilig heenkomen in Deventer. In de daaropvolgende jaren werd de situatie in Deventer nijpender en liep het aantal nieuwe burgerschappen terug. De omstandigheden waren echter nog lang niet zo slecht als tijdens het beleg van 1578; in dat jaar werden slechts vijf burgerschappen verleend.177 [177. Holthuis, Frontierstad, 198 (bijlage 1).]

3.2 Religieus

RELIGIE IN DE NEDERLANDEN Net als in het tijdvak 1578-1580 kunnen in deze periode ook de religieuze ontwikkelingen niet los worden gezien van de dynamiek in de rest van de Nederlanden. In paragraaf 2.2 heb ik de ontwikkelingen in enkele Brabantse steden en Gent tijdens de Religievrede geschetst. Het bleek dat de gebeurtenissen in Deventer in grote lijnen het Brabantse patroon volgden. Het is interessant om te bekijken of deze gelijkenis zich voortzette na 1580. In verschillende steden in de zuidelijke Nederlanden vestigden zich in deze periode tijdelijk ‘calvinistische republieken’: Gent (1577-1584), Brussel (1577-1585), Brugge (1578-1584), Antwerpen (1581-1585) en Mechelen (1580-1585). Het voert te ver om de ontwikkelingen in al deze steden uitvoerig te bespreken, maar ik zal het radicaliseringsproces in Mechelen 178 [178. Voor Mechelen is een studie beschikbaar die dezelfde invalshoek heeft als dit onderzoek: Guido Marnef, Het Calvinistisch bewind te Mechelen, 1580-1585 (Kortrijk 1987).] vergelijken met Deventer. Ik zal hieronder betogen dat de radicalisering in Deventer voornamelijk uitging van de burgervendels. In Mechelen was het daarentegende magistraat die religieuze hervormingen bepleitte. Er was nauwelijks continuïteit in de samenstelling van het stedelijke bestuur vergeleken met de jaren 1570.
De nieuwe leden waren homines novi: Staatsgezind, overwegend calvinistisch en afkomstig uit een andere klasse dan voorheen. Zij waren veelal lidmaten van de calvinistische kerk of bekenden van Oranje.179 [179. Marnef, Mechelen, 331-334.]
     De Mechelse geestelijkheid had zwaar te lijden onder het Calvinistische Bewind. Velen ontvluchtten de stad en enkelen werden de stad uitgezet. Ook werden de geestelijke goederen geconfisqueerd en geseculariseerd. Een groot deel van deze goederen werd verkocht, waarbij de overwegend calvinistische wethouders enthousiaste kopers waren. Mechelen bleef tijdens het Calvinistische Bewind religieus pluriform; de katholieken waren in de meerderheid en zij behielden een zekere gewetens-

_______________↓_______________


|pag. 54|

vrijheid (die was ook in artikel 13 van de Unie van Utrecht gewaarborgd: ‘dat een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven’)180 [180. Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 169.], hoewel de calvinistische kerk de enig toegestane was. Ook buiten de kerk kwamen de burgers in aanraking met de veranderingen; het stadbestuur stelde calvinistische schoolmeesters aan en de drukkerijen publiceerden calvinistische en Staatsgezinde geschriften. Veel ingezetenen van Mechelen trokken in deze periode weg, mede door de oorlogstoestand en de verslechterende economie.181 [181. Marnef, Mechelen, 336-337.]
     In juli 1585 kwam Mechelen na onderhandelingen met afgevaardigden van Parma weer in het Spaansgezinde kamp. De samenstelling van de magistraat veranderde opnieuw radicaal; geen enkele persoon die in de vijf voorafgaande jaren deel had uitgemaakt van de magistraat keerde terug. Enkele wethouders van voor 1579 keerden wel terug.182 [182. Ibidem, 337.] De Opstand had in Mechelen het karakter van een burgeroorlog op stadsniveau aangenomen; de inwoners van één stad stonden tegenover elkaar.

KERKGEBOUWEN In Deventer leken de religieuze ontwikkelingen aanvankelijk op dezelfde manier te radicaliseren als in Mechelen. Op 11 maart 1580, nadat nieuwe hoplieden van de vendels gekozen waren, gingen burgers de Lebuïnus- en Bergkerk en de kapellen van alle kloosters en gasthuizen binnen en sloegen daar beelden en altaren stuk en namen sieraden mee.183 [183. Revius, Licht op Deventer V, 12.] Ook‘joegen [zij] sommige Spaensgesinte uyt, ende sommigen versekerden sy’.184 [184. Fresinga, ‘Memorien’, 211.] De magistraat bepaalde een dag later dat iedereen die kerkelijke kostbaarheden in huis had deze direct moest inleveren en dat niemand opnieuw mocht plunderen.185 [185. Res. S&R 12-3-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 305.] Dezelfde dag nog riep de magistraat de kapelaan van de Bergkerk op niet te prediken om wanorde in de stad te voorkomen. De kerk werd tot nader order gesloten.186 [186. Res. S&R 12-3-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 306.] Hierop kwam voor het eerst een reactie van katholieke inwoners. Zij stuurden de raad en de gezworen gemeente twee verzoekschriften. In het eerste beklaagden ‘die van de Catholijcke Religie, inn groetenn getall’ zich over de inname van de Bergkerk en de vernielingen daar. Zij verzochten teruggave van de Bergkerk, daarbij wijzend op de bepalingen van de Pacificatie van Gent.187 [187. Verzoekschrift, (zonder datum), in: Hofman, ‘Deventer’, 363.] In het tweede eisten zij nakoming van de bepalingen van de Religievrede; dat ‘nymant in

_______________↓_______________


|pag. 55|

sin gelaeve beënkstighet ende behindert behoirt thoe woirden’. Zij verzochten hun kerken te mogen behouden en gaven te kennen dat zij Pasen op hun eigen manier wilden vieren.188 [188. Verzoekschrift, (zonder datum), in: Hofman, ‘Deventer’, 362.]
     Andere katholieken waren minder strijdbaar en verlieten de stad. Op 13 maart vroegen kanunnik Bernt Herinck en vicarissen Evert van Steenwick en Henrick van Zutphen van de Lebuïnuskerk aan de magistraat toestemming de stad te verlaten. Zij waren van mening dat zij hun godsdienst niet langer uit konden oefenen. Zij beloofden niet met de vijand in contact te treden.189 [189. Res. S&R 13-3-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 307.] Hun voorbeeld kreeg navolging. Een dag later vroeg Lambert Cuiper hetzelfde en op 15 maart was het de beurt aan Gerrith Jacobssen Sparler, onderzanger en vicaris van de Lebuïnus.190 [190. Res. S&R 14, 15-3-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 307, 309.]
     Na Pasen ontving de magistraat nog een derde verzoekschrift, voor het eerst ook ondertekend door lutheranen, waarin nogmaals het gebruik van de Bergkerk werd gevraagd. De katholieken hadden Pasen daar niet kunnen vieren en vonden dat ze nu niet langer ‘die gemeine borgerie in den Woerde Goitz und Sacramentenn der hilliger Kercken hinforder ungetroestet […] moegen blijven laten’.191 [191. Smeekschrift, (zonder datum), in: Hofman, ‘Deventer’, 365-366.] Op 19 april probeerden de lutheranen nogmaals toestemming te krijgen de Bergkerk te gebruiken. Deze keer zochten zij het hogerop; zij richtten hun smeekschrift aan aartshertog Matthias. Zij schreven hem dat lutheranen altijd in ‘vrede, eendrach, lieffte und guide familiariteit’ leefden en dat de Bergkerk na de vernieling van een maand eerder toch leeg stond.192 [192. Brief lutheranen aan Matthias, 19-4-1580, in: Hofman, ‘Deventer’, 373-376.] Waar de lutheranen kort daarvoor nog samen met de katholieken geprobeerd hadden de Bergkerk toegewezen te krijgen, trachtten zij nu alleen hun slag te slaan uit de situatie die door toedoen van de calvinisten ontstaan was. Hun poging bleef echter zonder succes. Matthias wilde niet zelf besluiten over de bestemming van de Bergkerk, maar vroeg op 2 mei de Deventer magistraat advies.193 [193. Brief Matthias aan Deventer, ontvangen op 2-5-1580, in: Hofman, ‘Deventer’, 377.] Hij legde de kwestie echter terzijde, waardoor de lutheranen met lege handen bleven.194 [194. Hofman, ‘Deventer’, 377.] Niet lang daarna vaardigde het stadsbestuur een verordening uit die alle niet-calvinistische kerkdiensten verbood.
     De calvinisten hadden nu alle kerkgebouwen van de stad in handen, maar er waren niet voldoende aanhangers om alle kerken te bevolken. Zo werd de Broede-

_______________↓_______________


|pag. 56|

renkerk vanaf juli 1584 voor andere doeleinden gebruikt. Het college van schepenen en raden wees deze kerk toe aan de proviandmeester als opslagplaats.195 [195. Res. S&R 1-7-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 385.] Enkele maanden later werd de kerk de slaapplaats voor arme huislieden die op dat moment in de bogen van de stadsmuur overnachtten.196 [196. Res. S&R 22-11-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 446.]

VERBOD KATHOLICISME Met de uitvaardiging van het verbod op het katholicisme volgden de ontwikkelingen in Deventer die in de rest van de Nederlanden. Dit verbod laat zien dat de Opstand steeds sterker vervlochten raakte met de calvinistische Reformatie. Volgens de calvinisten was het de taak van het wereldlijke gezag om ‘afgoderij’ uit te roeien. De overheden voldeden hieraan door publieke uitoefening van het katholicisme te verbieden.197 [197. Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 140.] De autoriteiten volgden dus de wil van de calvinisten op en tegelijkertijd gaven zij de calvinistische kerk een steun in de rug. Hun beweegreden hiervoor was waarschijnlijk dat zij de religieuze eenheid onder de bevolking wilden herstellen om zo te voorkomen dat de tegenstellingen tussen de burgers verder zouden escaleren.
     In april 1581 schreven de Deventer calvinisten in hun memorie over de bestemming van de geestelijke goederen dat, aangezien het ‘meeste deel der borgerien vnnd bijna die gantze gemeinte deser Stadt, die Catholicke religie niet alleene niet aenhengich sinnen, dan oick dieselue wedderstaenn, dulden noch lijden mogenn, kan dat exercitie der religien voirschreuen sonder verturring der gemienen rust vnnd vrede niet tolerirt noch geledenn wordenn’.198 [198. ‘Memorie der ouderlingen en diakenen te Deventer over de bestemming der geestelijke en kerkelijke goederen, 1581’, v.D. (J.I. van Doorninck) ed. Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 3 (1876) 169-217 en 265-280, aldaar 197.] Op 4 december 1581 was het zover; de magistraat verbood ook de heimelijke missen en de katholieke doopplechtigheden, huwelijken en inzegeningen. Daarnaast moesten de kloosters voortaan gesloten blijven.199 [199. Res. S&R 4-12-1581, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 529.] Dit lijkt een radicale ontwikkeling, maar Deventer volgde eenvoudigweg de gebeurtenissen in andere gewesten.200 [200. Zoals eerder genoemd: in Mechelen werd in juni 1580 een verbod op het katholicisme uitgevaardigd, Brussel volgde in mei 1580 en Antwerpen in juli 1581. De Staten van Holland vaardigden in 1581 een plakkaat uit tegen katholieke godsdienstbijeenkomsten.] Een maand later werd bepaald dat niemand kerkdiensten mocht verstoren met ‘kalle[n], klappe[n] offte ander geschall’.201 [201. Res. S&R 7-1-1582, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 542.] Blijkbaar werden de diensten zodanig verstoord dat het stadsbestuur zich genoodzaakt zag

_______________↓_______________


|pag. 57|

deze verordening uit te vaardigen. Zouden dit katholieken zijn geweest die uit verontwaardiging over het verbod de protestantse diensten verstoorden?
     De hoplieden van de burgervendels hielden de katholieken scherp in de gaten. Hoewel er in de bepaling van 4 december niets vermeld stond over een verbod op samenkomst van katholieken, stelden de hoplieden in april bij het college van schepenen en raden aan de orde dat de heren van het kapittel dagelijks samenkwamen in het huis van de deken. De magistraat besloot hierop dat deze bijeenkomsten niet langer mochten plaatsvinden, tenzij er iemand van de ‘Religionsverwandten’ bij aanwezig was.202 [202. Res. S&R 18-4-1582, SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 21.] Met het verbod op uitoefening van de katholieke religie kwam er een einde aan de periode van religieuze co-existentie in Deventer die nauwelijks drie jaar had geduurd.

KERKELIJKE GELDEN EN GOEDEREN Tegelijkertijd met de strijd om het gebruik van kerkgebouwen speelde een andere kwestie, die van de bestemming van de kerkelijke gelden en goederen. Deze kwestie zou zich enkele jaren voortslepen. Op 5 maart 1580, zeer kort na de overgang van Rennenberg (maar die was daar waarschijnlijk niet de directe aanleiding voor), stuurde de magistraat van Deventer een secretaris met een begeleidingsbrief op pad naar aartshertog Matthias, Oranje en de Staten-Generaal om overleg te plegen over de aanwending van kerkelijke gelden. Deze gelden, afkomstig uit beneficiegoederen, waren tot dan toe in beheer van de katholieke kerk en werden dus ook aangewend voor katholieke doeleinden. De magistraat vroeg nu of ook de protestantse predikanten uit deze gelden betaald mochten worden. Hij verzekerde daarbij dat de kerkelijke gelden slechts ‘ad pios usus’, voor vrome doeleinden, gebruikt zouden worden. Een deel van het geld zou ook bestemd worden voor gasthuizen en ‘Godess armen’, die door het beleg van 1578 in moeilijkheden waren geraakt.203 [203. Begeleidingsbrief, 5-3-1580, in: Hofman, ‘Deventer’, 357-359.]
     Begin juni vaardigde de magistraat een verordening uit dat alle toekomstige inkomsten uit kerkelijke goederen en prebenden aan de magistraat toevielen. De ‘burgemeesters in der tijd’ waren, op verzoek van de hoplieden en de ‘Religionsverwandten’ (het calvinistische deel van de bevolking), tot dit besluit gekomen, na overleg met het kapittel.204 [204. Res. S&R 4-6-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 333.] Zo lijkt het alsof het kapittel zijn inkomsten zonder slag of

_______________↓_______________


|pag. 58|

stoot afstond aan het stadsbestuur. Dit was echter niet het geval; de katholieke geestelijken gaven hun aanspraak op de gelden niet zomaar op en tot in het jaar 1586 zou er geredetwist worden over de gelden en goederen. Zo vaardigde de magistraat op verzoek van de calvinisten op 25 augustus 1580 een resolutie uit waarin hij bepaalde dat de prebenden van de priesters Doerss en Visbeken aan de stad vervielen. De beide geestelijken hadden de stad verlaten.205 [205. Resolutie, 28-8-1580 in: Hofman, ‘Deventer’, 379-382.]
     De volgende etappe in het conflict werd ingezet op 27 april 1581, toen de ouderlingen en diakenen een uitvoerige memorie over de bestemming van de geestelijke goederen en gelden aan de magistraat aanboden. De inhoud van deze memorie valt in twee delen uiteen; in het eerste deel zetten zij uiteen hoe de katholieken het kerkelijke bezit misbruikten en in het tweede deel hoe zij het zelf wilden aanwenden.
Bij de uiteenzetting over de katholieken openden de auteurs een beerput over de gedragingen van de katholieke geestelijkheid, lijkend op een uitbarsting van lang opgekropte haatgevoelens. Zo kon men ‘geene groter Dronckertz vnnd brassers [vinden], als under dit gesinde der Papen vnnd Monnickenn’. De katholieken waren met hun dikke buiken een ‘Last dess Eerdtbodems’ en niemand durfde nog zijn vrouw of dochter in de buurt van papen te laten komen, omdat zij bekend stonden om hun ontuchtigheid. Er zouden ook veel gevallen van sodomie onder katholieke geestelijken bekend zijn. De nonnen en begijnen waren niet veel beter; het kwam geregeld voor dat een non tijdelijk het klooster verliet om een kind te baren. Ook werden de geestelijken verantwoordelijk gehouden voor alle recente strijd en bloedvergieten.206 [206. ‘Memorie’, 179-181. De aandacht voor het seksuele gedrag van de katholieke geestelijkheid kwam veel voor (ook buiten de Nederlanden) in dergelijke geschriften van protestanten: Natalie Zemon Davis, ‘The rites of violence: religious riot in sixteenth-century France’, Past and present 59 (1973) 51-91, aldaar 58. In 1578 werden in Brugge enkele franciscanen van sodomie beschuldigd. Kort daarna verspreidden zich in Gent, Antwerpen, Mechelen en Brussel geruchten dat de franciscanen zich ook daar aan sodomie schuldig hadden gemaakt: Johan Decavele, ‘Brugse en Gentse mendicanten op de brandstapel in 1578’, in: Michel Baelde en Hugo Soly, Beleid en bestuur in de oude Nederlanden: liber amicorum prof. dr. M. Baelde (Gent 1993) 73-94, aldaar 75-77. Het is mogelijk dat de geruchten drie jaar later ook Deventer bereikt hadden.] Deze verderfelijke geestelijken hadden de kerkelijke gelden misbruikt; de gelden waren bedoeld voor hen die niet in hun eigen levensonderhoud konden voorzien, maar de geestelijken besteedden ze aan hun eigen lusten. Zes geestelijken verbrasten het geld waar veertig personen van zouden kunnen leven.207 [207. ‘Memorie’, 173, 180.]
     De opstellers van de memorie waren van mening dat de gelden ‘der gantzen kerckenn unnd gemeinte gades’, dus ook de protestanten toebehoorden. Zij wilden ze

