Reglement op de Jagt in het departement van Overijssel


REGLEMENT

OP DE

J A G T,

IN HET

DEPARTEMENT

VAN

OVERIJSSEL.

Te Z W O L L E,

Bij J. DE VRI, F. CLEMENT, en H. TYL,

Drukkers van het Departementaal Beſtuur

van Overijsſel, 1802.

_______________↓_______________

[blanco]

_______________↓_______________

R E G L E M E N T

OP DE

J A G T,

IN HET

DEPARTEMENT VAN OVERIJSSEL.

______________________________________________________________

Het Departementaal Beſtuur van Overijsſel doet te weeten: dat, alzo bij Articul 32. van het Departementaal Reglement, aan Ons is opgedragen de beſchikking en toezigt over de Jagt, en het maaken van de noodige Voorzieningen en Reglementen daaromtrent, en Wij de thans beſtaande inrigting op dit ſtuk bevinden te ſtrijden met het belang der Ingezetenen, zo wel, als met het behoud der Wildbaane;
Zo

_______________↓_______________


|pag. 4|

Zo is ’t, dat Wij hebben goedgevonden te ſtatueeren en te arresteeren dit navolgend Jagt – Reglement.

Art. 1.

     Niemand zal in het Departement van Overijsſel tot de publique Jagt geregtigd zijn, dan na alvorens voldaan te hebben aan de volgende vereischten.

Art. 2.

     Dat men zal moeten bewijzen in eigendom te bezitten ƒ 3000, beſtaande in vaste en onbezwaarde Goederen, gelegen binnen dat Quartier van het Departement waar men de Jagt zal willen exerceeren.

Art. 3.

     Dat een ieder die de Jagt wil exerceeren zal betaalen zes Guldens, en die meer dan ééne Hond wil gebruiken, voor ieder meerdere Hond, het zij Spion, Brak- of Windhond, daarenboven zes Guldens.
Art.
_______________↓_______________


|pag. 5|

     Het geld hier van provenieerende, zal ten behoeve en tot conſervatie der Wildbaan worden geëmploijeerd, zo en op die wijze, als door Ons nader zal worden bepaald.

Art. 5.

     Alle Perſoonen, welke de Jagt willen exerceeren, zullen zich Jaarlijks vooraf aangeven bij het Gericht hunner Woonplaats, met opgave van de hoeveelheid der Honden, welke zij tot de Jagt willen gebruiken, en voorts aan dezelve betaalen, het geen daarop bij Articul 3. is bepaald.

Art. 6.

     De Gerichten in de Steden en ten Platten Lande, zullen aan een ieder die zich aangeeft, (mits als boven gezegt, genoegzaam gegoed, en betaalende het gerequireerde Jagt- en Honde-geld) overhandigen een Certificaat, waar uit conſteert de gedaane aangave, mitsgaders het getal van Honden, welke de Aangever in dat jaar tot
de
_______________↓_______________


|pag. 6|

de jagt zal gebruiken, waar voor aan dezelve ten hunnen behoeve zal betaald worden zes Stuivers; doch zullen de Gerichten zodane Certficaaten niet mogen afgeven, dan aan de geenen, van wie hun genoegzaam bekend of gebleeken zij, dat zij ue vereischte gegoedheid hebben.

Art. 7.

     Bovengemelde Certificaaten zullen zijn van den volgenden inhoud:
     Wordt hier mede van Gerichtswegen gecertificeerd dat . . . . . . . . . .
als genoegzaam gegoed, zich voor dit Jaar tot de Jagt heeft aangegeven met . . .
Honden, en daar voor heeft betaald eene Somma van . . . . . . .
     Actum enz.

     Zullende een ieder verpligt zijn deze hunne Certificaten bij zig te dragen, ten einde dezelven wanneer op de jagt gerencontreerd worden, te kunnen vertonen, op eene boete van twee goudguldens.
Art.

_______________↓_______________


|pag. 7|

Art. 8.

