HOOFDSTUK VI: De demografie


HOOFDSTUK VI

De demografie

     De beschrijving van de kwantitatieve verhoudingen van de groep en de veranderingen daarin is een belangrijke taak van de sociograaf. Het aantal personen, dat tot een groep behoort, en de sterkteverhoudingen van de onderdelen, die binnen een groep te onderscheiden zijn, naar geslacht, burgerlijke staat, leeftijd, geboorteplaats, kerkelijke gezindte en beroep, karakteriseren in hoge mate het maatschappelijke beeld. Evenzeer doen dat de veranderingen, die in de kwantitatieve verschijnselen optreden. Doch de betekenis der demografie is niet slechts gelegen in de typering. Van de kwantitatieve verschijnselen leiden talrijke verbindingen naar de kwalitatieve. Zij zijn verweven met het gehele maatschappelijke complex, zij zijn zowel gevolg als oorzaak en kunnen daardoor medehelpen de bijzondere kenmerken van de groep te verklaren.
     „Het is waarlijk niet alleen het aantal der groep, dat invloed uitoefent,” zo schrijft Steinmetz 1 [1. S.R. Steinmetz, Inleiding tot de sociologie, 1931, bl. 172—173, en ook bl. 170—171.]), „maar we zien toch, dat dit aantal en zijn toeneming een geweldige stuwkracht uitmaakt.” „Telkens stuiten wij op die invloed van het getal, in alle realiteiten zo groot.” Steinmetz wijst in dit verband op bevolkingsdruk, veranderingen in de aard der productie, emigratie, urbanisatie en oorlog met al hun gevolgen voor de maatschappelijke structuur en ontwikkeling. Het spreekt vanzelf, dat in een kleine gemeenschap als Staphorst de ver-

|pag. 75|

_______________↑_______________

schijnselen, die met aantal en aantalsverandering samenhangen, van andere orde zijn, doch in beginsel blijft de taak van de sociograaf ook hier de oorzakelijke betrekkingen van de kwantitatieve phenomena met verschijnselen van andere aard aan te geven. Toch past in een demografisch hoofdstuk beperking. Wetenschap immers is geordende kennis. Door in één enkel hoofdstuk alle relaties, die kunnen worden geconstateerd, uit te spinnen, wordt de ordening van de kennis niet gediend, zou integendeel de evenwichtigheid der studie worden verbroken. Juister is het in een slotbeschouwing, nadat tevoren de verschillende facetten van het sociale beeld typerend zijn beschreven, de nadruk te leggen op de verklaring van de bijzondere kenmerken, welke werden gesignaleerd, en alsdan het materiaal, dat in de vorige hoofdstukken werd geëtaleerd, daarop te richten. Het element van de verklaring, dat zoals Ter Veen het uitdrukt de wetenschap adelt 2 [2. Van Anthropogeografie tot Sociografie, Mensch en Maatschappij, 1927, bl. 299.]), behoeft echter geenszins in deze hoofdstukken te ontbreken.

De stand der bevolking

     De gemeente Staphorst telde op 31 December 1942 7.816 inwoners, waarvan 4.085 mannen en 3.731 vrouwen. De voornaamste kernen zijn Staphorst en Rouveen, met in het Volkstellingsjaar 1930 op 31 December 2.534 en 1.824 inwoners, samen ongeveer tweederde gedeelte van de bevolking. Daarnaast kan uit historische overwegingen het eerst IJhorst genoemd worden, waartoe in 1930 278 inwoners werden gerekend (224 in verspreide huizen). De „Buitenkwartieren” Werkhorst Hesselingen en Hamingen telden 189, 142 en 27 inwoners. De jongere buurtschap Den Hulst, gelegen op een plaats, waar vóór de aanleg van de Dedemsvaart nog hoogveen lag en slechts 3 of 4 huizen stonden 3 [3. F.A. Ebbinge Wubben, Plaatsbeschrijving, bl. 36.]), had in 1930 332 zielen op het territoir der gemeente Staphorst, waarvan weer 258 in verspreide huizen 4 [4. W.o. 26 personen, woonachtig op Rollecate.]). Beoosten de weg naar De Wijk tussen

|pag. 76|

_______________↑_______________

Staphorst en IJhorst ligt de buurtschap de Leien met 347 zielen tijdens de 11de Volkstelling. Aan de Lankhorsterweg, parallel aan de Reest, woonden in 1930 in „bewoonde oorden” 206 personen. De verschillende buurtschappen of concentraties, die niet tot het streekdorp Staphorst—Rouveen behoren, dragen sociaal een ander karakter. Bij de beschouwing der demografische verschijnselen der gemeente Staphorst dient men daarmede rekening te houden. Helaas is het in de meeste gevallen niet mogelijk, althans niet zonder zeer tijdrovende eigen tellingen, een scheiding tussen de Streek en de rest der gemeente te maken.

     De gemeentelijke bevolking vertoont een mannenoverschot.
Per 1000 mannen waren er in 1930 942 vrouwen aanwezig.
Voor een agrarische gemeente is een mannensurplus normaal.
Het is echter in Staphorst niet overmatig groot. Men vergelijke het genoemde cijfer voor de vrouwen slechts met die van enkele andere agrarische gemeenten in Overijssel: Ommen 912, Weerselo 912, Markelo 939, Holten 961, Heino 932. Het geconstateerde verschijnsel wijst op een grotere mate van geslotenheid der gemeenschap en een geringe aantrekkingskracht van de steden met haar ruime werkgelegenheid voor jonge vrouwen 5 [5. Hetzelfde geldt voor Holten.]). Niettemin is er toch ook in de gemeente Staphorst een mannenoverschot, dat zoals hieronder zal blijken veroorzaakt wordt door de migratie. In het eigenlijke streekdorp Staphorst—Rouveen vond men in 1930 tegenover elke 1000 mannen 955 vrouwen.
     In Staphorst en Rouveen werkt de vrouw even hard mee in het boerenbedrijf als de man. Vrouwenarbeid is er normaal, doordat deze bij de bestaande verhoudingen onontbeerlijk is.
Het is daarbij voor een Staphorster meisje niet eenvoudig uit de zo gesloten gemeenschap te treden. Trekt men een vergelijking met Urk 6 [6. Plomp, bl. 106.]), dan valt er een opmerkelijk verschil te constateren. De Urker meisjes zoeken sinds jaar en dag een betrekking als dienstbode aan de wal. Dit zou er op kunnen wijzen, dat de groepsbanden op Urk minder sterk

|pag. 77|

_______________↑_______________

zijn, doch in het bijzonder is van betekenis, dat er voor deze meisjes in de vissersplaats Urk geen emplooi is.
     De leef tij dspyramide der bevolking vertoont een voor een agrarische gemeente smalle basis (zie tekening). Het procen-

