De overheid van Kampen 1940-1945

DE OVERHEID VAN KAMPEN
1940-1945

DE ROL VAN BURGEMEESTER, AMBTENAREN EN POLITIE TEGENOVER DE DUITSE BEZETTER GEDURENDE DE TWEEDE WERELDOORLOG

Markus Gouman
21 november 2000
 
Hogeschool van Utrecht
Deeltijdopleiding Geschiedenis en Staatsinrichting
Scriptie

_______________↓_______________


|pag. 2|

 

Inhoudsopgave
Inhoud Pagina
Voorwoord 3
Inleiding 4
Hoofdstuk 1: Maatregelen die de Duitsers de Kamper overheid oplegden teneinde hun gezag te consolideren
○ Inleiding 6
○ Beheer vijandelijk vermogen 7
○ Regels voor aanplakbiljetten van politieke partijen 7
○ Nederlandse Arbeidsdienst 7
○ Invoering van het persoonsbewijs 9
○ Verbod op sympathiebetuigingen voor anti-Duitse elementen 9
○ Kerkklokken en andere koperen en bronzen voorwerpen 10
○ Propaganda 10
○ Pers 10
○ Maatregelen tegen duistere praktijken 11
○ Verbod op sympathiebetuigingen aan het Oranjehuis 11
○ Samenscholingsverbod 12
○ ‘Eer’herstel voor de Nederlandse nationaal-socialisten 12
○ Opnieuw krijgsgevangenschap voor het Nederlandse leger 13
○ Conclusie 13
Hoofdstuk 2: Reacties van de ambtenaren op de maatregelen die de Duitsers doorvoerden op het gebied van het plaatselijk bestuur
○ Inleiding 14
De politie 15
○ W.O. van der Drift 15
○ P. Kapenga 15
○ ‘Goede’ en ‘foute’ agenten 16
○ Landwachters 17
○ Boesveld 18
○ De NSB’ers vluchten 18
Ambtenaren 19
○ Kluisbrand 21
○ Sandberg 22
○ De 3 doden 23
○ Conclusie 24
Hoofdstuk 3: De rol van burgemeester Oldenhof gedurende de bezettingstijd
○ Inleiding 27
○ Oranjegezind 28
○ De gebroken ruit 29
○ Pro-joods 30
○ De achtste verordening 30
○ Einde van zijn carrière? 31
○ In ere hersteld 32
○ Conclusie 34
Nawoord 36
Lijst van afkortingen 37
Lijst met verklarende termen 37
Lijst van afkortingen in voetnoten 37
Lijst van archivalia 38
Literatuurlijst 39

 

_______________↓_______________


|pag. 3|

Voorwoord

Wanneer je voor een klus komt te staan van een grootte zoals deze eindscriptie, is altijd het eerste probleem waarmee je wordt geconfronteerd: welk onderwerp kies ik? De mogelijkheden zijn legio, temeer daar je door de docenten van de sectie geschiedenis nagenoeg geen strobreed in de weg wordt gelegd waar het de keuze van het onderwerp betreft. Waar moet je dan beginnen?

Gelukkig heeft de stad waar ik woon, Kampen, een stadsarchief op nog geen twee kilometer afstand van mijn huis en een particulier archief dat iets verderop is gevestigd. Het probleem van de afstand tot een grote hoeveelheid historisch materiaal was dus daarmee opgelost. Restte alleen nog de keuze van het onderwerp.

Ik ben geboren in 1964. Mijn ouders zijn beiden van halverwege de jaren ’30 en hebben de Tweede Wereldoorlog dus bewust meegemaakt. Ik heb van hen dan ook veel over deze periode gehoord. Ook op de middelbare school stond de laatste wereldoorlog volop in de belangstelling. Ik meen me te herinneren dat elk jaar wel een aspect ervan geëxamineerd werd. De gebeurtenissen van de periode 1940-1945 zijn voor ons land (maar ook voor de rest van de wereld) zo ingrijpend geweest, dat tientallen jaren erna de echo’s nog volop nadreunen.
Contemporaine geschiedenis heeft altijd mijn bijzondere belangstelling gehad, maar de Tweede Wereldoorlog neemt daarin wel een bijzondere plaats in.
Een aanknopingspunt tussen mijn belangstelling voor die oorlog en de nabijheid van de plaatselijke archieven vond ik in de tekst van het monument op de hoek van de Fernhoutstraat en de Horstsingel in Kampen, waar ik telkens als ik naar de stad fiets langs rijd:

17 APRIL 1945

TER HERINNERING AAN
DEN DAG VAN
DE BEVRIJDING VAN KAMPEN
EN HET OPNIEUW AANVAARDEN
VAN ZIJN AMBT
DOOR
BURGEMEESTER H.M. OLDENHOF

DE BURGERIJ VAN KAMPEN

Er staat niet veel tekst op. Vandaar dat er dus genoeg te raden valt. Wie was deze burgemeester, waarom aanvaardde hij opnieuw zijn ambt, waarom was dit blijkbaar zo bijzonder dat de burgers van Kampen het nodig vonden er een gedenksteen aan te wijden?

Voor iemand met een beetje kennis van de historie, zal het duidelijk zijn, dat deze burgervader waarschijnlijk uit zijn ambt is gezet vanwege handelingen die niet door de beugel konden bij de toenmalige overheid, die, gelet op het genoemde jaartal bestond uit Duitsers of daarmee collaborerende Nederlanders. De steen hult zich verder in stilzwijgen.
Om het verhaal achter de steen te ontdekken, heb ik besloten mijn onderzoek daar gedeeltelijk aan te wijden. Gedeeltelijk, want ik wil mijn onderzoekingen niet beperken tot de gedragingen van burgemeester Oldenhof gedurende de bezetting, maar uitbreiden tot de rol die de gemeentelijke ambtenaren en politie speelden in de Tweede Wereldoorlog.

_______________↓_______________


|pag. 4|

De hoofdvraag die mij bezighoudt is dus:

Welke rol vervulde de Kamper overheid (c.q. burgemeester, ambtenaren en politie)
tegenover de Duitse bezetter gedurende de jaren 1940-1945?

Deze vraag zal ik proberen te beantwoorden aan de hand van de volgende deelvragen:

  1. Welke maatregelen legden de Duitsers de Kamper overheid op teneinde hun gezag te consolideren?
  2. Hoe reageerden de ambtenaren op de maatregelen die de Duitsers doorvoerden op het gebied van het plaatselijk bestuur?
  3. Wat was de rol van burgemeester Oldenhof gedurende de bezettingstijd?

Inleiding

In de jaren dertig van de 20ste eeuw is de wereld getuige van gebeurtenissen in Europa, die op zijn zachtst gezegd zorgwekkend genoemd kunnen worden. Duitsland is het land waar de bezorgde blikken van de omringende landen zich op richten. Daar heeft in 1933 een wisseling van de wacht plaatsgevonden, waarbij de oude machthebbers aan de kant geschoven werden om plaats te maken voor een geheel nieuwe generatie potentaten met totaal nieuwe ideeën. De grote initiator van deze ideeën is Adolf Hitler. Hij wil de vernederingen die Duitsland ondergaan had als verliezer van de (Eerste) Wereldoorlog uitwissen en wreken. Internationale bepalingen, die het Duitse leger aan banden legden, worden geschonden. Hitler geeft Duitsland haar gevoel voor eigenwaarde terug. Hem wordt geen strobreed in de weg gelegd, sterker nog: in de eerste jaren van zijn bewind kijken de machthebbers van andere landen hem vol bewondering naar de ogen. Deze bewondering slaat om in bezorgdheid als blijkt dat Duitsland niet alleen eerder gesloten verdragen (‘dictaten’, zoals men deze in Duitsland placht te noemen) v.w.b. de herbewapening met voeten treedt. Andere gebiedsdelen worden ingelijfd bij het ‘Großdeutsches Reich’: Oostenrijk, Sudetenland (het belangrijkste gedeelte van Tsjechië) en het door de Fransen na de Eerste Wereldoorlog bezette Rijnland. Tevergeefs probeert men Hitler met zachte hand te stoppen. Het Duitse volk heeft ‘Lebensraum’ nodig, aldus Hitler, en valt daarom Polen binnen in 1939. Wegens internationale verdragen kunnen Engeland en Frankrijk nu niet meer langs de zijlijn blijven staan en verklaren Duitsland de oorlog.
De Tweede Wereldoorlog is begonnen…

In het kader van de door de Duitsers ontwikkelde theorie van ‘Heim ins Reich’, waarbij zij ervan dromen alle Arische volkeren onder te brengen in één groot Reich, moet ook Nederland eraan geloven.
Vrijdag 10 mei 1940, 03.55 uur: Duitse troepen overschrijden de grens en vliegtuigen bombarderen de vliegvelden in het westen. De Nederlandse troepen zijn bijna overal in hoogste staat van paraatheid, doch zeer slecht voorbereid op de dingen die komen gaan. Ook waar ons leger numeriek en tactisch sterker is, geeft de betere bewapening van de Duitsers de doorslag.
Na vier dagen van soms hevige gevechten, besluiten de Duitsers dat er een krachtige daad gesteld moet worden om Nederland op de knieën te dwingen: Rotterdam wordt gebombardeerd. Nederland capituleert als de Duitsers dreigen ook andere steden hetzelfde lot te doen ondergaan.

Dan begint een periode van vijf jaren van Duitse bezetting, een tijd van onzekerheid, angst, terreur, honger en ellende. Maar het leven gaat in deze benauwde jaren gewoon verder. Er is echter geen overheid meer in ons land, die op democratische manier de belangen van het gehele volk behartigt. De regering heeft zich in vrijwillige ballingschap begeven en tracht vanuit Engeland haar taak invulling te geven. Begrippen als vrijheid van meningsuiting, van geloof en gelijkheid van rassen zijn in Nederland ineens geen vanzelfsprekende zaken meer.

_______________↓_______________


|pag. 5|

Nog geen week nadat de kruitdampen zijn opgetrokken, wordt Seyss-Inquart benoemd tot Rijkscommissaris (c.q. de hoogste autoriteit op het gebied van de burgerlijke aangelegenheden) van ons land. In zijn proclamatie verklaart hij “… de openbare orde te verzekeren en het openbare leven te beveiligen. (…) Ik ben voornemens hierbij het tot dusver geldende Nederlandsche recht zooveel mogelijk van kracht te laten blijven, bij de uitoefening van het bestuur gebruik te maken van de Nederlandsche autoriteiten en de onafhankelijkheid van de rechtspraak te waarborgen. (…) Ik moet als Rijkscommissaris de Rijksbelangen in de Nederlandsche gebieden, welke onder de bescherming van de Duitsche troepen staan, behartigen en ik zal ze behartigen.”1 [1. De Telegraaf, 29 mei 1940]
Er zijn echter genoeg mensen die zich niet om de tuin laten leiden door de gematigde houding van de bezetter. De eerste tekenen van protest duiken op. Op de verjaardag van prins Bernhard op 29 juni komt het tot een grootscheepse uiting van aanhankelijkheid aan het Huis van Oranje, die zich manifesteert in oranje boeketten voor de ramen, het zingen van vaderlandse liederen en het dragen van oranje versierselen op de openbare weg. De Duitsers zijn volledig verrast en ondernemen niets. Zij waarschuwen echter de bevolking dat zulke demonstraties van aanhankelijkheid aan het koninklijk huis niet op prijs worden gesteld en dat bij recidive strenge represailles zullen plaatsvinden.
De onschuldige uitingen van verzet tegen de bezetter en de NSB vormen echter pas het begin van wat een georganiseerde vorm van verzet genoemd kan worden. Al snel wordt in de hogere kringen van politici en militairen kritiek gehoord op de Duitsers en hun praktijken.
Het is o.a. generaal Winkelman, de opperbevelhebber van het (inmiddels niet meer bestaande) Nederlandse leger die ‘het openlijk waagt de Duitse versie van het bombardement op Rotterdam tegen te spreken’2 [2. René Kok en drs. Erik Somers, redactie en samenstelling, Documentaire: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, (Zwolle, 1989), deel 1 – p. 137]. Andere voorbeelden van verzet van hoogwaardigheidsbekleders vinden we bij burgemeester De Monchy van Den Haag en later ook burgemeester Oldenhof van Kampen, op wie in hoofdstuk 3 uitgebreider wordt ingegaan; zij weerstreven d.m.v. hun opstelling, houding en uitingen de vijand.
Er ontstaat dus langzaam maar zeker een groeiende onvrede en een groeiend actief of passief verzet onder de bevolking van Nederland, hetgeen wordt gepleegd op allerlei manieren en op alle terreinen van het leven, met wisselende intensiteit.

Na verloop van tijd, voor de een wat sneller dan voor de ander, wordt duidelijk wat de bedoelingen van de vijand zijn. Het dagelijks leven, thuis, op straat, op school, op de fabriek, het stadhuis of waar dan ook vereist van de mensen keuzes, die zij voorheen in een vrij en democratisch land nooit hebben behoeven te maken. Bij veel afwegingen die men moet maken, gaat de gedachte meewegen: hoever kan men gaan met het inwilligen van de Duitse eisen en verlangens, zonder dat de belangen van medeburgers ernstig worden geschaad?
Verreweg het grootste gedeelte van de Nederlanders berust in zijn of haar lot. Zij proberen zo goed en zo kwaad als dat gaat het leven voort te zetten zoals zij dat geleefd hadden vóór de bezetting. Vooral geen aanstoot geven aan de bezetter die zou kunnen leiden tot sancties. Heulen met de vijand doen zij niet en indien van hen medewerking wordt gevraagd, gaat dat niet van harte.
Dan is er een groep van ongeveer 60.000 mensen (circa 1% van de bevolking) die actief deelneemt aan het verzet. Dat varieert van het weerstaan van ‘den mof’ d.m.v. het rondbrengen van illegale krantjes tot het plegen van aanslagen op spoorwegen of vijanden.
Het overige gedeelte van de Nederlandse bevolking is lid van de NSB (zo’n 85.000 personen toen de partij op het toppunt van haar ‘macht’ was) of collaboreert anderszins met de vijand.
Deze drie groepen vormen samen met de vierde groep, de Duitse bezetter, de Nederlandse samenleving gedurende de oorlogsjaren. Overbodig op te merken, dat dit tot de nodige spanningen en agitatie leiden zal in de maatschappij.

_______________↓_______________


|pag. 6|

Een maatschappelijk terrein waar juist in de oorlogsjaren belangrijke, veelal op nationaal niveau genomen, beslissingen worden omgezet in verordeningen, vormt het gemeentehuis met zijn ambtenaren inclusief de daarmee verband houdende gemeentelijke instellingen zoals de politie. Zij voeren uit (of niet) wat men in Den Haag of in de provinciehoofdstad bekokstooft. De handelingen die zij in opdracht van hogerhand ten uitvoer laten brengen, hebben vaak grote gevolgen voor de betrokkenen. Soms zijn daar mensenlevens mee gemoeid. Op dit terrein liggen dan ook veel mogelijkheden om de bezetter te behagen of hem juist zo onopvallend mogelijk, maar doeltreffend schade toe te brengen.

Ieder stad- of gemeentehuis kent zo zijn eigen verhaal. Dit is het verhaal van de bezettingstijd op het stadhuis van Kampen, Hanzestad aan de monding van de IJssel met in 1940 zo’n 20.000 inwoners.

Hoofdstuk 1

De maatregelen die de Duitsers de Kamper overheid oplegden teneinde hun gezag te consolideren.

Inleiding

Het is natuurlijk een utopie om te denken dat de Duitsers ons land in hun grote Reich inlijven, terwijl wij onze eigen rechtsverordeningen en wetten zullen mogen handhaven. De Duitsers hopen dat het Nederlandse ‘broedervolk’ zich meegaand zal tonen en de redelijkheid van hun eisen zal inzien; zij hopen dat de Nederlanders zich als trouwe nationaal-socialisten achter hen en hun Führer zullen scharen in de strijd tegen het bolsjewisme en het internationale jodendom. Dat daartoe bepaalde dwingende verordeningen noodzakelijk zijn is duidelijk, maar volgens het internationaal recht niet toegestaan. Op de tweede Haagse Vredesconferentie in 1907 kwam het Landoorlogsreglement tot stand. De paragraaf die over bezette landen handelde, bevatte de volgende frase: ‘Wanneer het gezag van de wettelijke overheid feitelijk is overgegaan in handen van degene die het gebied heeft bezet, neemt deze alle maatregelen die in zijn vermogen staan teneinde voor zoveel mogelijk de openbare orde en het openbare leven te herstellen en te verzekeren en zulks, behoudens volstrekte verhindering, met eerbiediging van de in het land geldende wetten’.3 [3. Kok en Somers, Documentaire Nederland, deel 1 – p. 248] Deze bepaling wordt, ondanks alle mooie woorden van Seyss-Inquart, met onmiddellijke ingang geschonden, door de maatregelen tegen de joden, die elkaar in een verbijsterende snelheid opvolgen en die een flagrante schending vormen van de Nederlandse grondwet artikel 1, discriminatieverbod: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.
Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan”.

