De oude Sendgerichten in Twente

VOORAF.

___________

     Groot genoegen doet het ons, dit Archief te mogen openen met een bijdrage, welke om verschillende redenen onze belangstelling wekt. Ze werd ons geleverd door den weleerw. heer J. Geerdink, oud-pastoor van de Lutte, den man van wien Dom Pitra in 1847 schreef: „Conservez ce nom avec respect, et si vous rencontrez jamais le pasteur archiviste veuillez vous découvrir. Je l’ai trouvé poursuivant opiniatrément un long travail d’inventàire et dë dépouillement historique sur les dernières archives du célèbre chapitre de St. Pléchelme (à Oldenzale).”1 [1. La Hollande Catholique bl. 21—22.])
     Meer dan een vierde eeuw is sedert heengevlogen, doch wat ook in dien tijd moge veranderd zijn, niet de „pasteur archiviste”; met rustelooze vlijt heeft hij zijn ouden arbeid doorgezet en thans — ’t zal meenen we den lezer verheugen als we hem dit mededeelen — mag ons Archief de vruchten er van zamelen. De eerstelingen, welke hier worden ingebracht, maken

_______________↓_______________


|pag. 2|

bij ons den wensch levendig dat zij gevolgd mogen worden door velen.
     Wat we zoo aanstonds gaan mededeelen als Extractum e Libro Synodali is een belangrijke bijdrage tot de kennis van de zeden en gewoonten in het Oude-Salenland; ’t zal hen die immer den mond vol hebben van „kerkdwang” en „priesterheerschappij”, zoo ze althans niet opzettelijk de oogen sluiten, doen zien — hier, bij den oorsprong doen waarnemen, welke de aard was en het doel waarheen die gewraakte heerschappij streefde; doch vooral schenkt het ons een merkwaardigen blik in het kerkelijk leven der aloude dagen.
     Wat Niesert eenigen tijd geleden in verschillende stukken van zijne Munstersche Urkunden-Sammlung voor het bisdom van Sint-Ludger heeft aangetoond, dat namelijk het houden van plaatselijke Senden 2 [2. Send, synd, seyne Synodus. Zie Kiliaan.]) op de hoven der oude moederkerken en het stellen van Sende-wroegers 3 [3. Wroegers = accusatores, Wroeghen wordt door Kiliaan weergegeven met accusare; in ons Wroeging (des gewetens) hebben wij den grond van dit woord nog behouden. Bij Gratianus, Decreti II pars, in den tietel van canon 5, quaest. 6, causa 35, komen onze Wroegers eveneens onder den naam accusatores voor; evenwel moeten we hier aanteekenen, dat ze, naar luid eener door hoog vereerde hand ons welwillend verstrekte opmerking, in het kanoniek recht meestal onder de benaming van „testes synodales” optreden.]) in den bloeitijd van de Kerk der middeleeuwen aldaar inheemsch was; ditzelfde blijkt thans, naar luid van het uittreksel uit het Sendeboek van den Twentschen Aartsdiaken, ook voor het bisdom van St. Willibrord levensregel te zijn geweest.
     Wij Friezen, Saksen en Franken van het Noordwesten hadden dit met andere landen gemeen; ’t geen ons