Leeftijdsopbouw van de bevolking der gemeente Staphorst in 1930, vergeleken met het Rijk.

Leeftijdsopbouw van de bevolking der gemeente Staphorst in 1930, vergeleken met die in 1909.



|pag. 78|
_______________↑_______________

tuële aandeel der 0-15-jarigen is n.l. slechts weinig meer dan bij de leeftijdsopbouw der Rijksbevolking in 1930. Vergelijkt men de pyramide der leeftijdsgroepen in 1930 met die in het jaar 1909, dan blijkt van een smaller worden van de basis geen sprake te zijn. Bij de 5—15-jarigen is n.l. het tegendeel het geval. Dit is volkomen in overeenstemming met het verloop der geboortekromme. Van 1914/1924 is het geboortecijfer in Staphorst omhooggegaan, waardoor de gemeente een ontwikkeling te zien gaf, die ook in andere gemeenten met gemengde bedrijven — zij het daar soms enkele jaren eerder — zich heeft voorgedaan.
     Na 1930 is de bevolking ongetwijfeld verouderd. Daarvoor bestaan de volgende aanwijzingen. In 1930 bedroeg het percentage der 0—4-jarigen 11,3 %. De in de jaren 1936—1940 levend geborenen maakten evenwel, verminderd met de in die jaren beneden het jaar overledenen, slechts 9,6 % van de bevolking op 31 December 1940 uit. Het is onwaarschijnlijk, dat deze groep door migratie is versterkt, zeker is, dat zij door sterfte is verzwakt. Op 31 December 1930 vormden de leeftijdsgroepen van 25 jaar en ouder 52,— % der bevolking. Degenen echter, die op 15 Mei 1940 volgens de kiezerslijst de leeftijd van 25 jaar hadden bereikt, vormden 53,2 % van de gemiddelde bevolking in 1940.

     Ten opzichte van het Rijk vertoont Staphorst in 1930 een overbezetting der hogere leeftijdsgroepen en wel uitsluitend bij de mannen. Daarmede correleert een onderbezetting bij de leeftijdsgroepen van 15—30 jaar. Een merkwaardigheid is nu evenwel, dat in de leeftijdsgroepen van 15—30 jaar van een mannenoverwicht geen sprake is. De verklaring van het mannensurplus in de hogere leeftijden, die voor vele agrarische gemeenten geldt, n.l., dat het tekort aan vrouwen, dat in de lagere leeftijden door (dienstboden-) emigratie ontstaat, „naar boven” opschuift, gaat hier derhalve niet op. Hieronder volgt een overzicht van de mannen- resp. vrouwenoverschotten in 5-jarige leeftijdsgroepen in 1930.

|pag. 79|

_______________↑_______________

 

overschot van
mannen vrouwen
0—4 jaar 22
5—9 jaar 10
10—14 jaar 6
15—19 jaar 22
20—24 jaar 9 !
25—29 jaar 38 !
30—34 jaar 49
35—39 jaar 18
40—44 jaar 13
45—49 jaar 20
50—54 jaar 39
55—59 jaar 29
60—64 jaar 6
65—69 jaar 8
70—74 jaar 8
75—79 jaar 19
ouder 13
totaal 261 60

 
     Een verklaring voor deze merkwaardige leeftijdsopbouw, die zelfs surplussen vertoont voor de vrouwen in de leeftijden van 20—29 jaar, kan onzerzijds slechts aarzelenderwijs worden gegeven, daar het verzamelen van voldoende gegevens uit de gemeentelijke bevolkingsboekhouding zeer tijdrovend zou zijn, zozeer, dat men zich moet afvragen of de moeite, die men zich getroost, in voldoende mate zal worden beloond. Toevallige omstandigheden spelen in een kleine gemeente dikwijls een grote rol. De verklaring der verschijnselen zou a.v. kunnen luiden: De gemeente Staphorst bestaat uit de „Streek” en een aantal randnederzettingen van een andere sociale structuur. Deze beide delen der gemeente vertonen uiteenlopende migratoire verschijnselen. In de randgebieden met uitzondering van de „stedelijke” Werkhorst doet zich het in agrarische gebieden normale verschijnsel voor, dat de leeftijdsgroep van 15—30 jaar voor de vrouwen een tekort heeft, dat door mi-