In de meidagen van 1940 wijkt de regering uit naar Engeland, terecht menende dat het blijven in Nederland nutteloos en nodeloos gevaarlijk is; het regeringsgezag wordt overgedragen aan de opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten, generaal Winkelman. Na de capitulatie vallen alle bevoegdheden die voorheen aan regering en parlement toekwamen, onder auspiciën van de Rijkscommissaris, Seyss-Inquart. Deze Oostenrijkse nazi is persoonlijk door Hitler aangesteld om ‘het hoogste regeringsgezag in het civiele ressort in Nederland’ over te nemen.4 [4. Kok en Somers, Documentaire Nederland, deel 1 – p. 85] Zijn Rijkscommissariaat houdt toezicht op de secretarissen-generaal van de ministeries; na het uitwijken van de ministers naar Engeland zijn zij de hoogste ambtenaren op de verschillende departementen.

Vanuit Den Haag komt een stroom verordeningen op gang, bedoeld om de macht van de bezettende mogendheid te consolideren en de verwezenlijking van hun plannen te

_______________↓_______________


|pag. 7|

realiseren: nazificatie van Nederland naar Duits model, doorgevoerd op alle terreinen van het leven.

De meeste post uit Den Haag is gericht aan ‘alle burgemeesters’, met schijnbaar het idee van ‘wie de schoen past trekke hem aan’. De burgemeesters, waartoe uiteraard ook de burgemeester van Kampen behoort, moeten zorg dragen voor de uitvoering van de maatregelen die de ‘regering’ vereist middels de gemeenteraad.

Beheer vijandelijk vermogen
Vanuit ’s-Gravenhage worden de ‘Heeren burgemeesters’ op de hoogte gesteld van maatregelen die genomen zijn om het zogenaamde vijandelijk vermogen te beheren. In Arnhem wordt Carl Dönig benoemd tot beheerder van de in Overijssel gelegen onroerende goederen, ‘welke zijn aan te merken als vijandelijk vermogen in den zin van § 3 der desbetreffende verordening’,5 [5. Gemeentesecretarie 1934-1945 (2.07.353.2), 28 dec.’40, ‘s-Gravenhage, ingekomen No. 8594] aldus de Commissaris der Provincie Overijssel, A.E. Van Voorst tot Voorst. Onder ‘vijand’ worden door de bezetter naast joden ook o.a. vrijmetselaars verstaan, die van hun vermogen worden beroofd. Daarnaast ontvangen de burgemeesters regels die ertoe moeten leiden, dat de joden uit het bedrijfsleven worden verwijderd.6 [6. GS1 (2.07.353.2), 23 jan. ’42, ‘s-Gravenhage, ingekomen No. 612]

Regels voor aanplakbiljetten van politieke partijen
Dit is slechts het begin van een stroom van (politieke) richtlijnen, die uit Den Haag op alle Nederlandse gemeenten afkomt, zoals bijvoorbeeld voor het aanplakken van biljetten voor politieke partijen. In een brief van het departement van Binnenlandse Zaken worden deze regels nader uit de doeken gedaan. De toekomst laat zich reeds uit de richtlijnen aflezen, wanneer de secretaris-generaal schrijft over de ‘NSB, de NSDAP en “andere politieke partijen”’7 [7. GS1 (Doos 18 1.75.1), ’s-Gravenhage, 18 dec. ’40, ingekomen No. 849], m.a.w. de in zijn ogen enige politieke partijen die het spectrum kent mogen worden genoemd, de andere worden doodgezwegen.
Aan de NSB wordt zelfs toestemming verleend door de Reichskommissar zelf dat zij ‘in alle gemeentes van Nederland gerechtigd is, alle soorten vlakten voor haar propaganda te gebruiken, dus ook de niet aan de gemeente behorende vlakten’.8 [8. GS1 (Doos 18 1.751.1.II), Den Haag, 2 apr. ’41 ] Blijkbaar komt er van diverse gemeenten commentaar op dit besluit, want in een brief van 28 april 1941 van de secretaris-generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken wordt de toestemming aan de NSB ingetrokken.9 [9. GS1 (Doos 18 1.75.1), ’s-Gravenhage, 28 apr. ’41, ingekomen No. 3404]

Nederlandse Arbeidsdienst
Een van de meest verstrekkende maatregelen die de bezetter uitvaardigt is de instelling van de Nederlandse Arbeidsdienst. Het lijkt allemaal nogal onschuldig van opzet en gedoemd te mislukken. ‘Binnen afzienbaren tijd zal hier te lande een Arbeidsdienst worden ingesteld. Met de voorbereiding van de organisatie van dien dienst is belast de Commandant van den Opbouwdienst, de Heer J.N. Breunese.’10 [10. GS1 (Doos 65 1.835), ’s-Gravenhage, 3 dec. ’40, ingekomen, No. 7997]

De Arbeidsdienst heeft tot doel: Alle jongemannen van Nederlandse nationaliteit moeten in het jaar waarin zij 19 jaar worden een half jaar in de Arbeidsdienst dienen. Voorwaarde is wel dat zij daarvoor worden goedgekeurd.
“Het doel is deze jongemannen te vereenigen in legeringscentra, teneinde hen, onder Nederlandsche leiding, in een gemeenschappelijk samenleven en met eenvoudigen arbeid aan civiel- en cultuurtechnische werken in het land, te vormen tot mannen, die begrip zullen hebben voor de noodzakelijkheid van orde, regelmaat en tucht, van saamhoorigheid en gemeenschapszin, als pijlers van een eensgezind en krachtig Nederland.”

_______________↓_______________


|pag. 8|

Hun zal kennis worden bijgebracht van normen en waarden, van vaderlandsliefde en het aanwenden van hun lichamelijke vermogens ten dienste van het vaderland.
“De Christelijke beginselen, die zoo diep in ons volk geworteld zijn, zullen worden in acht genomen; de godsdienstige verzorging zal tot haar recht komen.”
De dienst is echter in opbouw, dus wordt aanmelding nog vrijwillig gesteld voor personen tussen de 18 en 23 jaar.11 [11. GS1 (Doos 65 1.835), ‘s-Gravenhage, 2 dec. ’40, ingekomen, No. 8064]
Uit andere brieven van de commandant opbouwdienst, blijkt wel dat er niet zo erg veel schot zit in de aanmeldingen. Zo schrijft hij op 14 januari 1941 aan ‘alle burgemeesters’ of ‘zij willen doen voortgaan de aanmeldingen van vrijwilligers voor den Arbeidsdienst die na 15 Januari a.s. binnenkomen, op dezelfde wijze te behandelen, als die, welke vóór den sluitingsdatum zijn ingediend.’12 [12. GS1 (Doos 65 1.835), ‘s-Gravenhage, 14 Jan. ’41, ingekomen No. 437] De zenuwachtigheid neemt toe, want de commandant opbouwdienst richt zich een week later opnieuw tot de burgemeesters.13 [13. GS1 (Doos 65 1.835), ‘s-Gravenhage, 27 Jan. ‘41, ingekomen No. 867] Blijkbaar schiet het met de aanmeldingen niet erg op. Op 27 januari is er slechts 1 aanmelding ontvangen.
Toch is het departement van Algemene Zaken er alles aan gelegen om de drempel voor gemeenten zo laag mogelijk te maken om jongemannen te werven voor de N.A.D. Door de gemeente gemaakte kosten van ‘het aanplakken van kennisgevingen, huur van lokaliteiten voor keuringen en soortgelijke’ zijn zij ‘gaarne bereid’ te betalen.14 [14. GS1 (Doos 65 1.835), ‘s-Gravenhage, 10 Jul. ’41, ingekomen No. 5440] Spreekt men in een brief van 2 december 1940 nog over het feit dat de sterkte van de ploeg moet worden teruggebracht naar 10.000 man vanwege de nog beperkt beschikbare onderkomens,15 [15. GS1 (Doos 65 1.835), ‘s-Gravenhage, 3 dec. ’40, ingekomen No. 7997] op 15 september van het volgende jaar worden de burgemeesters bedankt omdat ‘verschillende honderden van onze Nederlandsche jongelingschap den goeden invloed van gemeenschap en kameraadschap ervaren en in zich opnemen’.16 [16. GS1 (Doos 65 1.835), Scheveningen, 15 sept. ’41, ingekomen No. 783] De NAD is dus op zijn zachtst gezegd geen onverdeeld succes, hetgeen natuurlijk geen verwondering wekt. Maar de klad zal er nog meer inkomen: de autoriteiten klagen erover, dat de NAD gebruikt wordt als een alternatief voor werkloosheid. Zodra jongemannen namelijk een baan aangeboden krijgen, dienen zij een verzoek tot ontslag in. De autoriteiten doen daar hun beklag over.17 [17. GS1 (Doos 65 1.835), ‘s-Gravenhage, 10 okt. ’41, ingekomen No. 7819]

De commandant van de Nederlandsche Arbeidsdienst gaat echt niets te ver: in een brief aan ‘de Burgemeesters’ verklaart hij dat er burgemeesters zijn die bezwaren hebben tegen de vragen omtrent de joodse afkomst van de aangemelde personen. Om de procedure geen vertraging te laten oplopen, mag deze vraag onbeantwoord worden gelaten!18 [18. GS1 (Doos 65 1.835), ‘s-Gravenhage, 30 okt. ’41, ingekomen No. 8390]

Maar dan komt aan deze façade een einde: in november komt er een brief van het departement van Algemene Zaken, Bureau Arbeidsdienst, dat de ‘Duitsche Gevolmachtigde voor den Nederlandschen Arbeidsdienst in studie is om den arbeidsdienstplicht in te voeren voor het ongehuwde mannelijke overheids- en semi-overheidspersoneel, dat den leeftijd van 17 jaar volbracht, doch dien van 24 jaar nog niet bereikt heeft…’19 [19. GS1 (Doos 18 1.835), ‘s-Gravenhage, 15 nov. ’41, ingekomen No. 8956] Aan de burgemeesters wordt het verzoek gericht om de namen van de personen die aan die criteria voldoen in te dienen.

De druk wordt verder opgevoerd. Het wordt nu verplicht gesteld voor mensen die in aanmerking wensen te komen voor een aanstelling in openbare dienst of bij het bijzonder onderwijs, dat zij als zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, hun arbeidsdienstplicht hebben vervuld.20 [20. GS1 (Doos 18 1.835), Doorn, 20 apr. ’43, ingekomen No. 2820]

_______________↓_______________


|pag. 9|

In het laatst van 1942 wordt de Arbeidsdienst verplicht voor de 18-jarigen der overige bevolkingsgroepen, waaraan echter lang niet iedereen gehoor geeft; duizenden duiken onder.

Invoering van het persoonsbewijs
In navolging van de voor Duitsers verplichte ‘Kennkarte’ wordt in Nederland begin ’41 voor iedere Nederlander een identiteitsbewijs verplicht gesteld, het persoonsbewijs. Dit identiteitsbewijs is door een Nederlandse hoofdambtenaar (J.J. Lentz) zo geperfectioneerd, dat het ondergrondse verzet er later veel moeite mee zal hebben om het te vervalsen.21 [21. Evert Werkman, Dat kan ons niet gebeuren …Het dagelijks leven in de Tweede Wereldoorlog (1980), p. 75]
In Kampen wordt de invoering van de persoonsbewijzen door burgemeester Oldenhof middels een publicatie bekend gemaakt.22 [22. GS1 (Doos 20 niet genummerd), Kampen, 20 feb. ’41]
Niet iedereen gaat even zorgvuldig met de regels van de bezetter om betreffende het persoonsbewijs (p.b.). Ontslagen ambtenaren van politie blijken meermaals te verzuimen de op grond van hun ontslag noodzakelijk geworden veranderingen in hun p.b. te doen aanbrengen. De persoonsbewijzen, waarin een foto is bevestigd van de persoon in kwestie in uniform, dienen te worden vervangen.23 [23. GS1 (Doos 20 1.755.62), Arnhem, 10 sept. ’43]
Overijverige ambtenaren der Nederlandse politie blijken soms vervuilde, beschadigde of om andere redenen gedeeltelijk onleesbare persoonsbewijzen te vernietigen, onder mededeling aan de betrokkene, dat hij bij de Secretarie van de gemeente zijner inwoning een nieuw bewijs aan kan vragen. Daarmee overschrijden zij hun bevoegdheden. De gewestelijke politiepresident schrijft hen de juiste procedure voor.24 [24. GS1 (Doos 20 1.755.62), Arnhem, 21 jan. ‘44, ingekomen No. 602]
In een schrijven van de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters wordt nog eens met klem op de verantwoordelijkheid van de burgemeester gewezen die hij draagt voor het bewaren van blanco Persoonsbewijzen en Rijkszegels. Het is de rijksinspectie nl. ter ore gekomen, ‘dat een ambtenaar, belast met de uitreiking van Persoonsbewijzen, misbruik heeft gemaakt van het hem door de burgemeester geschonken vertrouwen en Persoonsbewijzen en Rijkszegels heeft ontvreemd c.q. aan niet rechthebbenden heeft uitgereikt’.
De burgemeester dient daarom de waardepapieren zodanig op te slaan in een brandkast, kluis of andere tegen diefstal verzekerde ruimte, dat buiten zijn medeweten of goedvinden niemand bij het materiaal kan komen.25 [25. GS1 (Doos 20 1.755.63), ’s-Gravenhage, 27 aug. ‘42, ingekomen No. 6125]

Verbod op sympathiebetuigingen voor anti-Duitse elementen
Op 22 juni 1941 vallen de Duitsers de Sovjet-Unie binnen. Blijkbaar hebben op diverse plaatsen in ons land mensen openlijk hun adhesie betuigd aan de Sovjet-Unie door kreten als “heil Moskou” te roepen of anderszins sympathiebetuigingen voor de Russen geuit. Deze “Duitsch-vijandige betoogingen” worden door de bezetter gezien als een strafbaar feit; de personen die zich daaraan schuldig maken zullen strafrechterlijk worden vervolgd, aldus een brief aan de Directeuren van Politie, die 5 dagen na de Duitse inval in de Sovjet-Unie is gedateerd. De vrijheid van meningsuiting is hier in het geding.26 [26. GS1 (Doos 18 1.754.3), ’s-Gravenhage, 27 jun. ’41, ingekomen No. 5196]

Kerkklokken en andere koperen en bronzen voorwerpen
De maatregelen behelzen echt alle terreinen van het leven. Wat de beweegreden van de bezetter is om te bevelen dat kerkklokken maar één keer per week mogen luiden, nl. van kwart voor tien tot tien uur in de (zondag)ochtend 27 [27. J.B. Keuter, Kampen in oorlogstijd, (Kampen 1982), p. 11] weet ik niet; misschien denkt hij dat er alarmsignalen mee worden doorgegeven (van razzia’s o.i.d.). Hoe het ook zij, de maatregel wordt bijkans overbodig als talloze kerkklokken door de Duitsers geroofd en omgesmolten worden vanwege het benodigde brons voor de wapenindustrie. Veel hedendaagse klokken

_______________↓_______________


|pag. 10|

zijn dus nieuw. Ik weet nog dat ik eens in de kerktoren van Heerjansdam was, waar op een der klokken het volgende rijmpje stond:

“De oude heeft de vijand meegenomen.
Daarvoor ben ik in de plaats gekomen
Om te luiden als weleer
Den mens tot heil en God tot eer”

De roof wordt gelegitimeerd door de oorlogsinspanning, maar het koesteren van afbeeldingen van eeuwenoude verdwenen klokken wordt de burgers verboden. De bezetter stelt degenen die handel drijven in afbeeldingen van ‘weggenomen’ kerkklokken strafbaar.28 [28. GS1 (Doos 18 1.75), Arnhem, 2 mei ‘43, ingekomen No. 2971]
Ook andere voorwerpen van koper en ander bruikbaar metaal moet bij de ‘mof’ worden ingeleverd, allemaal dienstbaar gesteld aan de wapenindustrie. In Kampen wordt in de zomer van ’41 maar liefst 4.126 kilogram bruikbaar metaal opgehaald.29 [29. Keuter, Kampen in oorlogstijd, p. 13]

Propaganda
De propaganda speelt in de oorlogsjaren een zeer grote rol. Er worden allerlei richtlijnen uitgevaardigd om de propagandamachine van de Duitsers en de collaborerende partijen op volle toeren te laten draaien. Zo vaardigt de Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken een gebod uit, dat ‘zorg moet worden gedragen, dat per 1000 inwoners één aanplakgelegenheid aanwezig is (hetgeen dus voor de gemeente Kampen neerkomt op 20 stuks) met een oppervlakte van ten minste 2.50 m. bij 2.75 m., terwijl deze aanplakgelegenheden zoodanig moeten zijn ingericht, dat de biljetten tenminste 1.50 m. van den grond verwijderd zijn.’30 [30. GS1 (Doos 18 1.75), ’s-Gravenhage, 10 dec. ’41, ingekomen No. 9641] In deze brief wordt de burgemeester tevens de mogelijkheid ontnomen stilzwijgend verzet te plegen door onvoldoende ruimte ter beschikking te stellen aan bijvoorbeeld propaganda voor het Vrijwilligers Legioen Nederland of voor de Waffen SS, dan wel plaatsen toe te kennen die vanuit propagandistisch oogpunt ongeschikt geacht worden. Aanplakbiljetten in bijvoorbeeld doodlopende stegen of buitengebieden zijn niet toegestaan. Een afwijzende beslissing van de burgemeester kan door belanghebbenden worden aangevochten. De burgemeester dient zijn standpunt dan te verdedigen bij Den Haag. De uiteindelijke beslissing berust bij de secretaris-generaal en dus bij de bezetter.
De directeur van gemeentewerken, Roest van Limburg (de later interim-NSB-burgemeester) concludeert wel dat het voorgeschreven aantal van 20 stuks tot de helft kan worden teruggebracht, als beide zijden van de borden worden gebruikt. Tevens vraagt hij zich in zijn brief aan de burgemeester af of ‘voor het beoogde doel hout kan worden verkregen’. Het benodigde hout moet worden aangevraagd aan het ‘Rijksbureau voor hout’.