_______________↓_______________


|pag. 3|

Extractum e Libro Synodali tot in de bijzonderheden aangeeft, was algemeen gebruik in heel de Westersche Kerk. Van het einde der negende eeuw af vinden we het tweevoudig voorschrift: Senden te houden en Wroegers te stellen telkens terug in de verordeningen der Bisschoppen; en Gratianus, gewoon om de algemeen heerschende kerkelijke tucht in zijne Canons getrouw weer te geven, heeft in zijn Decretum, 4 [4. Zie o.a. parte II causa 35, quaest. 6, canon 5, 6, 7.]) ons deze zaak op een wijze beschreven alsof hij het Sendeboek van Twente had geraadpleegd. Bijeenkomst der vergadering, aanstelling der Wroegers, hun eed en zijn inhoud, het kruisbeeld en de relieken of beelden der Heiligen, alles stemt overeen tot zelfs in het kleine toe en is vaak woordelijk eensluidend met hetgeen ons in het „Extractum e Libro Synodali” is bewaard.
     Om over het ontstaan der plaatselijke Senden in de kerken van het Westen en in het bijzonder van deze streken tot nadere bepaling te komen, teekenen we hier nog aan, dat in de schriften van Hinkmar, 845 tot 882 aartsbisschop van Rheims en in deze hoedanigheid primaat der West-Frankische geestelijkheid, de eerste sporen van het houden der plaatselijke Senden worden aangetroffen. Houden we hierbij het oog op de groote verdiensten welke Hinkmar zich voor het leven en den bloei van tucht en orde in de Kerk heeft verworven, dan worden we, dunkt ons, voldoende gerechtigd om te besluiten, dat hij het is die tot de algemeene invoering der plaatselijke Senden in ons Noordwesten den grooten stoot heeft gegeven. Met het einde der negende eeuw vinden we de nieuwe instelling voor goed gevestigd en geregeld. Regino, abt van Pruim een Benedictijnenklooster in de Eifel bij Trier, gestorven

_______________↓_______________


|pag. 4|

915, geeft ons in zijne kanonische verhandeling „De Disciplinis Ecclesiasticis” cap: 2, de nadere beschrijving er van, en een der schetsen door hem geteekend mag als het wederbeeld van ons „Extractum” gelden.
     Hoe spoedig deze zegenrijke instelling zich naar alle zijden ontwikkelde, in het rond zich uitbreidde, kan slechts uit de plaatselijke geschiedenis nader worden toegelicht. Omstreeks de dertiende eeuw moet ze algemeen in verval zijn geraakt, ten minste wat het kiezen der Wroegers op de plaatselijke Senden en het afleggen van hunnen eed betreft. Vandaar dat Paus Innocentius III in het Concilie van Laterane voorschrijft dat in ’t vervolg voor ieder bisdom in het bijzonder „testes synodales” moeten gekozen worden in de jaarlijksche provinciaal-concilies.5 [5.      Voor het meerendeel danken wij deze bijzonderheden aan de goedgunstige meedeeling van den hoogw. hooggel. heer van de Burgt, president van het Seminarie te Rijsenburg.
Moge de geringe betuiging van onzen oprechten dank, welke wij hiermede hem toebrengen, zijne gunst nog verder voor ons winnen.]
)
     Trachten we thans nader te bepalen, uit welken tijd ons „Extractum e Libro Synodali Partium Twentiae” dagteekent. Vooraf zij bemerkt dat het in 1572 werd afgeschreven en het oorspronkelijk Sendeboek niet meer is te vinden. Op goede gronden echter mogen we aannemen dat de afschrijver, schoon hij in het eedformulier de letter van den ouden vorm naar de eischen van zijn tijd heeft gewijzigd, de zaak evenwel in haar geheel heeft gelaten. Uit het stuk zelf blijkt, dat de Proost van Oldenzaal als aartsdiaken van Twente in persoon of door zijn Officiaal ter Send voorzat. Nu hebben we wel geen bezwaar om aan te nemen, dat de proosten van Oldenzaals Sint-Plechem, die van ’t jaar 954 af