|pag. 80|

_______________↑_______________

gratie ontstaat. In het streekdorp, in het bijzonder in Staphorst i.e.z. daarentegen bewerkstelligt de migratie juist in de genoemde leeftijden een vrouwenoverschot, omdat een aantal jonge mannen er op uit trekt om korte of lange tijd elders te werken 7 [7. Dr. H. Blink, Studiën over nederzettingen in Nederland, bl. 79 meent, dat de Staphorsters echte trekkers zijn, die gaarne handel drijven en op verre markten komen. In de omliggende dorpen kopen zij allerlei dingen (oude kisten, kasten) op. Ook bestond lange tijd de gewoonte, dat Staphorster jongelieden elders in de venen gingen werken om tegen de hooitijd terug te keren. Het lijkt ons wat overdreven echter de Staphorsters echte trekkers te noemen.]), terwijl bovendien in de sociaal tot Meppel behorende Werkhorst dienstmeisjes worden gevonden. Het gevolg is nu, dat er in de gemeente als geheel ongeveer evenveel mannen als vrouwen zijn in de leeftijd van 15—30 jaar. Terwijl nu evenwel in de randgebieden (exc. de Werkhorst) het mannensurplus „naar boven” opschuift, omdat een deel der weggetrokken vrouwen niet terugkeert, verdwijnt in het streekdorp, speciaal in Staphorst i.e.z. het vrouwensurplus weer, omdat de mannen na verloop van tijd terugkeren. Het resultaat is nu, dat de samenstelling van de bevolking der randnederzettingen in de hogere leeftijden het totale beeld beheerst, zodat daar inderdaad weer het normale mannenoverschot optreedt. Te bewijzen is deze verklaring verder niet.
In strijd ermee lijkt b.v., dat van 1925—1929 in het streekdorp het migratiesaldo voor de mannen — 64 en voor de vrouwen — 85 was. Het kan echter zeer goed zo zijn, dat in de leeftijden van 15—30 jaar het migratoir verlies voor de mannen dat der vrouwen aanmerkelijk overtrof. Overigens kunnen in een enkele 5-jarige periode toevallige oorzaken een rol spelen.
     De gemiddelde leeftijd der bevolking bedroeg tijdens de Volkstelling van 1930 29,53 jaar. Dit is relatief hoog. Voor het Rijk luidde het betreffende cijfer 29,12, voor de provincie Overijssel 28,59, voor een agrarische gemeente als Ommen 27,96. De verouderingsindex, die resulteert uit de bevolkingsopbouw boven de leeftijd van 5 jaar, bedraagt 1,07 (Het Rijk 1, provincie Overijssel 1,03, Ommen 1,02).
     Van belang is ook de beroepsgeneratie-index voor mannen, welke voor een stationnaire bevolking volgens de sterfte-tafels

|pag. 81|

_______________↑_______________

van 1931—1940 op 100 is gesteld. Met deze index wordt aangegeven de relatieve betekenis van het quotiënt (10—14-jarige mannen) : (55—59-jarige mannen). Voor Staphorst bedroeg dit indexcijfer op 31 December 1930 171, voor het Rijk 209, voor de provincie Overijssel 212, voor Ommen 235. Het aantal jongeren, dat de plaats der ouderen hoopt in te nemen, is dus wel groot, doch niet zo groot als in vele andere gemeenten.
Dit is wel in overeenstemming met het lage geboortecijfer, waarover aanstonds meer.
     Onderstaande staat geeft een overzicht van de burgerlijke staat in Staphorst, het Rijk en de gemeenten met 5.000-10.000 (waartoe Staphorst behoort).
 

Burg. staat in 1930 Staphorst Het Rijk gem. m. 5000—10.000 inw.
m. vr. m. vr. m. vr.
ongehuwd 53,1 51,3 58,2 56,- 61,- 57,9
gehuwd 40,4 42,8 38,4 38,- 35,5 36,7
weduwstaat 6,4 5,9 3,- 5,4 3,3 5,2
gesch. van tafel en bed 0,1 0,1
gesch. van echt 0,1 0,3 0,5 0,1 0,1
totaal 100,- 100,- 100,- 100,- 100,- 100,-

 
     Een hoog percentage van de mannen zowel als van de vrouwen is gehuwd of gehuwd geweest. Dit is stellig een opvallend verschijnsel. In het algemeen mag men onderstellen, dat ten plattelande, met name in de streken der kleine bedrijven, een betrekkelijk groot aantal mannen ongetrouwd blijft, omdat de economische verhoudingen in de landbouw feitelijk niet toelaten, dat alle mannen in het huwelijk treden.
Ook het op het platteland normaal optredende tekort aan vrouwen werkt mogelijk in de hand, dat een deel der mannen niet trouwt, waarbij kan worden aangetekend, dat dit vrou-

|pag. 82|

_______________↑_______________

wentekort is aangepast aan de welstandsverhoudingen in de agrarische productie.
     In Staphorst komt scheiden („weerumme trouwen”) in de agrarische groep niet voor.
     Omtrent de geboorteplaats der Staphorster bevolking geeft de Volkstelling 1930 geen opheldering. De eigenlijke boerenbevolking van de „Streek” is echter in de gemeente zelf geboren. Er worden geen huwelijken gesloten met mannen of vrouwen, die buiten de gemeenschap staan.
     De gemiddelde woningbezetting bedroeg in 1930 en 1940 in de gehele gemeente 4,1. Dat is zeker niet een hoog cijfer. Het is even hoog als dat van het Rijk en lager dan dat van de provincie Overijssel (4,5, 4,4). Het is ook lager dan de cijfers der agrarische gemeenten in Overijssel (4,5, à 6). Blijkens de gegevens der Volkstelling 1930 was de gemiddelde woningbezetting het laagst in de Werkhorst, de tegen Meppel aanleunende buurt met een bevolking, die in deze stad werkt. In Staphorst vindt men de bezetting, die voor de gehele gemeente geldt. In Rouveen is zij een fractie hoger. Een aanmerkelijk hogere woningbezetting treft men aan in de Leien, IJhorst, de Vledders en Den Hulst (ruim 4,5).
     Omtrent de gezinsgrootte zeggen deze cijfers nog weinig.
Speciaal in het streekdorp komt het voor, dat jonge gezinnen bij de ouders intrekken. De grootte van het gezin, als men daaronder wil verstaan: ouders met kinderen, moet dus kleiner zijn. De relatief smalle basis der leeftijdspyramide alsook het lage geboortecijfer zijn hiermede in overeenstemming.
Het kindertal is op Staphorst en Rouveen niet hoog en grote gezinnen worden er ook niet gewaardeerd, daar zij de bevolkingsdruk in sterke mate zouden verhogen.
     De bevolking der gemeente Staphorst is in hoofdzaak Nederlands Hervormd. In de loop der jaren hebben zich weinig veranderingen voltrokken. Onderstaand staatje geeft deze veranderingen weer.

