De gebouwen van het Fraterhuis in Zwolle

DE GEBOUWEN VAN HET FRATERHUIS IN ZWOLLE

G. Berends ✽          

De belangrijkste stichting van de Broeders van het gemene leven na Deventer is die in Zwolle geweest. Terwijl in Deventer maar weinig van de gebouwen is overgebleven 1 [1. G. Berends, „Drie huizen van het gemene leven in Deventer”, Bulletin KNOB 67 (1968), *131 en 71 (1972), *68.], is in Zwolle veel ervan tot ons gekomen, ook al resteren van het oorspronkelijke in 1394-1396 gebouwde Domus Clericorum (= Klerkenhuis) alleen de kelders.
Het complex, gelegen tussen de Papenstraat, Blijmarkt en Praubstraat, wordt thans wel het „Cele-complex” genoemd, een weinig gelukkige naam ook al hadden de broeders een nauwe relatie met Johan Cele († 1417), de beroemde rector van de Zwolse stadsschool, die in de directe nabijheid woonde. Ook de benaming Fraterhuis is niet oorspronkelijk. Hij komt voor het eerst voor in een stuk uit 1460, maar wordt pas na 1500 algemeen. De oorspronkelijke naam Klerkenhuis wordt in het eerste kwart van de 16de eeuw nog dikwijls gebruikt.
     Het complex zal gaan dienen als sociaal-cultureel trefcentrum en wordt daartoe in drie fasen gerestaureerd. De eerste fase, die de gebouwen aan de Papenstraat omvat, bevindt zich thans in gevorderd stadium. Deze restauratie bood de gelegenheid de gebouwen aan een bouwkundig-historisch onderzoek te onderwerpen. De historische achtergrond wordt geleverd door M. Schoengen, die in 1908 de kroniek publiceerde, die Jacobus Traiecti alias de Voecht omstreeks 1500 over het Fraterhuis schreef, aangevuld met talrijke akten en andere stukken en van een gedegen inleiding voorzien 2 [2. M. Schoengen, Jacobus Traiecti alias de Voecht, Narratio de Inchoatione Domus Clericorum in Zwollis met akten en bescheiden betreffende dit Fraterhuis, Amsterdam 1908. De verwijzing naar dit boek zal in de tekst geschieden d.m.v. de afkorting Sch. gevolgd door het nummer van de bladzijden.]. Doel van dit artikel is een voorlopig verslag te doen van wat het onderzoek van de gebouwen enerzijds en bestudering van de historische bronnen anderzijds opleverde.

Ontstaan en groei van het Fraterhuis
Het Fraterhuis ontstond uit twee (of drie) kernen, die naast elkaar gelegen waren en nog voor het jaar 1400 versmolten. Zij lagen nabij het Begijnhof (of Oude Begijnenconvent), dat vóór 1367 gesticht was op een terrein tussen de Blijmarkt en de Praubstraat (vroeger Begijnenstraat geheten; fig. 1, nr. 1)3 [3. M. Schoengen, Monasticon Batavum I (supplement), Amsterdam 1942, 175.].
     Noordelijk naast dit Begijnhof stond aan de Praubstraat het Terminariushuis van de Minderbroeders van Kampen, die aanvankelijk de leiding over het begijnhof hadden. Tussen dit huis en het huis van Claes de Messemaker kochten een drietal mannen op een niet genoemd moment een erf, waarop zij een huis bouwden waarin zij in gemeenschap gingen leven (Sch. blz. 8) naar de ideeën van Geert Grote († 20 augustus 1384).
Deze drie mannen, Johan van Ommen (ook Essekenszoon geheten naar zijn vader of Regeland- zoon naar zijn moeder Regelandis), Witte Coep Maeszoon en Wychman Ruering, verkochten het in juli 1384 aan Geert Grote, die het deelde met zijn geestelijke broeders Florens Radewijns en Johan van den Gronde (Sch. blz. 279, 282). Vervolgens gaven deze drie het in bruikleen aan de vroegere eigenaars (Sch. blz. 283); het volgende jaar nam Johan van Ommen het aandeel van zijn beide medebroeders over (Sch. blz. 285). Al vrij spoedig daarna verlieten Johan van Ommen en de zijnen de stad voor de stichting van een fraterhuis op de Nemelerberg, dat in 1386 bewoond was (Sch. blz. CVIII, 12 noot 1). Dit zou later bekend staan als het klooster St.-Agnietenberg, de verblijfplaats van Thomas à Kempis (1379/ ’80-1471).