_______________↓_______________


|pag. 5|

telkens uit den kring der Kanunniken van den Dom te Utrecht moesten gekozen worden, reeds dagteekenen uit de tijden van Sint Frederik, Utrechts achtsten bisschop, gestorven 838; doch toe te geven dat zij de waardigheid van aartsdiaken reeds toen met hunne proostdij hadden vereenigd, valt ons moeilijk. Het raderwerk van des bisschops bestuur gedreven door zijne aartsdiakenen, zooals we dit in den bloeitijd der middeleeuwen en vervolgens in het Utrechtsch bisdom aantreffen, werd, zoo ver we weten, eerst geregeld in den loop der elfde eeuw, toen naast de vijf aloude hoofdkerken 6 [6.      Sint Marten en Oud-Munster te Utrecht, Sint Plechem te Oldenzaal, Sint Marten te Emmerik en Sinte Walburg te Tiel (naderhand verplaatst naar Arnhem).]) vier nieuwe 7 [7.      Sint Lieven te Deventer, Sint Pieter, Sint Jan en Sinte Marie te Utrecht.]) ten leven werden opgeroepen en met een „Magnificum Collegium” van kanunniken voorzien.
Van dien tijd af treden steeds de proosten der negen hoofdkerken over het hun aangewezen en afgebakende gebied als aartsdiakenen in het bestier op.
     Toen ook, dunkt ons, moet in het houden der plaatselijke Senden meer orde en vastheid zijn gebracht, toen de „Ordo Synodalis” zijn vastgesteld zooals we die in ons „Extractum” mochten terug vinden. Hiermede stemt overeen wat we in de eerste regels van het stuk zelf aantreffen. Nadat er bemerkt is, hoe de plaatselijke Senden zich eerst uitsluitend met huwelijkszaken bezighielden, wordt er bijgevoegd: „deinde commissio dilatata est ad alios quoscunque excessus”. Onze „Ordo” moet dus zijn opgemaakt in den tijd, toen de macht en werking der Sendgerichten haar breedste ontwikkeling had erlangd. Stellig bestond ze voor het

_______________↓_______________


|pag. 6|

jaar 1236; we hebben, naar ons dunkt, deugdelijk zegel en bewijs om dit te staven.
     Almelo, dat ten jare zoo even genoemd in het kerkelijke van Ootmarsum gescheiden en tot een zelfstandig kerspel werd opgericht, 8 [8.      Archief der stad Ootmarsum.]) komt in de rij der kerken, waar de Aartsdiaken tot het houden der Send heentoog, niet voor, en moest nog ten jare 1572 het Sendgericht ter laatst-vermelde stede komen bijwonen.9 [9.      ’t Zelfde archief.]) Niet gering was het bezwaar hiermee verbonden, daar de twee plaatsen minstens vier uur van elkander verwijderd liggen. Dit is niet te verklaren, zoo het niet bestond krachtens eene verordening, welke reeds gelding had vóór het jaar der oprichting van bedoeld kerspel en kracht van wet behield, omdat zij deze reeds had bezeten in tijden toen die van Almelo nog in Sinte Simon en Jude te Ootmarsum hun kerkelijke verplichtingen moesten komen vervullen.
     Door deze benadering van den ouderdom onzer oorkonde zijn we instaat gesteld, nader de waarde te omschrijven, welke zij heeft voor de geschiedenis van den oorsprong der verschillende kerken in het aartsdiakenaat van Twente. Wijst ze ons al niet duidelijk aan, welke kerspelen in het bijzonder dagteekenen van den tijd toen de H. Willibrordus „aedificatis ecclesiis, ad Evangelii praedicationem et Sacramentorum administrationem, sacerdotes per singula loca constituit; minstens doet ze ons zien, welke kerken over Twentes bodem hun zegen deden uitstroomen in de dagen toen het Kristendom hier het eerste tijdperk van zijn bloei intrad, de dagen van den eersten bouw onzer oud-romaansche torens. De oorspronkelijke moederkerken zijn alzoo hiermede teruggevonden. Deze alleen werden door

_______________↓_______________


|pag. 7|

den Aartsdiaken of zijn Officiaal, wanneer hij ter Send rondtoog, bezocht; terwijl de dochterkerken, als ten openbaar blijk harer afkomst naar de oude moederkerk ter Send moesten opkomen.10 [10. v.g. Tibus „Grundungs-Geschichte” bl. 209—10 en Niesert „Urkunden-Sammlung” VII bl. 546. Het feit staat vast en zegt ons hoe ’t voorschrift van het wetboek: „Paroeciam universam circumeat” = hij doe de ronde door heel het bisdom (Decret. Gregor. IX, Lib. I. tit. 23. cap. 1.) — verstaan moet worden, of althans hier werd toegepast.])
DE RED.          