Pers
De vrees dat kranten en andere vormen van media direct na de capitultie onder absolute Duitse censuur (d.w.z. controle van iedere letter) zouden gaan vallen wordt niet bewaarheid.
Toch is er wel sprake van enige censuur: de Duitsers geven richtlijnen uit voor de berichtgeving en kranten die de nazi’s onwelgevoeglijke berichten verspreiden kunnen rekenen op een tijdelijk of permanent verschijningsverbod. In de loop der tijd vallen practisch alle dagbladen ten prooi de zuiveringsdrift van de nazi’s. Het Kamper Nieuwsblad sneuvelt als legale krant in juni 1942 en krijgt twee opvolgers, een illegale, ‘Strijdend Nederland’31 [31. Keuter, Kampen in oorlogstijd, p. 16] en een legale, treffend verwoord door Wolter van de Kamp: ‘Onze stad heeft deze week een nieuwe krant gekregen. Tot nu toe hadden we ons eigen plaatselijke blad … maar “door een reorganisatie(!) op persgebied worden in alle provincies van ons(!) land diverse bladen gecombineerd”, aldus de nieuwbakken redactie. “Daar echter een combinatie met het Wijdevelder (c.q. Kamper) Nieuwsblad niet mogelijk bleek, omdat verschillende (in waarheid op één na alle – Jan Jansen) daaraan medewerkende personen niet bereid waren in de

_______________↓_______________


|pag. 11|

combinatie deel te nemen, wordt thans uitgegeven het “Nieuwsblad voor Wijdeveld” (c.q. “Nieuwsblad voor Kampen”).32 [32. Adriaan van Boven, Jan Jansen in bezet gebied – oorlogsdagboek van een ambtenaar, (Kampen 1946), p. 148]

Maatregelen tegen duistere praktijken
Uit enkele maatregelen van de plaatselijke overheid komt duidelijk naar voren, dat ook sommige inwoners van Kampen flink in het keurslijf van de ‘Nieuwe Orde’ geperst moeten worden. De waarnemend burgemeester Roest van Limburg doet een ernstige waarschuwing uitgaan tegen hen die ‘in het duister daden van geweld’ plegen. Bij herhaling zal krachtig worden opgetreden, ‘terwijl thans reeds vaststaat, dat dan tevens door de Sicherheitspolizei zal worden overgegaan tot het nemen van strenge maatregelen, waaronder de geheele bevolking te lijden zal hebben’.33 [33. GS1 (Doos 18 1.75.I), Kampen, 16 feb. ’43] Niet mis te verstane taal dus, maar waar praat de burgemeester eigenlijk over? Doelt hij op daden die in het donker gepleegd worden of betreft het duistere daden? Ik ben van mening dat hij allebei bedoelt. Er waren in het verleden wel vaker incidenten geweest, zoals de vernieling van de bordjes ‘verboden voor joden’, die de gemeente op tal van openbare plaatsen in Kampen had laten plaatsen. Vanwege deze ‘aanslagen’ liet de gemeente de bordjes bewaken door burgers. M.n. veel jongelui staken hun afkeer van de bezetter en allen die met hem collaboreerden niet onder stoelen of banken. Er vonden allerlei relletjes plaats tussen vaderlandslievende jongens en plaatselijke NSB’ers en Jeugdstormers 34 [34. Jeugdstorm: de Nederlandse evenknie van de Duitse Hitlerjugend]. Er gebeurde ’s nachts genoeg. Soms sneuvelde er een ruit van een NSB’er of werden muren beklad met anti-Duitse of Oranjegezinde leuzen. Af en toe werd er een landverrader in de Burgel (c.q. de stadsgracht) geduwd.
Of de dreigende taal van Roest van Limburg effect sorteert weten we niet, maar het blijft in ieder geval onrustig in ons land. De politiechef uit Arnhem onderstreept drie maanden later nog eens krachtig, dat ‘herhaaldelijk is gebleken, dat de Nederlandsche politie niet scherp genoeg optreedt tegen eventuele molestaties van de zijde van het publiek’. Ook de avondklok blijkt met voeten getreden te worden. De politiechef eist keiharde maatregelen nl. dat in dergelijke gevallen ‘onmiddellijk en onverbiddelijk van de vuurwapenen gebruik moet worden gemaakt’ zonder voorafgaande waarschuwingsschoten.35 [35. GS1 (Doos 18 1.75), Arnhem, 4 mei ’43, ingekomen No.3016]

Verbod op sympathiebetuigingen aan het Oranjehuis
Ook andere regels versterken het beeld van een dictatuur, waar de vrijheid van meningsuiting ernstig in het geding is, kenmerk van een totalitaire staat. Op 19 januari 1943 wordt in Ottawa, Canada, prinses Margriet geboren. In een poging toch enigszins te delen in de vreugde, tooien velen zich met op margrieten lijkende versierselen. Dit gedrag wordt door de bezetter ontoelaatbaar geacht en deze verklaart dan ook: ‘In verband met den naam van het jongste dochtertje van prinses Juliana moet in het dragen van dergelijke voorwerpen (c.q. ‘broches en andere insignes in de vorm van margrieten) een demonstratie tegen de bezettende overheid worden gezien’. De voorraad van dergelijke voorwerpen dient onverwijld in beslag te worden genomen en de verkoop gestaakt. Als de bloeitijd van de margrieten is aangebroken, zal de dragers ervan erop gewezen worden dat daarin een demonstratie (van niet toelaatbaar gedrag) wordt gezien.36 [36. GS1 (Doos 18 1.75), Arnhem, 19 apr. ‘43, ingekomen No. 2831]

Het is de bezetter erom te doen om alle herinneringen aan de nog in leven zijnde leden van het Oranjehuis uit te wissen; derhalve is het verboden om scholen nog langer te vernoemen naar deze leden van het koninklijk huis. Bestaande namen moeten onverwijld worden aangepast, zo ook voor de Wilhelmina- en Julianaschool in Kampen. De schooldirectie is blijkbaar niet van zins om geheel afstand te doen van de historische binding met het Oranjehuis, zodat zij aan de autoriteiten te kennen geeft dat de scholen voortaan respectievelijk Emma- en Juliana van Stolbergschool zullen heten.37 [37. GK Handschriften Map S, 125A.4, 1.851.06, Kampen, 17 okt. ‘41] Ongehoorzaamheid aan

_______________↓_______________


|pag. 12|

de uitvoering van eenzelfde verordening voor de straatnamen zal burgemeester Oldenhof enige tijd later zijn functie kosten.

Natuurlijk valt ook de eed ten prooi aan de zuiveringsdrift van de nazi’s, zoals te lezen valt in een brief aan alle burgemeesters van de gemeenten in Overijssel: blijkbaar is er onduidelijkheid over de instructie van 24 september 1940 m.b.t. het afleggen van de eed.
Met nadruk wordt er nogmaals op gewezen, dat ‘bepalingen betreffende het afleggen van eeden enz., welke geen verklaring van trouw aan de Koningin, aan Grondwet en Wetten inhouden, onverminderd van kracht blijven’.38 [38. GS1 (Doos 108, 2.08.26), Overijssel, ingekomen No.7438] Het Provinciaal Bestuur van Overijssel voelt zich genoodzaakt om alle burgemeesters van de provincie nogmaals aan te schrijven om te waarschuwen tegen sabotage van de instructies; er zijn nl. ambtenaren, die een inleidende zin toevoegen aan de loyaliteitsverklaring, hetgeen volstrekt ontoelaatbaar is. Het betreft de volgende zin: “Ik verklaar, dat ik mij, met inachtneming van de bepalingen der Haagsche Conventie van 18 October 1907 (hoe creatief!), zoolang ik mijn ambt waarneem ……. enz.”.39 [39. GS1 (Doos 108 2.08.26), Zwolle, 6 mrt. ’41, ingekomen No. 1883]

Aandoenlijk is het met onvaste hand geschreven briefje aan de ‘Edelachtbare Burgenmeester’ van ‘Vader Boele’ de vader van het Rusthuis aan de 3e Ebbingestraat, met de vraag of ‘op 8 December a.s. de vlag mag worden uitgestoken, aangezien op dien datum de Inrichting Rusthuis 3e Ebbingestraat No.8 dan 75 jaar bestaat.’ Uiteraard wordt op het verzoek ‘afwijzend beschikt’. Nationale symbolen (zoals het Nederlandse rood-wit-blauw), die herinneren aan een onafhankelijk Nederland en aan het Oranjehuis zijn taboe.40 [40. GS1 (Doos 18 1.75), Kampen, 18 nov. ‘43, ingekomen, No. 7877]

Samenscholingsverbod
Alsof het allemaal nog niet genoeg is volgt er een samenscholingsverbod 41 [41. Keuter, Kampen in oorlogstijd, p. 11], waardoor dus automatisch massabijeenkomsten zoals sportwedstrijden niet meer toegestaan zijn (behoudens natuurlijk die van pro-Duitse organisaties zoals de NSB of de WA). Ook het naleven van de avondklok (iedereen verplicht binnen vanaf 20 uur) wordt nogmaals met klem onder de aandacht gebracht.

‘Eer’ herstel voor de Nederlandse nationaal-socialisten
Natuurlijk zijn de meeste leden van de verguisde Nationaal-Socialistische Beweging maar wat blij, dat de Staat der Nederlanden onder Duits beheer is gekomen. Zij zien nu hun kans schoon om de beperkende bepalingen die hen opgelegd waren bijvoorbeeld in de uitoefening van rijksambtenaar op te laten heffen. In een brief van de secretaris-generaal, waarnemend Hoofd van het Departement van Binnenlandse Zaken,42 [42. Na het uitwijken van de regering naar Engeland, en dus bij ontstentenis van de voltallige ministerraad, hebben de secretarissen-generaal van de diverse ministeries de taken van hun meerdere, c.q. de minister, waargenomen.] wordt dan ook in juni 1940 al bepleit, dat leden van de NSB, de NSNAP, de NVP en andere nationaal-socialistische (mantel)organisaties voortaan niet meer vanwege ‘de doelen die zij nastreven, of de middelen welke zij aanwenden’ uitgesloten mogen worden het beroep van rijksambtenaar te vervullen.43 [43. GS1 (Doos 108 2.08.26),’s-Gravenhage, 24 jun.‘40] Deze maatregel dateerde van 1934, toen de regering Colijn ambtenaren verbood om lid te zijn van organisaties, die de staatsveiligheid in gevaar konden brengen. Hieronder viel ook de NSB. Ook Anton Mussert, die werkzaam was als hoofdingenieur bij de Provinciale Waterstaat in Utrecht, moest ontslag nemen.44 [44. Kok en Somers, Documentaire Nederland, deel 1 – pag. 108] Blijkens een brief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt met het rechtzetten van het ‘onrecht’ t.o. NSB’ers en aanverwante personen v.w.b. hun beroepskeuze niet erg veel haast gemaakt. De oorlog is tenslotte nog vers en velen nemen de maatregelen van de bezetter

_______________↓_______________


|pag. 13|

nog niet zo erg serieus. Het ambtenarenkorps is niet voldoende op de hoogte gesteld van het beroepseerherstel van de Nederlandse nationaal-socialisten en het ministerie dringt onverwijld aan op bekendmaking van de nieuwe regels. Ook hebben gemeenten bewust de brief van het ministerie foutief geïnterpreteerd, als zou de maatregel alleen gelden voor rijksambtenaren en niet voor het personeel van lagere organen.45 [45. GS1 (Doos 108 2.08.26), ’s-Gravenhage, 13 aug. ‘40]
De NSB wordt in november 1941 de enige toegestane politieke partij.
In een brief aan de heren burgemeesters betreffende het dragen van insignes en uniformen der NSB, heft de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken het verbod op het gekleed gaan in uniform of het dragen van insignes van de NSB en nevenorganisaties op.46 [46. GS1( Doos 108 2.08.26), Zwolle, 11 feb. ’42, ingekomen No. 1056]

Opnieuw krijgsgevangenschap voor het Nederlandse leger
Een maatregel van wel zeer ingrijpende aard is die van het opnieuw in krijgsgevangenschap voeren van allen die op 10 mei 1940 in dienst waren. Aangezien dit enige honderdduizenden personen betreft, waarvan de meesten een vaste burgerbaan hebben (in Kampen ruim 700)47 [47. GK Diversen 220 Gemeenteverslagen 1940, pag. 24], grijpt dit diep in in de maatschappij. Een klein voorbeeld van de manier waarop iemand kennis neemt van het feit dat hij, of soms zijn halve personeelsbestand, opnieuw in krijgsgevangenschap moet: Het bestuur van het Gereformeerd Lyceum ontving een briefje van de gemeente met de volgende inhoud:
“Door mij moet met den meesten spoed opgave worden gedaan van de aan Uw inrichting van onderwijs verbonden leerkrachten, die op 10 Mei 1940 in militairen dienst waren en thans in krijgsgevangenschap zullen worden gevoerd. Enz.”.48 [48. GS1 (Doos 108 2.08.8), Kampen, 3 mei ’43] De dwaasheid ten top is wel het bericht, dat, hoewel Nederlandse politieambtenaren vrijgesteld zijn van krijgsgevangenschap, het hen niettemin vrijstaat zich voor terugvoering in krijgsgevangenschap op te geven.49 [49. GS1 (Doos 108 2.08), Arnhem, 13 mei ’43]

Conclusie

De genoemde verordeningen betekenen dus concreet voor Kampen het gedwongen beschikbaar stellen van 20 forse aanplakgelegenheden voor propagandistisch (nationaal-socialistisch) materiaal en de opheffing van het Kamper Nieuwsblad; daarnaast moeten de namen van Wilhelmina- en Julianaschool en de straatnamen van nog in leven zijnde Oranjes veranderd worden en kondigt de waarnemend burgemeester aan dat er hard opgetreden zal worden tegen hen die de orde verstoren. De Kamper scholen, waaronder het Gereformeerd Lyceum, worden gedwongen opgave te doen van ex-militairen die bij hen in dienst zijn, teneinde hen opnieuw in krijgsgevangenschap weg te voeren.
De genoemde verordeningen vormen slechts een fractie van de maatregelen die de misdadige regering in Den Haag aan de bevolking oplegt. In plaats van Kampen kan hier in de meeste gevallen elke andere willekeurige gemeente in Nederland worden ingevuld, want veel van de maatregelen zijn universeel. De duimschroeven worden naarmate de oorlog vordert steeds verder aangedraaid. Duidelijk is dit te zien aan de invoering van de Nederlandse Arbeidsdienst. Het begint onschuldig met de oprichting van een organisatie die sterk tot de verbeelding van de Nederlandse jongeren moet spreken. Als blijkt dat de doorsnee Nederlander door de holle frasen van de propaganda heen prikt en de bezetter zich ondanks alle schone beloften stinkende gemaakt heeft in zijn ogen, keert het tij. De dwingeland laat zijn masker vallen en de vrijblijvendheid wordt omgezet in dwang.
De Duitse maatregelen strekken zich uit op alle terreinen van het leven: sociaal (invoering persoonsbewijs, verboden op sympathiebetuigingen voor Oranjehuis, USSR etc, samenscholingsverbod, verbod op sportwedstrijden) maatschappelijk (inpikken van privé-eigendommen van joden, vrijmetselaars etc., herinvoering van krijgsgevangenschap van

_______________↓_______________


|pag. 14|

soldaten, die na mei 1940 veelal andere maatschappelijke functies vervulden), economisch (vorderen (c.q. stelen) van bedrijven van joden, vrijmetselaars e.d., vorderen van mensen en materiaal voor de Duitse oorlogsindustrie) en cultureel-historisch (inpikken en omsmelten van antieke kerklokken, veranderen van namen van scholen en straten indien zij verwijzen naar nog levende leden van ons vorstenhuis). De lijst met maatregelen die de Duitsers namen is schier eindeloos. Ik beperk me daarom tot eerder genoemde voorbeelden.