✽ Verantwoording van de figuren en de afbeeldingen. Figuur 1 is getekend door P.G. Meijer (Rijksdienst voor de Monumentenzorg) naar opmetingstekeningen van architectenbureau Knuttel te Deventer en Openbare Werken Zwolle; figuur 2 door de schrijver. De foto’s zijn vervaardigd door G.J. Dukker en A.J. van der Wal (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, resp. afb. 6, 9 en 1, 2, 3, 11) en door de schrijver (de overige).

|pag. 88|

_______________↑_______________

Afb. 1. Het Fraterhuiscomplex met omgeving volgens de stadsplattegrond van Joan Blaeu (1649); de bovenzijde is de oostzuidoostzijde. Vgl. fig. 1. Verklaring van de nummers: 1. St.-Michaëlskerk, 8. Stadhuis, 9. Het scholierengebouw van het Arme Fraterhuis, 10. Kapel en mouterij van het Fraterhuis, 11. Het Domus Vicina of scholierenhuis van het (Rijke) Fraterhuis, 13. Kerkhof, 14. School, 15. Wijnhuis, 20. Blijmarkt, 30. Sassenstraat, 35. Praubstraat. Niet aangegeven zijn het oorspronkelijke Klerkenhuis (gelegen tussen nr. 10 en 11) en de weeme (fig. 1 resp. nr. 2 en 21). (Foto Monumentenzorg 1972).

Afb. 2. De gebouwen aan de Papenstraat vóór de restauratie (1972). V.r.n.l. de mouterij, de kapel (met latere brede inrijdeur) en het gastenverblijf/ziekenzaal. Vgl. afb. 1 en fig. 1 nr. 10 e.v. (Foto Monumentenzorg 1972).

[ ]

Afb. 3. Eerste verdieping van het scholierenhuis (Domus Vicina). (Foto Monumentenzorg 1971)>

Afb. 4. Kelder van het scholierenhuis (Domus Vicina). (Foto 1974).

[ ]