_______

EXTRACTUM E LIBRO SYNODALI

Officialis Oldenzaliensis et Partium Twentiae.

     ….. Tandem crescente Ecclesia, inter triticum zizania oboriuntur. Ad quae extirpanda ob populi multitudinem Episcopi delegaverunt Praepositis, Archidiaconibus ac Pastoribus ecclesiarum auctoritatem convocandi plebem ad Synodum. Idque fiebat primum super impedimentis Matrimonium concernentibus; deinde commissio dilatata est ad alios quoscunque excessus qui committebantur contra timorem et voluntatem Dei et catholicam Christianitatem. In quibus excessibus poena delinquentibus infligebatur, adjuncta etiam pecuniaria mulcta………11 [11. Ter nadere vergelijking schrijven wij hier uit den bovenaangehaalden canon 7 van Gratianus het volgende af:
„Episcopus in Synodo residens post congruam allocutionem septem ex plebe ipsius parochiae…. maturiores, honestiores atque veraciores viros in medium debet evocare et allatis Sanctorum pignoribus unumquemque illorum tali sacramento constringat: Amodo in antea quidquid nosti aut audisti aut postmodum inquisiturus es, quod contra Dei voluntatem et rectam Christianitatem in ista parochia factum sit aut futurum erit, si in diebus tuis evenerit tantum ut ad tuam cognitionem quocunque modo perveniat, si scis aut tibi fuerit indicatum synodalem causam esse…, quod tu nec propter pretium, nec propter timorem, nec propter parentelam ullatenus celes…”]
)

_______________↓_______________


|pag. 8|

     Item observatie ceremoniis de forcipe, candela et virgis ….
     Communitas tenetur statuere accusatores, qui juramentum praestabunt sub forma sequenti vel simili: Quidquid scio, quod audivi a vicinis, nullo modo quovis quaesito colore vel ingenio, vel odio aut timore celabo praesidentem (a).
     Et praesidens debet unumquemque accusatorem illatis Sanctorum imaginibus et imagine crucifixi medio juramento constringere, ut quidquid noverit seu audierit aut postea intelligere potuerit contra veram Christianitatem commissum in eadem parochia, id dicturus sit et declaraturus.
     Quae autem pro veritate, hoc est, quae notoria sunt aut ipso facto, aut confessione aut probatione, vel adeo publica ut tergiversatione celari non possint, — in his non est opus ampliori judicii indagine; quae autem per famam, — si purificationem publicam requirunt, duorum testium, — si prius de eodem crimine accusatus rursum denuntiatur, purgatio duorum testium fiat vicinorum.

ORDO SYNODI AUTUMNALIS

quae est prior.

     Item dominica secunda post Michaëlis incipiendo, observator synodus statis diebus ut sequitur:
     Ipsa die dominica praedicta vesperi (equitatur) in Emmelinchem et feriis secunda et tertia sequentibus