|pag. 83|

_______________↑_______________

 

Verdeling der bevolking naar de kerkelijke gezindten, in procenten.
jaar N.H. Ger. K. R.K. Isr. andere geen totaal
1869 87,9 11,5 0,3 0,3 100,—
1879 87,9 11,4 0,3 0,3 0,1 100,—
1889 84,6 14,9 0,1 0,1 0,3 100,—
1899 85,3 14,2 0,1 0,3 0,1 100,—
1909 85,8 12,7 0,1 0,1 0,7 0,6 100,—
1920 83,8 15,3 0,1 0,1 0,6 0,2 100,—
1930 80,6 13,9 0,2 0,1 2,8 2,5 100,—

 
     De godsdienst speelt een belangrijke rol in het leven der Staphorsters. De Ned. Herv. Kerk in Staphorst is zeer orthodox georienteerd. De Gereformeerde Kerk is „lichter”. Groot is in Staphorst de aanhang van de Staatkundig Gereformeerde Partij (groep-Kersten). De Gereformeerden, die men vooral op Rouveen vindt, zijn ook vooruitstrevender dan de Hervormden. Onkerkelijkheid komt in het streekdorp bij de boerenbevolking niet voor.
     De koepokinenting, die omstreeks het midden der vorige eeuw elders op religieuze weerstanden stuitte, vond merkwaardigerwijs in het zeer orthodoxe Staphorst gemakkelijk ingang. Zij gaf dus geen aanleiding tot moeilijkheden tussen Hervormden en „Separatisten”. Allicht is er evenwel toch wrijving geweest, omdat in Staphorst religieuze kwesties zeer ernstig worden genomen. In dit verband kan er op gewezen worden, dat in 1847 volgens het gemeenteverslag over dat jaar ongeveer 100 personen naar Amerika zijn geëmigreerd en volgens de Provinciale Verslagen van 1850—1875 nog eens ca 250 personen. Het betrof hier zeker, zoals ook in andere plattelandsgemeenten, voor een belangrijk deel emigratie van „Afgescheidenen”. De Staphorsters vestigden zich in het dorp Drenthe. Van Hinte 8 [8. Dr. J. van Hinte, Nederlanders in Amerika, 1928, deel I, blz. 385.]) schrijft over deze vestiging, die evenals Vriesland, Groningen, Overijssel en Graafschap (Bentheim) bij Holland in Michigan was gelegen, en deels door Drenthenaren, deels door Staphorsters bewoond was, dat men er op

|pag. 84|

_______________↑_______________

kerkelijk terrein zeer scherp tegenover elkander stond. De Drenthenaren bemoeilijkten er de kerkdiensten der Staphorsters. Ds. Smit en de Staphorsters scheidden zich af van de Reformed Church en sloten zich aan bij de Schotse „Associate Reformed Church”. Ds. Smit, de dominee der Staphorsters, was een tegenstander van ds. A.C. van Raalte. De Afgescheidenen uit Staphorst schijnen niet tot de volgelingen van Van Raalte te hebben behoord 9 [9. Van Hinte I, bl. 391.]), doch eerder tot de Noordelijke Separatisten (groep-De Cock en anderen). Deze Noordelijke groep was behoudender en minder ruim denkend dan de volgelingen van Van Raalte en Brummelkamp.
     Tot slot van dit eerste gedeelte van de beschouwing over de demografische verschijnselen kan nog worden medegedeeld, dat personen van vreemde nationaliteit in Staphorst niet woonachtig zijn.

De loop der bevolking
     Toen in 1811 de gemeente Staphorst ontstond waren er 2829 inwoners. Het inwonertal is sedertdien tot 1920 zonder belangrijke sprongen of schokken omhooggegaan. Men zie onderstaande cijfers en ook de grafiek.
 

jaar der
volkstelling
aantal
abs.
inwoners
1920 = 100
abs. toeneming
sedert vorige telling
1829 3775 57,8
1839 4054 65,6 279
1849 4300 69,6 246
1859 4571 74,- 271
1869 4788 77,5 217
1879 5069 82,- 281
1889 5332 86,3 263
1899 5660 91,6 328
1909 5976 96,7 316
1920 6181 100,- 205

 
     De bevolking verdubbelde dus in het tijdvak van 1829-1920 niet. Voor het Rijk was dit zelfs in ruime mate het geval.
Stelt men de Rijksbevolking aanwezig op 31 December 1920

|pag. 85|

_______________↑_______________

gelijk aan 100, dan kan de bevolking op 31 December 1829 op 38,1 gesteld worden. Na 1920 is het inwonertal der gemeente Staphorst belangrijk gegroeid. Van 1920—1930 groeit

Groei van de bevolking der gemeente Staphorst vanaf 1850, in absolute cijfers.

de bevolking met 604 zielen, van 1930—1940 met 848.
     Het is wel opvallend, dat de grote landbouwcrisis der vorige eeuw op het verloop van de groeikromme weinig of geen invloed heeft gehad. Toenmaals was het boerenbedrijf nog goeddeels zelfverzorgend.

|pag. 86|

_______________↑_______________

     Op de tekening is de groei der bevolking voorgesteld sedert 1900, ontleed in de samenstellende factoren. De groei wordt volledig beheerst door het geboorteoverschot. Het migratoire verlies in deze eeuw is niet zeer groot geweest. Men kan zeggen, dat de jaren van vestiging en vertrek elkander na 1925 ongeveer in evenwicht hebben gehouden.

Groei van de bevolking der gemeente Staphorst sedert 1900, in totaal, door geboorteoverschot en door migratiesurplus (1900 = 100)
…. groei door geboorteoverschot, …. groei door migratiesaldo, ———————— totale groei.