Hoofdstuk 2

Reacties van de ambtenaren op de maatregelen die de Duitsers doorvoerden op het gebied van het plaatselijk bestuur.

Inleiding

‘Er zijn in de jaren ‘40-’45 in Kampen weinig zaken in enige samenhang op papier gezet; veel speelde zich in het verborgene af en verdroeg geen notitie’.50 [50. Spanhaak en Keuter, De ambtseed getrouw …, p. 8]
Kernachtiger kan, denk ik, de moeilijkheid van onderzoek naar de activiteiten van de ambtenaren en politieagenten in de oorlogsjaren niet worden weergegeven. Als we spreken over de houding van de ambtenaren en politieagenten onderscheiden we daarin dezelfde categoriën die met betrekking tot de Nederlandse samenleving genoemd zijn: de eerste groep is die welke prachtig omschreven is door een anonieme ambtenaar in de oorlog (ik kan het hem niet verbeteren):

Ik, Pieters, Hollandsch ambtenaar
Heb steeds mijn zaakjes voor mekaar.
Ik doe, al valt het soms niet licht,
Nog elken dag getrouw mijn plicht.
We zijn bezet, ik moet me schikken,
Al zal ik niet de Duitschers likken –
Met sabotage mij bemoeien
Gelijk die heele erge “goeien”,
Daarin heb ik in ’t minst geen trek
En ik verklaar die lui voor gek.
Want ronduit tegen u gezegd:
Ik kom niet graag in Vught terecht!
Het beetje dat ik kan verrichten,
Daar zal de Führer niet voor zwichten…51 [51. Adriaan van Boven, Jan Jansen in bezet gebied, (Kampen 1946), p. 353]

Enz.

Een bekend landelijk voorbeeld daarvan is de al eerder genoemde heer Lentz, die door zijn perfecte en zeer moeilijk te vervalsen ontwerp van het persoonsbewijs de Duitsers geweldig hielp om fraude te voorkomen. Hij deed gewoon zijn plicht…
De tweede groep ambtenaren en politieagenten bestaat uit tegenstanders van het Duitse regime, die in de uitvoering van hun functie alles zullen doen om de vijand een spaak in het wiel te steken.
De laatste categorie is die der collaborateurs, al of niet lid van de NSB en veelal niet om hun capaciteiten, maar meer vanwege nepotisme of om een oogje in het zeil te houden, aangesteld op functies in het stadhuis of bij de politie.

In 1937 hecht de ministerraad zijn goedkeuring aan een stuk, dat aanwijzingen geeft over de houding die bestuursorganen van rijk, provinciën, gemeenten etc. aan dienen te nemen in geval van een vijandelijke inval. Deze ‘Aanwijzingen’ zijn gebaseerd op het Landoorlogreg-

_______________↓_______________


|pag. 15|

lement en bevatten duidelijke voorschriften omtrent wat een ambtenaar wel en wat hij niet mag doen in het geval van een vijandelijke inval. Primair wordt gesteld dat de bestuursorganen en personen op hun post dienen te blijven en de bevolking voor moeten lichten omtrent de houding die het aan moet nemen ten aanzien van de bezetter. Het in functie blijven van ambtenaren is in het belang van de bevolking. “…het nadeel dat zij daardoor mede het belang van de bezetter dienen, is in het algemeen geringer dan het grotere nadeel dat voor de bevolking zou voortvloeien uit het niet meer functioneren van het eigen bestuursapparaat. Indien echter de ambtenaar, door in functie te blijven, zodanige diensten aan de vijand zou bewijzen dat deze groter kunnen worden geacht dan het nut dat voor de bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten.”52 [52. Dr. L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, (’s-Gravenhage, 1972), deel 4 – p. 115]
De ‘Aanwijzingen’ worden lang niet overal aan de betreffende personen uitgereikt, maar Theo Piederiet, ambtenaar op het stadhuis van Kampen van 1934 tot 1981, was indertijd op de hoogte van het bestaan van het stuk. ‘Niemand had het ooit gelezen, maar toen (in de oorlog) wilde je toch wel eens weten wat er eigenlijk in stond’. In de praktijk ligt de invulling van zulke prachtige aanwijzingen doorgaans wat complexer. Van de ambtenaar wordt verwacht dat hij telkens weer de voor- en nadelen van zijn aanblijven tegen elkaar afweegt.
In de ‘Aanwijzingen’ wordt in ieder geval duidelijk gemaakt, dat een automatisch voortzetten van de ambtelijke taak uit den boze is.
Of de ambtenaren nu al of niet kennis hebben genomen van de inhoud van de ‘Aanwijzingen’, we weten nu in ieder geval duidelijk hoe de wettige Nederlandse regering dacht over de invulling van de ambtelijke taak gedurende een vijandelijke bezetting.

De eerste maanden van de bezetting vinden er niet zo bar veel schokkende gebeurtenissen plaats. Duitse soldaten gedragen zich correct jegens de bevolking en men stelt van Duitse zijde alles in het werk om de mensen de strijd van de meidagen zo snel mogelijk te doen vergeten. De bevolking moet vooral de indruk krijgen dat de bezetting eigenlijk wel meevalt.
Het gaat de Duitsers voorspoedig in ons land en grote problemen zijn er niet echt.
Het vereist echter weinig inlevingsvermogen om te begrijpen dat de Duitse bezetting op forse weerstand stuit. De zenuwen van de bevolking worden steeds sterker op de proef gesteld; van het ambtenarenkorps (van gemeente en politie) wordt steeds vaker een principiële keuze verwacht in de uitoefening van hun functie, met name als zij maatregelen moeten treffen die de vrijheid van de burgers aan banden leggen en de mensenrechten schenden.
Deze onderhuidse gevoelens van onvrede komen in het eerste oorlogsjaar plotseling tot een uitbarsting op de dag dat prins Bernhard jarig is, 29 juni. De spontane explosie van vaderlandsliefde in het gehele land verbaast de Duitsers ten zeerste en zij beseffen dat de Nederlanders zich allerminst hebben neergelegd bij een ‘eeuwig Derde Rijk’, waar zij deel van uit zullen maken. Er zullen krachtige maatregelen nodig zijn om deze uitwassen de kop in te drukken.

De politie
Als er één beroepsgroep is, die op grote schaal is ingeschakeld bij het Duitse onderdrukkingsapparaat, dan is het wel de politie. Voor tal van ondankbare klussen wordt zij ingezet. Om de ‘sterke arm’ in toom te houden dient ook zij door een nog sterkere arm te worden beheerst. Insubordinatie moet genadeloos worden bestraft.

W.O. van der Drift
De Duitsers zijn wars van door Nederlanders geuite sympathiebetuigingen aan het Oranjehuis. Een ieder zie zich daaraan schuldig maakt loopt gevaar om gearresteerd te worden of zijn functie te verliezen. De commissaris van politie W.F.O. van der Drift is de eerste die dit aan den lijve ondervindt. Hij trekt zich niets aan van de anti-Oranjeverordening en houdt begin januari 1941 een nieuwjaarstoespraak waarin hij trouw aan de koningin

_______________↓_______________


|pag. 16|

belooft en verklaart haar portret niet van zijn werkkamer te zullen verwijderen. Dit komt de Duitsers ter ore en het gevolg is dat hij diezelfde maand nog wordt gearresteerd en opgesloten. Kort na zijn vrijlating op 2 maart van dat jaar volgt zijn ontslag.53 [53. Johan Ekkel, Steeds getrouw – De Kamper politie door de eeuwen heen (Kampen, 1993), pag. 59]

P. Kapenga
Zoals elders in Nederland achten de Duitsers ook in Kampen de tijd rijp geworden om zich te ontdoen van de Joodse gemeenschap. Aangezien deze slechts uit 34 personen bestaat, is besloten om hen allen in één keer te arresteren en te deporteren. Op 16 november 1942 deelt daarom de Inspecteur van politie, De Bruijn, aan de hoofdagent P. Kapenga mee, dat de volgende dag de in Kampen wonende joden gearresteerd zullen worden. Kapenga weigert echter zeer beslist daaraan welke vorm van medewerking dan ook te zullen verlenen, ongeacht de gevolgen die deze beslissing zal hebben voor hemzelf en zijn gezin.
De Inspecteur doet daarvan verslag aan de waarnemend burgemeester Roest van Limburg. Kapenga wordt met onmiddellijke ingang ontslagen en ontvangt vanaf 30 december 1942 een, door het Departement van Binnenlandse Zaken goedgekeurde, pensioenregeling.54 [54. Handschriften 142, (1947) ‘s-Gravenhage, 12 mrt. ’43]
Maar daarmee is de zaak niet afgedaan; het Departement van Justitie krabbelt zich eens geducht achter de oren; deze gunstige regeling heeft namelijk een precedentwerking richting andere dienstweigeraars, die menen eenvoudig medewerking met de vijand te kunnen weigeren. De Duitsers zijn daarentegen jegens hen minder coulant: zij worden overgebracht naar het concentratiekamp Vught en ‘werden onmiddellijk, zonder financiële tegemoetkoming ontslagen’. Het ministerie sommeert de (waarnemend) burgemeester (Roest van Limburg) om Kapenga dienovereenkomstig te behandelen en deze wordt op 26 maart 1943 alsnog naar Vught gestuurd.55 [55. Handschriften 142, (1947) 1e deel Vught pag. 1] Zijn pensioen wordt m.i.v. zijn ontslagdatum t.w. 12 april 1943 ingetrokken, maar nog geen maand later achten de autoriteiten het juister om de maatregel met terugwerkende kracht in te laten gaan nl. v.a. 30 december 1942.
Op 24 mei 1944 wordt Kapenga op transport gesteld naar Dachau, alwaar hij krap een jaar later is bevrijd door de Amerikanen. Als ode aan zijn dappere gedrag schrijven de bewoners van de Fernhoutstraat een heldendicht (eerste couplet):

Hiep hiep hoera! Hij is er weer!
P. Kapenga, een kranig heer!
Hij wist wat plicht hem had geboden
Hij hield zijn handen van de Joden.
Verlaagde zich niet tot Moffenknecht
En deed wat goed was en wat recht!
Hij deed zijn vaderlandsche plicht
Voor ’s vijands duivelsch aangezicht.56 [56. Handschriften 142, (1947) Hulde van de Fernhoutstraat aan den Heer P. Kapenga, 1e couplet]

‘Goede’ en ‘foute’ agenten
Vanzelfsprekend is het belangrijk om agenten te doordringen van de juistheid van de zaak die zij dienen. Bij deze pedagogische vorming van het politiekorps schakelt Inspecteur de Bruin gedurende 1943 één keer per week, bij de aanvang van de middagdienst de geëigende middelen daartoe in: hij leest een propagandistisch artikel voor uit Volk en Vaderland, Deutsche Zeitung in der Niederlanden, Leithefte der SS of een van de vele ander nationaal-socialistische bladen. Dit initiatief is niet aan zijn eigen brein ontsproten, maar deze appèls zijn voor alle gemeentelijke diensten voorgeschreven. De politiedienst is in Kampen echter het enige gemeentelijke orgaan dat dit voorschrift ook ijverig naleeft. Bij de andere gemeentelijke instellingen wordt nooit een dergelijk appèl gehouden. Zelfs de NSB-burgemeester Sandberg ziet waarschijnlijk in dat het paarlen voor de zwijnen werpen zou

_______________↓_______________


|pag. 17|

zijn en besluit er vanaf te zien. Waarschijnlijk is de treurnis onder het politiepersoneel om het vertrek van De Bruijn als kapitein naar Arnhem niet al te groot geweest!

Het lezen van eerdergenoemde bladen wordt later verplicht; als iemand de lectuur gelezen heeft, moet er een handtekening op een lijst worden geplaatst. Agent de Geus weigert pertinent om er ook maar een blik op te werpen; ja zelfs wenst hij niet de schijn op te houden door zijn handtekening te plaatsen zonder de inhoud te lezen. Hij wordt ontslagen.

Het rendement van de verplchte en slaapverwekkende lezingen is aan de lage kant. Na het genoemde ontslag van de Geus, worden in februari 1943 de agenten Stavast, Gunnink, de Boer en de hier gedetacheerde wachtmeester van de marechaussee van Dam gearresteerd wegens het weigeren hun medewerking te verlenen aan het arresteren van enkele distributieambtenaren door de SD. De uitslag van deze weigering laat zich raden: zowel de distributieambtenaren als de politieagenten belanden in Vught.57 [57. Kamper Almanak 1946/1947, drukkerij Ph. Zalsman – Kampen, p. 157] Op 26 maart volgt de reeds eerder genoemde majoor Kapenga en weer een week later volgen Verheijen, Chr. Jansen, J.H. Jansen en Marra, die voor dezelfde praktijken veroordeeld zijn. Majoor Klaassen meldt zich ziek in april 1943 tot aan zijn onderduiken in juni van dat jaar. Als vergelding wordt zijn vrouw naar Vught gestuurd.58 [58. GK diversen 222: verslag der gemeente Kampen met de daarbij behorende bijlagen 1942, 1943, 1944, pag. 22]

Uiteraard is niet iedereen van het kaliber van Kapenga of de Geus. Over de agenten J. de Goede en W.B. Glasius melden de bronnen smalend dat zij onder alle omstandigheden ‘zich wonderwel aan wisten te passen’ en stomweg hun plicht deden, om welke reden zij bevorderd werden tot hoofdwachtmeester. Degenen die zich wisten te handhaven hebben hun geweten geweld aan moeten doen.

Ondanks alle zuiveringen is het politiekorps nog steeds niet van vreemde smetten vrij, want bij gewichtige arrestaties wordt steevast personeel van andere korpsen geconsigneerd. De burgemeester richt een dringend verzoek tot de Heer Commandeur van de Nederlandse Landwacht ‘Kameraad Rambonnet’, om hem enkele leden van de Nederlandse Landwacht ter beschikking te stellen. Behalve de onderluitenant van Politie zijn bij het politiekorps van Kampen slechts 2 politieagenten ingedeeld, die lid zijn van de Beweging (NSB). “Alleen deze agenten kan ik dus voor de volle 100% vertrouwen”.59 [59. GS1 (doos 18 1.75), brief van de burgemeester van Kampen, E.F. Sandberg 26 Okt ’44] Hij krijgt echter nul op rekest vanwege de zware belasting van de dienst met baanbewaking en wachtdienst.60 [60. GS1 (doos 18 1.75), 8 november 1944]

Landwachters
De NSB slaagt erin zich bijzonder gehaat te maken bij de bevolking. Vanwege doorlopende aanslagen op NSB’ers ziet de partij zich genoodzaakt in november 1943 een eigen beschermingsorganisatie op te richten: de Landwacht. De landwachters krijgen toestemming van de Duitsers zich te bewapenen met jachtgeweren, hetgeen hen spottend de bijnaam ‘Jan Hagel’ oplevert.61 [61. Kok en Somers, Documentaire Nederland, deel 2 – p. 675] De NSB-wachtmeersters Godschalk en Preesman worden met de eervolle taak belast om burgemeester Sandberg te beschermen. Politie-inspecteur Boesveld moet genoegen nemen met een hond als bewaker.62 [62. Diversen 222: verslag der gemeente Kampen met de daarbij behorende bijlagen 1942, 1943, 1944, pag. 23]
Dat de landwachters niet serieus genomen worden laat zich raden. Dit wordt temeer bevestigd in een brief van de gewestelijk politiepresident te Arnhem, waarin hij de gemeenten kapittelt over het feit dat politieambtenaren in sommige plaatsen nog steeds niet bereid zijn proces-verbaal op te maken van de aangiften van landwachters.63 [63. GS1 (doos 18 1.75) Arnhem, 30 Jun. ’44, Ingekomen No. 4177]

_______________↓_______________


|pag. 18|

Boesveld
Onlosmakelijk in negatieve zin met de Kamper politiehistorie verbonden is de naam van J. Boesveld. Op 1 januari 1943 volgt hij de overgeplaatste De Bruin op als Inspecteur van het korps. De man is een uitgesproken NSB’er en vormt een uitstekende aanvulling voor zijn geestverwant, burgemeester Sandberg. Boesveld laat zien wat hij waard is als er een grote staking uitbreekt op 30 april 1943. Vele gemeentelijke instellingen gooien het bijltje erbij neer vanwege het feit dat de Duitsers het gehele Nederlandse leger opnieuw in krijgsgevangenschap willen voeren. Onder bedreiging van een revolver prest Boesveld persoonlijk het personeel van de openbare instellingen (Gasfabriek en Waterleidingsbedrijf) de boel draaiende te houden.64 [64. Kamper Almanak 1946/1947, Kampen, p. 158]
Boesveld is ook degene die in zijn nooit aflatende dienstijver alle margrieten in de tuin van het stadsziekenhuis af laat maaien.65 [65. Kamper Almanak 1946/1947, p. 159] Men zou anders wel eens in de verleiding kunnen komen om bepaalde symbolische handelingen te verrichten ten gunste van het Oranjehuis…
Piederiet kan zich nog herinneren dat hij bij de SD in Zwolle moest komen vanwege het onderzoek naar de brand in de kluis van het bevolkingsregister. De verhoren werden afgenomen door Boesveld.