_______________↓_______________


|pag. 59|

aanwenden zoals dat ooit door hun voorouders bedoeld was. Zij wilden het salaris en de huisvesting van predikanten, voorzangers, organisten, kerk- en schooldienaren kunnen betalen. Daarnaast wilden zij een bibliotheek oprichten, een Franse en verschillende Duitse scholenen een collegium voor meisjes in een klooster. Het weeshuis zou gerestaureerd en verbeterd worden. De armen zouden ook een deel van het geld krijgen en doktoren, apothekers en chirurgen zouden een toelage krijgen, waarmee zij zich verplichtten armen te helpen. Mocht er hierna nog geld beschikbaar zijn, dan zou de stad dat ‘tott oiren noodt [kunnen] implijerenn’.208 [208. ‘Memorie’, 197, 203-209.] Met dit laatste punt verdween de ‘pius usus’ enigszins uit het beeld. De auteurs beëindigden de memorie met een pleidooi om de administratie van de kerkelijke goederen uit handen van de geestelijken te nemen, omdat zij anders altijd verdacht zouden zijn.209 [209. Ibidem, 275.]
     De memorie bleef niet onopgemerkt bij het stadsbestuur, het kapittel en de burgervendels. Op 27 april 1581, de dag dat de memorie aangeboden werd, hield de magistraat de prebenden voor Berndt Herinck in, omdat hij zich bij de vijand bevond.
De ‘Religionsverwandten’ hadden dit in hun memorie aan de orde gesteld.210 [210. Res. S&R 27-4-1581, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 444.]
Herinck had ruim een jaar eerder al verzocht de stad te mogen verlaten. Hij was naar Oldenzaal vertrokken om daar een nieuw kapittel te vormen.211 [211. Revius, Licht op Deventer V, 16 (in voetnoot).] Een jaar later hadden de calvinisten het opnieuw speciaal op Herinck gemunt. Ditmaal werden zijn goederen geïnventariseerd en door de rentmeester van de ‘Religionsverwandten’ verkocht.212 [212. Res. S&R 13-7-1582, SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 46.]
     Het kapittel diende een antwoord op de memorie in bij het stadsbestuur, maar dit werd terzijde gelegd.213 [213. Hofman, ‘Deventer’, 385.] Op 10 mei 1581 ondernamen de hoplieden actie. Zij drongen gewapend de huizen van de deken, de leden van het kapittel en de voornaamste geestelijken van de stad binnen en lieten hen weten dat zij de volgende ochtend om zes uur voor het college van schepenen en raden moesten verschijnen.214 [214. J. de Hullu, ‘Bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis van Deventer 1578-1587’, Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 41 (1915) 1-51, aldaar 36.]
Om de rust in de stad te bewaren voldeden de geestelijken aan deze eis. De hoplieden eisten dat zij alle roerende kostbaarheden en een inventaris van de onroerende goederen van de katholieke kerk aan het stadsbestuur overdroegen, omdat openbare uitoefening van de katholieke godsdienst in de stad verboden was. De geestelijken pro-

_______________↓_______________


|pag. 60|

testeerden hevig tegen deze eis en weigerden de inventaris en kostbaarheden over te dragen, daaraan toevoegende dat het merendeel van de goederen al naar (het katholieke) Oldenzaal overgebracht was. De magistraat legde zich hierbij neer, maar de weigering veroorzaakte groot tumult onder de vendels. Om commotie in de stad te voorkomen voerde de magistraat de druk nu ook op. De geestelijken zagen in dat er geen andere mogelijkheid was dan toe te geven aan de eis van de hoplieden. Zij leverden de kostbaarheden in en beloofden op korte termijn een inventaris te overleggen, waarbij zij expliciet opmerkten dat zij zwichtten voor geweld en zo handelden opdat het stadsbestuur normaal kon blijven functioneren (en dat de macht niet volledig in handen van de burgervendels kwam). Ook vermeldden zij dat deze overdracht in geen geval betekende dat zij iets van hun privileges, rechten, gewoonten en goederen en de inkomsten daaruit afstonden.215 [215. Revius, Licht op Deventer V, 15-17.]
     Het kapittel legde de inventaris op 13 juni over en protesteerde daarbij opnieuw over de gang van zaken.216 [216. De Hullu, ‘Bijdrage’, 40.] Dit lokte wederom een uitvoerig en met bijbelcitaten gelardeerd antwoord van de hopliedenen calvinisten uit, waarin zij het een en ander recht wilden zetten. Het verwonderde de calvinisten dat zij door de geestelijken oproerig genoemd werden. De geestelijken hadden immers gezegd dat zij bereid waren hun goederen in te leveren om verdere commotie te voorkomen. Hiermee verraadden zij zichzelf toch als de veroorzakers van het tumult? Daarnaast meldden de hoplieden en de ‘Religionsverwandten’ dat zij niets wederrechtelijks van plan waren met de goederen. Deze waren immers bestemd ‘tot eerenn Godtts unnd underholdinge van Gottlichenn dienstenn’. De katholieken hadden dit met ‘dwalinge unnd gottloesheit’ nagelaten, maar de calvinisten zouden dit weer in ere herstellen. Ten slotte verwonderde het de calvinisten zeer dat de geestelijken steun durfden te vragen aan de stedelijke overheid, waaraan zij zich nooit hadden willen onderwerpen en waarover zij zelfs hadden willen heersen. De calvinisten eindigden het stuk met een vijftal eisen; de katholieke inventaris moest onderzocht worden, heimelijk verplaatste ornamenten moesten naar de stad teruggebracht worden, de katholieke administratie moest op orde gesteld worden, katholieke prebenden moesten aangewend worden voor protestantse predikanten, kosters en organisten en de katholieke thesaurier moest zich verantwoorden.217 [217. Antwoord hoplieden, 5-9-1581, in: Hofman, ‘Deventer’, 386-398.]

_______________↓_______________


|pag. 61|

     Opnieuw nam de magistraat zelf geen besluit, maar speelde het antwoord door aan het kapittel. Het kapittel weigerde aanvankelijk te reageren, maar werd daartoe uiteindelijk gedwongen. Het kapittel was bereid zich te verantwoorden over zijn financiële situatie als de magistraat daarom zou vragen, maar weigerde toestemming te geven voor een onderzoek van de inventaris, omdat het van mening was dat het al genoeg gedaan had om de vrede te bewaren. Ook liet het kapittel weten dat het niet mogelijk was buiten de stad verplaatste ornamenten terug te brengen.218 [218. Antwoord kapittel, door secretaris van stadsbestuur opgetekend, 19-9-1581, in: Hofman, ‘Deventer’, 399-401.]
     De geestelijken weerstonden dus de telkens opgevoerde druk van de burgervendels en de calvinisten. Aan het einde van het jaar hadden zij nog steeds niet voldaan aan de eisen van hun tegenstanders. Op 4 december 1581, de dag dat er een algemeen verbod op het katholicisme uitgevaardigd werd, besloot de magistraat op aanhoudend aandringen van de ‘Religionsverwandten’ en de hoplieden dat de inventaris en rekeningen van geestelijken geïnspecteerd zouden worden. De calvinisten wilden voor deze taak zelf twee of drie personen afvaardigen.219 [219. Res. S&R 4-12-1581, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 529.] Ook hierna was de bekostiging van het onderhoud van de predikanten lange tijd niet naar de zin van de calvinisten geregeld. Zo verzochten zij in augustus 1582 toestemming van de magistraat de opbrengst van kerkelijke goederen uit de Broederenkerk te gebruiken voor het onderhoud van hun predikanten.220 [220. Res. S&R 10-8-1582, SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 53-54.] Een jaar later toonde de magistraat voor het eerst daadkracht: toen de calvinisten de verkoop van het huis van kanunnik Arnoldus Dorre door andere kanunniken aankaartten, verklaarde hij de verkoop nietig. Op voorstel van de hoplieden en ‘Religionsverwandten’ verviel het huis aan de stad.221 [221. Res. S&R 29-7-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 227.]
     Ondertussen werd de financiële positie van de katholieke kerk in Deventer er niet beter op. Zo schreven de katholieke kerkmeesters Arend Huerninck en Henrich ter Bruggenn tussen 11 maart 1580 en 22 februari 1581 aan de magistraat dat de financiële situatie van hun kerk zeer slecht was. Dit kwam mede doordat de stadsbestuurders ‘tot fortificatie deser stadt van der kerckenn clenodien ahn golt und silver ungeverlichen ter somma vann twe duisent g. cur.’ en ook lood, ijzerwerk en steen hadden gevorderd.222 [222. Supplicatie van kerkmeesters (zonder datum), in: Hofman, ‘Deventer’, 382-384.] In september 1583 beklaagde het kapittel zich dat het stadsbestuur hem ‘mith die eine last voir mit dander nhae’ bezwaarde. Het kapittel was echter in de laatste jaren in de schulden geraakt en kon deze lasten niet langer opbren-

_______________↓_______________


|pag. 62|

gen. Het smeekte het stadsbestuur ‘nieth gedoegen [te] willen seluide doodt tlaeten hongeren’.223 [223. Rekest 3-9-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 6A, doos 39, omslag 17, nr. 11.]
     Uit het bovenstaande blijkt ook dat de opbrengsten uit kerkelijke goederen niet altijd aan vrome doeleinden werden besteed: op 28 juni 1580 bijvoorbeeld besloten schepenen en raden dat de meubels, goederen en misgewaden van de monniken van de Broederenkerk te gelde moesten worden gemaakt om aan de kerk voorgeschoten geld terug te kunnen betalen.224 [224. Res. S&R 28-6-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 339. Res. S&R 7-8-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 349.] Het zilverwerk uit de Lebuïnuskerk werd op 5 augustus 1581 verkocht ten bate van de versterking van de fortificatie van de stad 225 [225. Res. S&R 5-8-1581, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 477.] en op 5 mei 1582 werd bepaald dat de ‘gewezen gelden’ van het Bergklooster eveneens voor de fortificatie van de stad aangewend zouden worden.226 [226. Res. S&R 5-5-1582, SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 27.] Ook de 230 goudgulden die de veiling van katholieke voorwerpen uit de Bergkerk opbracht, waarbij de calvinistische hopman Peter Scholier overigens van de gelegenheid gebruik maakte om zijn collectie fluweel uit te breiden, werden voor de fortificatie gebruikt.227 [227. Koch, Bergkwartier, 55.]
     In januari 1585 moest kanunnik Henrick Verheiden, die de goederen van het kapittel beheerde, op verzoek van de ‘Religionsverwandten’ voor de raad verschijnen en al het geld afdragen.228 [228. Res. S&R 16-1-1585 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 469.] Hij gaf hier geen gehoor aan, want op 22 mei 1585 verzochten de calvinisten de magistraat Verheiden te dwingen de rekeningen vanaf het jaar 1582 over te leggen en de prebenden van enkele vertrokken of overleden geestelijken af te dragen.229 [229. Verzoek calvinisten, 12-5-1585 (o.s.), in: Hofman, ‘Deventer’, 401-403.]
     Het conflict over de kerkelijke gelden sleepte zich voort tot in 1586. In de maand maart diende het kapittel opnieuw een rekest in bij de magistraat over de administratie van kerkelijke goederen. Uit de reactie van de magistraat blijkt dat hij genoeg had van de voortdurende discussie over de bestemming van de kerkelijke gelden. Hij antwoordde dat het kapittel voldoende de mogelijkheid had gekregen om zijn standpunt duidelijk te maken en dat het voor 16 april, zonder verdere schriftelijke of mondelinge disputen, de gemaakte afspraken na moest komen. Anders zou het kapittel een dagelijks stijgende boete opgelegd krijgen.230 [230. Res. S&R 26-3-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 252.] Het kapittel gaf geen ge-

_______________↓_______________


|pag. 63|

hoor aan deze oproep. Op 19 april besloten de schepenen en raden namelijk dat zij, in aanwezigheid van de ‘Religionsverwandten’ de boetes bij het kapittel gingen vorderen. Zij waren er door de calvinisten op gewezen dat het kapittel zich nog steeds niet aan de afspraken hield.231 [231. Res. S&R 9-4-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 261.] Aan het einde van deze periode, in oktober 1586, hadden de calvinisten nog altijd niet het beheer over de kerkelijke gelden. Zij hebben echter onophoudelijk geprobeerd dit wel te krijgen. Het optreden van de magistraat had ervoor gezorgd dat het niet lukte. De magistraat koos niet telkens openlijk partij voor de katholieken, maar hij traineerde wel de calviniserende maatregelen. Deed het stedelijke bestuur dit om de eendracht in de stad te bewaren of was het op de hand van de katholieken?

ONDERWIJS EN ARMENZORG De zeggenschap over de Latijnse scholen was al in de late Middeleeuwen aan de kerk onttrokken.232 [232. Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 173.] De calvinisten konden dus geen directe invloed uitoefenen op het onderwijs en zij moesten hun ongenoegen via de magistraat kenbaar maken. Op 10 mei 1584 beklaagden de ‘kerkdienaren en Reformierte Religionsverwanten’ zich over de ‘groote onachtsaemheit up het stuck der Christelicke Religion’. Er werd nauwelijks aandacht besteed aan de ‘gesonde leere des Gottlichen woordes’. Daarnaast werd er op de Latijnse school dans en komedie onderwezen, zelfs op zondag, ‘tot spott unser Religion’ en ‘met grooten aenstoot van […] borgeren’. De calvinisten waren het meest geschokt door de uitvoering van een komedie (‘wie sommige mochten meyne[n]’) van Dirck Volckertsz. Coornhert 233 [233. Coornhert (1522-1590) was een erasmiaans humanist en esoterisch spiritualist. Hij was een voorstander van religieuze onpartijdigheid. Hij ageerde tegen de kerkelijke organisatie (van de calvinistische kerk) die zou leiden tot religieuze onverdraagzaamheid: Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 153. Spaans, Haarlem, 105. Het stuk waar het hier om gaat wordt in de reactie van Kistenius ‘De imputativa iustitia’ genoemd. De titel is waarschijnlijk in het Latijn vertaald, want Coornhert schreef zijn stukken in het Nederlands. Ik heb niet kunnen vinden over welke Nederlandse titel het gaat.], waarin de godsdienst ‘gelastert, geschendet und bespottet’ werd. Zij verzochten het stadsbestuur de school om te vormen, naar het voorbeeld van ‘Profetische en Apostolische scholen’ in andere steden.234 [234. Brief calvinisten aan magistraat 30-4-1584 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 317, f. 1-6.] Het stadsbestuur ondernam echter geen actie. Het vroeg slechts Arnoldus Kistenius, rector van de school, te reageren. In deze brief verantwoordde Kistenius het beleid van de school en liet hij blijken niet van plan te zijn hier iets aan te veranderen. Hij was zich er niet van bewust dat het stuk van

_______________↓_______________


|pag. 64|

Coornhert voor sommigen kwetsend was en hij benadrukte dat in 1580 in het bijzijn van de calvinisten besloten was dat de catechese een ‘lectio libera’ zou zijn. Het leek de rector geen goed idee om leerlingen te dwingen bij de catechese aanwezig te zijn. Hier zou volgens hem slechts onrust door ontstaan en ouders zouden kunnen besluiten hun kinderen helemaal thuis te laten, wat de ondergang zou betekenen voor de beroemde school.235 [235. Antwoord Kistenius (ongedateerd): SAD, MA, inv. nr. 317, f. 7-14. Het argument dat calvinisering van de school ertoe zou leiden dat ouders hun kinderen niet meer naar school zouden sturen werd ook in andere steden (Utrecht, Amersfoort) gebruikt: Spaans, Haarlem, 143.] De magistraat nam genoegen met Kistenius’ verantwoording en liet het hierbij.
     Aangezien de protestantse kerk slechts beperkte beschikking had over de kerkelijke goederen had zij evenmin zeggenschap over de armenzorg. In de ‘Almissers ordeninge der stadt Deventer’, waarschijnlijk in 1580 opgesteld, was bepaald dat de armenzorg ondergebracht werd bij zes door het stadsbestuur aangestelde provisoren van de huisarmen. De gelden die vroeger naar de gilden stroomden voor de armenzorg gingen nu naar de magistraat. Ook de calvinisten wilden een deel van de kerkelijke gelden bestemmen voor de armenzorg, maar zolang zij niet de beschikking hadden over de gelden konden zij weinig uitrichten. Pas vanaf 1591, toen de calvinisten definitief de politieke macht in handen kregen, werd ook de armenzorg gecalviniseerd.236 [236. ‘Almissers ordeninge der stadt Deventer’ (ongedateerd, waarschijnlijk 1580), v.D. (J.I. van Doorninck) ed. Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 3 (1876) 281-298. José-Marie van Vondelen en Anja Vermeulen, “De Almissers Ordeninge der stadt Deventer”: een onderzoek naar de achtergrond, inhoud en werking van de regeling op de armenzorg in Deventer, 1578-1587 (ongepubliceerde bijvakscriptie 1985) 13, 16-17, 32.J.C. Streng, De Deventer magistraat, de armenzorg en enkele andere aspekten van sociale zorg: 1566-1587 (ongepubliceerde scriptie 1983) 36.] In de jaren 1580-1586 had de calvinistische kerk eenvoudigweg niet de middelen om de stedelijke samenleving te calviniseren. Alles liep via de magistraat die geen medewerking verleende aan de pogingen van de kerk.