_______________↓_______________


|pag. 9|

observabitur ibidem synodus, sed tunc in vesperum equitatur in Velthuysen.
     Item die Mercurii post Missam synodus in Velthuysen; vesperi equitatur in Ulsen.
     Item die Jovis post Missam synodus in Ulsen; (b) vesperi equitatur in Othmarsum.
     Item die Veneris Synodus in Ortmersen, item die Saturni itidem post Missam in Ortmarsen; et vesperi reditur in Aldeseel et ibi Decanus moratur cum scriptore et stabulario apud Dominum Officialem usque in diem Lunae ut sequitur:
     Item dominica tertia post Michaëlis…..
     Item die Lunae post Missam Synodus in Enschede; item die Martis ibidem post Missam in Enschede; vesperi (equitatur) in Haexberghe.
     Item die Mercurii post Missam (Synodus) in Haexberghe; item die Jovis itidem post Missam in Haexbergh, et vesperi ibidem pernoctatur usque mane.
     Item die Veneris Synodus in Delden; item die Saturni similiter post Missam et ibidem pernoctatur.
     Item dominica quarta post Michaëlis meridie Synodus observatur in Goer et vesperi equitatur in Rijssen.
     Item die Lunae synodus in Rijssen post Missam similiter et vesperi (equitatur) in Marklo.
     Item die Mercurii post Missam (Synodus) in Marcklo et vesperi equitatur in Borne.
     Item die Jovis post Missam synodus in Borne et vesperi (equitatur) in Denicham.
     Item die Veneris post Missam synodus in Denichem et vesperi reditur in Aldenseel.
     Item synodus in Aldenseel observatur die Lunae post dominicam quintam vel ad beneplacitum Domini Officialis.

          Eodem ordine celebratur synodus per totam Twentiam in Quadragesimali.

_______________↓_______________


|pag. 10|

JURAMENTI TENOR

sequitur, praestari soliti ab omnibus juratis in Twentia:

     Ick sweere up mijne en mijnre medeburen seele, datt wy hier alle sinnen, die nae older gewonten to Sende schuldigh sint te kommen; ende dat ick wil noemen die hyr nicht en sint, ende dat wij hebben betaelt onse rechte loese (1) nae older gewonthe (c), ende datt ick will wroeghen datt ick weet ende mijne medeburen mij hieten wroeghen, dat mollenmoor (2), straetenmoor, tauërmoor (d) ende openbair geruchte ist, van gebroecke vyer (3), van verherdenisse des bans (e), van toverye, van wichelarye en andere onghelove, van overspill, van eenlopen spill, van spill in verbodene bedden, als maeghscap, swagherscap, vadderscap, van heymlicke trouwe, van woecker, van hantgelde en wederschat sonder seghele ende breven (4) van echteluyden die gescheyden sijn buiten Godt ende die Hillighe Kercke, van onechte luyden die tsamen sitten als echteluyden, vrouwen die buyten tijden uit den krame ofte hillighen ampte geghaen sint (5); datt onse lyeckweghe ghoett sint ende datt wij mit dat lichaem den rechten lyckwegh gevolghet sinnen (6); voert alle sentbaire saecken, die men van older gewoenten sculdigh ist to wroeghen.
     Soe helpe mij Godt ende alle sijn Hillighen.

AANMERKINGEN

omtrent uitdrukkingen in ’t Juramentum.

     1)…. Dat wij betaelt hebben ome rechte loese… Naar mij voorkomt, beteekent dit: wederkoop met dezelfde som — venditio cum pacto redimendi, om den con-

_______________↓_______________


|pag. 11|

tractus censuiticus ab utraque parte redimibilis te ontgaan; deze werd te dien tijde verdacht gehouden van woeker.
     2)…. Mollenmoor, straetenmoor… = rumor in mola aut molendino — et in via. Twente bezat in dien tijd bij honderden kleine watermolens. Daar gold de regel: wie eerst komt, eerst maalt. De een moest er wachten op den ander, niet zonder multiloquium en allerhand geklap.
     3)…. Gebroecke vyer… ’t verbreken der rust op Zon- en Feestdagen.
     4)…. Hantgelde ēn wederschat sonder seghele ende breven… Dit had tot bedoeling den woeker te weren in onderhandsche schuldbekentenissen.
     5)…. Buyten tijden uit den krame ofte hillighen ampte gegaen… sunt quae dederunt ansam abortui,
     6)… Datt wij mit dat lichaem den rechten lijckweg. gevolghet synnen…. De verordeningen op den vasten lijkweg werden in Twente zorgvuldig onderhouden tot omstreeks het begin dezer eeuw, toen de Katholieken eigen begraafplaatsen voor zich hadden aangelegd en daarom den ouden lijkweg lieten rusten. De tot het Kristendom bekeerde Saksers alhier waren moeilijk af te brengen van het verbranden der lijken. Karel de Groote verbood het onder doodstraffe (ƒ). Dit hielp.
Maar men reed toch met het lijk nog gaarne voorbij den ouden grafheuvel welke op iedere hoeve naast de woning zich verhief. Bij menig oud erf vallen deze heuvels nog blijkbaar in het oog.