     De Gerichten zullen verpligt zijn voor den 15 Januarij van ieder Jaar aan het Departementaal Beſtuur in te zenden eene Lijst der Perſonen, welke zig gedurende het laatstverlopen jagt-ſaiſoen hebben aangegeven, benevens eene opgave van de door hun deswegens ontvangene penningen.

Art. 9.

     Alle de geene die kunnen bewijzen in eigendom te bezitten ƒ 20,000 -:-: beſtaande in vaste en onbezwaarde goederen, gelegen binnen het Departement van Overijsiel, zullen de Jagt door het gehele Departement mogen exerceren.

Art. 10.

     Het zal een ieder, die kan aantonen in eigendom te bezitten ƒ 10,000 -:-: in vaste
en onbezwaarde goederen, vrijſtaan een Jager of Schutte te mogen aanſtellen, mits die en minſten voor het jagt-ſaiſoen gehuurd zij,
en
_______________↓_______________


|pag. 8|

en daarvan bij de aangave mede zes guldens betaald werde.

Art. 11.

     Die een Jager wil houden, moet zig jaarlijks ter plaatze voorſz. aangeven, om het daar toe nodige Certificaat te erlangen, zijnde van navolgenden inhoud:

     Wordt hier mede van Gerichts wegen gecertificeerd, dat – – – – – – – als genoegzaam gegoed, voor dit Jaar, als zijnen Jager heeft aangegeven de Perʃoon van – – – – – – – met – – – honden, en daar voor heeft betaald een ʃumma van – – – –
Actum enz.

Art. 12.

     De jagers zullen verpligt zyn deze hunne Certificaten of Actens bij zig te dragen, ten einde dezelve, wanneer op de Jagt gerencontreerd worden, te kunnen vertoonen, op een boete van vijf goudguldens.
Art.
_______________↓_______________


|pag. 9|

Art. 13.

     Indien iemand van de aangegeven peſoon als Jager, zo wegens ziekte als om andere wettige redenen, geen gebruik meer wilde maaken, zal het hem vrijſtaan, eenen anderen aan het Gerichte aan te geeven, mits daarvoor betalende Zes ſtuivers en aan het Gerichte restituerende het Certificaat van den ontſlagen Jager.

Art. 14.

     De Geregtigden tot de Jagt zullen niemand, tenzij bij hun gelogeerd, ter Jagt mogen mede neemen.

Art. 15.

     De Zoonen van Gequalificeerdens, by hunne Ouders inwoonende, zullen mede mogen jagen, mits ieder voorzien zynde van het Certificaat gerequireerd by Art. 7.
Art.
_______________↓_______________


|pag. 10|

Art. 16.

     Niemand zal eenige duiven mogen hebben of houden, ten zy hy in eigendom in hetzelve Carſpel bezitte ƒ 5000 :-:- aan vaste onbezwaarde goederen: ook zal niemand dezelve mogen vangen, ſchieten of vernielen, by verbeurte van tien goudguldens.

Art. 17.

     Niemand zal vermogen directelyk of indirectelyk eenig Wildbraad te verkopen by de boete van dertig goudguldens, en zal geen Wild binnen of na buiten het Departement van de eene plaats naar de andere, te water of te lande, verzonden mogen worden, ten zy dat des verzenders naam tevens op het addres gevonden word, mitsgaders ſpecificatie van de zoorten en het getal van het Wild. En zullen de Voerlieden of Schippers, welke deezen ter contrarie eenig Wild in hunne Schepen of Veerwagens neemen, verbeurd hebben vyf goudguldens.
Art.
_______________↓_______________


|pag. 11|

Art. 18.

     Het zal aan niemand geoorloofd zyn op de ſneeuw te mogen jagen, op pœne van 15 goudguldens.

Art. 19.

     Het zal nimmer geoorloofd zyn eenige nesten van Phaiſanten, Cor- of Veldhoenders te mogen ſtoren of derzelver eijeren te distrueren, op verbeurte van twintig goudguldens

Art. 20.