RELIGIEUZE POSITIE VAN HET STEDELIJKE BESTUUR Op maandag 6 februari 1581 vaardigde de magistraat een verordening uit dat niemand gemaskerd over straat mocht lopen.237 [237. Res. S&R 6-2-1581, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 401.] 6 februari was de dag voor de laatste dag van het carnaval.238 [238. Volgens de Juliaanse kalender viel Pasen dat jaar op 26 maart: http://www.smart.net/~mmontes/ec-cal.html] Het stadsbestuur probeerde op deze manier de katholieke festiviteiten minder uitbundig te laten verlopen, maar het verbood de viering niet in haar geheel. De zondagsrust werd in deze periode ook strenger nageleefd. Zo mochten waarden en biertappers op

_______________↓_______________


|pag. 65|

zon- en feestdagen voor de middag geen gasten meer bedienen.239 [239. Res. S&R 2-7-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 340.] Deze verordening werd op 26 februari 1581 aangescherpt: het werd verboden op zondag winkels te openen of een openbare veiling te houden.240 [240. Res. S&R 26-2-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 408.]
     Aan het einde van dat jaar verbood de magistraat uitoefening van het katholicisme in alle vormen. De maand daarop stelde hij de ordonnantie op het huwelijk op.
Dit was ook noodzakelijk, aangezien het huwelijk voor de gereformeerde kerk een wereldlijke aangelegenheid was.241 [241. Manon van der Heijden, Huwelijk in Holland: stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht, 1550-1700 (Amsterdam 1998) 36.] De Deventer magistraat stelde deze ordonnantie op, omdat de ‘hill[iche] woerth’ (de heilige waarde) die het huwelijk vertegenwoordigde vervaagd was. Dit kwam doordat in de voorafgaande periode ‘die boesheit so die overhant genomen hefft’. Als gevolg hiervan werd er dagelijks overspel gepleegd, waardoor veel processen gevoerd moesten worden, wat weer leidde tot tweedracht en onrust in de stad.242 [242. ‘De Deventer ordonnantie op het huwelijk van 1582’, W.G. Zeylstra ed. Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis 50 (1934) 35-59, aldaar 40.] Met deze ordonnantie wilde de magistraat hier een einde aan maken.
     Personen die van plan waren in het huwelijk te treden moesten dit kenbaar maken bij de kerkdienaren, die vervolgens tijdens drie zondagse kerkdiensten het voorgenomen huwelijk aankondigden. Zo werden de inwoners van de stad geïnformeerd en werd hun de mogelijkheid geboden in de periode van ondertrouw bezwaar aan te tekenen tegen het voorgenomen huwelijk. Als de verloofden echter ‘doer diversiteit van die religie hoer beswaerden sich by den kerckendieneren tho voegen’ konden zij zich bij de ‘burgemeesters in der tijd’ voegen. De verloofden en de burgemeesters dienden elkaar vervolgens ‘sonder respect van eenige religie’ te behandelen en het voorgenomen huwelijk zou op drie zondagen vanaf het raadhuis afgekondigd worden. Het huwelijk werd dan voltrokken door een afgevaardigde van de magistraat. Het huwelijk was zo een ‘hillighe, guyde und wettelicke ordeninghe’.243 [243. Ibidem, 43.]
Personen die al lange tijd bij elkaar waren, en eventueel kinderen gekregen hadden, maar dit door ‘die diversiteit van die religie’ niet in de kerk bekend hadden gemaakt, werden niet vervolgd. Na de afkondiging van de ordonnantie moesten zij zich binnen drie maanden bij de kerkdienaren of, waarschijnlijker, bij de magistraat melden.244 [244. Ibidem, 48.]

_______________↓_______________


|pag. 66|

     De magistraat gaf zijn burgers dus de mogelijkheid om heimelijke huwelijken rechtsgeldig te maken en te kiezen voor een burgerlijke inzegening. Alleen in het gewest Holland hadden de burgers ook de keuze tussen een kerkelijke en burgerlijke inzegening. Holland nam echter eveneens een uitzonderingspositie in, omdat daar in het geheim voltrokken huwelijken nietig en de kinderen uit deze huwelijken onwettig werden verklaard.245 [245. Van der Heijden, Huwelijk, 51. Benedict, Christ’s churches, 194.] De Deventer ordonnantie was dus een toonbeeld van gematigdheid. Verder valt er uit de ordonnantie te concluderen dat er nog een aanzienlijk aantal niet-calvinisten in de stad woonde dat in geen geval in een gereformeerde kerk wilde trouwen. Ongehuwd samenwonen was voor hun religieuze geweten minder erg dan trouwen in een kerk van een andere gezindte. Dit duidt erop dat men zich bewust was van confessionele verschillen.

RELIGIEUZE VERHOUDINGEN BEVOLKING Het spreekt vanzelf dat weinig burgers nog openlijk katholiek waren nadat het verbod uitgevaardigd was. Er waren nog wel katholieken, wat bijvoorbeeld blijkt uit de ordonnantie op het huwelijk. In de geraadpleegde bronnen uit deze periode staan ook nauwelijks meldingen van religieus geweld. De enige melding dateert van 10 mei 1583. Op die datum bedreigde Berent Husinckvelt, die dronken was en een bijl in zijn hand hield, Peter Queisen. Het is niet zeker of de bedreiging een religieuze reden had, maar Peter Queisen was, zoals eerder gezegd, wel een van de belangrijkste pleitbezorgers van het calvinisme.246 [246. Res. S&R 30-4-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 179.] Burgers wilden zich in deze periode waarschijnlijk niet openlijk als katholiek afficheren, omdat zij zich daarmee direct een verdenking van Spaansgezindheid op de hals haalden. Daarnaast was het ook voor calvinisten riskant om zich al te strijdbaar op te stellen, vanwege de nabijheid van Spaanse troepen. De bevolking voelde dat de kans aanwezig was dat zij in de nabije toekomst weer onder Spaans gezag zou komen en hield zich daarom op religieus gebied op de vlakte.247 [247. Duke, ‘Towards a reformed’, 214. Willem Frijhoff, ‘Catholic expectation for the future at the time of the Dutch Republic. Structure, and base lines to interpretation’, in: idem, Embodied belief: ten essays on religious culture in Dutch history (Hilversum 2002) 153-179, passim.]
     Verborgen voor de buitenwereld bleven velen toch katholiek. Voor de periode 1580-1586 zijn enkele inventarissen van huisraad bewaard gebleven, die opgesteld werden bij het overlijden van (een van de) ouders van minderjarige kinderen. In vier van de vijftien beschikbare inventarissen wordt melding gemaakt van katholieke

_______________↓_______________


|pag. 67|

parafernalia: in totaal vijf Paternosters, een wijwatervat, een zilveren Agnus Dei, een zilveren kruisbeeld en een kandelaar met een verguld kruis.248 [248. Rechterlijk archief, 722, inv. nr. 60: Inventarissen met katholieke ornamenten gedateerd op 25 mei 1583 (o.s.) en 17 maart 1584 (o.s.).Inv. nr. 61b: Inventarissen met katholieke ornamenten gedateerd op december 1581 (Hans Mummen) en 30 maart 1582 (Frans Ennichman).] Het bezit van katholieke ornamenten hoeft nog niet te betekenen dat deze personen daadwerkelijk actieve en overtuigde katholieken waren. De ornamenten hoeven immers niet uitsluitend van religieuze waarde geweest te zijn (het kan bijvoorbeeld ook al generaties lang familiebezit geweest zijn). Het duidt er echter wel op dat deze personen nog niet zo vervreemd waren van het katholicisme dat zij zonder twijfel de ornamenten van de hand gedaan hadden. De afwezigheid van katholieke voorwerpen in inventarissen na maart 1584 kan betekenen dat het verbod op het katholicisme strenger werd nageleefd.
     Er zijn onvoldoende bronnen beschikbaar om voor deze periode een schatting te maken hoeveel aanhangers de verschillende religies hadden. Het is wel zeker dat de bevolking religieus pluriform was. Behalve calvinisten, katholieken en lutheranen, die eerder in dit hoofdstuk ter sprake zijn gekomen, waren er ook nog dopers in de stad. Zij vielen op doordat zij weigerden wacht te lopen. In juli 1580 werden zij verplicht waakdiensten in de stad te verrichten, anders werden zij uitgewezen.249 [249. Res. S&R 26-7-1580, SAD, MA, inv. nr. 1B, f. 345.] Drie jaar later was er echter nog weinig veranderd; de dopers weigerden nog steeds hun diensten.250 [250. Res. S&R 4-8-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 232.] In september 1583, toen het belang van de wacht was toegenomen door de dreiging van een Spaanse inname van de stad, moesten de dopers één stuiver meer dan normaal betalen voor de huur van een andere wachter.251 [251. Res. S&R 24-9-1583 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1C, f. 264.]

3.3 Analyse

De periode 1580-1586 werd in Deventer gekenmerkt door twee hoofdzaken. In de eerste plaats voerden de hoplieden en het stadsbestuur een constante strijd op het gebied van religieuze hervormingen. Tegelijkertijd lijkt het erop dat een groot deel van de bevolking religieus indifferent was; de strijd werd niet door de ingezetenen onderling uitgevochten. Religieuze onverschilligheid kwam vaker voor kort na de Reformatie. Hsia schrijft bijvoorbeeld over de omgeving van Osnabrück, waar een

_______________↓_______________


|pag. 68|

generatie vijf religiewisselingen meemaakte. Op het laatst zagen de gelovigen geen onderscheid meer tussen de verschillende godsdiensten.252 [252. Ronnie Po-chia Hsia, Social discipline in the reformation: Central Europe, 1550-1750 (Londen 1989) 134.]
     Ik denk echter dat er in Deventer iets anders aan de hand was. Onverschilligheid is onwaarschijnlijk bij een eerste religiewisseling. De sociaaleconomische omstandigheden waren de bepalende factor. De Deventenaren moesten in deze periode proberen te overleven in een stad die jarenlang met een garnizoen belast was geweest en daarna aan het front terechtkwam. De handel werd door de afsluiting van de IJssel onmogelijk gemaakt en de voedselvoorziening kwam in het nauw door de verwoesting van de rond de stad gelegen akkers. Hun zorg om het hoofd boven water te houden lijkt belangrijker dan de religieuze hervormingen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de onderwerpen van de bewaard gebleven brieven aan het stadsbestuur. In deze periode handelde geen enkele door een burger geschreven brief over geloofszaken. Vele gingen over voedsel en geld.
     Daarnaast blijkt dit uit de afwezigheid van schermutselingen met religieuze oorzaken. In de periode 1578-1580 en ook in de eerste jaren van de in dit hoofdstuk beschreven periodevonden verschillende opstootjes plaats: de verjaging van veertien gezworenen is daar een voorbeeld van. Vanaf het moment dat de Spaanse troepen Deventer naderden, waardoor de sociaaleconomische omstandigheden in de stad verslechterden, zijn er geen meldingen meer van religieuze opstootjes. Natuurlijk kan dit ook te maken hebben met het feit dat vanaf eind 1581 uitoefening van het katholicisme verboden was en dat, vanaf het moment dat de Spanjaarden nabij waren, uitingen van onvrede met de religieuze hervormingen geassocieerd konden worden met sympathie voor de vijand en het verbod op het katholicisme strenger werd nageleefd.253 [253. Benedict betoogt dat het verbod strenger werd nageleefd bij dreiging van Spaanse legers: Benedict, Christ’s churches, 195.]
     Het bovenstaande is niet overeenkomstig de bevindingen van Marnef. Hij betoogt dat in Brabant en Vlaanderen de sociale spanningen en religieuze agressie juist toenamen op het moment dat Parma naderde.254 [254. Marnef, ‘Dynamics’, 68.] De religieuze spanningen speelden waarschijnlijk nog wel onder de oppervlakte. Het is niet toevallig dat juist Peter Queisen in deze periode werd uitgescholden en bedreigd. Beide keren ging het

_______________↓_______________


|pag. 69|

niet expliciet over godsdienstige kwesties, maar Queisen was wel de voornaamste pleitbezorger van het calvinisme.
     Wat het touwtrekken tussen de burgervendels en de magistraat betreft tekende zich gedurende de hele periode tekent hetzelfde patroon zich af: de hoplieden oefenden druk uit op het stadsbestuur om een bepaalde religieuze hervorming door te voeren en de magistraat stelde vervolgens alles in het werk om de hervorming te matigen en de doorvoering te traineren om de eendracht in de stad te waarborgen. Het verbod op het katholicisme in december 1581 was de enige echt radicale hervorming die in Deventer doorgevoerd werd. Op dit punt kon het stadsbestuur niet achterblijven bij de ontwikkelingen in de rest van de Staatse Nederlanden. Bij al het overige is er weinig terechtgekomen van de religieuze hervormingen. Om het katholieke deel van de bevolking niet te kwetsen legde de magistraat zich neer bij de weigering van het kapittel de inventaris te overleggen.255 [255. De Hullu, ‘Bijdrage’, 25. Inventarisatie werd door katholieken als zeer kwetsend ervaren: Duke, ‘Towards a reformed’, 204.] Dit blijkt ook uit de kwestie van de kerkelijke gelden. In 1586 regelde het kapittel nog altijd zijn eigen administratie.256 [256. De Hullu, ‘Bijdrage’, 41, 50.] Het stadsbestuur had, ondanks herhaaldelijk aandringen van de hoplieden, nog geen maatregelen genomen om de administratie in wereldlijke handen te brengen. Het is duidelijk dat de magistraat gedomineerd werd door katholieken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Brabantse steden, waar de samenstelling van de kerkenraad en het stedelijke bestuur elkaar gedeeltelijk overlapten.257 [257. Marnef, ‘Dynamics’, 67. Dit is in tegenspraak met Van Gelder, die betoogt dat de overwinning van de calvinisten in Overijssel in de periode 1580-1585 sneller plaatsvond dan elders in de Nederlanden, omdat de calvinisten snel de regeringsmacht in handen kregen en religieuze hervormingen verder per decreet afkondigden: Van Gelder, Revolutionnaire Reformatie, 132.]
     Het is echter niet waarschijnlijk dat de vendels en hopliedenal in 1580 overtuigde calvinisten waren. Waarschijnlijker is dat zij gedurende de periode 1580-1586, doordat zij verantwoordelijk waren voor de verdediging van een stad waar de vijand zo dicht bij in de buurt lag, fervent anti-Parma, anti-Spaans en anti-katholiek werden. Hierdoor kwamen zij vanzelf terecht aan de pro-calvinistische kant. Het is de vraag in hoeverre hun religieuze overtuiging hierbij meespeelde. Het is goed mogelijk dat het calvinisme bij de hoplieden in de kiem aanwezig was en dat het zich door de politieke omstandigheden verder ontwikkelde.258 [258. Geyl, ‘Protestantisering’, 211. In de jaren 1570 had zich in Holland een soortgelijke ontwikkeling voortgedaan; de schutterijen hadden niet bij voorbaat al een keuze gemaakt tussen de koning of Oranje. Zij werden geleid door een afkeer voor Alva: Knevel, Burgers, 86.] Het calvinistische deel van

_______________↓_______________


|pag. 70|

de bevolking wist echter wel dat het de hoplieden aan zijn kant had. Zij maakten daar gebruik van door hun wensen kenbaar te maken via de burgervendels.259 [259. Reitsma, States of Overijssel, 213.]