     Stelt men de bevolking aanwezig op 31 December 1899 = 100, dan kan zij op 31 December 1942 voorgesteld worden door het cijfer 138. Dat getuigt stellig niet van een sterke groei. Naburige gemeenten als Nieuwleusen, Dalfsen of Heino brachten het tot indexcijfers boven de 170.
     De groei van de bevolking in deze eeuw kan naar twee perioden worden onderscheiden: voor en na plm. 1920. Blijkens de tekeningen moet de verklaring van het verschil in groeisnelheid in deze perioden gezocht worden bij geboorteoverschot en migratiesaldo beide. Vooreerst is de sterftecurve, die in 1918 een top bereikte, daarna vrij snel gaan dalen, terwijl het geboortecijfer eerst na 1926 is gedaald. Het gevolg daarvan is geweest, dat het geboorteoverschot groter werd.
Het bedroeg van 1911—1915 gemiddeld 8,3 ‰, van 1916—1920 7,7 ‰, van 1926—1930 echter 13,1 ‰, en van 1931—1935 12,4 ‰. In de tweede plaats is er vóór 1925 een negatief

|pag. 87|

_______________↑_______________

migratiesaldo geweest, terwijl na dat jaar er een migratoir evenwicht was.
     De verschillende factoren, die de bevolkingsgroei beïnvloeden, kunnen thans achtereenvolgens worden behandeld.
     In het algemeen kan wel gezegd worden, dat het geboortecijfer in het laatste kwart der vorige eeuw hoger was dan in de laatste 4 decenniën. Dit geldt voor Staphorst zo goed als voor andere gemeenten en het Rijk. Geboortecijfers als hier onder per 5 jarige periode worden vermeld, zijn noch voor Staphorst noch voor het Rijk in deze eeuw voorgekomen.
 

Staphorst Rijk
1881-1885 30,8 35,-
1886-1890 31,3 33,7
1891-1895 28,4 33,2
1896-1900 30,9 32,3

 
     In vergelijking met het Rijk vertoonde dus Staphorst in de vorige eeuw geen hoog geboortecijfer. Na 1900 is in het Rijk het geboortecijfer regelmatig gedaald, hetgeen voor Staphorst, evenmin als voor andere gemeenten met gemengde bedrijven in Overijssel, niet opgaat. De lijn der geboorten blijft voor Staphorst aanvankelijk op hetzelfde peil schommelen, doch stijgt vanaf 1914 tot 1924. De oorzaak van dit verloop moet gezocht worden in betere uitkomsten van het gemengde boerenbedrijf, die zich in de eerste decenniën van deze eeuw hebben doen gelden. Het uitbreken van de eerste wereldoorlog, die de bedrijfsuitkomsten van de landbouw nog weer verbeterde, heeft de ontwikkeling van het geboortecijfer in opwaartse zin bevorderd. Zo ziet men op de grafiek, dat in 1916 de geboortekromme van Staphorst zich uitwerkt boven die van het Rijk.
     Op de duur evenwel is de kromme van Staphorst die van het Rijk weer gevolgd. Na 1924 zet een daling in, die men in vergelijking met het Rijk en andere gemeenten als normaal kan betitelen, doch die hier sterker was dan bij de curve voor het Rijk, zodat het geboortecijfer van Staphorst niet veel hoger meer is dan het Rijkscijfer.

|pag. 88|

_______________↑_______________

Geboorte en sterfte per 1000 van de gemiddelde bevolking der gemeente Staphorst in vergelijking met het Rijk. geboorte sterfte

     Het sterftecijfer was in de vorige eeuw in Staphorst niet hoger dan in het Rijk. Men vergelijke onderstaande cijfers.
 

Staphorst Rijk
1881-1885 18,8 21,6
1886-1890 22,- 20,6
1891-1895 21,- 19,7
1896-1900 18,5 17,3

 
     In deze eeuw is het sterftecijfer van Staphorst vrijwel steeds aanzienlijk hoger geweest dan van het Rijk (zie tekening).
Ook als men door middel van het hanteren van de z.g. standaardsterftefactor de verschillen in leeftijdsopbouw elimineert, blijft de sterfte in Staphorst aanmerkelijk hoger (1926—1930 Staphorst 13 ‰, Rijk 10 ‰, 1931—1935 Staphorst 10,9 ‰,

|pag. 89|

_______________↑_______________

Rijk 8,9 ‰). Gunstig is, dat in de laatste 10 jaren het sterftecijfer in snel tempo is gedaald.
     Over de doodsoorzaken kan worden medegedeeld, dat in de laatste 5-jarige periode, waarover in de Statistiek van de sterfte per gemeente gegevens zijn gepubliceerd Staphorst ongunstiger cijfers te zien gaf voor de tuberculose dan het Rijk. Terwijl n.l. per 10.000 der gemiddelde bevolking de sterfte aan alle vormen van t.b.c. in de periode 1926/1930 in het Rijk nimmer hoger was dan 10, bedroeg zij in Staphorst in 1926 13.9, in 1927 10,7, in 1928 12,1, in 1929 11,9 en in 1930 7,4.
Na 1930 zijn geen cijfers per gemeente gepubliceerd in genoemde jaarlijkse publicatie.
     Enkele cijfers konden evenwel worden ontleend aan de publicatie „Sterfte aan tuberculose in Nederland, 1934 tot 1939” (Tuberculose-studie-commissie van de Nederlandse Centrale Vereniging tot bestrijding der tuberculose, 1946), terwijl ook het Centraal Bureau voor de Statistiek ons nog enkele cijfers voor de gemeente Staphorst ter beschikking stelde. Het blijkt uit de cijfers, dat de daling van de sterfte aan t.b.c. zich na 1930 in Staphorst heeft voortgezet. Per 10.000 der gemiddelde bevolking bedroeg zij van 1931—1935 10,3, van 1936—1940 6,2 en van 1941—1946 4,6. Met het laatste cijfer is dan het peil bereikt, dat het Rijk als geheel reeds in de periode 1936—1940 bereikte. Zoals bekend hebben de oorlogsjaren het t.b.c.- sterftecijfer in sterke mate in ongunstige zin beïnvloed (1941: 5.9, 1942: 6,1, 1943: 7,—, 1944: 7,4). Van 1934—1939 bedroeg in Nederland het sterftecijfer aan t.b.c. 4,85 en in Staphorst nog 6,8. Het cijfer voor Staphorst is dus dan nog ongunstig te noemen, doch als men het vergelijkt met andere gemeenten is het toch geenszins uitzonderlijk hoog. Het bedroeg in alle gemeenten van Salland tezamen 6,2, in landelijk Twenthe 7,—, in industrieel Twenthe 5,—, in Noord-West-Overijssel 4,9, in Noord-Oost-Overijssel 5,—, in Denekamp 8,—, in Losser 7,1, in Weerselo 8,7, in Raalte 8,7, in Wijhe 7,9, in Gramsbergen 6,4, in Genemuiden 7,7, in Kampen 7,2, in Zwolle 4,2, in Deventer 4,1, in Enschede 4,—, in Hengelo 3,4, in Almelo 2,6 enz. Op Urk evenwel was het sterftecijfer 11,6, dus wel veel hoger, en op Marken zelfs 30,2.