J. GEERDINK. Pr.     
 

Verdere Bemerkingen.

     a) Wat hier wordt bepaald, geeft ons de verklaring van het woord Scholte, waardoor — om me dus

_______________↓_______________


|pag. 12|

uit te drukken — de adel onder den boerenstand pleegt te worden aangeduid. Het woord hangt blijkbaar samen met ons Schout (schultheiss, scultetus), de tietel van hem, die tijdens de vorige eeuwen op onze rechtszaken in stad en land vaak den grootsten invloed had; het wordt afgeleid van schouwen, rondschouwen, opzicht houden, met het doel om daarna als aanklager en vervolger der breukhaftigen op te treden.
     Om het gewicht der zaak moesten natuurlijk de Wroegers (accusatores) der Sendgerichten mannen zijn van aanzien en van goeden naam, door hun stand boven anderen verheven. Dit waren alleen de vrijen, die hun alood in den volsten zin bezaten, onafhankelijk heer waren op hunnen hof. Van deze vond men in elke boerschap er eenige. Zij waren de van natuur aangewezenen, die voor het houden van het opzicht — het schouwen, gesteld werden. Vandaar hun naam Scholteboeren, Scholten. Vg. Visch. Graafschap Bentheim bl. 92.
     b). De kerspelen Emmelinchem (Emmelkamp), Velthuysen en Ulsen in het nedergraafschap Bentheim gelegen, behoorden eertijds tot het oude bisdom Utrecht, doch blijken bij de oprichting van Deventer in de 16e eeuw geheel te zijn afgescheiden en gevoegd bij het bisdom Osnabruck. Mogen ook Lindeborn en v. Heussen, zijn naschrijver, hun eene plaats onder het tot Deventer gehoorige dekenaat Ootmarsum blijven inruimen, de oprichtingsbulle van het bisdom Deventer kent deze kerspelen niet.
     c)… Rechte loese nae older gewonthe… Ter verdere verklaring geven wij hier nog een tweede gevoelen.
Loese is dat wat ons los-, kwijt-, vrijmaakt van eenige verplichting; van daar loesebrief, één van zin met het

_______________↓_______________


|pag. 13|

Duitsche quittung en ons kwijtbrief. De reiskosten van den Aartsdiaken en zijn gevolg, als hij ter send rondtoog, moesten natuurlijk vergoed worden door hen die „to sende schuldigh sint te kommen”; wellicht waren er bovendien nog andere rechten, welke bij die gelegenheid moesten worden betaald.12 [12.      Zie bijv. Niesert. Urkunden-Samml, II. no, 34.]) Dat alles, niet hoofd voor hoofd, maar naar verhouding van den stand (scholte, kater enz.) verdeeld, wees ieders „rechte schult” aan en bepaalde zijn „rechte loese”.
Het ligt voor de hand dat de „Wroegher”, die moest zweren dat allen aanwezig waren, met denzelfden eed staafde dat elkeen zijne schuld had voldaan.
     d) Tauermoor. Touwen heet bij Kiliaan tergora depsere, coria perficere; ook ons leertouwer voer leerlooier is nog niet volkomen in onbruik geraakt. — „’t Paradys van den Adel” werd Twente genaamd, omdat het door zijn rijken voorraad van groot en klein wild ter jacht altijd gelegenheid aanbood. Dit gaf van zelf een overvloed van pelterijen, welke door den altijd nijveren Twentenaar zelf werden bereid. Van daar bloeiende looierijen (touwerijen). Een mare (maore, more), welke in eene looierij of molen was doorgedrongen, stond gelijk met een gerucht, dat ook nog bij ons gezegd wordt op straat te loopen.
     e) Verherdenisse des bans, — ’t vergrijp van hem die ten spijt van den over hem uitgesproken ban in zijn opzet volhardt; obduratio mentis contemnentis anathema.
     f) „Wie het lichaam van een afgestorvene naar de
„wijze der heidenen door de vlammen doet verteren,
„en de beenderen verbrandt tot asch, die zal worden
„onthoofd”, — zoo luidde Karels strenge wet, en een andere: „Wij bevelen, dat de lijken zullen gebracht
„worden naar de kerkhoven en niet naar de grafheuvels