Fig. 1. Plattegronden van de gebouwen van het Fraterhuis, ingetekend in het kadastrale minuutplan van ca. 1830. Getekend zijn de plattegronden met de balklagen; waar geen of weinig opstanden meer aanwezig zijn echter de kelders (nrs. 2, 3, 5, 18, 19). — 1. Terrein van het voormalige Begijnhof. — 2. Het Domus Clericorum of Klerkenhuis, gebouwd 1394-1396. Hiervan resteert alleen de kelder, die hier is weergegeven (naar een voorlopige opmeting). Momenteel staat op deze plaats de 19de-eeuwse manegezaal, die aan alle zijden groter is. — 3. Aanbouw aan het Domus Clericorum van onbekende bestemming, vermoedelijk 15de-eeuws. —- 4. Het Domus Vicina, het huis voor de scholieren, gebouwd omstreeks 1421, thans in gebruik bij de Muziekschool. — 5. Onderkelderd aanbouwtje van het Domus Vicina, dat misschien de keuken bevatte. — 6. Praubstraat 12, vermoedelijk gebouwd onder rector Albert van Kalkar (1457-1482). Op deze plaats of iets zuidelijker moet het Terminariushuis van de Minderbroeders van Kampen gestaan hebben, dat in 1474 voor 10 jaar aan de broeders verpacht werd. — 7-7a. Praubstraat 10, misschien gebouwd in 1496. Behalve de toegangspoort, die in versmalde vorm nog bestaat (7a), zou het een aula of eetzaal bevat hebben. — 8. Plaats van het huis, dat tussen 1501 en 1553 in het bezit van de broeders kwam. — 9. Plaats van het huis, dat in 1553 werd aangekocht ten behoeve van de arme scholieren. — 10. Blijmarkt 21, de mouterij, ongeveer gelijktijdig gebouwd met de aangrenzende kapel. — 11. Kapel, waarschijnlijk ca. 1470 gebouwd en gewijd in 1498. — 12. Papenstraat 11/13, waarschijnlijk ca. 1460 gebouwd als gastenverblijf en ziekenzaal. — 13. Papenstraat 9, vermoedelijk de plaats van het huis, dat Meinold van Windesem in 1395 kocht en dat in 1406 in het bezit van de broeders kwam. Thans een in oorsprong 16de-eeuws huis, dat later verbouwd is. — 14. Papenstraat 7, vermoedelijk de plaats van het huis, dat sedert 1403 diende als Vicariehuis van het St.-Laurensaltaar in de St.-Michaëlskerk en dat in 1514 in het bezit van de broeders kwam. Thans een in oorsprong 16de-eeuws huis, dat later ingrijpend verbouwd is. — 15. Papenstraat 5, thans Heimanshuis genoemd, een 18de-eeuws huis met een oudere achterbouw. — 16. Open plaats, vroeger bekend als „het Frater”, behorend bij 17. Papenstraat 3, gebouwd eind 16de eeuw, een Godshuisje. — 18-18a. Gebouw met poortdoorgang (18a), misschien vóór 1497 aan Herman Coeckman toebehorend en sedert 1514 in het bezit van de broeders. Laatstelijk onderdeel van de Wijnbeekschool en gesloopt in 1973. — 19. Het nieuwe scholierenhuis, dat in 1516 in aanbouw was voor de arme scholieren. In 1872 verbouwd tot school; achterstuk gesloopt in 1973. — 20. Lombardstraat 16, een 17de-eeuws huis, gesloopt in 1972. Vóór 1514 eigendom van Johan Vanen. — 21. Weeme of pastorie van de St.-Michaëlskerk, gebouwd in de jaren 1490-1497, na de reformatie Lombard of Bank van Lening, gerestaureerd 1923-1925 en sindsdien onderdeel van het toen ernaast gebouwde Politiebureau, dat onlangs weer gesloopt is. Thans opnieuw in restauratie. — 22. Terrein, dat vroeger bij de weeme gehoord heeft.