|pag. 90|

_______________↑_______________

     Enige aandacht kan nog worden gewijd aan de sterfte aan t.b.c. naar geslacht. Volgens Rijkels 10 [10. Dr. D. K. Rijkels, Nederlandsghe tuberculosecijfers, ’36.]) is de sterfte aan t.b.c. bij de vrouwen in Nederland vanaf 1905—1906 hoger dan bij de mannen. In 1901 luidden de cijfers: mannen 19,9, vrouwen 18,9, in 1930—1931 daarentegen 6,95 en 7,8. Met name op het platteland is volgens hem de sterfte aan t.b.c. onder de vrouwen hoger, waarvoor hij ter verklaring aanvoert de zwaardere huiselijke èn beroepsplichten 11 [11. blz. 68.]). Voor Staphorst gaat dit evenwel niet op. Van 1931—1937 stierven er in Staphorst 27 mannen en 14 vrouwen aan t.b.c. Van 1938—1943 zijn geen cijfers voorhanden. Van 1944—1946 luiden de (voorlopige) cijfers 7 en 2.
     Kindersterfte en doodgeboorte waren aan het einde van de vorige eeuw relatief niet hoog. Men zie onderstaande cijfers benevens de betreffende grafiek. (em>zie bladzijde 92.)
 

Overledenen beneden 1 jaar en doodgeborenen in procenten van het aantal geborenen
Staphorst Rijk
1881-1885 15,5 22,2
1886-1890 17,2 21,5
1891-1895 17,8 20,4
1896-1900 17,8 18,8

 
     In deze eeuw evenwel is het cijfer voor kindersterfte en doodgeboorte voor Staphorst relatief ongunstig geworden. In een later hoofdstuk wordt daarop nog teruggekomen.
     De sterftecurve, waarin uiteraard de kindersterfte verdisconteerd is, volgt in deze eeuw eerst laat de Rijkscurve, die in neergaande richting verloopt. Zo kon het gebeuren, dat de cijfers van Staphorst ongunstig werden, terwijl zij in de vorige eeuw nog relatief gunstig waren geweest. De laatste 10 jaren echter is er veel ten goede veranderd, zodat het verschil niet meer zo groot is.

     Een bewerking van de boeken van ingekomen en vertrokken personen maakte het mogelijk een inzicht te verkrijgen in de

|pag. 91|

_______________↑_______________

Kindersterfte en doodgeboorte, in procenten van het aantal geborenen in Staphorst (—————) en in het Rijk (….) van 1880—1940.

|pag. 92|

_______________↑_______________

migratie. Hieronder volgt vooreerst een globaal overzicht 12 [12. De officiële cijfers van het Centr. Bur. voor de Statistiek voor de gehele gemeente stemmen hiermede vrijwel overeen.]).
 

1925-1929 1930-1934 1935-1939
Mannen vestiging vertrek saldo vestiging vertrek saldo vestiging vertrek saldo
in de „Streek” 336 400 -64 270 324 -54 140 173 -33
daarbuiten 392 374 +18 548 491 +57 436 485 -49
gehele gem. 728 774 -46 818 815 + 3 576 658 -82
1925-1929 1930-1934 1935-1939
Vrouwen vestiging vertrek saldo vestiging vertrek saldo vestiging vertrek saldo
in de „Streek” 289 374 -85 251 305 -54 124 160 -36
daarbuiten 407 365 +42 518 484 +34 357 412 -55
gehele gem. 696 739 -43 769 789 -20 481 572 -91

 
     Uit deze cijfers blijkt, dat de migratie der mannen groter is, doch dat de vrouwen grotere negatieve saldi opleveren.
Verder toont zich de bevolking van de „Streek”, die 2/3 van de totale bevolking uitmaakt, belangrijk minder treklustig dan de bevolking van de rest der gemeente. Bij de migranten van de „Streek” zijn bovendien ook vele niet-agrariërs. Het negatieve saldo voor de periode 1935/1939 is niet geheel juist, daar de gegevens over het jaar 1937 niet zijn verwerkt. Zoals al eerder opgemerkt hebben de jaren van vestiging en vertrek elkander vanaf 1926 ongeveer in evenwicht gehouden. Daarvóór heeft Staphorst steeds negatieve migratiesaldi gehad. Ook in de laatste decenniën der vorige eeuw overheersen de verliezen. Dat na 1925 een verandering is ingetreden heeft verschillende oorzaken. Vooreerst zijn verschillende cultuurtechnische werken uitgevoerd, die de werkgelegenheid vergrootten, de verhoudingen in de agrarische productie verbeterden en ook