_______________↓_______________


|pag. 71|

4 Stanley: komst, verraad en reconciliatie (oktober 1586 tot juli 1587)

4.1 Politiek en militair

KOMST GARNIZOEN Toen in het calvinistische deel van de stad het gerucht de ronde deed dat het stadsbestuur een verbond wilde sluiten met Parma, kwam het tot een oproer op 12 en 13 september 1586, waarbij de calvinisten zich lijnrecht tegenover het bestuur stelden. Leicester hoorde van de gespannen situatie en stuurde direct vierhonderd soldaten naar de stad, onder leiding van Gebhard Truchsess, voormalig keurvorst en aartsbisschop van Keulen.260 [260. Truchsess was in 1583 uit zijn ambt gezet en geëxcommuniceerd nadat hij er openlijk voor uit was gekomen dat hij een relatie had met de protestantse Agnes von Mansfeld. Vervolgens verzamelde hij zijn troepen en streed vanaf 1587 met de steun van Oranje en Nederlandse troepen tegen de nieuwe aartsbisschop: http://de.wikipedia.org/wiki/Gebhard_I._von_Waldburg.] Deze soldaten werden door de burgervendels onder calvinistisch commando de stad binnengelaten. Daarmee brachten deze vendels Deventer in lijn met de politiek van de Staten-Generaal.261 [261. Reitsma, States of Overijssel, 242-244. In Holland speelden sommige burgervendels in 1572 een soortgelijke rol door de stadspoorten open te zetten voor de geuzen: Knevel, Burgers, 85.] Gebruik makend van de spanningen in de stad en het vertrouwen van de calvinisten kreeg Leicester de stad in het gareel.
     Op 24 september kwam Leicester zelf voor het eerst in Deventer. De magistraat maakte geen enkele melding van het oproer of de weerstand van de bestuurders tegen de komst van de soldaten, maar noteerde slechts dat Leicester plechtig intocht had gedaan.262 [262. Res. S&R 14-9, 16-9-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 365, 366. De eigenlijke reden van Leicesters komst was zijn verzoek aan het stadsbestuur twee stuks geschut te leveren voor de beschieting van het huis te Nijenbeeck, een kasteeltje tussen Zutphen en Deventer, gelegen aan de westkant van de IJssel.] Een maand later kwam hij nog enkele keren in de stad, maar nu was de reden dat de Engelse soldaten zich misdroegen. Er zoudagelijks veel narigheid plaatsvinden en er was grote angst voor de ruiters onder de burgers.263 [263. Res. S&R 12-10-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 379.] Op 25 oktober moest hij opnieuw bemiddelen. Deze keer was de reden dat er ruiters in de kerk zaten.264 [264. Res. S&R 15-10-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 379.] Het wordt niet duidelijk wat er precies aan de hand was, maar het zou kunnen dat de ruiters in de kerk getrokken waren, omdat zij geen huisvesting hadden. Begin oktober was Christiaan Huygens (senior), secretaris van Leicester, namelijk in Deventer geweest om te onderhandelen over betere huisvesting van de ruiters.265 [265. Res. S&R 28-9-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 374.] Leicesters bemiddelingspogingen sorteerden weinig effect. Zo bleven de ruiters materia-

_______________↓_______________


|pag. 72|

len van de huizen en schuren rond de stad afstropen om die binnen de stad te verkopen en zo in hun onderhoud te voorzien.266 [266. Dit blijkt uit het verbod dat het stadbestuur uitvaardigde: Res. S&R 17-10-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 380.]
     De situatie benauwde het stadsbestuur zeer. Op 28 oktober stuurde het enkele afgevaardigden naar Leicester om erop aan te dringen de soldaten niet tegen de wil van de magistraat en de gezworen gemeente in de stad te laten blijven.267 [267. Res. S&R 18-10-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 380.] Het tegenovergestelde gebeurde echter. Leicester trok zich niets aan van de voorwaarde in het verdrag tussen hem en de Staten van Overijssel dat er niet zonder toestemming van een stad een garnizoen gelegerd kon worden; hij legerde nog eens dertienhonderd Ierse soldaten onder leiding van de katholieke Engelse edelman William Stanley in Deventer om er te overwinteren. Revius typeerde deze soldaten als volgt:

‘Dat waren de barbaarste en wildste kerels die men ooit bij vriend of vijand in Nederland gezien had. Half naakt liepen zij rond, hun schaamdelen met een minuscuul lapje bedekt zodat, als zij zich bukten, vrijwel niets bedekt bleef. Bij het eten leken zij meer op beesten dan op mensen. Dikwijls aten zij hun voedsel rauw en hun vlees zonder brood. Iedere vorm van beschaving of goede manieren was hun vreemd. Je zou geloven dat zij niet in de christelijke wereld, maar in Amerika waren opgevoed. Conversatie met hen was onmogelijk. Hun levenswijze en hun gedrag was van dien aard, dat de Engelsen volkomen terecht van wilde Ieren spraken. De christelijke eredienst was hun onbekend, de mis kenden ze slechts van horen zeggen en zij vergaapten zich aan de ceremonies.268 [268. Revius, Licht op Deventer V, 26. Revius was een overtuigde calvinist. Dit verklaart zijn afkeer van de inhoudsloze aanbidding van katholieke ceremonies.]

De legering van deze soldaten in Deventer bleek later een slechte zet van Leicester.
In de eerste plaats raakte hij hierdoor het vertrouwen van de calvinisten kwijt. Zij hadden de eerste vierhonderd soldaten verwelkomd, maar het garnizoen (katholieke) Ieren kwam tegen hun zin. Daarnaast kon Leicester dit garnizoen niet in het gareel houden. De Ieren kregen in de periode dat ze in de stad verbleven nauwelijks soldij.
Hierdoor sloegen zij aan het muiten, wat weer tot angst en wantrouwen bij de bevolking leidde. Onder deze omstandigheden zou het voor Stanley mogelijk zijn om de stad te verraden en de poorten open te zetten voor de Spaansgezinde troepen, maar zover zijn we nog niet.269 [269. Reitsma, States of Overijssel, 245.]

PERIODE ONDER STANLEY Een dag na de komst van de Ieren pleegde Leicester een coup.270 [270. Op dit moment waren verder Truchses, twee hoge officieren uit Leicesters troepen (Pelham en Norris) en enkele leden van de Raad van State in de stad aanwezig.] Hij verving zestien katholieke leden van de magistraat door calvinisten en

_______________↓_______________


|pag. 73|

zorgde ervoor dat alle burgervendels calvinistische hoplieden kregen. Verder benoemde hij Stanley tot gouverneur van de stad.271 [271. Leicester verzocht het stadsbestuur Stanley niets in de weg te leggen: Leicester aan Deventer 18-11-1586 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 35, omslag 326, nr. 5.] Leicesters besluit om de magistraat te wijzigen kwam voort uit twee zaken. Ten eerste had de oude magistraat langdurig weerstand geboden tegen zijn politiek. Ten tweede had Leicester zich in de Nederlanden ontpopt als een behartiger van de calvinistische belangen. Het nieuwe stadbestuur leek er het beste van te willen maken. Zo probeerde hij Stanley gunstig te stemmen door hem goede wijn en ‘een halve last’ haver te schenken.272 [272. Res. S&R 29-10-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 385. Een last staat gelijk aan een scheepslading. Alleen het nieuwe lid Conraedt Augustinus pleegde stil verzet tegen de coup door te weigeren zitting te nemen in het college: Res. S&R 24-10-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 384. Augustinus kreeg zolang hij bleef weigeren boetes opgelegd.]
     De eerste maand van het verblijf van de troepen van Stanley verliep redelijk rustig, maar geleidelijk aan werd de aanwezigheid van de soldaten beter voelbaar.
Het begon ermee dat burgers niet langer verplicht waren wacht te lopen. Deze taak werd overgenomen door de soldaten.273 [273. Res. S&R 4-11-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 389.] De macht van de burgervendels was hiermee uitgespeeld. Daarnaast kwam de onverzettelijke aard van Stanley langzaam naar voren.274 [274. De Engelsen waren bekend met de moeilijke natuur van Stanley, zo blijkt uit een brief van Gilpin, secretaris van de Raad van State, aan Leicester: ‘man’s [Stanley’s] natyre being prone to discontentment’. Brief Gilpin aan Leicester, 16-12-1586, in: Robert Dudley e.a., Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van Leycester en andere documenten betreffende zijn gouvernement-generaal in de Nederlanden, 1585-1588 I. Hajo Brugmans ed. (Utrecht 1931) no. 164, 302.] Eind november pleegden enkele leden van de magistraat overleg met Stanley over de gang van zaken in de stad. Stanley bleek echter niet geneigd tot overleg. Hij hamerde tijdens de bijeenkomst alleen op de levering van bier aan de soldaten. Hierop klaagden de leden bij de rest van het stadsbestuur over het onvermogen van de stad om met Stanley samen te werken, maar hij trok zich van dit alles niets aan. Hij probeerde de touwtjes verder in handen te krijgen door de magistraat te melden dat hij op het punt stond de sleutels van de stad en de munitievoorraad te vorderen. Het stadsbestuur reageerde hierop door erop te wijzen dat Stanley aan het traktaat gebonden was dat de stad met Leicester gesloten had, waarin bepaald was dat de privileges, vrijheden en oude gewoontes van Deventer gehandhaafd werden. Het was dus niet van plan de sleutels noch de munitie af te staan.275 [275. Res. S&R 28-11-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 401-402.] Stanley negeerde de mededelingen van de magistraat; hij eiste een gesprek met Scharff, een van de voornaamste leden van het college. In dit gesprek gaf Stanley te kennen dat hij de sleutels van de Noordenbergpoort desnoods kwaadschiks wilde bemachtigen. Toen de magistraat

_______________↓_______________


|pag. 74|

Stanley liet weten dat hij de kwestie eerst aan de Raad van State wilde voorleggen, antwoordde Stanley dat hij geen waarde toekende aan de Staten-Generaal, de Raad van State en generaal Norris. Hij vond dat hij alleen verantwoording voor zijn handelen verschuldigd was aan koningin Elizabeth en Leicester. Dit bleek juist. Leicester had Stanley een document overhandigd waarin stond dat Stanley slechts verantwoording aan hem verschuldigd was. De magistraat begreep nu dat er niet met Stanley te onderhandelen viel en zag geen andere mogelijkheid dan Stanley de sleutels te overhandigen.276 [276. Res. S&R 29-11-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 402-403.]
     Het stadbestuur besloot zich toch over Stanley te beklagen. Bij de Staten van Holland werd onder andere melding gemaakt van ‘de gemeenschap die by den selve [Stanley] metten Papisten gehouden werde’.277 [277. Bor, Oorsprongk II, 878.] Ook bij de Raad van State werd geklaagd. Hij liet Stanley vervolgens weten dat hij in Deventer gelegerd was ‘pour la défence de la ville et commandement des gens de guerre’. Het was niet de bedoeling dat hij zich meer rechten toe-eigende dan wat er in het verdrag tussen de Nederlanden en de koningin van Engeland bepaald was. Verder was de Raad van State onaangenaam verrast dat hij te horen had gekregen dat de Deventer bevolking ‘un peu rudement traicté’ was.278 [278. Raad van State aan Stanley, 13-12-1586 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie I, no. 159, 290-291.] Een week later waarschuwde Wilkes, Engels lid van de Raad van State, Stanley per brief dat hij voorzichtig om moest gaan met de eer van zijn koningin en de reputatie van zijn vaderland. Stanley zou op onacceptabele wijze het garnizoen meermalen de wapens hebben laten opnemen om de inwoners af te schrikken en hij zou enkele burgers gevangengenomen hebben. Zijn soldaten zouden zich vaak schuldig gemaakt hebben aan afpersing, en een soldaat zou een vrouw en kind met een zwaard bedreigd hebben.279 [279. Wilkes aan Stanley, 19-12-1586 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie I, no. 169, 317-318.] Een dag eerder had Leicester al een brief van gelijke strekking gestuurd. Hij schreef Stanley dat het gebruik van geweld door zijn soldaten tegen de burgers ontoelaatbaar was als daar geen reden voor was.280 [280. Leicester aan Stanley, 18-12-1586 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 35, omslag 326, nr. 10.] Stanley was niet onder de indruk. Hij antwoordde dat hij deed wat nodig was en dat hij alles met zorg en toewijding deed; ‘I will doe as hetherto I have done’.281 [281. Stanley aan Wilkes, 24-12-1586 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie I, no. 170, 320.]
     Stanley en zijn soldaten gaven inderdaad invulling aan deze woorden. De Raad van State bleef steeds bezorgder brieven sturen, maar Stanley trok zich er weinig van aan. Hij stuurde korte briefjes als antwoord, maar veranderde niets aan zijn

_______________↓_______________


|pag. 75|

gedrag of aan dat van het garnizoen.282 [282. Gilpin aan Leicester, 23-1-1587 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie II, no. 209, 39.] Zo vaardigde de Raad van State het bevel uit dat geen enkele Ierse soldaat nog ’s nachts over straat mocht.283 [283. Raad van State aan Stanley, 23-1-1587 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie II, no. 206, 33.] Halverwege januari 1587 stuurde de Raad van State soldij voor de soldaten mee, in de hoop dat de relatie tussen het garnizoen de burgers niet nog verder zou verslechteren. De soldaten lieten de ingezetenen tot dat moment namelijk opdraaien voor de onkosten die zij maakten.284 [284. Raad van State aan Stanley, 14-1-1587 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie II, no. 197, 17-18.] Het baatte echter niet. Op 20 januari vroeg de magistraat aan Stanley of de soldaten, nu zij soldij gekregen hadden, in hun eigen kost konden gaan voorzien.
Stanley antwoordde dat dit niet mogelijk was. Het stadsbestuur moest binnen een halve dag bier, brood en kaas leveren, anders zouden de soldaten dit zelf bij de burgers vorderen. Stanley bevond zich blijkbaar in een sterke machtspositie, want de magistraat besloot direct te beginnen met de levering van de etenswaar.285 [285. Res. S&R 10-1-1587 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 425.] De soldaten zaten echter niet te wachten op brood en kaas; zij kregen liever geld. Ook aan dit verzoek werd door het stadsbestuur voldaan.286 [286. Res. S&R 10-1-1587 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 426-427.]
     Stanley leefde zelf ook op kosten van de Deventer gemeenschap. Hij vorderde wekelijks

‘for the provision of his table one whole oxe, three sheepe and one hogg, or in lieu of the hogg xx l. sterling and forceth them [de bevolking van Deventer] likewise to furnishe him weekly for his table one quarter of an oxe, one sheepe and half a hogg, and in case it be not brought unto them every weeke according to their owne apointements, they send the souldyors to take it perforce.’287 [287. Wilkes aan Walsingham (kanselier van de Engelse koningin), 29-1-1587 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie II, no. 212, 48. Een hogg is een varken/zwijn.]

Het behoeft geen verdere uitleg dat de aanwezigheid van het garnizoen zwaar op de schouders van de bevolking drukte.