|pag. 89|

_______________↑_______________

     Het vrijgekomen huis aan de Praubstraat werd vervolgens bestemd voor de huisvesting van minvermogende scholieren van de stadsschool, onder toezicht van de priester Hendrik Foppensz. van Gouda (of van der Golde) (Sch. blz. CVIII), die er zijn intrek nam. In 1394 wordt zijn huis voor het eerst op deze plaats genoemd (Sch. blz. 290), terwijl in het voorgaande jaar nog sprake is van Johan van Ommen (Sch. blz. 288 vgl. 306). Volgens de Kroniek zou Hendrik van Gouda echter een huis hebben bezeten grenzend aan dat van Johan van Ommen, dat hij op aansporing van Geert Grote zelf zou hebben opengesteld voor de scholieren (Sch. blz. 6, 8). Deze versie lijkt echter niet de juiste te zijn.
     Het eigenlijke Klerkenhuis werd in 1394 gesticht op een „hofstede, die vanouds in de wedeme gehoord heeft”. Dit terrein, in een stuk uit 1393 „kerkherengaarde” genoemd (Sch. blz. 288), lag aan de Blijmarkt tussen het Begijnhof en een viertal percelen aan de Papenstraat (vroeger Kosters- of Keizerssteeg geheten) en grensde aan de achterzijde aan de erven van Claes de Messemaker en de reeds genoemde Hendrik van Gouda. De pastoor, Reynold van Drynen, verpachtte dit terrein op 22 september 1394 aan Gerard van Kalkar (die naar alle waarschijnlijkheid afkomstig was uit het fraterhuis in Deventer; Sch. blz. 13 noot 4), Hendrik Zeeflic en Gijsbert van Vlijmen, klerken, voor vijf pond per jaar (Sch. blz. 289). Ook verwierven zij een stuk grond van het Begijnhof, op bepaalde voorwaarden (Sch. blz. 305). Deze eerste broeders bouwden daarop het Klerkenhuis, daartoe in staat gesteld door een rijk burger, Meinold van Windesem, die gegrepen was door de prediking van Geert Grote.
Meinold en zijn broer Witte werden in 1396 in de gemeenschap opgenomen (Sch. blz. 26, 293), maar Meinold overleed nog hetzelfde jaar, nog voor het huis geheel voltooid was (Sch. blz. 28, 219).
     In 1395 had Meinold een huis aan de Papenstraat gekocht (Sch. blz. 292), het vijfde geteld vanaf de Blijmarkt, dat met zijn achterzijde grensde aan het erf van Claes de Messemaker (Sch. blz. 288; vermoedelijk het huidige pand Papenstraat 9, fig. 1 nr 13). In 1406 schonk Witte van Windesem dit aan de broeders (Sch. blz. 311).
Twee jaar tevoren hadden de broeders al het zuidelijk hieraan grenzende huis verworven (Sch. blz. 308, 309) en het achterste gedeelte van het erf van Claes de Messemaker (Sch. blz. 288, 306).
     In 1398 trad Hendrik van Gouda tot de gemeenschap toe. Zijn huis behield dezelfde functie (Sch. blz. LXVIII, 17, 39), waarmee de gemeenschap de zorg voor de leerlingen van de stadsschool op zich nam. Als dit huis toch niet hetzelfde is geweest als het huis van Johan van Ommen, dan moet dit laatste toch ook in het bezit van de broeders gekomen zijn.
     Het bezit van de broeders breidde zich nog verder uit. In 1419 vermaakten Claes de Messemaker en zijn vrouw Aleit hun huis en erf aan hen (Sch. blz. 319); vermoedelijk ontsliepen zij spoedig daarna. Het stadsbestuur gelastte de rector Dirk van Herxen (1410-1457) echter dit huis te verkopen en daarmee in wereldlijke hand te brengen (Sch. blz. 321). Of dat inderdaad gebeurd is, is niet bekend; definitief vervreemd is het huis blijkbaar niet. Ook de aan het Klerkenhuis grenzende huizen aan de Papenstraat kwamen achtereenvolgens in het bezit van de broeders: het hoekhuis vermoedelijk tussen 1444 en 1458 (zie blz. 92), het volgende in 1444 (Sch. blz. 337) en het daarop volgende tussen 1410 en 1444 (Sch. blz. 308, 316). In 1474 verwierven de broeders het voormalige huis van de Kampense Minderbroeders in pacht voor tien jaar (Sch. blz. 459, 460).
     Ondanks het overlijden van tenminste elf broeders aan de pest voor en in het jaar 1421 en het vertrek van zes andere naar nieuw gestichte fraterhuizen (Sch. blz. 72 noot 3, 222, 223) groeide het aantal broeders in de 15de eeuw gestaag: in 1409 telden zij 10 leden, in 1415 15, in 1432 18, in 1457 21, in 1465 21, in 1482 36 om terug te zakken tot 6 in 1539 (Sch. resp. blz. 43, 274, 92, 116, 410, 170-173 en 497). Zij werden onderscheiden in priesters, klerken en leken; de laatste categorie verdween echter in de tweede helft van de 15 de eeuw. Sommigen bekleedden functies in zuster- of broederhuizen in andere steden.
     Na 1500 breidden de broeders hun bezittingen verder noordwaarts uit: aan de Praubstraat het aangrenzende huis na 1501 (Sch. blz. 382) en aan de Papenstraat het aangrenzende huis in 1514 (Sch. blz. 391, 395). Dit laatste huis was tussen 1393 en 1404 in het bezit gekomen van Roelof van Ittersum (Sch. blz. 288, 307), die in 1403 de vicarie van St.-Laurens stichtte in de St.-Michaëlskerk (Sch. blz. 44 noot 4). Het huis stelde hij beschikbaar aan de bedienaar van dit altaar en sedertdien stond het bekend als het vicariehuis van het St.-Laurensaltaar. De familie van Ittersum verkocht het in 1514 in vervallen toestand aan de broeders.