April 1945: De beruchte korpschef van politie, de NSB’er Boesveld is gearresteerd (uit: Keuter: Kampen in oorlogstijd p. 29)

De NSB’ers vluchten
Veel NSB’ers knijpen hem als een ouwe dief als de bevrijding nadert. Reeds een half jaar eerder in september 1944 (‘Dolle Dinsdag’) toen de geruchtenstroom zo sterk was dat heel Nederland stellig meende ten spoedigste bevrijd te worden en de geallieerden zwaar vochten in Zuid-Nederland, namen al vele landverraders de wijk. In het Kamper politiekorps behoren klerk-typiste mejuffrouw van Loghem en schrijfster-typiste mejuffrouw A. de Klerk tot de velen die op 13 September 1944 de wijk naar Duitsland nemen; de bron vermeldt het niet, maar hun motieven zijn ons duidelijk.66 [66. Diversen 222 Pagina 21: verslag der gemeente Kampen met de daarbij behorende bijlagen 1942, 1943, 1944, pag. 21] Je moet toch wel iets speciaals met het totaal verwoeste Duitsland hebben wil je daarheen vertrekken!

Ambtenaren
Ook aan de ambtenaren op het stadhuis gaat de verscherping van maatregelen van de bezetter niet ongemerkt voorbij. Daar kan Theo Piederiet zich nog het een en ander van

_______________↓_______________


|pag. 19|

herinneren. Hij was bij het aanbreken van de oorlog 21 jaar en werkzaam op de afdeling burgerlijke stand / bevolking / militaire zaken en verkiezingen. De laatste twee genoemde onderdelen hebben vanzelfsprekend weinig om het lijf als je geen garnizoen van het vaderlandse leger meer in de stad hebt liggen en je land geregeerd wordt door een totalitair regiem. De burgerlijke stand daarentegen is des te belangrijker. Daar worden de persoonsbewijzen uitgegeven, het sinds eind 1941 verplichte identiteitsbewijs. Daar wordt ook het bevolkingsregister bewaard en beheerd.
De Duitsers hebben op hun eigen grondgebied een chronisch tekort aan mankracht.
Vanwege de enorme oorlogsinspanning zijn vele Duitse jonge mannen onttrokken aan de industrie en de landbouw. Deze leemte moet worden opgevuld met (gedwongen) vrijwilligers uit de bezette landen. In de kaartenbakken van het stadhuis zijn de namen te vinden van hen die in aanmerking komen voor deze eervolle taak. Onder andere aan de hand van de geboortedatum wordt gekeken wie aan het criterium voldoen. Maar: met persoonsbewijzen kan gerommeld worden, er kan gesjoemeld worden met valse namen, pasfoto’s of geboortedatums. Kortom: de afdeling Burgerlijke stand / bevolking biedt de mogelijkheid om de gehate bezetter de voet flink dwars te zetten. Van die mogelijkheid wordt ook gebruik gemaakt. Piederiet kan zich nog goed die keer herinneren, dat hij bij een Duitser in gezelschap van een NSB’er op het matje moest komen; ‘Ze zaten daar met een door mij ‘aangepast’ (c.q. vervalst) persoonsbewijs in handen. De kaart met persoonsgegevens, die overeen moest komen met het persoonsbewijs, had ik echter ook aangepast, zodat ze mij niks konden maken’. Indien het bewijs geleverd was geworden dat hij zich schuldig gemaakt had aan malversaties, was hij onherroepelijk naar het concentratiekamp gegaan!
M.m.v. ambtenaren ontspringen vele arbeidsplichtigen de dans. Het is de bezetter uiteraard ook bekend dat hun arbeidsverplichtingen worden ontdoken, zoals in de brief die hij aan de heren burgemeesters doet uitgaan op 20 oktober 1942, waarin hij schrijft: ‘Het is nu en dan noodig onwillige arbeidslieden door uw onderhebben politioneel orgaan te doen opsporen, aanhouden en overbrengen naar het hun aangewezen kamp’.67 [67. GS1 (Doos 65 1.835), s’-Gravenhage, 30 okt. ’42, ingekomen No. 8065]

Ook op andere manieren worden de autoriteiten tegengewerkt. Piederiet: ‘Op een dag kwam er een stel Moffen aan ons loket die de persoonsgegevens wilden hebben van de heer van Unen. Ze bedoelden de heer van Eunen en dus konden wij naar waarheid zeggen dat de door hen gevraagde naam niet in ons register voorkwam. Wij wisten evenwel wie zij moesten hebben en snel werd een ‘ijlbode’ van onze afdeling op de fiets naar van Eunen gestuurd om hem te waarschuwen, zodat hij zich uit de voeten kon maken.’
De vijand vermoedt natuurlijk, dat zich onder hun ogen activiteiten plaatsvinden, die het daglicht niet kunnen verdragen. Net als bij de politie proberen de Duitsers aan afdelingen die het nationaal-socialistisch gedachtengoed niet van harte zijn toegedaan (en welke afdeling was dat wél?) NSB-spionnen toe te voegen teneinde sabotage, fraude en wat dies meer zij te voorkomen. Om de malafide praktijken van het gemeentepersoneel zoveel mogelijk in te dammen, plaatsen zij onder andere op de afdeling Burgerlijke stand / bevolking een man uit hun eigen gelederen: de NSB’er Land. Hij heeft het niet gemakkelijk; was men voorheen gewend om vrijuit te kunnen spreken over tal van zaken die niet in de openbaarheid gezegd konden worden, vanaf zijn komst is dat uitgesloten. Het personeel van de afdeling zorgt ervoor, dat Land het huilen vaak nader staat dan het lachen. ‘De NSB-gemeentesecretaris kapittelde ons omdat Land bij hem was komen klagen dat hij gepest werd door zijn collega’s.
Toen in juni 1944 de invasie in Normandië plaatsvond en het overal gonsde van de geruchten, zeiden wij tegen Land: “Jij gaat nu naar hotel Dijk (waar de Duitsers zaten) en luistert wat de Engelse zender te zeggen heeft over de invasie”. En daar ging hij; zo konden wij ons een betrouwbaar beeld vormen van de gebeurtenissen’, aldus Piederiet.
Theo Piederiet is geen lid van een illegale verzetsgroep. Toch weet men wel dat hij een ‘goeie’ is, iemand die van zijn vaderland houdt en derhalve de bezetter haat. ‘Eens werd ik door een lid van de ‘ondergrondse’ (verzetsbeweging) benaderd. Hij vroeg me: “Wij willen die Land uit de weg ruimen; zie jij geen kans om die vent te vergiftigen?” (Piederiet moet nog

_______________↓_______________


|pag. 20|

lachen als hij het voorval aanhaalt.) Ik vroeg hem hoe hij de uitvoering van zo’n (onzinnig) plan wilde verrichten, waarop de man zei: “Door vergif in zijn koffie te doen”. “Doe het zelf maar”, zei ik hem; ja, dat was natuurlijk onzin; iedereen van onze afdeling zou direct verdacht zijn en ik zag er ook de zin niet van in. “Verzuip hem maar in de sloot als –ie onderweg is op de fiets naar zijn huis op Kampereiland!”, gaf ik hem als advies mee. De volgende morgen hoorde ik van een andere collega dat de man van de ondergrondse ook bij hem gekomen was met dezelfde vraag.’

Om aan tewerkstelling in Duitsland te ontkomen heeft Theo een ‘’Bescheinigung’, waarop staat dat hij werkzaam is bij het gemeentesecretarie in Kampen. Het vrijwaart hem tot op zekere hoogte voor tewerkstelling in Duitsland. In een tijd waarin Jan en alleman willekeurig opgepakt en weggevoerd wordt naar Duitsland om zijn steentje bij te dragen aan de ‘End-sieg’, is zo’n garantie nooit weg. Piederiet relativeert de waarde van z’n bescheinigung enigszins: ‘In de praktijk stelde het niet zoveel voor. Als ze je konden gebruiken, pakten ze je op. Daar hielp geen lievemoederen aan’. Zo’n ‘Bescheinigung’ of ‘Ausweis’ heeft trouwens twee kanten.

Bescheinigung van Theo Piederiet, vrijwaring voor tewerkstelling in Duitsland

Aan de ene kant rekt het de veelal onvermijdelijke uitzending naar Duitsland nog enigszins; anderzijds is het veelvuldig aanvragen van zulke vrijwaringsbewijzen een slinkse registratie van arbeidskrachten, die te gelegener tijd ten volle benut kan worden door de bezetters.68 [68. Adriaan van Boven, Jan Jansen in bezet gebied, (Kampen 1946), p. 264]
Tekenend voor de ongewisse waarde van zo’n stukje papier is wel het volgende verhaal wat Piederiet mij vertelde: ‘Eens gonsde ’s avonds een bericht door de stad: morgen komt er een razzia! Dat betekende dat er mensen opgepakt zouden gaan worden, van de straat of uit hun huizen, die op transport gesteld werden om in Duitsland slavenarbeid te gaan verrichten.
Allerminst overtuigd van de absolute garantie van onze Bescheinigungen, waren we met z’n allen die volgende ochtend extra vroeg op het werk om deportatie te voorkomen. De NSB-

_______________↓_______________


|pag. 21|

burgemeester Sandberg kon het toch niet laten zijn hoofd om de hoek te steken en cynisch op te merken: “Wat zijn de heren vroeg vandaag!”

In deze donkere tijden poogt de koningin vanuit Engeland haar onderdrukte landgenoten een hart onder de riem te steken. Velen die de moed hebben gehad om hun radio niet in te leveren op bevel van de Duitsers, luisteren illegaal naar de stem van Radio Oranje. Op oudejaarsdag 1943 prijst Wilhelmina hen, ‘die om vele duizenden levens van hun medeburgers te redden, op zeer verschillende en uiteenlopende wijzen, zich door hun kloekmoedig optreden in het grootste gevaar begaven…’69 [69. De koningin sprak, proclamaties en radio-toespraken van H.M. Koningin Wilhelmina 1940-1945, (Franeker, tweede uitgebreide druk 1985) pag. 117]

Kluisbrand
De burgemeester besluit in een brief van 17 juli 1943 enige verschuivingen in het ambtelijk apparaat door te voeren aangezien ‘hun terugkeer langer duurt dan verwacht.70 [70. GS1( Doos 108 2.08), Kampen, 17 jul. ’43] Bedoeld worden secretarie-ambtenaar Gerrit van den Oever, waarnemend gemeentesecretaris K.T.v.d. Veen en afdelingshoofd J.H. Polder.
Wat is er gebeurd?
9 juni 1943: Mislukte brandstichting in de kluis van het stadhuis waarin het bevolkingsregister wordt bewaard! Het eigenlijke doel van de brandstichters, het gehele bevolkingsregister in vlammen te doen opgaan mislukt echter jammerlijk, aangezien de benodigde brandbommen te laat ariveren vanwege autopech van de leverancier ervan.71 [71. GK Diversen 220, Verslag van de gemeente Kampen] Piederiet: ‘Het was allemaal nogal amateuristisch aangepakt. Kruithof had zich in laten sluiten op het stadhuis. Alle kaarten werden uit de kluis gehaald en op een hoop op de grond gesmeten. Benzine erover, en de boel aangestoken. Dat brandde natuurlijk niet best, zodat de vernietiging grotendeels mislukte’. De rookontwikkeling van het beginnende vuurtje is zo groot, dat al spoedig de zaak in de gaten loopt. Een NSB’er aan den overkant van de straat en enkele voorbijgangers slaan alarm en zodoende is slechts éénderde van de karthoteek in vlammen opgegaan.72 [72. Adriaan van Boven, Jan Jansen in bezet gebied, (Kampen 1946), pag. 267]
Politiechef Boesveld geeft de zaak door aan de Sicherheitsdienst, waarop de 3 mannen worden gearresteerd. De vermoedelijke dader is voortvluchtig, maar dat is voor de Duitsers nooit een beletsel om dan toch wat onschuldigen, maar anti-Duitse elementen te arresteren.
Een dag later komen de drie voornoemde personen aan in het concentratiekamp Vught.
Ja, het wordt druk met Kampenaren in Vught. Zo druk dat Kapenga er in zijn brieven van verhaalt: ‘In den zomer van 1943 zal te Vught gevangen een flinke groep ambtenaren uit Kampen, van de Politie, de Distributiedienst en de Gemeentesecretarie’73 [73. Handschriften 142, (1947) Ter nagedachtenis aan Gerrit van den Oever]
Gerrit van den Oever blijkt niet opgewassen tegen de strenge ontberingen van het kampleven, waar hij in Vught nog maar een voorproefje van krijgt. In de zomer van 1944 is hij via Amersfoort en Neuengamme in Hussum terechtgekomen, waar hij op 28 november van dat jaar overlijdt.74 [74. Handschriften 142, (1947) Ter nagedachtenis aan Gerrit van den Oever]

Sandberg
Een tragi-komisch hoofdstuk apart vormen wel de gebeurtenissen rond de reeds eerder genoemde burgemeester Sandberg, de opvolger van Oldenhof.