VERRAAD VAN STANLEY Ondertussen was er nog een kwestie die de Raad van State zorgen baarde. Er bestonden eind december 1586 vermoedens dat Zouche, een Engelse luitenant van Stanley, in contact stond met Tassis.288 [288. Wilkes aan Leicester, 26-12-1586 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie I, no. 179, 339.] Zouche zou half december twee dagen in Zutphen zijn geweest en veel met Tassis hebben gesproken.289 [289. Brief 14-12-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 35, omslag 324, nr. 232.] Wilkes speelde open kaart met Stanley. Hij schreef hem wat de vermoedens precies inhielden:

_______________↓_______________


|pag. 76|

‘that the Irishe of your regiment – being for the moste parte papistes, as it is supposed – doe enter into very straight league with the papistes of Deventer, whereby there are growen some conceiptes, that there is intelligence with the enemy to betraye the town of Deventer.’

Wilkes schreef verder erop te vertrouwen dat deze vermoedens onjuist waren, maar hij vroeg Stanley toch Zouche in de gaten te houden.290 [290. Wilkes aan Stanley, 27-12-1586 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie I, no. 181, 341-342.]
     Er was geen enkele reden voor Stanley om Zouche in de gaten te houden; hij zat namelijk zelf ook in het complot. Samen met zijn Engelse collega Rowland York, die het bevel voerde over de schans bij Zutphen, onderhield hij goede contacten met Tassis. Stanley en York stuurden Tassis hazen en wildbraad en kregen daar wijn voor terug. Met de etenswaar werden geheime boodschappen verstuurd.291 [291. Revius, Licht op Deventer V, 31.] Stanley had aan Tassis te kennen gegeven dat hij Deventer, zonder dat hij daarvoor een wederdienst verwachtte, terug wilde brengen onder de koning van Spanje.292 [292. Francisco Verdugo, Comentario del coronel Francisco Verdugo de la guerra de Frisa en XIIII Años que fue governador y capitan general de aquel estado y exercito por el rey D. Phelippe II, nuestro senor. Henri Lonchay ed. (Brussel 1899) 89.]
     Op 29 januari verliet Stanley de stad. Die nacht brachten enkele burgers wakend door met wapens binnen handbereik. Er gebeurde echter niets. Stanley riep de volgende dag de magistraat bijeen en beklaagde zich over de argwaan tegenover hem. De magistraat verontschuldigde zich en de wederzijdse sympathie werd op een gezamenlijk diner gevierd. De volgende nacht gebeurde echter wel wat iedereen vreesde. Stanley vertrok uit de stad, zeggende dat hij versterking ging halen omdat de burgerij zich tegen hem gekeerd had, en plaatste zijn trouwste soldaten bij de stadspoorten. ’s Morgens om vijf uur leidde hij een Spaanse militie van zeshonderd soldaten en driehonderd ruiters onder leiding van Tassis de stad binnen.293 [293. Van Meteren, Historien, 247v.] De leden van het stadsbestuur, nog vol van het diner, wilden het aanvankelijk niet geloven, totdat zij de mannen verzameld op de Brink zagen. Daar deed Stanley een eed op de koning en zei hij met deze daad gehoor te geven aan een opdracht van God.294 [294. Revius, Licht op Deventer V, 33-34. Wilkes aan Leicester, 3-2-1587 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie II, no. 218, 60-61.] Tegelijkertijd viel ook de schans bij Zutphen in Spaanse handen. Volgens Verdugo pleegden Stanley en York verraad als steunbetuiging aan de koning en het katholicisme.295 [295. Verdugo, Comentario, 89.] Stanley schreef zelf ook dat hij door zijn daad de stad teruggegeven had aan haar rechtmatige

_______________↓_______________


|pag. 77|

heerser, de koning van Spanje.296 [296. William Stanley, A briefe discoverie of Doctor Allens seditious drifts, contrived in a pamphlet written by him, concerning the yeelding up of the towne of Deventer, (in Overrissel) unto the king of Spain (Londen 1588) 6.] Misschien was de aanstelling van Stanley en York vragen om moeilijkheden geweest. Zij waren immers beiden katholiek en hadden nog onder Alva gediend.297 [297. Jacqueline Doorn, Landvoogd Leicester, Robert Dudley 1533-1588 (Zaltbommel 1992) 136. G.F. de Jong, The Earl of Leicester’s administration of the Netherlands 1585-86 (Ann Arbor 1956) 247.]
     De Raad van State en de Deventer magistraat hadden al in december 1586 vermoedens over de plannen van Stanley. Waarom grepen zij niet in? De Raad en het stadsbestuur stonden machteloos tegenover Stanley. Leicester had Stanley op 24 november een document gegeven waarin bepaald stond dat Leicester zelf de bevoegdheid had over wijzigingen in het garnizoen en keuze en ontslag van hoplieden en militaire prefecten.298 [298. Revius, Licht op Deventer V, 32.] Daarnaast had Leicester besloten dat Stanley (en York) slechts verantwoording aan hem verschuldigd was en niet aan de Raad van State, omdat zij dreigden anders ontslag te nemen.299 [299. F.G. Oosterhoff, Leicester and the Netherlands 1586-1587 (Utrecht 1988) 136.] De Raad heeft Leicester over de voorbereidingen van het verraad gewaarschuwd, maar hij was in Engeland en geloofde niet wat hem verteld werd.300 [300. Wilkes in aantekeningen over zijn verblijf in de Nederlanden, in: Brugmans, Correspondentie II, 437.] Noch de Raad van State noch de magistraat konden dus iets uitrichten.
     Dan nog hadden zij de afspraken van Leicester kunnen negeren. De Raad van State heeft overwogen Stanley uit zijn functie te ontzetten, maar besloot geen actie te ondernemen uit vrees dat dit ertoe zou leiden dat geen enkele Nederlandse stad ooit nog een garnizoen zou willen opnemen.301 [301. Wilkes aan Walsingham, 29-1-1587 (n.s.), in: Brugmans, Correspondentie II, no. 212, 48.] Voor de magistraat was de situatie anders; zij konden weinig uitrichten tegen een commandant die dertienhonderd gewapende ‘wilde’ Ieren aan zijn zijde wist. Ook was de magistraat zich ervan bewust dat hij in zekere zin door Stanley in het zadel was geholpen. Dit maakte het er niet makkelijker op tegen hem op te treden.
     Na het verraad van Deventer en de schans bij Zutphen gingen de Staten-Generaal verhaal halen bij de Raad van State. Zij wilden weten hoe hij de situatie zo had kunnen verwaarlozen. Het verraad maakte in de rest van de Nederlanden duidelijk dat Leicester geen succesvolle politiek bedreef en er heerste sindsdien een sterke anti-Engelse stemming. Leicester had zijn langste tijd als landvoogd gehad. Toen

_______________↓_______________


|pag. 78|

halverwege 1587 bekend werd dat de koningin hem opdracht had gegeven de Nederlanders vrede met Parma te laten sluiten, werd zijn positie onhoudbaar. Eind 1587 keerde hij terug naar Engeland.302 [302. Oosterhoff, Leicester, 139. Wilkes in aantekeningen over verblijf in de Nederlanden, in: Brugmans, Correspondentie II, 446. Van der Lem, De Opstand.]
     De overgang naar de Spaansgezinde kant verliep heel rustig. De soldaten plunderden niet; alleen het huis van een predikant moest het ontgelden.303 [303. Van Meteren, Historien, 247v.] Veel calvinistische magistraatsleden en burgers verlieten de stad uit angst voor de toekomst.304 [304. Bor, Oorsprongk II, 879.]
Enkelen van hen, die buiten de stad in armoede leefden, probeerden later via koningin Elizabeth (een deel van) het aanzienlijke vermogen van Stanley te vorderen. Zij stuurden daartoe een voormalig lid van de magistraat, een hopman en een predikant naar Engeland. Dezen werden echter niet ontvangen door het Engelse parlement, en de koningin heeft hun brief nooit gelezen.305 [305. Revius, Licht op Deventer V, 48.]

CONSOLIDATIE SPAANSGEZIND BESTUUR De dag na het verraad ontsloeg Tassis het stadsbestuur en herbenoemde hij de leden van voor de magistraatsverandering van Leicester.306 [306. Zie bijlage 2. De samenstelling van het stadsbestuur werd bijna identiek aan die van voor de magistraatsverandering van oktober 1586.] Het eerste besluit van de nieuwe magistraat was dat een week later ook de oude leden van de gezworen gemeente opnieuw in hun ambt benoemd zoudenworden.307 [307. Res. S&R 20-1-1587 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 433. Revius, Licht op Deventer V, 43.] De leden van de gezworen gemeente die in 1581 de stad verlaten hadden werd ook verzocht terug te keren en hun plaatsen weer in te nemen.308 [308. Res. S&R 10-2-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 444.] Stadhouder Verdugo feliciteerde de bevolking dat zij weer aan de koningsgezinde kant stond, al had hij liever gezien dat het overlopen vrijwillig was gegaan.309 [309. Verdugo aan Deventer 22-2-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 35, omslag 327, nr. 8.] Stanley liet het zijn soldaten vrij om te blijven of te vertrekken. De meeste Ieren bleven nog korte tijd in de stad. Zij kregen een paar maanden soldij uitbetaald. Deventer werd echter niet aan Stanley toevertrouwd. Hij kreeg van het Spaanse bestuur opdracht met zijn soldaten de stad te verlaten. Eind juni kwamen er voor hen in de plaats drie vendels Waalse soldaten.310 [310. Revius, Licht op Deventer V, 36, 47. Bor, Oorsprongk II, 879. Eind februari waren de Ieren nog wel aanwezig in de stad, zo blijkt uit een rekest van een burger die terugkeerde naar de stad en zijn huis bewoond zag door Ierse soldaten. Zij hadden zijn huis ‘tellement ruinée que n’est habitable’, Rekest (niet ondertekend) 28-2-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6B, doos 40, omslag 3, nr. 1.]

_______________↓_______________


|pag. 79|

     De samenstelling van de magistraat zou niet lang dezelfde blijven. Op 23 juni, de dag voor Sint Jan, werd de samenstelling van de magistraat opnieuw gewijzigd. De reden van de wijziging is onbekend, maar Revius dacht dat de ontslagen leden niet hadden deelgenomen aan de processie op Sacramentsdag, de tweede donderdag na Pinksteren.311 [311. Revius, Licht op Deventer V, 44.] Op Sint Jan zelf werd het pardon van Filips II in de nieuwe magistraat voorgelezen. De koning nam de burgers van Deventer in genade aan, mits zij een eed aflegden en katholiek werden.312 [312. Bor, Oorsprongk II 879.] Verder stond vermeld dat de bevolking van Deventer de ‘misdaden en misbruijcken’ ‘quytgescholden […] ende vergheven’ werden en dat Filips hun ‘onse gratie, zoeticheyt, ende gewoenlicke bermherticheyt’ gaf. De bevolking had dan wel overtredingen en excessen tegenover de koning begaan, maar Filips nam daarbij in aanmerking dat Deventer niet zelf had gekozen voor zijn overgang naar de Staatse zijde, maar daartoe door geweld gedwongen was.
Daarom was de koning vergevingsgezind, maar hij behield zich wel het recht voor om pachten en lenen niet terug te geven aan de ingezetenen. Ook zou hij pas op een later tijdstip besluiten over de privileges en vrijheden van Deventer. Deze werden dus niet zomaar gecontinueerd.313 [313. Charter 1587 (geen exacte datum) SAD, MA, inv. nr. 68. Overigens was het pardon al in februari opgesteld. Ook in Revius, Licht op Deventer V, 45-46.]

SOCIAALECONOMISCHE SITUATIE Uit de bronnen blijkt niet dat er armoede heerste en gebrek aan voedsel was. De enige vermelding die erop wijst dat de stad verarmd was, is dat de magistraat bij de kerkmeesters informeerde of zij nog over middelen beschikten om de predikanten te betalen.314 [314. Res. S&R 18-12-1586 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 414.] De bevolking beklaagde zich wel over de gedragingen van de soldaten en het bestuur op zijn beurt klaagde bij de Staten van Holland en de Raad van State over de zware lasten die het garnizoen op de stad legde, maar nergens blijkt dat er echt een tekort aan voedsel was. Waarschijnlijk overschaduwde de bruutheid van de soldaten de honger en armoede of was zij er in ieder geval de oorzaak van dat de bevolking zich er niet over liet horen, maar het blijft opvallend dat na het verraad de vermeldingen plots terugkomen.
     Deventer was door zijn overgang naar de koningsgezinde partij afgesloten geraakt van het belangrijkste deel van de Nederlanden. Cijfers over de handel geven inzicht in de ernst van de situatie. Deventer ontving in 1587 slechts veertien goud-

_______________↓_______________


|pag. 80|

gulden uit de Caten- en Bisschopstol.315 [315. Voor 1578 ontving de stad jaarlijks gemiddeld achttienhonderd goudgulden. Dit bedrag was in de periode 1579-1586 al gestaag teruggelopen, maar de cijfers van 1578 vormen een dieptepunt: Holthuis, Frontierstad, 198 (bijlage 1). Zie ter vergelijking pagina 25.] Als gevolg hiervan werd de personele bezetting in de waag eind juni gehalveerd.316 [316. Res. S&R 30-6-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 518.] De stad kreeg niet langer financiële hulp van andere gewesten of de Raad van State en de handelsverbindingen waren verbroken.
Honger en armoede waren het gevolg. Zo werd Sint Petri in 1587 niet gevierd vanwege de grote kosten.317 [317. Res. S&R 28-1-1587 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 436.] Enkele maanden later leende de vooraanstaande burger en lid van de magistraat Macharius Pinninck vijfhonderd goudgulden aan de stad opdat soldaten niet hun etenswaar bij de burgers zouden roven.318 [318. Res. S&R 10-4-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 472.] Blijkbaar beschikte de stad zelf niet meer over een dergelijk bedrag. Eind juni was dit geld echter ook op.
Vanaf nu moesten de burgers zelf opdraaien voor het onderhoud van de soldaten.319 [319. Res. S&R 30-6, 1-7-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 519-520.]
Er was ook voedselschaarste; de korenvoorraden in de huizen werden geïnventariseerd en de poortwachters moesten opletten dat er geen etenswaar uit de stad gebracht werd.320 [320. Res. S&R 31-3-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 467.] Door de schaarste stegen de voedselprijzen. De rector van de Latijnse school kreeg opslag vanwege deze prijsstijging.321 [321. Res. S&R 4-4-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 469.] De oorlog had desastreuze gevolgen voor de sociaaleconomische situatie. Deventer had dan ook al zijn aantrekkingskracht op nieuwkomers verloren. Zo werden er in 1587 slechts vier nieuwe burgerschappen verleend.322 [322. Holthuis, Frontierstad, 198 (bijlage 1).]

4.2 Religieus

TOT HET VERRAAD In de maanden tot het verraad van Stanley was van calvinisering geen sprake. Dit is opmerkelijk, aangezien er vanaf eind oktober 1586 voor het eerst geen katholieken zitting hadden in de magistraat. Daarnaast stonden alle burgervendels nu onder calvinistische leiding. De macht lag in deze periode echter niet bij de magistraat en de burgerwacht, maar bij gouverneur Stanley en zijn Ierse soldaten. De burgerwacht werd al begin november buitenspel gezet en de magistraat bleek niet lang daarna machteloos tegenover Stanley. De calvinistische politiek van Leicester

_______________↓_______________


|pag. 81|

mislukte in Deventer volledig.323 [323. Oosterhoff geeft dan ook een verkeerde voorstelling van de verhoudingen door Deventer ‘Geneva of the north’ te noemen: Oosterhoff, Leicester, 55.] Er was zelfs een lichte heropleving van het katholicisme. De werkelijke macht in de stad lag bij katholieken en zij gaven de katholieke inwoners de gelegenheid naar Zutphen te gaan om daar de mis bij te wonen.324 [324. Revius, Licht op Deventer V, 32.] De enige beslissing van het stadbestuur die bijdroeg aan de calvinisering van de stad was de benoeming op 1 januari 1587 van een rentmeester, in dienst van het bestuur, die de kerkelijke gelden beheerde. Hiermee was deze kwestie, waar al jaren over gediscussieerd werd, eindelijk opgelost.325 [325. De Hullu, ‘Bijdrage’, 42.] De rentmeester heeft zijn taak niet lang kunnen uitvoeren; binnen een maand werd de stad katholiek.