|pag. 90|

_______________↑_______________

     Ook elders in de stad verwierven de broeders bezit. In 1433 droegen Arent Sticker en zijn vrouw Aleit „een huis in de Dieserstrate opt water” over aan de broeders, bestemd voor de huisvesting van arme mensen (Sch. blz. 466). Dit zou bekend staan als het Domus Pauperum of Arme Klerkenhuis, het huis van de arme scholieren (ook wel klerken genoemd). Nog in 1482 is er sprake van de „arme klerken in ’t Arme Fraterhuis in Diestrate bij het water gelegen” (Sch. blz. 124 noot 2).
     Later kregen de broeders dichter bij huis nieuwe bezittingen, nl. aan de Praubstraat. Hier hadden de broers Herman en Roelof Coeckman bezittingen, die na hun dood in 1497 toebedeeld werden aan hun nicht en drie neven. De broers Johan en Evert Coeckman kregen „eene doorgaande weer in de Beghinenstrate”, die aan Roelof had toebehoord (Sch. blz. 376). De ligging van dit perceel is helaas niet duidelijk. Johan was rector van het Fraterhuis (1490/91-1519/20); in 1502 gaf Evert zijn deel over aan Johan en de overige priesters en klerken van het Klerkenhuis (Sch. blz. 383). Een andere Johan Coeckman en diens zuster Nese ontvingen in 1497 het huis van wijlen Herman Coeckman in de Hoefschenstege (thans Goudsteeg geheten). Deze laatste Johan is waarschijnlijk dezelfde als het lid van het stadsbestuur van die naam, die met zijn vrouw Fije in 1514 een huis en erf aan de broeders verkocht (Sch. blz. 475, 476). Dit erf wordt als volgt omschreven: „ene were geleghen in [de wijk] Sassenstrate, alrenaist meister Henrick Kemerlynck aen de ene zyde en de erffgenamen Johan Vane, des Hilligen Geestes gasthuses ende Sante Micheliskerck huysynge an dander syde, streckende voir van der strate [kennelijk de Goudsteeg] achter an de wedeme en de ghemene strate [kennelijk de Praubstraat] myt enen uutganck in de Scolesteghe [thans Lombardstraat geheten]”. Waarschijnlijk mogen we het huis van Herman Coeckman op dit erf situeren (fig. 1 nr. 18-18a).
Voorwaarde was, dat de broeders daar een „klercke fraterhuys” zouden stichten en dat zij het huis „dair nu de arme fraters inne wonen” (bedoeld zal zijn het Domus Pauperum aan de Diezerstraat) zouden verkopen. Inderdaad hadden de broeders in 1516 een groot nieuw scholierenhuis in aanbouw, waarin wel 200 jongens gehuisvest konden worden 4 [4. E.H. ter Kuile, Noord- en Oost-Salland (= De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, deel IV. De provincie Overijssel, 3de stuk), Den Haag 1974, 1925.]. Dit moet het gebouw zijn, dat op oude stadsplattegronden als Domus Clericorum wordt aangeduid en waarvan de kelder en de zuidelijke zijmuur bewaard zijn in het schoolgebouw, dat thans op deze plaats staat (fig. 1 nr. 19).
Of de broeders op dit terrein nog meer gebouwen stichtten is niet bekend; overblijfselen ervan zijn tot dusver echter niet ontdekt. Het zogeheten Arme Fraterhuis leidde sindsdien een betrekkelijk zelfstandig bestaan; in 1553 kocht de procurator ervan een huis en erf in de Praubstraat, naast het „Rijke” Fraterhuis (Sch. blz. 477; fig. 1 nr. 9). In 1579 waren in het Arme Fraterhuis „45 paupers geweest, die slapinge hebben mit scherbier, ende in culina onderholden hebben”5 [5. B.J. van Hattum, Geschiedenissen der Stad Zwolle V, Zwolle 1776, 191.].