|pag. 93|

_______________↑_______________

leidden tot boerderijenbouw. Door de Ontginningsmaatschappij Overijssel zijn grondverbeteringen en ontginningen uitgevoerd in het Staphorster Veld (Olde Maten), de Staphorster Heide (Punthorst) en de Staphorster Maten. Verder kon door verbetering der afwatering het Westerhuizingerveld geheel in cultuur worden genomen. Een tweede factor was de lintbebouwing die vanuit Meppel ten Zuiden van de Reest de gemeente Staphorst binnendrong.
     De „Streek” onderhoudt vooral migratoire relaties met Meppel en Nieuwleusen. Onderscheiden voor mannen en vrouwen zijn daarbij niet te bespeuren. Om grote aantallen gaat het hier niet, slechts enkele gezinnen en eenlopenden des jaars. De migratie van en naar Meppel betreft niet de echte Staphorsters. In het vorige hoofdstuk werd er al op gewezen, dat vestiging en vertrek van en naar Hasselt, Zwartsluis of Wanneperveen, de in het Westen gelegen gemeenten, weinig of niet voorkomt. Overigens kan naar de in dat hoofdstuk afgedrukte tabel worden verwezen.
     Het aantal huwelijken is in de dertiger jaren niet groot geweest in vergelijking met het Rijk. Voor het Rijk bedroeg het gemiddelde promille-cijfer voor de huwenden van 1931/ 1935 14,3, voor Staphorst 11,3. Daar het percentage der bevolking, dat ongehuwd blijft, juist betrekkelijk laag is, mag men aannemen, dat de economische conjunctuur hier haar invloed heeft doen gevoelen. Er wordt weleens door buitenstaanders aangenomen, dat in de gemeente Staphorst alle huwelijken dank zij de nachtelijke vrijage, die tot de volksgebruiken behoort, gedwongen zijn. Zoals aanstonds blijken zal is dit geenszins juist, ook zelfs niet voor de „Streek”.
Indien alle huwelijken gedwongen waren als gevolg van ingeburgerde gebruiken zou het reageren op de economische depressie niet zo duidelijk kunnen zijn als nu het geval is.
     Hieronder volgen enige cijfers betreffende de leeftijd, waarop men in het huwelijk treedt en wel voor de jaren 1935—1938, uitgedrukt in promilles van alle huwelijken.
     Er wordt blijkens deze cijfers op jeugdiger leeftijd getrouwd dan elders. Niet minder dan 94,8 % der vrouwen, die in het huwelijk traden, was jonger dan 30 jaar; voor de mannen

|pag. 94|

_______________↑_______________

luidde het percentage 89,2 %. Voor het Rijk, de gemeenten met minder dan 5.000 inwoners en die met 5.000—10.000 inwoners waren de cijfers: 87,9 en 76,3 %, 86,7 en 73,7 %, 88,5 en 76,1 %. Er werden nog vrij veel huwelijken gesloten, waarbij de toekomstige echtelieden beiden de twintig niet gepasseerd waren: 30,2 ‰ der huwenden kon daartoe worden gerekend (Rijk 7,8 ‰, de beide gemeentengroepen 5,3 en 7,0- ‰). Daarentegen was gering het getal der huwelijken met beide partners ouder dan 30 jaar. In Staphorst was 30,1 ‰ der huwenden partij bij zulk een huwelijk, in het Rijk 86,2 ‰, in de beide gemeentengroepen 98,7 ‰ en 83,— ‰. De jeugdige leeftijd der huwenden hangt samen met de gesanctionneerde nachtelijke vrijage, die dikwijls tot een gedwongen huwelijk leidt. Omgekeerd kan men echter ook zeggen, dat het merkwaardig is, dat in een gemeente, waar het venstervrijen nog inheems is, de normale leeftijd, waarop men trouwt, tussen 20 en 30 jaar ligt.
 

vrouwen jonger dan 20 j.
mannen 20-24 j.
vrouwen 20-24 j.
mannen 20-24 j.
vrouwen 20-24 j.
mannen 25-29 j.
vrouwen 25-29 j.
mannen 20-24 j.
vrouwen 25-29 j.
mannen 25-29 j.
alle huwelijken
Staphorst 112,1 288,8 207,- 34,5 176,7 1.000
gem. < 5000 inw. 46,9 162,7 240,7 34,4 189,8 1.000
gem. m. 5000—10.000 inw. 52,9 178,3 233,1 36,2 198,- 1.000
Het Rijk 55,7 181,4 228,5 39,1 191,9 1.000

 
     De kerkelijke gezindte is bij het sluiten van een huwelijk van betekenis. In het algemeen blijken Ned. Hervormden slechts met Ned. Hervormden, Gereformeerden slechts met Gereformeerden te huwen. Men zie onderstaande cijfers over de jaren 1935—1938 13 [13. Cijfers verstrekt door het C.B.S.]).

|pag. 95|

_______________↑_______________

 

kerkelijke gezindte der jongedochters
kerkelijke gezindte der jongmans Ned. en Waals Herv. Geref. overige Prot. R.K. geen totaal
Ned. en W. Herv. 193 2 1 196
Gereformeerd 2 27 1 30
overige Prot. 1 1
R.K. 1
geen 2 2 4
totaal 198 29 2 1 2 232

 
     Gegevens zijn ook voorhanden betreffende de kerkelijke inzegening der huwelijken. Van alle huwelijken, waarbij Protestanten betrokken waren, werd 37,5 % gesloten met kerkelijke inzegening. Dit percentage is voor een gemeente met zulk een orthodox-kerkelijke inslag niet hoog. Hierbij kan echter worden opgemerkt, dat in het streekdorp een gedwongen huwelijk door de Ned. Hervormde Kerk niet wordt ingezegend. In de Gereformeerde Kerk gebeurt dit wel, doch moet daarvoor schuld beleden worden. In dit verband is het dienstig te vermelden, dat van de 87 eerstgeborenen in 1937 en 1938 er 34 geboren werden binnen 7 maanden na het sluiten van het huwelijk. Daar geen aparte cijfers ter beschikking staan van Staphorst in engere zin en van Rouveen, kan men geen nauwkeurige conclusies trekken betreffende de frequentie van het gedwongen huwelijk in de „Streek”.
Wanneer in de randnederzettingen geen gedwongen huwelijken zouden voorkomen, zou het in Staphorst—Rouveen zeer frequent moeten zijn, zoals in de regel wordt aangenomen. Doch het gedwongen huwelijk vindt men overal en de randnederzettingen zullen wel geen uitzondering maken.
Overigens, als 23 der huwelijken, die in de gemeente Staphorst werden gesloten, plaats vond in de „Streek” (en wel op grond van de getalsverhouding van de onderdelen der gemeenten) en als verder alle huwelijken in de „Streek” gedwongen zouden zijn, dan zou in elk geval ongeveer 23 der eerstgeborenen binnen 7 maanden na sluiting van het