Een gedeelte van de Nederlandse bevolking werkt actief mee met de Duitsers, d.w.z. zij spannen zich in om voor waarachtige nationaal-socialisten aangezien te worden door de Duitsers te helpen hun maatregelen en verordeningen uit te voeren. Zo krijgt Kampen in 1942 een Nederlandse SS-er als burgemeester, die de in ongenade gevallen burgemeester Oldenhof opvolgt. Deze felle nationaal-socialist, genaamd E.F. Sandberg, slaagt er zelfs in zijn eigen volk (c.q. de Nederlandse nationaal-socialisten) tegen zich in het harnas te jagen

_______________↓_______________


|pag. 22|

vanwege zijn laakbare gedrag. In een felle brief van een anonieme nationaal-socialist (volgens eigen zeggen geen lid van de NSB), vol met taalfouten, wordt hij aangeklaagd voor tal van misdaden, variërend van ontucht tot het doordrijven van eigen wil en het ten onrechte declareren van gemeenschapsgelden. Zelfs wordt gedreigd om hem ‘als een hond af te maken’.75 [75. Gemeentearchief Kampen, dossier Sandberg No. 2-4, Map P. 1.48, anonieme brief, ongedateerd aan burg. E.F. Sandberg]
Er zijn tal van voorvallen bekend waarin de heer Sandberg in zijn ijver om de Duitse verordeningen uit te voeren een grote felheid aan de dag legt.
Op een dag is de sleutel van de kluis waarin zich het bevolkingsregister der gemeente IJsselmuiden bevindt weg. Aangezien Sandberg naast burgemeester van Kampen tevens waarnemend burgemeester van IJsselmuiden is, moet hij de kwestie zien op te lossen.
Het verdwijnen van de sleutel wordt beschouwd als een daad van sabotage. ‘Als represaillemaatregel zal het huis met schuur enz. van den ondergedoken wnd. Burgemeester Van Engelen in brand worden gestoken.’ De burgers van IJsselmuiden krijgen nog tot ‘Vrijdag 29 September a.s. des voormiddags 9 uur’ uitstel om ervoor te zorgen dat de sleutel terecht komt.76 [76. GS1 (Doos 18 1.75), IJsselmuiden, 25 sep. ’44] De sleutel wordt niet terugbezorgd en de burgemeester, man van zijn woord, laat de boel in de fik steken.
Blijkbaar houdt hij erg van vuur, want op 4 november 1944 laat hij een waarschuwing uitgaan, dat ‘aanplakbiljetten van de Duitsche autoriteiten niet mogen worden verscheurd, beschadigd of verwijderd. Wanneer dit wel gebeurt, zullen de huizen of gebouwen waarop deze biljetten zich bevinden in brand gestoken worden’.77 [77. GS1 (Doos 18 1.75), Kampen, 4 nov. ‘44]

Piederiet heeft ook het nodige met deze kwast meegemaakt. Hij vertelt: ‘Op een zomeravond wandelden mijn vader en ik over de IJsselkade. M’n vader riep ineens: “Kijk nou eens wie dáár aankomt!” In de verte kwam Sandberg aan op de fiets. Geïnteresseerd gingen we allebei naar de schepen aan de kant staan kijken, met onze rug naar hem toe. De burgemeester, die erg eergevoelig was, stapte achter ons van zijn fiets en zei: “Goedenavond heren, herkende u mij niet?” “Verdraaid, ja”, riep mijn vader, “ik zag niet zo gauw dat u dat was in dat vreemde uniform (van de W.A.)”, waarop de burgemeester met een “ja, ja, dat zal wel” zijn fietstocht voortzette. Even verder zagen we hem echter keren en weer kwam hij ons tegemoet, gewoon om te kijken of we hem nu wel zouden groeten; spijtig voor de burgemeester herkenden we hem ook nu weer niet…’

_______________↓_______________


|pag. 23|

30 mei 1942: In de collegezaal van het raadhuis houdt Jhr. Ir. E.F. Sandberg een toespraak tijdens zijn installatie tot burgemeester van Kampen
(particuliere collectie Keuter)

Pedagogische lezingen, zoals inspecteur de Bruin invoert, houdt de heer Sandberg weliswaar niet, maar wel schrijft hij bijeenkomsten uit voor het personeel van de gemeente in de Stadsgehoorzaal. Piederiet: ‘De eerste keer was het er behoorlijk bezet; ik was er ook, maar net als de meeste anderen vloeide dat meer voort uit nieuwsgierigheid dan uit gehoorzaamheid aan het bevel van Sandberg. Het bleek een propaganda-avond te zijn voor de Winterhulp, de NSB en andere nationaal-socialistische doelen. Toch werden we aangenaam verrast, door de mededeling van de burgemeester, dat hij binnenkort als vrijwilliger naar het Oostfront vertrok; zijn mededeling werd onbeschroomd met groot gejuich beantwoord!’ Als een schoolmeester voor een klas met balorige kinderen deelt Sandberg zijn toehoorders mede dat ze goed moeten oppassen tijdens zijn afwezigheid, want hij zal alles te weten komen wat ze tijdens zijn afwezigheid uithalen(!)78 [78. Kamper Almanak 1946/1947, drukkerij Ph. Zalsman – Kampen, p. 155]
Prachtig is het gedeelte dat Adriaan van Boven (synoniem van Wolter van de Kamp) wijdt aan burgemeester Sandberg: ‘… de gansche burgerij drijft den spot met het misbaksel en grinnikt medelijdend als hij ter sprake komt. En dat in een Nederlandsch stadje, waar in normale tijden de burgemeester door allen met onderscheiding wordt behandeld (…) Wat een vertooning eigenlijk, zoo’n vent aan het hoofd der Gemeente. Een wandelend bewijs voor de voosheid van het nazi-stelsel. Proleten, poenen en gauwdieven als magistraten – de wereld totaal op z’n kop’.79 [79. Adriaan van Boven, Jan Jansen in bezet gebied, (Kampen 1946), p. 146]
Gemeentesecretaris H. Bakker houdt het niet langer uit en acht het om verschillende, niet nader genoemde (maar door ons wel in te vullen) redenen onjuist om nog langer samen te werken met de vertegenwoordigers van het nationaal-socialisme, zodat hij op 1 juni 1943 zijn ontslag indient.80 [80. Diversen 222 : verslag der gemeente Kampen met de daarbij behorende bijlagen 1942, 1943, 1944, pag. 1]

De 3 doden
Ieder jaar loop ik op 4 mei ’s avonds mee in de Stille Tocht, waarmee in eerbiedige stilte m.n. de gruwelen van de oorlog worden herdacht. De tocht vertrekt steevast bij de oude Van Heutzkazerne aan de Oudestraat en gaat dan langs de gedenksteen, die ingemetseld is in de muur van de synagoge waarop de joodse slachtoffers van de oorlog vermeld staan.
Daarna buigt de stoet af, onder de Koornmarktspoort door en linksaf de Prinsenstraat in.
Daar is een eenvoudige marmeren plaat in de muur gezet. De tekst die erin gegraveerd is, vermeldt dat op 28 september 1944 achter die muur 3 mannen doodgeschoten zijn, die

_______________↓_______________


|pag. 24|

weigerden werkzaamheden te verrichten voor de Duitsers. Het zijn Egbert Altena, Pieter Cornelis Blokker en Johannes Asuerus Vredeveld. Piederiet weet nog dat ze die jongens binnenbrachten in het stadhuis. ‘Ze waren uit hun huizen gesleept omdat ze geen gehoor hadden gegeven aan de oproep van Sandberg zich te melden voor graafwerkzaamheden.
De Duitsers hadden hen vastgebonden met de gordijnkoorden die ze afgesneden hadden van de gordijnen uit het stadhuis. ’s Nachts lagen die jongens in de kelder van het stadhuis en de volgende dag hoorden we dat ze doodgeschoten waren’.

Sandberg is er na de oorlog nog genadig vanaf gekomen, zijn daden in aanmerking genomen. Het Bijzondere Gerechtshof te Arnhem eist 15 jaar tegen hem, door te brengen in een Rijkswerkinrichting. De rechter veroordeelt hem tot 10 jaar; het beroep dat Sandberg hiertegen aantekent heeft als resultaat dat de straf met drie jaar wordt verlengd, zodat hij uiteindelijk 13 jaar in een kamp moet doorbrengen.81 [81. Particuliere collectie Keuter: aantekening woensdag 21 juli 1948]

Conclusie
Ondanks het gegeven dat er veel informatie verloren is gegaan omtrent de gedragingen van de Kamper (politie-)ambtenaren in de oorlogsjaren, is het mogelijk om ons er toch een aardig beeld van te vormen. Met name de geschriften van kort na de oorlog, maar ook in de oorlog bijgehouden dagboeken of publicaties uit later jaren geven stukje bij beetje invulling aan de houding van hen die op gemeentelijk niveau verantwoordelijkheid droegen in deze gevaarlijke jaren. Tevens is er in de officiële stukken van het gemeentesecretarie van Kampen het nodige te vinden of valt eruit te herleiden.
Mannen als de agenten Kapenga en de Geus werden voor ons tot toonbeelden van dapperheid omdat zij weigerden de nek te buigen voor de eisen van de Duitsers. Zij hadden hun leven over voor de goede zaak. We kunnen ons er hooguit een indruk van vormen wat het zeggen wil om te volharden in een houding die grote gevolgen had voor het persoonlijk leven en voor dat van hun gezin. De verschrikkingen van het concentratiekamp waren wel degelijk bekend bij de bevolking en niet alleen van horen zeggen; er waren ook mensen die een paar maanden in Amersfoort doorgebracht hebben en dan vrij kwamen. Bekend is ook de Kamper predikant Ds. Overduin, die gedurende de oorlog terugkeerde uit Dachau.
Misschien konden ze erover spreken, misschien ook niet, maar dan was hun zwijgen sprekend genoeg. Ook de minder in het oog lopende weerstand tegen de bezetter, zoals het vervalsen van persoonsbewijzen door gemeenteambtenaren, vereiste moed waar we zeker niet te licht over mogen denken. Ontdekking was zeker gestraft met een korter of langer verblijf in een concentratiekamp.

De keerzijde van de medaille werd natuurlijk gevormd door hen die met de vijand samenwerkten. Die samenwerking kon op een heel gematigde manier gebeuren of op een wijze zoals ‘burgemeester’ Sandberg deze gestalte gaf. Gematigd of fanatiek: in beide gevallen werden de Duitsers in staat gesteld om een nationaal-socialistische maatschappij te realiseren. Sandberg was een gewillig instrument in handen van de nazi’s die Kampen naast veel hilariteit ook zeer veel leed heeft berokkend. De oorlog eiste volgens de officiële cijfers 83 doden onder de Kamper bevolking. Wanneer ik de dodenlijst achterin het boekje van Keuter ‘Kampen in oorlogstijd’ bekijk, zijn er, buiten de joodse slachtoffers, zo’n 20 personen die mogelijkerwijs door toedoen van Sandberg de dood hebben gevonden. Met zekerheid is te zeggen, dat hij verantwoordelijk was voor de moord op de voltallige joodse gemeenschap van Kampen, 34 mannen, vrouwen en kinderen variërend in leeftijd van 4 tot 84 jaar.
Ook de naam van de beruchte korpschef van politie, de NSB’er Boesveld, herinneren degenen die de oorlog meemaakten zich maar al te goed.

Niet altijd schaarde men zich echter bij degenen die zich verzetten of bij de landverraders.
Piederiet weet ook van collega’s die ‘Volk en Vaderland’ kochten, niet omdat ze het zo’n bezielende krant vonden of omdat ze het nationaal-socialistische gedachtengoed waren

_______________↓_______________


|pag. 25|

toegedaan, maar vanwege het feit dat ze gewoonweg niet durfden te weigeren om deze krant te kopen van NSB-‘collega’s’.

Ten gevolge van het feit, dat vermoedelijk vlak voor de bevrijding (17 april 1945) door de toemalige NSB-politie-ambtenaren diverse bescheiden uit het politiearchief zijn gelicht en vernietigd, om een onderzoek naar hun gedragingen te bemoeilijken, kunnen verschillende gegevens niet meer worden nageplozen.82 [82. Diversen 222 Pagina 19, Hoofdstuk VI Openbare orde en veiligheid en zedelijkheid: verslag der gemeente Kampen met de daarbij behorende bijlagen 1942, 1943, 1944, pag. 19]

‘Goed’ en ‘fout’, twee woorden die elkaars tegenpool zijn; ze werden in de oorlog gebruikt om aan te duiden wat de geaardheid van iemand was ten opzichte van het vaderland, de koningin en alles wat een echte Nederlander lief was. Zoals overal elders ontmoetten ‘goed’ en ‘fout’ elkaar ook doorlopend in de ambtenarenwereld van Kampen. Deze twee lijnrecht tegenover elkaar staande begrippen botsten dan ook geregeld. De ‘fouten’ wonnen dan meestal, aangezien achter hen de machtsmiddelen stonden, die hen in staat stelden om de overwinning te behalen. De morele overwinning was voor de ‘goeden’, die uiteindelijk op 17 april 1945 ook de algehele zege behaalden.

_______________↓_______________


|pag. 26|

Portret van burgemeester H.M. Oldenhof (1950)

(particuliere collectie Keuter)

_______________↓_______________


|pag. 27|

Hoofdstuk 3

De rol van burgemeester Oldenhof gedurende de bezettingstijd.

Inleiding

Eerder is al gebleken dat nagenoeg alle officiële stukken voor de gemeente vanuit Den Haag of vanuit Arnhem aan de burgemeester gericht waren. De rol die de burgemeester van een stad als Kampen in bezettingstijd vervulde mogen we dan ook niet te laag inschatten. In de veertiger jaren heeft men doorgaans nog grote achting en ontzag voor ‘den burgervader’, die enigszins op eenzame hoogte boven het gewone volk uitsteekt. In de vijf zeer moeilijke oorlogsjaren rust er dan ook een zware taak op de schouders van de burgemeesters.

Een aantal burgemeesters zwicht voor de druk die er op hen wordt uitgeoefend om allerlei maatregelen en verordeningen door te voeren. Zij zijn bereid met de Duitsers mee te werken.
Nieuwe burgemeesters worden grotendeels geworven onder de leden van de NSB, aangezien de Duitsers natuurlijk graag mensen op deze hoge post hebben, die hun ideeën van harte zijn toegedaan. Omdat slechts 1 procent van de bevolking lid van de NSB is (eind 1940)83 [83. Dr. L. de Jong, Het koninkrijk …, (’s-Gravenhage, 1972), deel 4 – p. 557], is de vijver waaruit burgervaders gevist kunnen worden maar klein. Derhalve komen er burgemeesters, die niet in het bezit zijn van het vereiste niveau, ja zelfs volledig incapabel zijn. Noodgedwongen worden dus aan de kwaliteitseisen voor dit ambt ernstige concessies gedaan.

Sommige burgemeesters blijven aan, zelfs gedurende de gehele oorlog. Zij vallen uiteen in twee partijen: zij die zich het nationaal-socialistische gedachtengoed eigen maken en zij die naar beste kunnen iets proberen te doen aan de omstandigheden waarin de burgers van hun stad of dorp zijn komen te verkeren door toedoen van de onderdukkers. Hun positie is niet te benijden en is vaak niet onomstreden. Het is immers voor de hand liggend om een burgemeester de zwarte piet toe te schuiven als hoge gezagsdrager, wanneer er, laten we zeggen, mensen opgepakt worden tijdens een razzia of als er weer eens een zoveelste vrijheidsbeperkende verordening wordt doorgevoerd.
Zij die hun taak serieus nemen, komen naarmate de oorlog vordert voor steeds moeilijker beslissingen te staan; beslissingen die soms over leven en dood gaan, maar vaker nog over de leefbaarheid van een samenleving, die hoe langer hoe meer in het keurslijf van de nationaal-socialistische ideologie wordt geperst. Sommigen onder hen blijven op hun post en proberen op allerlei manieren zand in de Duitse machine te strooien, zoals de burgemeester van de Achterhoekse gemeente Wisch, J.J.G. Boot, die in juni 1943, terwijl grote aantallen mannen worden opgeroepen voor de arbeidsinzet in Duitsland, schrijft: ‘Zelden heb ik groter voldoening gehad over mijn aanblijven als burgemeester dan op dit tijdstip, nu de Duitsers op meedogenloze wijze ons volk gaan inschakelen om de reeds verloren oorlog voort te zetten.
Zoals we met distributiekaarten en persoonsbewijzen de mensen hebben kunnen helpen, zo wordt het nu een sport om de burgers uit Duitsland te houden. Ik denk onder andere aan de verjongingskuur van de brandweer en de bosbrandweer. Eerst nu leer ik de waarde en de werking kennen van de langzaam-aan-werkende ambtenarenmolens. ’t Is in één woord een genot om de ene Duitse instantie tegen de andere uit te spelen’.84 [84. Kok en Somers, Documentaire Nederland, deel 2 – p. 249]

‘17 april 1945: ter herinnering aan … het opnieuw aanvaarden van zijn ambt door burgemeester H.M. Oldenhof’ staat er gebeiteld in een eenvoudige marmeren gedenkplaat, schuin tegenover de vroegere ambtswoning van deze burgemeester. ‘Opnieuw aanvaarden’ betekent dus, dat er een periode geweest is, dat hij zijn ambt niet uitoefende en wel tot de genoemde datum.

_______________↓_______________


|pag. 28|

Welke omstandigheden leidden ertoe dat de burgemeester zijn ambtstermijn moest onderbreken?

Oldenhof, eerste burger van de stad Kampen, behoort tot hen die aanvankelijk besluiten aan te blijven; hij wenst zich op een zo gewetensvol mogelijke manier van zijn taak te kwijten.
Op 15 juli 1936 wordt hij aangesteld als burgemeester van Kampen. Zoals gebruikelijk legt hij de ambtseed af, daarbij trouw zwerend aan de Grondwet en aan de Wetten van het Koninkrijk. Hij is aan deze eed gebonden zolang de democratie functioneert.
Zoals zeer vele ‘gewone’ burgers in ons land en zoals zeker van een burgervader verwacht mocht worden, is burgemeester Oldenhof een trouwe Oranjeaanhanger. Het is de tijd waarin het drievoudige snoer God, Neêrland en Oranje nog als een paal boven water staat in de harten der mensen. Hij is antirevolutionair, een vaardig bestuurder, ‘die, als hij dat wilde, ontspanning teweeg bracht. Hij kon ad rem zijn en had een dosis humor in reserve’.85 [85. Spanhaak en Keuter, De ambtseed getrouw …, p.13]
Na de Duitse inval wordt snel duidelijk dat het met de democratie in Nederland grotendeels gedaan is en dat alles strak geregisseerd wordt door de Duitsers, met opzijzetting van de tot dan toe geldende wetten.