Historische gegevens over de gebouwen
In de loop van de 15de eeuw treden naast de rector van het Klerkenhuis drie procuratoren op: één van het huis zelf, één van het Domus Vicina en één van het Domus Pauperum. Het Domus Vicina (het naburige huis) heet ook Domus Parva (het kleine huis, soms met de toevoeging Scolarium, Clericorum of Fratrum); hier woonden de scholieren (Sch. blz. 120, 121, 154, 159).
Kennelijk was het de opvolger van het huis van Hendrik van Gouda. Het werd ook wel Proxima Domus (het naast bij gelegen huis) genoemd (Sch. blz. 75, 446) of Minor Domus, dit laatste ter onderscheiding van het Domus Maior, het huis van de broeders zelf (Sch. blz. 22, 27, 69). Een kok, een van de broeders, kookte er voor 50 scholieren (midden 15de eeuw, Sch. blz. 155, 159). Blijkbaar is dit het „Minste Clerkehuys”, voor de bouw waarvan de broeders in 1421 een jaarrente van 7 herenpond moesten verkopen (Sch. blz. 322). Ze namen dus een hypotheek op dit huis, te betalen „uut den huse ende weren vorss., dat ghelegen is in Zwolle tusschen onse huse, daer wi ynne wonen, ende des terminarius huys van den Mynrebroederen, streckende voer van der Beghinenstrate achter an den Beghinenhof”. Deze omschrijving laat er weinig twijfel over bestaan, dat dit het hoge langwerpige gebouw is, dat nu nog op de binnenplaats staat (fig. 1 nr. 4). Wel is het merkwaardig, dat de kroniek vermeldt, dat Albert van Kalkar, die van 1457 tot 1482 rector was en tevoren procurator van het Domus Pauperum was geweest, het „Domus Scolarium in proximo” heeft ontworpen en laten bouwen (Sch. blz. 125). Misschien slaat dit echter niet op het Domus Vicina, maar op een huis aan de Praubstraat gelegen (bv. fig. 1 nr. 6). Dat de kroniek-