|pag. 96|

_______________↑_______________

huwelijk ter wereld moeten komen 14 [14. Men kan onderscheiden: gedwongen huwelijken, huwelijken die niet gedwongen zijn, doch waarin wel kinderen worden geboren en kinderloze huwelijken. Het is duidelijk, dat in een gemeenschap, die niet snel groeit en die dus over een korte periode wel als stationnair kan worden beschouwd, het percentage der gedwongen huwelijken wat geringer moet zijn dan het percentage der eerstgeborenen uit gedwongen huwelijken.]). In de gemeente Staphorst nu werden in 1937 en 1938 87 eerstgeborenen aangegeven, waarvan 34 binnen 7 maanden na het sluiten van het huwelijk. Hieruit volgt dus al, dat lang niet alle huwelijken in de „Streek” gedwongen zijn. Deze conclusie sluit geheel aan bij de opmerkingen, die wij maakten n.a.v. de leeftijd der huwenden en het verband tussen huwelijkssluiting en economische conjunctuur. Het onderzoek leerde verder, dat het venstervrijen te Rouveen uit de mode is.
     De woonplaats der huwenden in de periode 1935—1938 steunt wel de eerder gemaakte opmerking, dat Staphorst met Staphorst trouwt. Van de 169 jongmans, die in het huwelijk traden, hadden er 123 (of krap 75 %) een partner uit de gemeente. Van de 186 jonge dochters, die in het huwelijksbootje stapten, hadden er eveneens 123 (of 66 %) een Staphorster jongeman als levensgezel gekozen. Verder vonden huwelijken plaats tussen jonge mensen uit Staphorst en uit Meppel, De Wijk, Nieuwleusen, Zuidwolde en enkele omliggende gemeenten. Het genoemde verschijnsel, dat Staphorsters met Staphorsters huwen, komt vooral voor in de Streek.
     Gegevens betreffende burgerlijke staat der huwenden leveren het volgende op. Opvallend is wel, dat in de gemeente Staphorst de weduwnaars (de gescheiden mannen spelen geen rol) voornamelijk hertrouwen met weduwen. De ongetrouwde mannen tonen weinig belangstelling voor weduwen. In stedelijke gemeenten en ook op het platteland hertrouwen de weduwnaars vaker met jonge dochters. In streekdorp Staphorst—Rouveen bestaat evenwel tussen ongehuwd en gehuwd of gehuwd geweest een scherpe scheiding.
De weduwnaars („weedemans”) behoren niet meer tot het jongvolk, tot de „padjongens”. Zij hebben andere vaste vrijavonden dan de jonge mannen en behoren hun blikken niet

|pag. 97|

_______________↑_______________

     te laten vallen op een jong meisje. Hieronder volgen enige illustratieve cijfers.
 

per 100 huwende mannen, ter plaatse woonachtig, zijn
jongmans huwende met weduwn. en gesch. v. echt huwende met
jonge-dochters wed. en gesch. van echt jonge-dochters wed. en gesch. van echt
Staphorst 96,6 0,6 1,1 1,7
Zuidholland 85,4 3,1 7,5 4,-
Noordholland 87,4 2,7 6,4 3,5
Drenthe 93,6 1,1 3,3 2,-
Overijssel 93,- 1,2 3,9 1,9

 
     In de meer „stedelijke” provincies hertrouwt een groter aantal weduwnaars en speciaal gescheiden mannen.
     Tenslotte kunnen hier nog enige mededelingen worden gedaan over de kinderzegen in verband met de huwelijksduur, waarvoor tevens verwezen kan worden naar bijgaande grafiek.
In Staphorst blijken de latergeborenen eerder dan in het gehele Rijk het getal der eerstgeborenen te overtreffen, hetgeen wijst op kortere tussenpozen tussen de geboorten der kinderen per huwelijk. Uit de cijfers, die overigens slechts betrekking hebben op het jaar 1937, valt verder af te leiden, dat er in Staphorst meer later geborenen worden geboren dan in het Rijk, zodat dus in Staphorst de met kinderen gezegende huwelijken uiteindelijk grotere gezinnen zouden opleveren. Voorzichtigheid met deze cijfers is zeker geboden.

     Resumerend valt van de demografische verschijnselen in de in de gemeente Staphorst het volgende op te merken:
     De bevolking groeit niet snel. Het geboortecijfer is er niet hoog, het sterftecijfer daarentegen aan de hoge kant. Het migratiesaldo was in de loop der decenniën meest negatief, behalve over de laatste 15 jaren, die afwisselend positieve en negatieve saldi te zien gaven. De gezinnen zijn er niet groot; men is geneigd te zeggen: hoewel er op jeugdige leeftijd huwelijken worden gesloten. De bevolking is enigermate verouderd en van een brede jeugdbasis der leeftijdspyramide is geen sprake. Al de genoemde verschijnselen gelden in versterkte mate voor het streekdorp Staphorst—Rouveen.

|pag. 98|

_______________↑_______________

Grafische voorstelling van het verband tussen huwelijksduur en kinderzegen over het jaar 1937 in Staphorst (———) en in het Rijk (—-).

|pag. 99|

_______________↑_______________

 
– Groenman, Sj. (1947). Staphorst; sociografie van een gesloten gemeenschap. (Proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam). Meppel: Stevert & Zoon.

Category(s): Grafhorst
Tags: ,

Comments are closed.