VANAF HET VERRAAD Veel calvinistische bestuurders en burgers verlieten na de overgang de stad, maar dit vertrek verliep tamelijk onopgemerkt. Er bestaat echter een lijst van personen die later in 1587 de eed op Filips II aflegden. Burgers waren verplicht deze eed af te leggen, dus het is aannemelijk dat de personen die niet op de lijst voorkomen de stad verlaten hadden. Geen van de hoplieden die op 20 oktober 1586 in functie waren, legden de eed af. Dit betekent dat niet alleen de vier hoplieden die later zitting hadden in de calvinistische magistraat, maar ook de vier die door Leicester uit hun functie waren gezet de stad moeten hebben verlaten.326 [326. Transcriptie en fotokopie van lijst van burgers die eed op de koning aflegden (1587), SAD, blauwe map 130.] Het is onbekend of zij om religieuze of economische redenen vertrokken waren, maar het is opmerkelijk dat zij niet meer in de stad waren terwijl de magistraat die hen verkozen had grotendeels terug in functie was. Waarschijnlijk werden de hoplieden toch teveel geïdentificeerd met calvinisering. Van een aantal personen verliep het vertrek niet onopgemerkt. De gereformeerde predikanten (vader en zoon Van Wezeke, Carolus Gallus en Joannes Gerobulus, die zijn ambt pas in 1586 opgenomen had)327 [327. Revius, Licht op Deventer V, 38-39.] werden de stad uitgestuurd, maar moesten hun bezittingen achterlaten.328 [328. Bor, Oorsprongk II, 879. Ook de invloedrijke Deventenaar Dorre, die als Overijsselse gedeputeerde zitting had in de Raad van State, keerde na het verraad niet terug naar zijn stad. Hij vroeg toestemming om zich in Kampen te vestigen en zou daar tot zijn dood blijven: Johan Dorre, ‘Het dagboek van Dr. Johan Dorre, burgemeester van Deventer’, J. de Hullu ed., Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 11 (1894) 337-346, aldaar 344.] Halverwege de maand maart kwam er een verzoek binnen bij de magistraat van Michael Hertensius, docent van de derde klas van de Latijnse School. Hertensius vroeg ontslag en een

_______________↓_______________


|pag. 82|

paspoort voor hem en vijf van zijn leerlingen om de stad te verlaten, vanwege de verandering van de religie.329 [329. Res. S&R 17-3-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 459.]
     De magistraat van na het verraad verschilde nauwelijks van die van voor Leicesters coup, maar het godsdienstige beleid verschilde wel wezenlijk. Het bestuur, dat zijn katholieke voorkeuren lange tijd niet volledig had kunnen uitdragen, voelde zich nu gesteund door de katholieke regering en ging daadkrachtig te werk. In een van de eerste resoluties van de nieuwe magistraat werd de burgers van de stad bevolen alle bij hen aanwezige kerkornamenten, beelden, banken en andere katholieke voorwerpen te voorschijn te halen.330 [330. Res. S&R 25-1-1587 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 435.]
     Het zou kunnen dat de magistraat bij deze beslissingen niet uit religieuze overtuiging handelde, maar dat hij Tassis gunstig wilde stemmen of dat hij onder politieke druk stond.331 [331. Het stadsbestuur wilde Tassis namelijk ook op materiële wijze gunstig stemmen; hij bood hem vierduizend car.g. (ondanks de armoede van de stad) uit dankbaarheid dat er bij de overgang van de stad geen roof, plundering en bloedvergieten plaatsgevonden had. Res. S&R 30-1-1587 (o.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 437. Toen bleek dat de stad dit bedrag niet kon opbrengen, werd het deels bij burgers gecollecteerd: Res. S&R 20-2-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 453.] De verdere ontwikkelingen in de Deventer Contrareformatie werden ook telkens van overheidswege verordend. In het pardon van Filips II aan de ingezetenen van Deventer stond vermeld dat zij op eigen kosten de kerken moesten herbouwen, herstellen en van een passende inrichting voorzien.332 [332. Revius, Licht op Deventer V, 46.] Parma voegde hier in een brief aan toe dat de herstelwerkzaamheden de hoogste prioriteit van de stad moesten krijgen. Het was volgens hem volkomen gerechtvaardigd dat de burgers de kosten moesten dragen, ‘want alsoe dese beeldstorminge ende kerckschendinge geschiedt so by toedoen van sommige vande selve borgers ende inwoonders, ist oick billich und Redelijck dat de Reparatie volle ten laste van hun allen [komt]’.333 [333. Parma aan Deventer 5-5-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 35, omslag 328, nr. 16.] Het stadbestuur droeg inderdaad niet bij aan de reparatiewerkzaamheden 334 [334. Res. S&R 27-6-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 1D, f. 517.] ende kosten van het herstel liepen waarschijnlijk hoog op. De kerken waren namelijk ‘mehrendeels ledig und verwoest’. De kerkmeester van de Broederenkerk beschreef de staat van zijn kerk als volgt: ‘die glasruiteren gantz apen und thobracken, oick die Kercke gantz dackloes, alsoe datt die storttregens niett alleine dorch die gelase up die altähre, sundern oick dorch hett dack und gathe up het gewolffte [valt]’.335 [335. Rekest van kerkmeesters 1587 18. SAD, MA, inv. nr. 6B, doos 40, omslag 4, nr. 18.] Het spreekt voor zich dat de kerken leeg waren; de calvinisten hadden immers de ornamenten wegge-

_______________↓_______________


|pag. 83|

haald. Opmerkelijker is dat het kerkgebouw in een dergelijk slechte staat verkeerde.
Dit duidt erop dat de kerk in de voorgaande jaren weinig gebruikt was. Nu was de bevolking van Deventer sterk teruggelopen, maar aangezien de katholieken de Broederenkerk blijkbaar weer in gebruik wilden nemen, lijkt het erop dat er te weinig calvinistische kerkgangers waren geweest om alle kerken te vullen.
     De laatste etappe van de (voorlopige) Contrareformatie werd ingezet op 4 april 1587, toen de heren van het kapittel van de Lebuïnuskerk berichtten dat zij van plan waren terug te keren naar de stad om daar een ‘lanckdurende und godzalige regierunge’ in te stellen. De Deventer kerken waren nu immers verlost van ‘uprorige geesten’. Zij vertrouwden erop dat zij opnieuw in hun oude residenties konden trekken en zij verzochten het stadsbestuur de kerken op korte termijn opnieuw te laten wijden door een bisschop.336 [336. Kapittel vanuit Oldenzaal aan Deventer, 4-4-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 35, omslag 327, nr. 13.] De keuze viel op Godfried van Mierlo (tot 1578 bisschop van Haarlem was en vanaf 1582 wijbisschop van Münster). Parma verzocht de stad hem van een konvooi te voorzien en vooral niet te vergeten de bisschop wat geld toe te stoppen voor de gemaakte onkosten.337 [337. Parma aan Deventer 5-5-1587 (n.s.), SAD, MA, inv. nr. 6, doos 35, omslag 328, nr. 17.] De bisschop kwam op 7 juli in de stad en wijdde de Sint Lebuïnuskerk en het kerkhof.338 [338. Rogier, Katholicisme I, 326. Revius, Licht op Deventer V, 47.] Niet lang daarna, nog tijdens zijn verblijf in Deventer, stierf Van Mierlo, maar de reconciliatie was een feit. Daarmee zijn we terug bij het begin; Deventer was weer een bisschopsstad met een katholiek garnizoen. De tweede bisschop van Deventer, Gijsbertus Coeverincx, werd in 1589 benoemd, maar voordat hij de kans kreeg om zijn zetel in te nemen had Maurits Deventer alweer aan de calvinistische kant gebracht.339 [339. Rogier, Katholicisme I, 327.]

4.3 Analyse

Leicesters optreden in de Nederlanden wordt algemeen als een mislukking gezien.
Zijn optreden in Deventer was dat zeker. Hij misbruikte het vertrouwen dat de calvinisten in hem gesteld hadden en was daarnaast niet in staat om de 1300 Ieren in het gareel te houden. Het resultaat was dat Deventer en de schans bij Zutphen in Spaanse handen vielen. Door toedoen van Leicester, die juist een calvinistische koers voer, werd Deventer weer katholiek. Door het verlies van Deventer en de schans bij Zut-

_______________↓_______________


|pag. 84|

phen werd een bres geslagen in de verdedigingslinie van de westelijke gewesten.
Enkele jaren laten zou de situatie echter weer ten goede keren voor de Staten-Generaal; als gevolg van het militaire optreden van Maurits kwamen Deventer en Zutphen in 1591 definitief aan Staatse zijde.
     De maanden oktober 1586 – januari 1587 waren zeer ongelukkig voor de inwoners van Deventer. In de eerste plaats werden zij volledig buitenspel gezet door Stanley. De magistraat, die pas in oktober door Leicester benoemd was, heeft geen enkel besluit van betekenis kunnen nemen en was niet opgewassen tegen de machtspolitiek van Stanley. Daarnaast werd de burgerwacht opgeheven. Haar taken werden overgenomen door de soldaten. In de tweede plaats moest de bevolking deze winter de last van het grote garnizoen dragen. De soldaten waren bij de burgers ondergebracht en aangezien er nauwelijks soldijbetalingen plaatsvonden, werden zij ook door de burgers onderhouden. Het garnizoen schrikte er niet voor terug geweld te gebruiken tegen de bevolking. Al voor de komst van Stanley heerste er armoede in de stad.
Tijdens het regime van Stanley verergerde de situatie en ook daarna werd het niet beter. Deventer verloor zijn handelscontacten met de Staatse Nederlanden en velen verlieten de stad. De mensen die wel bleven moesten ook nog eens het herstel van de kerken bekostigen. Er zijn geen exacte cijfers bekend hoeveel mensen dat waren, maar volgens schattingen van Koch woonden er in 1579 tussen de 10.500 en 11.000 mensen in Deventer.340 [340. Koch, ‘The reformation’, 41.] In de jaren 1590 was daar nog tweederde van over.341 [341. Reitsma, States of Overijssel, 16.]
     Intussen had de bevolking haar tweede religiewisseling in korte tijd doorgemaakt. Wat deed dit met hun godsdienstige beleving? De meest fanatieke katholieken gingen al in de periode voor het verraad naar Zutphen om daar de mis bij te wonen. Zij moeten de katholieke restauratie met open armen ontvangen hebben, maar veranderde hun enthousiasme op het moment dat zij inzagen dat het herstel van de kerken een kostbare aangelegenheid ging worden? Het is niet te zeggen. Voor de meest fanatieke calvinisten schiep de tweede religiewisseling een ongelukkige maar duidelijke situatie: zij moesten de stad verlaten. Hun leven zou onmogelijk gemaakt zijn als zij in Deventer waren gebleven. Voor de burgers met minder uitgesproken godsdienstige voorkeuren betekenden de religieuze ontwikkelingen dat zij zich opnieuw moesten aanpassen aan een andere publieke kerk en dat zij moesten meebetalen aan de herstelwerkzaamheden, maar bovenal: 1587 luidde voor hen een nieuwe

_______________↓_______________


|pag. 85|

periode van onzekerheid, armoede, isolement en (religieuze) strijd in. Als de strijd in het voordeel van de Staten-Generaal was beslist zou de bevolking in 1587 hebben kunnen beginnen met de opbouw van een nieuwe (calvinistische) periode in de geschiedenis van de stad. Nu moesten zij daar nog vier onzekere jaren op wachten.
     Tot slot nog enkele woorden over het stedelijke bestuur. Het optreden van de magistraat tijdens de katholieke restauratie werpt enig licht op de positie van de magistraat van voor oktober 1586. De samenstelling van de magistraat die in februari 1587 benoemd werd was namelijk grotendeels identiek aan die van voor oktober 1586. De daadkracht waarmee deze magistraat in 1587 te werk ging bij de voorbereidingen van de reconciliatie doet vermoeden dat hij in 1586 inderdaad positief stond tegenover een akkoord met Parma. Ik denk dat Rogiers uitspraak over de periode 1587-1591 niet gold voor de gehele bevolking, maar toch zeker wel voor een deel van het stadsbestuur: ‘Er is geen denken aan dat dit [de Spaanse heerschappij in de jaren 1587-1591] door de meerderheid van de bevolking als een ongeluk beschouwd werd. Het is een vergissing, aan te nemen, dat Deventer in die vier jaren ongeduldig zou hebben uitgezien naar de ure der verlossing van het Spaanse juk.’342 [342. Rogier, Katholicisme I, 546.]

_______________↓_______________


|pag. 86|

5 Conclusie

De tien jaren tussen 1578 en 1587 brachten veel ongelukvoor Deventer. De stad kwam in deze periode aan het front terecht en kon zich niet langer afzijdig houden van de gebeurtenissen elders in de Nederlanden. Niet alleen verstoorde de oorlog de handelsverbindingen, maar tot overmaat van ramp raakte de stad bij de terugkeer onder het gezag van Filips II ook nog eens haar oude privileges en vrijheden kwijt.
Deventer was verarmd en veel ingezetenen hadden de stad verlaten. Na deze tien jaren was de glorie van de Hanzestad definitief vergaan.
     De religieuze ontwikkelingen in Deventer hielden nauw verband met de politieke en militaire gebeurtenissen in en rondom de stad, maar ook met die in de overige Nederlandse gewesten. Tot het einde van de belegering van Rennenberg in 1578 waarborgde het katholieke garnizoen de regeringsmacht en het katholieke monopolie. Deventer kwam aan Staatse kant terecht in de periode dat in verschillende Nederlandse steden de Religievrede werd ingevoerd en de ontwikkelingen in Deventer volgden de dynamiek van de andere gewesten. Zo bleek ook in Deventer al snel dat de calvinisten geen genoegen namen met een enkele kerk en ook hier was de religieuze co-existentie slechts van korte duur. Terwijl overal in de Nederlanden na 1577 het besef doordrong dat de gematigde weg in de Opstand doodliep, werd dit besef in de oostelijke gewesten versterkt door een andere gebeurtenis: in maart 1580 ‘verraadde’ stadhouder Rennenberg de bevolking en de Staten-Generaal door terug te keren naar het koningsgezinde kamp. Dit maakte het gevoel van wantrouwen ten opzichte van de katholieken intenser en gaf de calvinisten extra steun in de rug. De overgebleven katholieke kerken in Deventer werden bestormd en vanaf dit moment was openbare uitoefening van het katholicisme verboden.
     De religieuze ontwikkelingen waren telkens geworteld in de politieke en militaire gebeurtenissen: na de beide regimewisselingen werden de godsdienstige hervormingen per decreet doorgevoerd. Dit is niet vreemd; er was in deze periode immers nog geen sprake van scheiding van kerk en staat. Het is echter wel opvallend dat de religieuze spanningen in de stad vanaf 1580 ook telkens het gevolg waren van de politieke en militaire situatie. Zo groeide de argwaan ten opzichte van katholieken enorm op het moment dat Rennenberg terugkeerde naar de kant van de koning en werd er inspectie van (vermeende) katholieken bevolen op het moment dat de Spaansgezinde troepen naderbij kwamen. Politieke sentimenten brachten de gods-

_______________↓_______________


|pag. 87|

dienstige tegenstellingen meer aan de oppervlakte dan religieusdogmatische meningsverschillen.
     Deventer leek aanvankelijk snel gecalviniseerd te raken: in veertien maanden tijd kregen de calvinisten alle kerken in hun bezit. In de daaropvolgende jaren verloor de calvinisering echter aan snelheid en kracht. Afgezien van een compleet verbod op het katholicisme (december 1581) hebben de calvinisten in de periode 1580-1586 niets voor elkaar gekregen. Telkens stuitten zij op de magistraat die de calvinisering traineerde. De kwestie van het beheer van de kerkelijke gelden en goederen is het meest sprekende voorbeeld hiervan; de magistraat heeft zes jaar lang geen beslissing genomen, waardoor er niets veranderde en de katholieken het beheer over de gelden in handen hielden. De calvinisten hebben tot 1586 ook nooit belangrijke publieke functies bekleed, behalve dat het er alle schijn van heeft dat vier van de acht burgervendels onder calvinistisch commando stonden. De hoplieden van deze vendels fungeerden als spreekbuis voor het calvinistische deel van de bevolking. Het is niet te achterhalen of deze hoplieden vanaf 1579 overtuigde aanhangers van het calvinisme waren. Doordat de burgerwacht verantwoordelijk was voor de verdediging van de stad tegen de Spaanse troepen zijn de hoplieden in de loop van de jaren 1580 waarschijnlijk steeds feller anti-Spaans en anti-katholiek geworden. Dit gaf de Deventer calvinisten het idee dat de burgervendels aan hun kant stonden. Het feit dat geen van de hoplieden in 1587 de eed op de koning afgelegd heeft, vormt bewijs voor hun anti-Spaanse en anti-katholieke houding.
     De casus Deventer weerspreekt de protestantiseringsthese van Rogier dus volledig, maar het beeld dat Enno van Gelder geschetst heeft voldoet ook niet helemaal. De stedelijke overheid deed inderdaad niet mee aan kerkelijke scherpslijperij, maar hield zich evenmin afzijdig van alle religieuze kwesties. Het bestuur had in deze jaren echter ook niet de mogelijkheid om een christelijke samenleving te scheppen waarin voor alle gezindten plaats was, zoals Spaans voor Haarlem heeft beschreven. De Deventer situatie hield het midden tussen Enno van Gelder en Spaans. De magistraat probeerde alle christelijke stromingen een plaats te geven in de stedelijke samenleving: het onderwijs, de armenzorg en het huwelijk waren voor alle christenen toegankelijk. Door politieke omstandigheden werd dit na maart 1580 echter steeds moeilijker. In de jaren 1580-1586 kregen de calvinisten de wind in de rug, waardoor het beeld meer in de richting van Enno van Gelder schoof: een stedelijke overheid die probeerde alle Reformatorische ontwikkelingen af te zwakken.