|pag. 91|

_______________↑_______________

schrijver onjuist zou zijn ingelicht, is niet zo waarschijnlijk, omdat hij al in 1449 of 1450 als novice tot de gemeenschap was toegetreden (Sch. blz. XXXVII). Later, als de arme scholieren elders gehuisvest worden (in het Domus Pauperum), gaat men het Domus Vicina ter onderscheiding hiervan Domus Scolarium Divitum of Rijke Clerckenhuys noemen; de oudste vermelding als zodanig dateert uit 1485 (Sch. blz. 479).
     Het Domus Pauperum of Arme Clerckhuys ontstond, zoals reeds is vermeld, in 1433 aan de Dieserstraat. Albert van Kalkar vernieuwde het voorste gedeelte ervan, nl. het grootste deel van de aula annex keuken (Sch. blz. 125). Ook tijdens het procuratoraat van Jacobus de Voecht, de schrijver van de kroniek, werd veel aan de gebouwen verbeterd en nieuw gebouwd door zijn medeprocurator Reinier van Maastricht († 5 februari 1489) (Sch. blz. XXXIV, XXXV, 211, 212).
     De kroniek vermeldt ook één keer een Domus pro mediocribus (huis voor matig bemiddelde scholieren), in de stad gelegen. Ook hierover had Albert van Kalkar de leiding (Sch. blz. 125).
     Als rector liet Albert van Kalkar ook aan het Domus Clericorum zelf met zijn annexen veel verbeteren, vergroten en nieuw bouwen. Zo bouwde hij het „oratorium” (kapel?), het „penum” (provisiekamer?), de „transitus” (poortdoorgang aan de Praubstraat?), de „secreta” (schrijf- of archiefkamer?), de „camera infirmorum” (ziekenzaal) en het „hospitium” (gastenverblijf).
Een aantal van deze gebouwen moeten we aan de Papenstraat zoeken, wat blijkt uit latere aantekeningen op de akten, die betrekking hebben op de daar gelegen huizen, die de broeders in 1404 en 1406 verwierven. Zo is in of ter plaatse van het vroegere huis van Meinold van Windesem de „cella infirmorum” geweest; het stond naast de „aula”, waarvan het later deel uitmaakte (Sch. blz. 307, 312). Het huis zuidelijk hiernaast wordt „coquina seu oratorium” (keuken dan wel oratorium) genoemd (Sch. blz. 309). Blijkbaar zijn oratorium en aula identiek. Dit laatste huis wordt echter ook „domus stabuli nostri” genoemd (Sch. blz. 308), wat waarschijnlijk hetzelfde is als „hospitium”. Geheel duidelijk is dit alles niet; kennelijk zijn niet alle latere aantekeningen correct.
De „camera hospitalis” wordt nog eens genoemd in 1486 (Sch. blz. 471) en een „hospitularius” omstreeks 1475 (Sch. blz. 151).
     Het oratorium moet ca. 1475 al bestaan hebben, want de kroniek vermeldt, dat broeder Hendrik van Alkmaar, die voor 1478 aan de pest overleed, fungeerde als „custos horologii et oratorii” (bewaker van het uurwerk en het oratorium; Sch. blz. 152). Het oratorium is kennelijk de kapel van de broeders, die met het altaar en het kerkhof in 1498 gewijd werd aan de H. Drievuldigheid, de H. Maagd en de gelukzalige paus Gregorius (Sch. blz. 442). Op de oude stadsplattegronden van Zwolle zien we hem afgebeeld aan de Papenstraat, voorzien van een dakruitertje (afb. 1).
     Het hieraan grenzende hoekhuis aan de Blijmarkt was in 1444 nog van Lumme van Vollenhove (Sch. blz. 337); via haar zoon Gerard van Vollenhove, die in 1415 al tot de broeders behoorde (Sch. blz. 274) en waarschijnlijk in 1458 overleed (Sch. blz. 96 noot 1), zal het in het bezit van de broeders gekomen zijn. Het diende vervolgens als „melthuys” (Sch. blz. 93), d.w.z. als mouthuis of mouterij. Misschien werd er niet alleen mout bereid maar ook bier gebrouwen. Eén van de broeders fungeerde nl. als brouwer: reeds ten tijde van rector Dirk van Herxen (1410-1457) wordt broeder Tyman genoemd als „pistor et braxator” (bakker en brouwer; Sch. blz. 118) en in 1592, bij de ontbinding van het Fraterhuis, „broeder Garrijt die brouwer” (Sch. blz. CLXV).
     Ook over de gebouwen aan de Praubstraat geven latere aantekeningen op de oude akten nog enige informatie. Zo wordt van het huis van Claes de Messemaker gezegd „nunc est porta domus nostre” (nu is het de poort van ons huis; Sch. blz. 321, vgl. ook blz. 382). Deze poort bestaat in gewijzigde vorm nog steeds (fig. 1 nr. 7a).
Het zuidoostelijk hiernaast staande huis, vroeger van Johan van Ommen, heet „nova nostra aula sive refectorium” (onze nieuwe aula of eetzaal; Sch. blz. 285), terwijl in de kroniek is bijgeschreven, dat dit huis later diende als „camera coci et coquina clericorum” (kamer van de kok en keuken van de klerken; Sch. blz. 8). Volgens Schoengen heeft deze verbouwing in 1496 plaats gehad (Sch. blz. 12 noot 5); waar hij dat gegeven vandaan heeft, vermeldt hij echter niet.
     De broeders hebben ook een bibliotheek gehad, want een van hen was de „librarius”; de eerste bekende is Godefridus de Buscoducis, die in 1421 aan de pest overleed (Sch. blz. 76). Waar die bibliotheek was ondergebracht is niet bekend.

De bestaande gebouwen

     Het oorspronkelijke Klerkenhuis. Onder de huidige manegezaal, die een aardige neo-classicistische voorbouw heeft aan de zijde van de binnenplaats, bevindt zich een oude volgestorte kelder, uit welks ligging geconcludeerd mag worden,

|pag. 92|

_______________↑_______________

Afb. 5. Zuidoostgevel van het scholierenhuis (Domus Vicina), gezien vanaf de zolder van Praubstraat 12. (Foto 1974).

Afb. 6. Voorgevel van het gebouw aan de Praubstraat met rechts de poortdoorgang naar de binnenplaats. (Foto 1962).

Afb. 7. Binnenplaats met achterzijde van het gebouw aan de Praubstraat (met poortdoorgang) en rechts nog juist het scholierenhuis. (Foto 1972).

[PL. XXVII]

Afb. 8. Achtergevel van het gebouw Papenstraat 11/13 met oorspronkelijke bakstenen kruisvensters, tijdens de restauratie. (Foto 1973).