Oranjegezind
De geaardheid van de burgemeester komt reeds duidelijk tot uitdrukking, wanneer hij in de eerste raadsvergadering na de capitulatie, 18 juni 1940, onverholen zijn bewondering uitspreekt voor de koningin en zijn begrip toont voor haar uitwijken naar Engeland. Hij besluit de frase over de koningin met de woorden: “God zegene onze Koningin en Haar Huis en doe ons biddend verbeiden de tijd van de hereeniging”86 [86. GK Bibliotheek der gemeente Kampen – Handelingen van de Raad der Gemeente Kampen 1940, pag. 98]. De ambtenaren en bevolking weten wat de burgemeester aangaat uit welke hoek de wind waait. De bezetter is gewaarschuwd: deze burgemeester is vooreerst niet bereid zijn onvoorwaardelijke gezag te erkennen! Maar het is nog vroeg, de bezetting is nog jong en misschien zal Oldenhof weldra inzien, dat zulk gedrag, zo’n houding en dergelijke uitlatingen eenvoudigweg niet kunnen; dat er nu een andere wind door Nederland waait, die zulke sentimentele gedachten wegblaast. Misschien is het ook helemaal niet dapper wat de burgemeester doet, doch alleen maar dom om de nieuwe orde in dit prille stadium te bruuskeren. Misschien wordt hij wijzer en zal hij inzien dat er binnen de nieuwe bedeling ook voor hem kansen liggen…

De tijd verstrijkt. De bezetting duurt voort en het werk op het stadhuis gaat zo goed en zo kwaad het kan door. De burgemeester verricht zijn werk naar eer en geweten, maar hij zal al snel op de zwarte lijst van de Duitsers komen te staan. Confrontaties kunnen niet uitblijven.

30 juni 1941: Oldenhof wordt opgebeld door de Inspecteur van politie, J. De Bruijn. Deze deelt hem mee dat hij van de kringleider van de NSB te Kampen, de heer Schansema, opdracht heeft gekregen dat alle portretten van levende leden van het Oranjehuis moeten worden verwijderd uit openbare gebouwen. Schansema op zijn beurt heeft, volgens eigen zeggen, daartoe opdracht gekregen van de Districtsleider van de NSB te Deventer, die dat bevel weer van de Duitse autoriteiten heeft ontvangen. Een gezond wantrouwen maakt zich meester van de burgemeester. Telefonische navraag aan het Directoraat van Politie te ‘s-Gravenhage en de Ordnungspolizei te Zwolle wijst wel uit, dat de NSB uit eigen initiatief gehandeld heeft. De verwijdering van de portretten is al grotendeels voltooid, maar door persoonlijk ingrijpen van de burgemeester worden zij weer onopvallend terugbezorgd bij de rechtmatige eigenaars, echter wel met het verzoek om ze niet meer in de gebouwen te bewaren.87 [87. Spanhaak en Keuter, De ambtseed getrouw …, p. 23]
Ondanks het feit dat hij binnen de kaders van de wet blijft door zijn handelwijze, maakt Oldenhof zo uiteraard geen vrienden.

_______________↓_______________


|pag. 29|

Anderhalve week later vindt er weer een incident plaats. Uit een verklaring die burgemeester Oldenhof aflegt tegenover R. Hartkamp, rijksrechercheur te Kampen blijkt het volgende:
In zijn ijver de bezetter te behagen heeft agent Pijl blijkbaar een paar rood-wit-blauwe klompjes, die als een soort broche gedragen werden, in beslag genomen. Mevrouw Oever-Knoop drijft in Zwolle een winkel in luxe voorwerpen. Onder de attributen die zij in haar zaak verkoopt, bevinden zich ook klompjes in de nationale kleuren van ons land. Mevrouw Oever draagt dit ‘souvenir’ uit haar eigen winkel, volgens de verklaring van de burgemeester, doorlopend. Zowel de kleuren als de klompjes zelf vertegenwoordigen slechts nationale gedachten. ‘Er is dus geen reden om in het dragen ervan op 30 April 1941 een demonstratie (van Oranjegezindheid) te zien’. Met nadruk wijst de burgemeester op het feit dat de oranje kleur op deze klompjes niet voorkomt, zodat van sympathiebetuigingen aan het Oranjehuis geen sprake kan zijn. Fijntjes voegt hij er ook nog aan toe, dat zij ‘druk verkocht zijn aan vrouwelijke leden van de Duitsche Weermacht, die haar als souvenir van Holland mee naar Duitschland namen’.88 [88. Spanhaak en Keuter, De ambtseed getrouw …, p. 26]

Het gaat in die dagen soms maar om kleinigheidjes. Wat betekenen nou een paar rood-wit-blauwe klompjes, zal men zich misschien afvragen. Waar maakt die man zich druk om! Maar het zijn juist de kleine dingen die het hem doen. Ogenschijnlijke pietluttigheden die ineens niet meer toegestaan, ja zelfs strafbaar zijn, betekenen ten diepste dat de bewegingsvrijheid van het Nederlandse volk stap voor stap ernstig wordt belemmerd; burgemeester Oldenhof heeft zeer scherp in de gaten dat het veelal niet gaat over de grootte van de kwestie, maar veeleer om het principe, over de gedachte die eraan ten grondslag ligt.

De gebroken ruit
Een schitterend voorbeeld van zo’n kleinigheidje met een diepere achtergrond is de gebroken ruit in hotel Dijk.
Aan de IJsselkade staat een hotel waarin NSB’ers huizen. In de nacht van 3 november 1941 wordt daar een ruit vernield. Blijkens het bericht dat het gemeentebestuur van Kampen ontvangt van de procureur-generaal bij het gerechtshof te Arnhem, heeft de eigenaar van het hotel zijn beklag gedaan en eist schadevergoeding van de gemeente. De grondslag van de schadevergoeding is, dat de vernieling heeft plaatsgevonden ‘…naar voldoende vaststaat, uit politieke motieven…’. Maar dat laat de burgemeester niet over zijn kant gaan; het gaat hem natuurlijk niet om die ƒ 58,50 die de gemeente dient te betalen; waarschijnlijk is de ruit inderdaad vernield door iemand die een grondige hekel heeft aan NSB’ers, maar bewijs daarvoor is er niet. Oldenhof moet gedacht hebben: ‘Bewijs dat maar eens’ en bijt zich als een terriër in de zaak vast. Hij schrijft een brief aan de procureur-generaal te Arnhem, waarin hij het onverantwoord acht dat de gemeente Kampen dit bedrag moet betalen, aangezien een deugdelijke grond voor de claim ontbreekt. In opdracht van zijn superieuren onderzoekt agent Tuijp de zaak. Hij concludeert in zijn proces-verbaal, dat het waarschijnlijk om een kogelgat gaat (doorsnede 4 à 5 mm), maar merkwaardig genoeg vindt hij nergens het projectiel. Hij besluit zijn verhaal met de opmerking, dat ‘er geen positieve aanwijzingen bestaan, dat deze ruit om politieke redenen is vernield’. De procureur-generaal deelt die conclusie echter geenszins en schrijft ruim anderhalve maand na het gebeurde aan de burgemeester: ‘Ik acht dan ook geen termen aanwezig de door mij genomen beslissing te herroepen’. Oldenhof is daardoor absoluut niet uit het veld geslagen. Hij wacht bijna een maand voordat hij de volgende stap onderneemt: een brief aan de secretaris-generaal van het Departement van Justitie in Den Haag, die vergezeld gaat van de tot dan toe gevoerde correspondentie met betrekking tot de kapotte ruit. De secretaris-generaal stelt zich in verbinding met de procureur-generaal. De burgemeester gaat ondertussen niet lijdelijk afwachten op de volgende stap, maar stuurt ook een verklaring van de Kamper Glasverzekering Maatschappij op naar Den Haag, waarin de heer W. Kuipers verklaart: ‘…dat (hem) toen door den heer Dijk is verklaard, dat hij het in de ruit aangebrachte gat had ontdekt ná het verzetten van een bloembak in bedoelde serre; dat alzoo de mogelijkheid niet

_______________↓_______________


|pag. 30|

is uitgesloten, dat het gat in de ruit geruimen tijd tevoren was ontstaan’. Het volgende ijzer dat Oldenhof in het vuur heeft is een verklaring, dat de commissaris van politie te Kampen voortdurend gewag heeft gemaakt van de rustige houding van het Kamper publiek en dat derhalve ‘ordeverstoringen a.g.v. politieke meningsverschillen niet voorkomen’.
Eindelijk, na viereneenhalve maand soebatten (het is ondertussen 16 maart 1942) valt de envelop met het verlossende woord op de deurmat van het stadhuis. De procureur-generaal van het gerechtshof te Arnhem trekt (zeer waarschijnlijk tandenknarsend) de schadeclaim voor de ruit in.89 [89. Spanhaak en Keuter, De ambtseed getrouw …, p. 52-61] Het recht heeft gezegevierd en de zege is voor de burgemeester.

Mogelijkerwijs zou iemand, na kennis te hebben genomen van deze daden van de burgemeester kunnen concluderen: is dat nou allemaal zo dapper? De burgemeester liep immers geen persoonlijk gevaar door op te komen voor wat in zijn ogen recht was; hij streed met de wet in de hand.
Inderdaad stond de burgemeester in het volste recht om op grond van legitieme en gangbare bureaucratische wegen zijn en andermans gelijk te bevechten. Men mag evenwel niet uit het oog verliezen, dat de begrippen ‘recht’ en ‘legitiem’ in deze turbulente jaren een grote rekbaarheid hebben verkregen. Er kan niet meer gesproken worden van recht, als de overheid onschuldige burgers martelt, deporteert of vermoordt, als zij de geschiedenis van het land vervalst en de mensen allerlei vrijheidsbeperkende maatregelen opdringt. Het recht struikelt in die dagen op de straten. Misdaad is tot een legitieme daad verheven.
Burgemeester Oldenhof tergt d.m.v. zijn houding en zijn muggezifterij de machthebbers; hij loopt dus wel degelijk gevaar. Voor allen die nog niet overtuigd zijn van de moed van deze man: het verhaal is nog niet ten einde; de strijd gaat zich verscherpen…

Pro-joods
De directeur van het Marktwezen te Amsterdam wenst in het kader van de ariseringsplannen inlichtingen uit het bevolkingsregister van Kampen van personen die toegang hebben tot de markt te Amsterdam. Het doel van dit verzoek is om te onderzoeken of de bedoelde personen joods zijn. Burgemeester Oldenhof weigert pertinent hieraan gehoor te geven. Hij schrijft: ‘Ik heb er principieele bezwaren tegen mede te werken aan de uitvoering van ariseeringsplannen’(!)90 [90. Spanhaak en Keuter, De ambtseed getrouw …, p. 66] en stuurt de aanvraagformulieren oningevuld terug.

De achtste verordening
De meeste burgemeesters in ons land blijven gewoon op hun post en doen hun werk naar eer en geweten, alhoewel dit voor velen wel steeds moeilijker wordt.
Analoog aan het zogenaamde ‘leidersbeginsel’, waarbij men het gezag concentreert in één sterke leider, wordt op 1 september 1941 de zogenaamde ‘achtste verordening’ geïntroduceerd. De gemeenteraad, de provinciale staten en alle gemeentelijke en provinciale commissies worden opgeheven. Op gemeentelijk niveau betekent dit, dat wethouders gereduceerd worden tot medewerkers van hun burgemeester. De burgemeester krijgt verder het recht om een aantal ingezetenen tot ‘raadslieden’ te benoemen. Op hun beurt staan de burgemeesters dan weer onder toezicht van de commissarissen.91 [91. De Jong, Het koninkrijk, deel 5 1e helft – p. 238] Dit betekent het einde van de structuur zoals die in onze democratische traditie is verankerd.
De reacties op deze verordening van Seyss-Inquart zijn divers. Sommige burgemeesters vinden dat nu het moment gekomen is, waarop ze niet langer aan kunnen blijven. In Limburg stappen maar liefst 44 burgemeesters op. Zij weigeren hun positieve instemming aan het leiderschapsbeginsel te verlenen.92 [92. Werkman, Dat kan ons niet gebeuren, p. 79] Deze moedige daad van de Limburgse burgervaders bestempelt niet automatisch allen die wel aanblijven tot marionetten van de vijand.
Burgemeester Oldenhof laat zich bij deze flagrante schending van het democratisch beginsel niet onbetuigd en klimt in de pen. Uit een brief aan de heer K.J. Frederiks, secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken (de hoogste ambtenaar op dit ministerie) blijkt, dat hij zich

_______________↓_______________


|pag. 31|

allerminst neerlegt bij de verordening. ‘Onder deze omstandigheden rijst de vraag, of er thans niet alle aanleiding is voor een krachtig protest bij de verantwoordelijk instanties, zooals onze Regeering dat in haar bekende aanwijzingen van 1937 onder 1d vereischt, wanneer handelingen worden gepleegd, welke volkenrechtelijk niet geoorloofd zijn.’93 [93. Spanhaak en Keuter, De ambtseed getrouw …, p. 47] Het antwoord uit Den Haag is niet bekend.
Als gevolg van het in werking treden van de achtste verordening blijven de werkzaamheden van de Raad gedurende de jaren 1942, 1943 en 1944 rusten, evenals die van het College van Burgemeester en Wethouders. De burgemeester neemt de taak van de beide bestuursorganen waar.94 [94. GK diversen 222: verslag der gemeente Kampen met de daarbij behorende bijlagen 1942, 1943, 1944, pag. 1]

Einde van zijn carrière?
Het zit er natuurlijk al een hele tijd aan te komen. Burgemeester Oldenhof doet zijn uiterste best om naar eer en christelijk geweten zijn taak te vervullen, waarbij hij het de bezettende macht zo moeilijk mogelijk maakt. Het is voor de vijand niet eenvoudig deze burgemeester stevig aan te pakken wanneer hij de bestaande wetgeving als strijdmiddel inzet. Natuurlijk loert de vijand op een zwakke plek in zijn functioneren om hem te overmeesteren, zoals David de opening in het harnas van Goliath benutte om hem te doden.
Dan komt de kans voor de vijanden van de burgemeester om met hem af te rekenen. De Duitsers verordenen in het begin van 1942 dat de straatnamen van in leven zijnde leden van het Oranjehuis moeten worden veranderd. Dit moet gebeuren, aldus de instanties, in het belang van de openbare orde en van de veiligheid van het openbaar leven’. Onomwonden stuurt de burgemeester een brief naar Den Haag, waarin hij schrijft dat niet het handhaven van deze straatnamen, maar veeleer het verwijderen ervan de openbare orde in gevaar brengt. Hij beroept zich daarbij op artikel 43 van het Landoorlogsreglement; daarin wordt de bezetter verboden de bevolking te noodzaken trouw te zweren aan de vijandelijke mogendheid. Oldenhof legt deze regel uit alsof dit automatisch de loyale erkenning van de trouw aan eigen land en aan eigen Vorstenhuis impliceert. Hij besluit zijn brief als volgt: ‘Het behoeft geen betoog, dat die trouw aan het Vaderland en aan de Kroon der Nederlanden, welke ingevolge art. 10 e.v. van de Grondwet aan H.M. Koningin Wilhelmina is en blijft opgedragen, deerlijk in het gedrang komt zoodra medewerking wordt verleend aan de uitvoering van de aanschrijvingen, welke u mij toezond. Ik stel er daarom prijs op U te verzekeren, dat die medewerking van mij, mede op grond van de door mij afgelegde ambtseed, niet mag worden verwacht’.95 [95. GK diversen 222: verslag Kampen 1942-‘44, voetnoot: Brief van burgemeester Oldenhof op 7 februari 1942]
De situatie was voor de burgemeester al nagenoeg onhoudbaar geworden, maar hiermee overschrijdt hij alle grenzen van het toelaatbare. Zo’n onverholen houding van loyaliteit aan het Oranjehuis, zo’n onmiskenbare ontkenning van het Duitse gezag en de openlijke weigering om bevelen van de overheid uit te voeren, vormen met elkaar de druppel die de emmer doet overlopen. Op 23 februari 1942 wordt hij gearresteerd en moet zich voor de Sicherheitsdienst te Arnhem verantwoorden. Hij wordt onmiddellijk ontslagen en in het Oranjehotel96 [96. Strafgevangenis die zo werd genoemd vanwege het grote aantal goede vaderlanders, die daarin werden opgesloten.] in Scheveningen opgesloten. Na zijn vrijlating op 14 maart van dat jaar vestigt Oldenhof zich te Apeldoorn; het wordt hem verboden zich op te houden binnen een straal van 30 kilometer rond Kampen. Wethouder C. van den Noort fungeert als waarnemend burgemeester tot de ambtsaanvaarding van Ingenieur en diplomaat Jonkheer E.F. Sandberg. Op 30 mei installeert Sandberg zichzelf als burgemeester.