_______________↓_______________


|pag. 88|

     Wat heeft de bevolking gemerkt van de Reformatie? Voor 1579 maakten alle ingezetenen deel uit van hetzelfde kerkelijke leven. Dit was vanaf de invoering van de Religievrede niet langer het geval, maar als de burgers van Deventer in maart 1580 naar de kerk gingen, konden zij naar hetzelfde kerkgebouw gaan als zij hun hele leven gewend waren geweest. Deze kerken bleven publieke gebouwen die door het wereldlijke gezag beheerd werden. Hierdoor konden bijvoorbeeld begrafenissen van alle christelijke gezindten blijven plaatsvinden in de kerken. Eenmaal binnen gaven de kerken echter een andere aanblik; de katholieke ornamenten waren verwijderd en de katholieke priester en mis hadden plaatsgemaakt voor een calvinistische dominee en dienst. Daarnaast was de kerkelijke kalender sterk veranderd. Niet langer werden er dagelijks verschillende missen opgedragen en vonden er verspreid over het jaar diverse processies plaats; op zondagen was er een calvinistische eredienst en verder niets. Ten slotte was iedereen voor de doop aangewezen op de calvinistische kerk.343 [343. J.J. Woltjer, ‘Political moderates and religious moderates in the revolt of the Netherlands’, in: Philip Benedict e.a. (ed.), Reformation, revolt and civil war in France and the Netherlands 1555-1585 (Amsterdam 1999) 185-200, aldaar 200. Duke, ‘Ambivalent face’, 291.]
     Iedereen kwam dus in aanraking met de calvinistische kerk, maar een ding mag niet uit het oog verloren worden: niemand was verplicht om lid te worden van de calvinistische kerk of zelfs om naar de kerk te gaan. De bevolking kon ook thuis een katholieke mis organiseren (ook al was dat na december 1581 verboden) of symbolische waarde aan bepaalde ornamenten toekennen. Voor het huwelijk hoefden zij na de ordonnantie op het huwelijk (1582) ook niet meer naar de kerk. Via het onderwijs en de armenzorg werd de bevolking evenmin gecalviniseerd.
     Was dit er de oorzaak van dat er vanaf maart 1580 nauwelijks meldingen zijn van religieuze wrijvingen? Kwam de bevolking eenvoudigweg zo weinig in aanraking met het calvinisme (als zij dat niet wilde) dat zij zich niet roerde en zich nooit beklaagde over religieuze zaken bij het stadsbestuur? Het kan zijn, maar de almaar verslechterende sociaaleconomische situatie zal ook meegespeeld hebben. De burgers hadden jarenlang een garnizoen moeten onderhouden, werden vervolgens enkele maanden belegerd en verloren ook nog hun belangrijkste bron van inkomsten: de handel. De beschikbare bronnen van de Deventer stedelijke gemeenschap geven aanleiding te denken dat men zich meer zorgen maakte over de voedselvoorraad voor de komende winter dan over de inhoud van de catechese die op school onderwezen

_______________↓_______________


|pag. 89|

werd. Er was sprake van onderlinge solidariteit; gezamenlijk probeerde men de zware jaren te doorstaan.344 [344. Dit vertoont overeenkomsten met Frijhoffs ‘omgangsoecumene’: Frijhoff, ‘The threshold’, 42.] Dit wordt onderschreven door het feit dat er voor 1579 en de eerste maanden van 1580 wel veel meldingen van godsdienstige onenigheid bestaan.
In deze periode was de handel nog niet op zijn dieptepunt en was er evenmin dreiging van een nieuwe oorlog. Een andere reden voor de confessionele onrust in deze jaren was natuurlijk dat de religieuze verhoudingen nog in beweging waren. De bevolking had het idee dat er iets te halen viel met godsdienstige strijd.
     Voor de jaren 1580-1586 is het begrijpelijk dat de katholieken weinig van zich lieten horen. Zij waren door de politieke omstandigheden niet in de positie om zich uit te spreken op religieus gebied. De enige keren dat godsdienstige spanningen aan de oppervlakte kwamen, gebeurde dat dan ook door acties van gereformeerden (het verjagen van katholieken uit de gezworen gemeente in 1581 en het gewapend binnendringen van huizen van vooraanstaande katholieken in datzelfde jaar). Echter, de successen van de calvinisten waren mager, dus waarom lieten zij niet meer van zich horen? Het kan zijn dat men zich godsdienstig op de vlakte hield uit onzekerheid over de toekomst. Het verloop van de geschiedenis in Deventer laat zien dat het in de jaren 1580 nog geenszins duidelijk was wat de uitkomst van de oorlog zou zijn. Burgers die zich al te openlijk voor de ene of de andere religie uitspraken liepen het risico dat dit nadelige gevolgen voor hen kon hebben als het tij zou keren: verschillende fervente calvinisten verlieten de stad halsoverkop na het verraad van Stanley.
De katholieken kunnen zich in de periode 1580-1586 ook op de achtergrond gehouden hebben omdat zij erop vertrouwden dat de stad vroeger of later weer katholiek zou worden. Zo betoogt Frijhoff dat de katholieken zich pas na de Synode van Dordrecht ten volle realiseerden dat de katholieke kerk definitief niet meer de publieke kerk was.345 [345. Frijhoff, ‘Catholic expectation’, 162-164.]
     Hoe valt de houding van het stadsbestuur in de jaren 1578-1587 te verklaren?
Op religieus vlak was de houding van de magistraat duidelijk: hij wilde de eendracht in de stad bewaren en deed dit door de calvinisten het idee te geven dat hun eisen in overweging genomen werden, maar ondertussen de calvinisering te traineren. Dit beleid was echter niet alleen het gevolg van de wil om de eenheid te behouden, maar ook van de overwegend katholieke samenstelling van het stadsbestuur. Anders dan in de Brabantse steden vertoonde de samenstelling in de jaren 1580 veel continuïteit

_______________↓_______________


|pag. 90|

met de jaren 1570. De magistraten waren afkomstig uit dezelfde (katholieke) regentenfamilies als altijd en zij voerden een conservatief beleid.
     Op politiek vlak is zijn houding complexer. De magistraat probeerde zich aan het begin van deze periode volledig neutraal op te stellen ten opzichte van de politieke ontwikkelingen in de Nederlanden. Hij volgde het beleid van de Staten-Generaal niet. Het kwam voornamelijk door toedoen van Deventer dat de Staten van Overijssel niet meededen met de Akte van Verlatinghe, de Unie van Utrecht en het aanbieden van de soevereiniteit aan buitenlandse vorsten. Bovendien hadden de Staten in 1581 nog een poging willen doen om opgenomen te worden in het Duitse Rijk of tot een overeenkomst met Filips II te komen. Pas toen de oorlog de grenzen van het gewest bereikt had, halverwege de jaren 1580, zagen Deventer en Overijssel in dat ze zich niet langer afzijdig konden houden. In 1586 besloten de Staten dat zij toch de soevereiniteit aan de koningin van Engeland wilden aanbieden, waarmee een einde kwam aan de Overijsselse neutraliteit. Het stadsbestuur van Deventer volgde de lijn van de Staten echter niet volledig. Het is zeer waarschijnlijk dat leden van de magistraat in 1586 contact gehad hebben met in Zutphen verblijvende Spaanse vertegenwoordigers om te onderhandelen over overdracht van de stad aan Parma. Was Deventer dan ‘fout in de oorlog’? Dat is waarschijnlijk niet de juiste uitdrukking. De stad keek met weemoed terug op haar glorietijd, maar zag haar positie aangetast door een oorlog waar het zich afzijdig van had willen houden. Het stadsbestuur speelde met de gedachte zich aan de kant van de koning te scharen om terug te keren naar de oude situatie.

_______________↓_______________


|pag. 91|

Bijlage 1 Hoplieden burgervendels 1580-1586

346 [346. Overzicht afkomstig uit Reitsma, States of Overijssel, 213 (in voetnoot) en 314-316 (Appendix I). Reitsma’s informatie afkomstig uit: Gerrit Dumbar en Gerhard Dumbar, Het kerkelyk en wereltlyk Deventer, behelzende eene uitvoerige beschryving van stats oirsprong, verscheide benaemingen, gelegenheit… als ook een omstandigh verhael der beurtenissen van oude tyden af…: uit echte bezegelde brieven, kloosterschriften en oude aentekeningen, meest alle nooit voorhene gedrukt, en verscheide voornaeme schryveren I (Deventer 1732-1788) 93-94.]

Vendels die hun eigen hoplieden kozen

  1. Henrich van Steenhalen (10 maart 1580 – 20 oktober 1586), werd door Leicester in de magistraat benoemd. Calvinist.
  2. Peter Scholier (10 maart 1580 – 22 oktober 1581), in hoofdstuk 2 genoemd vanwege zijn calvinistische activisme, bleef na 1581 lid van de gezworen gemeente en was van 1584 tot 1586 lid van de magistraat en werd ook in de magistraat van Leicester opgenomen. Calvinist.
    Johan van Boeckholt (22 oktober 1581 – 6 maart 1583), was daarna lid van de magistraat, werd in oktober 1586 uit de magistraat gezet en kwam er in 1591 weer in, toen Deventer weer aan Staatse kant gebracht was. Religieuze voorkeur onduidelijk omdat hij niet door Leicester in de magistraat benoemd werd, maar waarschijnlijk was hij wel calvinist aangezien hij in 1591 in de magistraat kwam.
    Derick Sticke (6 maart 1583 – 20 oktober 1586), werd door Leicester in de magistraat benoemd. Calvinist.
  3. Willem Lambertssen Becker (10 maart 1580 – 12 oktober 1581), verder niets bekend.
    Peter Roick (12 oktober 1581 – 7 maart 1582); was in 1582 en 1583 lid van de magistraat en stierf in 1583. Religieuze voorkeur onduidelijk.
    Egbert Hamaecker (7 maart 1582 – 1583), was in 1583 en 1584 lid van de magistraat. Religieuze voorkeur onduidelijk.
    Egbert Leemgraven (1583 – 20 oktober 1586), werd door Leicester in de magistraat benoemd. Calvinist.
  4. Jan van Blois (10 maart 1580 – 4 maart 1583), was van 1583-1586 lid van de magistraat, werd niet door Leicester in de magistraat benoemd, maar was wel lid van de magistraat die in maart 1587 gekozen werd. Katholiek.
    Engelbert ter Brugge (4 maart 1583 – 1584), onbekend wat hij deed in de periode 1585-1591, werd in 1591 lid van de Staatsgezinde magistraat die ingesteld werd nadat Maurits de stad aan Staatse kant teruggebracht had. Waarschijnlijk calvinist.
    Evert Traessen (1584 – 20 oktober 1586), werd door Leicester in de magistraat benoemd. Calvinist.

Vendels met hoplieden die door de magistraat benoemd werden

  1. Evert Hemming (10 maart 1580 – 20 oktober 1586), werd door Leicester uit zijn functie gezet en werd in 1587 lid van de magistraat. Katholiek.
  2. Thimer Stuurman (10 maart 1580 – 15 oktober 1581), verder niets bekend.
    Claes van Essen (15 oktober 1581 – 17 april 1584), was van 1582-1586 lid van de magistraat, ook van de magistraat die door Leicester benoemd was. Calvinist.
    Willem Moerman (17 april 1584 – 20 oktober 1586), werd door Leicester uit zijn functie gezet. Katholiek.
  3. Renier Averenck (10 maart 1580 – 1582), was van 1582-1586 lid van de magistraat en opnieuw in 1587. Katholiek.
    Derick Grubbe (1582 – 25 september 1585), verder niets bekend.
    Herbert Dapper (25 september 1585 – 20 oktober 1586), werd door Leicester uit zijn functie gezet. Katholiek.
  4. Lubbert Oltbeke (10 maart 1580 – 30 oktober 1581), verder niets bekend.
    Arnoldus Swerdes (30 oktober 1581 – 1585), verder niets bekend.
    Gerryt Verheyden (1585), was zeer kort hopman, werd daarna lid van de magistraat en bleef dat ook in oktober 1586. Calvinist, maar niet van belang omdat hij te kort in functie geweest is.
    Willem Koster (1585 – 20 oktober 1586), werd door Leicester uit zijn functie gezet. Katholiek.

_______________↓_______________


|pag. 92|

Bijlage 2 Samenstelling magistraat 1578-1587

347 [347. Overzicht afkomstig uit Reitsma, States of Overijssel, 314-316 (Appendix I). Reitsma’s informatie afkomstig uit: Dumbar en Dumbar, Het kerkelyk en wereltlyk Deventer I, 93-94.]
 

Verklaring van de tekens:
M lid van de magistraat
G lid van de gezworen gemeente
H hopman van burgervendel
R lid van de Raad van State
K kameraar van Salland
overleden
X gedwongen vertrek
(59) in 1559 voor het eerst lid van de magistraat


 

78 79 80 81 82 83 84 85 86 86 87 87
Henrich Hoenraet (59) M M M M M M M M M
Jan ter Spille (61) M G G X
Wm Huerninck (64) M M M M M M M M M M M
H. Marckel (47) M M M
Derck Quade (48) M
Jan Snelle (54) M M M M
Jan Kreyinck (59) M G G X
J. ter Brugge (60) M M M M M
Swier Coster (62) M M M M
Jan van der Beeck (77) M M M M M M M M M M
Reynt Swaefken (77) M M M M M M M
Gysbert Luesse (77) M M M M M M M M M M M
Gerrit van Brunsfelt M M M M M M M M M M M
Jan Bruyns M M G X
Berent van Winssen M G G G M M M M M M M
Hademan van Laer M M M
Winolt ter Loe M M M M M M M M M M
Lambert Berents M
Winold van Mouwick M M M M M M M M M M M
Macharis van Oldeneel M M M M M M M M M M M
Johan Kyver M M M M M M M M M M M
Jan van Breda M M M M M M M M M M M
Herman Scharff M M M M M M M M M
Jan Dorre M M M M M M M M M R K K

__ ↓ __
|pag. 93|
78 79 80 81 82 83 84 85 86 86 87 87
Rudolf Lubeley G M M M
Gerryt Rover G M
Matthias van Winckum G M M M M M M M
Jan van Walbeeck G M M M M M M M M M M
Hendrick van Limborch G M M M M M M M M M
Gerryt van Holten G M M M
Derck Oelbeke G G G M M M M M M M M
Otto van Doetinchem M
Peter Roick H M M
Renier van Averenck G G H H M M M M M M
Jan van Bocholt G G G H M M M M M M
Jan Heynck (jr) M M M M M M
Jan van Blois H H H M M M M M
Egbert Hamaecker H M M
Peter Scholier G G H G G G M M M M
Niklaes van Essen H H H H M M M
Jan Martens G G G M M
Evert van Bronchorst G G G M M
Gerryt Verheyden G G H M M M
Rijke Revius G G G M
Willem ter Loe G G G G G M
Wolter van Brienen M
Evert Traessen (ter Aeffzen) G H H H M
Jan van Varwer G G G G M
Jan van Marckel G G G M
Hendrik van Steenhalen H H H H H H H M
Jan van Gylicker G G G G G G G G G M
Berent van Wesecke G G G G G M
Egbert Leemgraven G G H H H M
Jacob van Winnsum G G G G M
Conraet Augustinus G G G M
Willem ter Brugge G M
Berent Marienburg G G G M
Jacob van Bocholt G G G M
Derick Sticke H H H H H M
Jan Berents M
Arnold Kistemaker G G G G G M M
Jan Helm M M
Arent Huerninck G G G G G G G G G G M

__ ↓ __
|pag. 94|
78 79 80 81 82 83 84 85 86 86 87 87
Jan Huygens M
Otto ter Stalle G G G X M
Evert Hemming G G H H H H H H H M M
Macharis Pinninck G G G G G G G G G M M
Jan Oostendorp G G G G G G G G G G M
Hendrik Jacobsen G G G G G G G G G G M
Jan ter Brugge M
Wynold van Enschede G G G G M
Gerryt Kreyinck M
Jan van Werven M
Hendrick van Merwe M
Jacob van Lith G G G G G G G G G M

 

_______________↓_______________


|pag. 95|

Lijst van archivalia

Stadsarchief Deventer

Middeleeuws Archief, 690

Inv. nr. 1, Resolutiën van schepenen en raden (regesten beschikbaar);
Inv. nr. 6, Inkomende correspondentie van het college van schepenen en raden (periode 1578-1580 ontbreekt grotendeels);
Inv. nr. 6A, Aan het college van schepenen en raden gerichte rekesten (begeleidende brieven ontbreken, daarom zijn de rekesten vaak ongedateerd);
Inv. nr. 67x, Lijst van burgers en ingezetenen van Deventer die de eed van trouw hadden afgelegd aan het gezag van Filips II, 16-18 april 1587 (transcriptie beschikbaar);
Inv. nr. 68, Charter (1587); pardon Filips II aan ingezetenen van Deventer;
Inv. nr. 146-1x, Charter (2-2-1579); oprichting burgervendels met eed burgerwachters;
Inv. nr. 317, Brief van calvinisten en antwoord van rector Arnoldus Kistenius (april en mei 1584).