     Niemand zal eenige ſtrikken mogen zetten om Hazen, Phaiſanten, Cor- of Veldhoenderen of eenig ander Wild daar mede te vangen of te beſchadigen, op verbeurte van dertig goudgulden.

Art. 21.

     Ook zal niemand met eenige netten hoegenaamd Phaiſanten, Cor- of Veldhoenderen mogen vangen, op pœne voorſcr.
Art.
_______________↓_______________


|pag. 12|

Art. 22.

     Niemand zal voor Zonnen opgang of na Zonnen ondergang eenig Wild mogen ſchieten of vangen, by eene boete van 20 goudgulden.

Art. 23.

     Het zal niemand vrijſtaan op Zon- Feest- Bede- of Dank-dagen te mogen jagen, op de boete van 10 goudgulden.

Art. 24.

     De geene die zig tot de Jagt niet hebben aangegeven, en dezelve evenwel exerceren, of die in beſloten tyd jagende bevonden worden, het zy in de publique Jagt of op hun eigen grond, zullen vervallen zyn in een boete van 50 goudgulden.

Art. 25.

     Niemand zal vermogen buiten de Jagttyd wilde Endvogels, Ganzen of Waterſneppen te ſchieten, op pœne van 25 goudgulden.
Art.
_______________↓_______________


|pag. 13|

Art. 26.

     Alle voorgemelde boetens zullen zijn voor een derde ten profijte van den Aanbrenger, voor een derde ten profijte van den Hoofd-Officier die de Calange doet, en voor een derde ten profijte van den Armen, van de Plaats en van de Gezindheid waartoe de Contraventeur gehoord, en de geene die de boete niet kunnen betaalen, zullen voor één Jaar worden geconfineerd.

Art. 27.

     Alle tot de Jagt beregtigde Perſoonen, derzelver Jagers, en wie het opzigt over de Jagt mogt worden aanbevolen, worden mids dezen geauthoriſeerd, de overtreders van dit Placaat aantebrengen, en te zorgen, dat hetzelve worde agtervolgd.

Art. 28.

     Voorts zullen de reſpective Hoofd-Officieren, Schouten, Richters, Onderschouten, Onder-Richters, Panders,
Ampts-
_______________↓_______________


|pag. 14|

Amptsdienaars, Landſchaps-Soldaten, ieder in hunne reſpective qualiteiten toezien en zorge dragen, dat voorſz. Articulen ſtiptelijk worden agtervolgd, zullende verpligt zijn de Contraventeurs daar van aantebrengen, en zo zij deswegens in gebreke blijven, zullen zij, boven en behalven de ordinaire boetens, waarin de Contraventeurs zouden zijn vervallen, nog arbitrairlijk worden gecorrigeerd.

Art. 29.

     De Jagt zal jaarlijks ingaan met den 17 September en eindigen met ultimo December.

Art. 30.

     De Ouders zullen voor haare Kinders, als mede de Meesters voor haare Dienstboden, zo verre hun goed en loon betreft, aanſprakelijk zijn; en zullen de boeten voor den ordinaris Rechter van de Contraventeurs na de gewoone orde en manier van procedeeren bij Land-Regte moeten worden ingevorderd.
Art.
_______________↓_______________


|pag. 15|

Art. 31.

     Ingezetenen van andere Departementen, die, uit hoofde hunner gegoedheid, alhier tot de jagt geregtigd zouden zijn, zullen tot exercitie van dien, wanneer met het noodige Certificaat voorzien zijn, worden toegelaaten, ten zij de Ingezetenen van dit Departement ter woonplaats van de zodanigen anders wierden behandeld: zullende in allen gevalle gelijk regt plaats hebben.

     En zal deze alom worden gepubliceerd en gëaffigeerd ter plaatſe waar men zulks te doen gewoon is.

     Aldus gedaan te Zwolle den 1 September 1802.

               C. DE VOS VAN STEENWYK Vt.

                    Ter Ordonnantie van Welgemeld Beſtuur
                                   GEORG ROIJER.

Category(s): Niet gecategoriseerd
Tags:

Comments are closed.