Vanwege het grote gebrek aan kundige bestuurders van NSB-signatuur, krijgen sujetten als Sandberg de kans om hoge bestuursfuncties te gaan bekleden. De meesten worden middels een schriftelijke cursus van 3 maanden klaargestoomd voor het burgemeestersambt. Dit gebeurt overal in ons land en de mensen steken er behoorlijk de draak mee: ‘Ken het niet dat ik u kan?’, ‘Ja, ik heef u ontmoet op het burgemeestersexamen’, spot men over zulk soort

_______________↓_______________


|pag. 32|

incapabele bestuurders. Over de periode Sandberg (30-05-’42 tot 17-04-’45 met een onderbreking van een jaar) is reeds voldoende gezegd. Zijn ambtsperiode kenmerkt een van de donkerste perioden uit de Kamper geschiedenis, waarin de terreur hoogtij viert.

Met de NSB-burgemeesters wordt behoorlijk de spot gedreven…

(illegale kalender, oktober 1944 uit: Evert Werkman – Dat kan ons nooit gebeuren p. 79)

Oldenhof wordt later in de oorlog weer op nieuw geïnterneerd. Gedurende enige tijd verblijft hij samen met een aantal andere Nederlanders als gijzelaar in Sint-Michelsgestel.

In ere hersteld
Na bijna drie jaar komt er een einde aan de ballingschap van burgemeester Oldenhof. Zijn zoon Piet herinnert zich nog goed wat er gebeurde op 17 april 1945’… toen mensen van de Binnenlandse Strijdkrachten Vader uit Apeldoorn kwamen halen en hem terugbrachten naar Kampen. Wij werden een paar dagen later gehaald en vonden in ons huis een grote bende,

_______________↓_______________


|pag. 33|

Vlak voor zijn ontslag ontvangt burgemeester Oldenhof nog een uitnodiging van de NSB om een lezing van hun leider bij te wonen. Het antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over…

_______________↓_______________


|pag. 34|

achtergelaten door de Duitsers, die er gewoond hadden. Veel huisraad was weg, maar wij waren bevrijd en daar ging ’t om.97 [97. Daan van Driel en Jaap van Genderen (samenstellers), Kinderen verhalen van de oorlog (Kampen 1990), pag. 57]

Even terug naar die gedenkwaardige dag: de 17e april 1945. Rond 10 uur verschijnt de burgemeester in Kampen. De Canadese commandant J.O. MacArthur zegt hem toe, dat hij Kampen verlaat, aangezien zijn werkterrein elders ligt, maar niet nadat hij Oldenhof zijn steun heeft toegezegd wanneer de Duitsers zich eventueel op Kampen zouden terugtrekken.
In de stad worden alle NSB’ers gearresteerd. Daaronder bevinden zich ook de NSB-kopstukken Sandberg en Boesveld. Tegen de avond verschijnt het bevrijdingsnummer van ‘Strijdend Nederland’ op oranje papier, dat al weken daarvoor is gemaakt.98 [98. Particuliere collectie Keuter: Paul-Peter Blonk, scriptie Christelijke Academie voor de Journalistiek, pag. 9] Na het opnieuw aanvaarden van zijn ambt door burgemeester Oldenhof is er een soort machtsvacuüm ontstaan, waarin noch het Nederlands, noch het Militair Geallieerd gezag ter plaatse aanwezig zijn. In een in deze krant afgedrukte Proclamatie deelt de plaatselijke commandant van de NBS mede dat het burgerlijk bestuur verantwoordelijk is voor het handhaven van rust en orde, daarin (desnoods gewapenderhand) ondersteund door de NBS. De drie in hun ambt herstelde ambtenaren worden met name genoemd nl. burgemeester H.M. Oldenhof, Commissaris van Politie W.F.O. van der Drift en Gemeentesecretaris H. Bakker.99 [99. Strijdend Nederland, 17 april 1945]

Op verzoek van de Secretaris-Generaal van het Departement van Onderwijs verstrekt burgemeester Oldenhof gegevens aan het ‘Rijksbureau voor Documentatie van de Geschiedenis van Nederland in oorlogstijd’ over zijn ambtenaren. De brief vormt eigenlijk een verslag in een notedop van het geestelijk verzet van de ambtenaren in de gemeente Kampen gedurende de bezettingstijd. De meeste daden van hen die zich tegen de Duitse maatregelen verzetten en daden van sabotage pleegden, zijn reeds de revue gepasseerd.
Oldenhof benoemt 34 personen, waarvan Bakker en Kapenga bij name, die daden van verzet pleegden. Tevens schrijft hij over een onbepaald aantal ambtenaren die werden bedreigd, gegijzeld, ontslagen, gevangen genomen of met gevangenneming werden bedreigd. Ambtenaren gaven niet aan Winterhulp en ‘slechts een hoogst enkele van het gemeentepersoneel, dat aangewezen werd om werk in Duitschland te aanvaarden, passeerde inderdaad de grens’. De burgemeester hoeft zich in ieder geval niet te schamen over het gedrag van het grootste gedeelte van zijn ambtenaren en nog minder over dat van hemzelf. Zijn eigen rol in de oorlog doet hij met een enkele zin af.100 [100. Spanhaak en Keuter, De ambtseed getrouw …, p. 73-75]

Conclusie
Tot het einde toe heeft burgemeester Oldenhof getracht zijn ambtseed trouw te zijn, waarmee hij verklaarde de grondwet en de wetten van ons land te eerbiedigen en te handhaven. Met een beroep op deze wetten heeft hij tot het uiterste toe getracht om de vijandelijke overheden te weerstaan in hun pogingen om ondemocartische maatregelen door te drijven. Waarschijnlijk heeft hij na de uitvaardiging van de zogenaamde ‘achtste verordening’, waarin de burgemeester zowel de rol van de wethouders als die van de gemeenteraad in zich moest gaan belichamen, ingezien (en denkelijk reeds eerder) dat van een normale verhouding tussen hem en de vijand absoluut geen sprake meer kon zijn. Zo heeft hij door de niets verhullende taal die hij gebruikte in zijn laatste brief aan de vijand zich stinkende gemaakt in hun ogen; om hun geloofwaardigheid niet te ondermijnen, moest de Duitse overheid hem wel uitschakelen. Wij zijn er in Kampen trots op, dat wij in die benauwde tijd een man aan het roer van het schip der stad hebben gehad van het kaliber van Oldenhof; onverschrokken, eerlijk en trouw aan zijn ambtseed. Zijn moedige houding strekt tot voorbeeld voor anderen in dat ambt. Zo dacht waarschijnlijk ook de heer Dick Houwaert erover; hij was hoofd van de voorlichtingsdienst van Binnenlandse Zaken en heeft

_______________↓_______________


|pag. 35|

toen het boekje ‘De ambtseed getrouw…’101 [101. Dit boekje is in samenwerking met het Comité Dodenherdenking Kampen tot stand gekomen als een eerbetoon aan oud-burgemeester Oldenhof en de nagedachtenis van gemeentesecretaris Bakker. Het bevat een belangrijk deel van de correspondentie tussen burgemeester Oldenhof en de Duitse autoriteiten.] verscheen in 1983 een hele stapel meegenomen. Deze waren bestemd voor de nieuwe burgemeesters, die bij hun installatie een exemplaar ontvingen. Zo konden zij kennis nemen van de consequenties die het afleggen van de eed zou kunnen hebben mocht hen ooit het vuur na aan de schenen worden gelegd. Het boekje was tevens bedoeld om te tonen hoe burgemeester H.M. Oldenhof een lichtend voorbeeld geweest is, voor de manier waarop hij invulling gegeven heeft aan zijn ambt. Zijn houding strekt tot navolging.

_______________↓_______________


|pag. 36|

Nawoord
In ongeveer twee maanden is deze scriptie tot stand gekomen. De keuze van het onderwerp was voor mij min of meer een sprong in het diepe. Ik wist bijvoorbeeld niet of de hoeveelheid informatie die ik zou vinden toereikend zou zijn om er een interessant verhaal van te maken. Over de hoeveelheid heb ik, achteraf gezien, niet te klagen gehad. Op het gebied van de maatregelen die de Duitsers in Kampen doorvoerden was zoveel materiaal beschikbaar, dat ik lang niet alles heb gebruikt.
Wanneer je een betoog schrijft over vrij recente geschiedenis is het een voordeel, dat er nog ooggetuigen in leven zijn, die alles van nabij hebben meegemaakt. Over niet al te lange tijd zal het aantal personen dat de oorlog bewust heeft meegemaakt verdwenen zijn. In het hoofdstuk over de houding der Kamper ambtenaren heb ik gebruik gemaakt van de mondelinge informatie die de heer Piederiet (81) mij heeft verstrekt. Hij heeft gedurende een zeer lange periode op het stadhuis gewerkt en was daar ook in de oorlog werkzaam. Naast de vele stukken die ik heb doorgeworsteld vormde zijn verhaal een goede aanvulling en soms een bevestiging van wat ik reeds had gelezen. Zijn ooggetuigeverslag maakte de zaak nog levendiger en boeiender dan zij al was. Daarnaast was het boek van Wolter van de Kamp alias Adriaan van Boven (Oorlogsdagboek van een ambtenaar) erg bruikbaar.
Informatie voor het laatste hoofdstuk betreffende de houding van burgemeester Oldenhof gedurende de bezettingsjaren was niet ruimschoots voorhanden. Gelukkig heb ik het uitstekende boekje ‘De ambtseed getrouw – brieven aan de vijand van de Kamper burgemeester’ van Spanhaak en Keuter gevonden, waarin de correspondentie van burgemeester Oldenhof met de vijandelijke autoriteiten is opgenomen. Ik wist van het bestaan van dit boekje niet af, maar het bleek voor mij een prachtig hulpmiddel te zijn om de houding van de burgemeester uit zijn brieven af te lezen. Ik heb geprobeerd mij te beperken tot de inhoud van de authentieke brieven en mij niet af te laten leiden door de interpretatie van de auteurs.
Met de heer Keuter (86), een van de schrijvers van het boekje, heb ik overigens nog een gesprek gehad. Ik wilde van hem graag weten waar hij de brieven van de burgemeester indertijd vandaan heeft gehaald. In zijn boekje staan nl. de oorspronkelijke exemplaren afgedrukt. Ik heb ze in het gemeentelijk archief niet kunnen vinden. De gemeentelijk archivaris, mevrouw Dicky Haze, heeft nog wel navraag gedaan bij de afdeling facilitaire zaken van het stadhuis, of zij misschien daar iets over de ‘verdwenen brieven’ wisten, maar zij ving bot. Keuter heeft de volgende dag met de andere schrijver van het boekje, de heer Spanhaak, gebeld. Deze wist te vertellen, dat ze uit de privé-collectie van burgemeester Oldenhof kwamen. De burgemeester is inmiddels dood en we weten niet waar de brieven gebleven zijn. Mogelijkerwijs zijn zij nu in handen van één van zijn kinderen.

Als laatste wil ik opmerken dat ik in dit verslag geen volledigheid omtrent de houding der ambtenarij tegenover de vijand heb nagestreefd. Een gedetailleerd en compleet verhaal over deze materie vereist een diepgaande studie en zeer veel tijd. De beperkingen die aan de opdracht tot het schrijven van deze scriptie verbonden zijn en die onderdeel uitmaken van de vaardigheid om e.e.a. beknopt maar duidelijk te kenschetsen, zouden dan ver overschreden worden. Met alle beschikbare gegevens zou gemakkelijk een boek van honderden pagina’s kunnen worden gevuld. Het doel is slechts om de lezer een beeld te schetsen van datgene wat er in Kampen krap 60 jaar geleden gebeurde en de houding te belichten van hen die deel uitmaakten van dat gebeuren.

_______________↓_______________


|pag. 37|

Lijst van afkortingen:

N.A.D. = Nederlandschen Arbeidsdienst
N.B.S. = Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten
N.S.B. = Nationaal Socialistische Beweging
N.S.N.A.P. = Nationaal Socialistische Nederlansche Arbeiders Partij
N.V.P. = Nederlandsche Volkspartij
S.D. = Sicherheitsdienst

Lijst met verklarende termen:

De Nederlandsche Unie: streefde naar aanpassing aan ‘de nieuwe orde’ met als doel de eigen Nederlandse cultuur te behouden. Velen zagen de Unie als dé mogelijkheid om te voorkomen dat de NSB aan de macht zou komen. In november 1941 werd de Unie verboden.102 [102. Van der Horst, Verstopt, vervalst, p. 36]
Winterhulp: De Winterhulp werd in 1940 naar Duits voorbeeld opgericht om “behoeftige Nederlandsche staatsburgers hulp en ondersteuning te verschaffen.” Hoewel ook de Nederlandse Unie opriep tot steun aan de Winterhulp, zag de bevolking de Winterhulp als een organisatie van NSB’ers. De collectes en loterijen werden massaal genegeerd en brachten veel minder op dan verwacht.103 [103. Liesbeth van der Horst, Verstopt, vervalst, verzameld – De collectie van het Verzetsmuseum Amsterdam (1995), p. 39]

Lijst van afkortingen in voetnoten:

GK = Gemeentearchief Kampen
GS1 = Gemeentesecretarie 1934-1945

_______________↓_______________


|pag. 38|

Lijst van archivalia

Gemeentearchief Kampen
 

Map P1 Collectie Sandberg, tot 1944 (48)
Map S Gemeentesecretarie, 1934-1945
ds.18: 1.75 I openbare orde – algemeen – landwacht nederland
ds.18: 1.75 II openbare orde – politieverordening – wijziging artikel
1 t/m 50
ds 18: 1.75 II openlijk aanplakken en aankondigingen –
aanplakbiljetten – muurcouranten en raamadvertenties
1940-1947
ds.18: 1.75 III openbare orde – politieverordening – wijziging artikel
51 t/m 99
ds.20: 1.755.6X identiteit – persoonsbewijzen
ds.65 1.835 arbeid – Nederlandse Arbeidsdienst – werving
vrijwilligers – vrijstellingen
ds.108 personeel – krijgsgevangenschap gemeentepersoneel 1943
verboden en toegestane werkzaamheden – politieke
gezindheid en verboden verenigingen 1943/1953
ds.109 beëindiging der dienstbetrekking – algemeen- ontslag en
daarmee verband houdende correspondentie betr
joodse ambtenaren – zuivering van gemeentepersoneel
staking gemeentepersoneel
ds.120 politie – uitoefening van de dienst – inwendige dienst –
politiemaandrapporten
Verboden en toegestane werkzaamheden
diversen 154-196 notulen van de vergaderingen van het college
van b & w 1934-1944
209-213 lijst van de besluiten, welke de burgemeester
als waarnemer van de taak van de gemeenteraad heeft
genomen september 1941 t/m 1944
214-223 gemeenteverslagen 1934 t/m 1946
Gemeentesecretarie, 1945-1955
ds.50: 2.07.25.I vervanging van het ene gezag door het andere
– staat van oorlog en beleg
Handschriftencollectie No.142 P. Kapenga

 

_______________↓_______________


|pag. 39|

Literatuurlijst

  • Boven, Adriaan van, Jan Jansen in bezet gebied, oorlogsdagboek van een ambtenaar (Uitgeversmaatschappij J.H.Kok N.V., Kampen 1946)
  • Driel, Daan van en Jaap van Genderen (samenstellers), Kinderen verhalen van de oorlog 7 (Uitgeversmaatschappij J.H.Kok, Kampen 1990)
  • Ekkel, Johan, Steeds getrouw – De Kamper politie door de eeuwen heen (gedrukt bij I&M Kampen 1993)
  • Jong, Dr. L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 4 en 5 (’s-Gravenhage / Staatsuitgeverij / 1972)
  • Keuter, J.B., Kampen in oorlogstijd (Uitgeversmaatschappij J.H. Kok bv 1982)
  • Kok, René en drs. Erik Somers: Redactie en samenstelling, Documentaire: Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Waanders Uitgevers, Zwolle 1989)
  • Spanhaak, G. en J.B. Keuter, De ambtseed getrouw … (Uitgeversmij J.H. Kok b.v., Kampen 1983)
  • Schenk, Dra. M.G. (inleiding) De koningin sprak – proclamaties en radio-toespraken van H.M. Koningin Wilhelmina 1940-1945 (Franeker, tweede uitgebreide druk 1985)
  • Werkman, Evert e.a., Dat kan ons niet gebeuren …Het dagelijks leven in de Tweede Wereldoorlog (De Bezige Bij, Amsterdam 1980)

De geraadpleegde archivalia bevinden zich in het:

Gemeentearchief
Molenstraat 28
8261 JW Kampen
tel. 038-3319852
 
– Gouman, M. (2000). De Overheid van Kampen 1940-1945: De rol van burgemeester, ambtenaren en politie tegenover de Duitse bezetter gedurende de tweede wereldoorlog. (Scriptie), Geschiedenis en Staatsinrichting, Hogeschool van Utrecht, Utrecht.

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.