_______________↓_______________


|pag. 14|

„der heidenen.” Om het volk van de heidensche begraafplaatsen af te houden, liet keizer Karel afzonderlijke wegen naar de kerkhoven aanleggen, welke, alweer op doodstraf, door den lijkstoet moesten worden gevolgd. In verschillende oorden van ons vaderland bestaan die wegen nog heden. In het graafschap Zutphen zijn ze vaak door bijzondere eigenaardigheden en voorrechten gekenmerkt; menigmaal wordt hier bij begrafenissen aan de oude lijkwegen boven de nieuwere en beter aangelegde de voorkeur gegeven. Elders, naar J. ter Gouw in DE OUDE TIJD 1874 bl. 87 getuigt, zouden die oude wegen steeds bij elke begrafenis, doch ook uitsluitend bij de begrafenis worden gebruikt. „Lijkweg”, heeten ze in Twente — dus vervolgt hij —
„en de boeren gaan met traditioneele naauwgezetheid
„geen anderen 13 [13.      De heer Geerdink, gelijk wij hierboven zagen, getuigt het tegendeel.]); ’t is of de schrik voor keizer Karel
„nog in hun hart is. „Doôweg” heeten zij op de Veluwe
„en men waarschuwt elkaar er nimmer buiten nood-
„zakelijkheid een voet op te zetten; immers zoo men
„zijn leven niet moe is.”14 [14.      Als zegsman wordt hier aangehaald de heer A. Aarsen te Uddel. De man heeft om zijne meedeeling aanspraak, dat zijn naam in wijder kringen worde verbreid.])
     De heer ter Gouw schrijft dit laatste als tot eene inleiding voor de verheven … sprookjes waarop hij zijne lezers ter volgende bladzijde gaat onthalen. Om hier een proefje er van te geven, wil ik uit het vele zoo maar op den greep iets nemen.
     …„Stroo — dus schrijft hij en getuigt dat het volksgeloof is, van geslacht tot geslacht overgeplant — „was een goedkoop en uitstekend middel tegen booze

_______________↓_______________


|pag. 14|

„geesten en wittewijven…. Als de kist op den wagen
„gezet werd om die naar ’t kerkhof te voeren, dan
„werden ook aan weêrszijden stroobossen gelegd, anders
„konden ligt onderweg de boozen een aanval doen en
„met het lijk schoot gaan….”
     Wat anders hier te doen dan de schouders ophalen?
Ziet u! de boeren hebben een gezond verstand en gebruiken dat; als de lijkkist op den wagen is geplaatst en tusschen de leeren niet vast sluit, dan worden aan weerszijde stroobosschen gelegd om bij het schokken op de vaak oneffen wegen het gedurig heen en weer stooten der lijkkist te voorkomen. Doch genoeg voor een proefje.
De Red.     

____________________

 
– Geerdink, J. (1874). De oude Sendgerichten in Twente. Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 1 (1), 1-18.

Category(s): Twente
Tags:

Comments are closed.