Rechterlijk Archief, 722

Inv. nr. 60, Boedelinventarissen Polstraat (1570-1588);
Inv. nr. 61b, Boedelinventarissen (1577-1587).

Instituut voor Nederlandse Geschiedenis

De correspondentie van Willem van Oranje
http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO/

_______________↓_______________


|pag. 96|

Literatuurlijst

Bronnen

  • Bor Christiaensz, Pieter, Oorsprongk, begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten, en borgerlyke oneenigheden, 4 delen (Amsterdam 1679-1684).
  • Dumbar, Gerrit en Gerhard Dumbar, Het kerkelyk en wereltlyk Deventer, behelzende eene uitvoerige beschryving van stats oirsprong, verscheide benaemingen, gelegenheit… als ook een omstandigh verhael der beurtenissen van oude tyden af…: uit echte bezegelde brieven, kloosterschriften en oude aentekeningen, meest alle nooit voorhene gedrukt, en verscheide voornaeme schryveren, 2 delen (Deventer 1732-1788).
  • Fresinga, R., ‘Memorien der Nederlandischen geschiedenissen. Memorien van den gedenckwerdigen dingen, dier in den Nederlandischen Provincien van Frieslant, Overijssel, Omlanden, Drenthe, Grueningen, en Lingen, met heuren byliggende frontieren geschiet sijn’ (1584), heruitgegeven in: Gerrit Dumbar, Gerhardi Dumbar, reipublicæ Daventriensi ab actis, Analecta, seu vetera aliquot scripta inedita III (Deventer 1722) 1-592.
  • Meteren, Emanuel van, Historien der Nederlanden, en haar naburen oorlogen tot het jaar 1612. Door Emanuel van Meteren; Met heerelijker konterfeijtsels dan ooyt voordezen verciert en verbetert (Amsterdam 1652).
  • Moonen, A., Korte chronyke der stadt Deventer: van de oudste geheugenis af tot het vredejaer van 1648 (Deventer 1988), reproductie met hertaling van de uitgave van 1688, door R.J.G. de Bonth.
  • Revius, J., Licht op Deventer: de geschiedenis van Overijssel en met name de stad Deventer V (Hilversum 1995), oorspronkelijke titel en plaats van uitgave: Jacobi Revii Daventriæ illvstratæ, sive Historiæ urbis Daventriensis, libri sex.: Perducti usque ad annum à nato Christo MDCXLI. Quibus etiam non pauca quæ ad universam Transisalaniam, & regiones finitimas spectant, per occasionem edisseruntur Daventriæ illvstratæ, sive Historiæ urbis Daventriensis V(Leiden 1651), vertaald en toegelicht door A.W.A.M. Budé, G.T. Hartong en C.L. Heesakkers.
  • Stanley, William, A briefe discoverie of Doctor Allens seditious drifts, contrived in a pamphlet written by him, concerning the yeelding up of the towne of Deventer, (in Overrissel) unto the king of Spain (Londen 1588).

Bronnenpublicaties

  • ‘Almissers ordeninge der stadt Deventer’ (waarschijnlijk 1580), v.D. (J.I. van Doorninck) ed. Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 3 (1876) 281-298.

_______________↓_______________


|pag. 97|

  • ‘De Deventer ordonnantie op het huwelijk van 1582’, W.G. Zeylstra ed. Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 50 (1934) 35-59.
  • Dorre, Johan, ‘Het dagboek van Dr. Johan Dorre, burgemeester van Deventer’, J. de Hullu ed., Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 11 (1894) 337-346.
  • Dudley, Robert e.a., Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van Leycester en andere documenten betreffende zijn gouvernement-generaal in de Nederlanden, 1585-1588 2 delen. Hajo Brugmans ed. (Utrecht 1931).
  • ‘Memorie der ouderlingen en diakenen te Deventer over de bestemming der geestelijke en kerkelijke goederen, 1581’, v.D. (J.I. van Doorninck) ed. Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 3 (1876) 169-217 en 265-280.
  • Oranje, Willem van, en Jan van Nassau, De correspondentie tussen Willem van Oranje en Jan van Nassau, 1578-1584. J.H. Kluiver ed. (Amsterdam 1984).
  • Verdugo, Francisco, Comentario del coronel Francisco Verdugo de la guerra de Frisa en XIIII Años que fue governador y capitan general de aquel estado y exercito por el rey D. Phelippe II, nuestro senor. Henri Lonchay ed. (Brussel 1899).

Secundaire literatuur

  • Benedict, Philip, Christ’s churches purely reformed: a social history of Calvinism (New Haven 2002).
  • Berghuijs, H.K., ‘De noodmunten van de stad Deventer. 1578 en 1672’, Verslagen en Mededeelingen tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 69 (1954) 125-135.
  • Bremmer, R.H., Reformatie en rebellie: Willem van Oranje, de calvinisten en het recht van opstand: tien onstuimige jaren: 1572-1581 (Franeker 1984).
  • Decavele, Johan, ‘Brugse en Gentse mendicanten op de brandstapel in 1578’, in: Michel Baelde en Hugo Soly, Beleid en bestuur in de oude Nederlanden: liber amicorum prof. dr. M. Baelde (Gent 1993) 73-94.
  • Deursen A.Th. van, Bavianen en slijkgeuzen: kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt (Franeker 1991, oorspronkelijke uitgave Assen 1974).
  • Deursen, A.Th. van en G.J. Schutte, Geleefd geloven: geschiedenis van de protestantse vroomheid in Nederland (Assen 1996).
  • Deursen, A.Th. van, De last van veel geluk: de geschiedenis van Nederland, 1555-1702 (Amsterdam 2004).

_______________↓_______________


|pag. 98|

  • Diericks, M., De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, 1559-1570 (Antwerpen 1950).
  • Doorn, Jacqueline, Landvoogd Leicester, Robert Dudley 1533-1588 (Zaltbommel 1992).
  • Duke, Alastair, ‘The ambivalent face of Calvinism in the Netherlands, 1561-1618’, in: idem, Reformation and revolt in the Low Countries (Londen 1990) 269-294.
  • Duke, Alastair, ‘Towards a reformed polity in Holland, 1572-1578’, in: idem, Reformation and revolt in the Low Countries (Londen 1990) 199-226.
  • Eijnatten, Joris van en Fred van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis (Hilversum 2005).
  • Frijhoff, Willem, ‘Catholic expectation for the future at the time of the Dutch Republic. Structure, and base lines to interpretation’, in: idem, Embodied belief: ten essays on religious culture in Dutch history (Hilversum 2002) 153-179.
  • Frijhoff, Willem, ‘The threshold of toleration. Interconfessional conviviality in Holland during the early modern period’, in: idem, Embodied belief: ten essays on religious culture in Dutch history (Hilversum 2002) 39-65.
  • Gelder, H.A. Enno van, ‘Nederland geprotestantiseerd?’, Tijdschrift voor geschiedenis 81 (1968) 445-464.
  • Gelder, H.A. Enno van, ‘De opstand tegen Philips II en de protestantisering der Nederlanden’, Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden 10 (1956) 58-67.
  • Gelder, H.A. Enno van, Revolutionnaire Reformatie: de vestiging van de Gereformeerde Kerk in de Nederlandse gewesten, gedurende de eerste jaren van de opstand tegen Filips II, 1575-1585 (Amsterdam 1943).
  • Geyl, Pieter, ‘De protestantisering van Noord-Nederland’ (1930), in: idem, Verzamelde opstellen I. P. van Hees ed. (Utrecht 1978) 205-218.
  • Heijden, Manon van der, Huwelijk in Holland: stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht, 1550-1700 (Amsterdam 1998).
  • Hofman, J.H., ‘Deventer, in de tweede helft der 16e eeuw en daarna’, Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 19 (1892) 337-419.
  • Holthuis, Paul, Frontierstad bij het scheiden van de markt. Deventer: militair, demografisch, economisch: 1578-1648 (Groningen 1993).
  • Hsia, Ronnie Po-chia, Social discipline in the reformation: Central Europe, 1550-1750 (Londen 1989).

_______________↓_______________


|pag. 99|

  • Hullu, J. de, ‘Bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis van Deventer 1578-1587’, Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 41 (1915) 1-51.
  • Jong, G.F. de, The Earl of Leicester’s administration of the Netherlands 1585-86 (Ann Arbor 1956).
  • Kleijntjens, J., ‘Het beleg van Deventer in 1578 en de geestelijkheid’, Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 54 (1930) 257-304.
  • Knevel, Paul, Burgers in het geweer: de schutterijen in Holland, 1550-1700 (Hilversum 1994).
  • Koch, A.C.F., Het Bergkwartier te Deventer: huizenboek van een middeleeuwse stadswijk tot 1600 (Zutphen 1988).
  • Koch, A.C.F., ‘De kerk in het geding’, in: B.H. Slicher van Bath e.a. (ed.), Geschiedenis van Overijssel (Deventer 1970) 167-178.
  • Koch, A.C.F., ‘The reformation at Deventer in 1579-1580. Size and social structure of the catholic section of the population during the religious peace’, in: idem, Tussen Vlaanderen en Saksen: uit de verspreide geschiedkundige geschriften van A.C.F. Koch (1923-1990). J.G. Kruisheer ed. (Hilversum 1992) 207-244.
  • Lem, Anton van der, De Opstand in de Nederlanden 1555-1609
    (http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/Nederlands/default.htm).
  • Marnef, Guido, ‘Brabants calvinisme in opmars: de weg naar de calvinistische republieken te Antwerpen, Brussel en Mechelen, 1577-1580’, Bijdragen tot de geschiedenis 70 (1987) 7-21.
  • Marnef, Guido, Het Calvinistisch bewind te Mechelen, 1580-1585 (Kortrijk 1987).
  • Marnef, Guido, ‘The dynamics of reformed religious militancy’, in: Philip Benedict e.a. (ed.), Reformation, revolt and civil war in France and the Netherlands 1555-1585 (Amsterdam 1999) 51-68.
  • Moeller, Bernd, Reichsstadt und Reformation (Gütersloh 1962, herziene uitgave Berlijn 1987).
  • Nalis, H.J., ‘De Rechterlijke organisatie van de stad Deventer voor en na de Reductie van juni 1591’, Deventer Jaarboek 5 (1991) 8-21.
  • Nierop, Henk van, ‘Eender en anders in de Nederlandse Opstand en de Franse godsdienstoorlogen’, in: Karel Davids en Jan Lucassen (ed.), Een wonder weerspiegeld. De Nederlandse Republiek in Europees perspectief (Amsterdam 2005, oorspronkelijke Engelse uitgave Cambridge 1995) 25-52.
  • Oosterhoff, F.G., Leicester and the Netherlands 1586-1587 (Utrecht 1988).

_______________↓_______________


|pag. 100|

  • Pollmann, Judith, Een andere weg naar God: de reformatie van Arnoldus Buchelius (1565-1641) (Amsterdam 2000).
  • Pollmann, Judith, ‘Countering the Reformation in France and the Netherlands: clerical leadership and catholic violence 1560-1585’, Past and present 190 (2006) 83-120.
  • Post, R.R., ‘De kerk in het midden; de middeleeuwse kerk’, in: B.H. Slicher van Bath e.a. (ed.), Geschiedenis van Overijssel (Deventer 1970) 106-116.
  • Reitsma, Rients, Centrifugal and centripetal forces in the early Dutch Republic: the States of Overijssel 1566-1600 (Amsterdam 1982).
  • Rogier, L.J., Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw I (Amsterdam 1945-1947).
  • Rogier, L.J., ‘De protestantisering van het Noorden’, in: J.A. van Houtte e.a. (ed.), Algemene geschiedenis der Nederlanden V (Utrecht 1952) 326-364.
  • Schilling, Heinz, ‘The reformation in the Hanseatic cities’, Sixteenth Century Journal 14 (1984) 443-456.
  • Spaans, Joke, ‘Catholicism and resistance to the Reformation in the Northern Netherlands’, in: Philip Benedict e.a. (ed.), Reformation, revolt and civil war in France and the Netherlands 1555-1585 (Amsterdam 1999) 149-164.
  • Spaans, Joke, Haarlem na de Reformatie: stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620 (Den Haag 1989).
  • Spiertz, Mathieu Gerardus, ‘Die Ausübung der Zucht in der IJsselstadt Deventer in den Jahren 1592-1619 im Vergleich zu den Untersuchungen im Languedoc und in der Kurpfalz’, Rheinische Vierteljahrsblätter 49 (1985) 139-172.
  • Streng, J.C., De Deventer magistraat, de armenzorg en enkele andere aspekten van sociale zorg: 1566-1587 (ongepubliceerde scriptie 1983).
  • Vondelen, José-Marie van, en Anja Vermeulen, “De Almissers Ordeninge der stadt Deventer”: een onderzoek naar de achtergrond, inhoud en werking van de regeling op de armenzorg in Deventer, 1578-1587 (ongepubliceerde bijvak-scriptie 1985).
  • Woltjer, J.J., Friesland in hervormingstijd (Leiden 1962).
  • Woltjer, J.J., ‘Geweld tijdens de godsdienstoorlogen in Frankrijk en in de Nederlanden: een vergelijking’, Trajecta: tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven in de Nederlanden 3 (1994) 281-296.
  • Woltjer, J.J., ‘Kleine oorzaken, grote gevolgen (1975)’, in: idem, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse Opstand 1555-1580 (Amsterdam 1994) 131-145.

_______________↓_______________


|pag. 101|

  • Woltjer, J.J., ‘Political moderates and religious moderates in the revolt of the Netherlands’, in: Philip Benedict e.a. (ed.), Reformation, revolt and civil war in France and the Netherlands 1555-1585 (Amsterdam 1999) 185-200.
  • Woltjer, J.J., ‘De politieke betekenis van de Synode van Emden (1971)’, in: idem, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse Opstand 1555-1580 (Amsterdam 1994) 89-120.
  • Woltjer, J.J., ‘De vredemakers (1976), in: idem, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse Opstand 1555-1580 (Amsterdam 1994) 64-88.
  • Zemon Davis, Natalie, ‘The rites of violence: religious riot in sixteenth-century France’, Past and present 59 (1973) 51-91.

 
– Petram, L.O. (2006). Tien jaren uit de geschiedenis van Deventer: Stadsreformatie aan het front (1578-1587). (Doctoraalscriptie). Nieuwe geschiedenis, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Category(s): Deventer
Tags: , , ,

Comments are closed.