Afb. 9. Toegangspoort (1623) tot het open plaatsje naast Papenstraat 3. (Foto 1962).

Afb. 10. Gesloopte achterzijde van het vroegere scholierengebouw van het Arme Fraterhuis (tussen Praubstraat en Goudsteeg), verbouwd 1872. Op de voorgrond de bouwput voor de nieuwbouw van het stadhuis. (Foto 1973).

Afb. 11. De voormalige weeme of pastorie van de St.-Michaëlskerk, later Bank van Lening, gezien uit het zuiden. (Foto Monumentenzorg 1971).

[PL. XXVIII]

dat hij een overblijfsel is van het oorspronkelijke, in 1394-1396 gebouwde Domus Clericorum (fig. 1 nr. 2). Hij wordt overwelfd door tongewelven met insteekgewelven, die in het midden samenkomen op twee steunpunten, die momenteel geheel onder het zand zitten. Het baksteenformaat van het gewelf bedraagt ongeveer 23 x 11 x 5/5,5 cm; aan de wanden komt grotere baksteen voor: 25/27 x 6/6,5 cm. Het kleine formaat zien we omstreeks dezelfde tijd ook al aan de Grote Kerk van Harderwijk.
     Op de noordwesthoek hiervan sluit een jonger keldertje aan, met aan de wanden baksteen van 26/27,5 x 12,5/13 x 5/5,5 cm en een tongewelf van kleinere baksteen (22 x 10,5 x 4/4,5 cm) (fig. 1 nr. 3). De doorgang naar de grote kelder is dichtgemetseld. Het opgaand werk van de noordwestmuur is bewaard gebleven. Dit bevat zowel op de begane grond als op de verdieping twee spaarbogen, echter van ongelijke afmetingen.
De muur is door latere doorgangen doorbroken en verlaagd. De muur blijkt verder noordwaarts te hebben doorgelopen, dus door het huidige pand Papenstraat 9 (fig. 1 nr. 13) heen. De noordmuur van dit huis vertoont nauwelijks of geen resten van een aansluiting meer. Oostelijk van het verdwenen stuk muur bevindt zich ondergronds een smal tongewelfd keldertje, dat in open verbinding staat met het vorige. Omtrent de ouderdom en functie van het gebouw waartoe deze keldertjes behoorden, valt niets met zekerheid te zeggen.
     Het scholierenhuis of Domus Vicina. Aan de binnenplaats staat nog een markant langwerpig oud gebouw (fig. 1 nr. 4; afb. 3, 4, 5 en 7), dat we hierboven herkend hebben als het Domus Vicina, gebouwd omstreeks 1421 voor de huisvesting van de scholieren. Momenteel is het in gebruik als dependance van de Muziekschool aan de Bloemendalstraat. Het bevat kelder, begane grond, twee verdiepingen en een zolder. De kelder wordt overkluisd door ribloze kruisgewelven, die steunen op de wanden en vier zandstenen zuiltjes in het midden. Hierboven telt het gebouw zeven balkvakken. De balklagen bestaan uit moer- en kinderbalken op houten consoles (fig. 2a). In de balklaag van de tweede verdieping bevindt zich een trapraveling tegen de zuidoostgevel in het derde vak (vanuit het zuiden geteld). In de zolderbalklaag ontbreekt deze raveling echter. De zolder heeft geen borstwering; de eiken kap telt acht spanten (waarvan twee strijk-spanten; elk bestaande uit één juk), die genummerd zijn met gesneden (rechts gebroken) tel-

Fig. 2. Consoles en sleutelstukken, schaal 1:15. a. Scholierenhuis (Domus Vicina), ca. 1421. b. Praubstraat 10, 1496? c. Weeme (Pastorie), ca. 1495.

merken. De sporen zijn paarsgewijze door één haanhout verbonden. Voor dit alles lijkt een datering van omstreeks 1421 vrij vroeg, maar niet onmogelijk.
     De muren zijn opgetrokken van baksteen van het formaat 22,5/23,5 x 11/11,5 x 5/5,5 cm, 10 lagen = 62/65 cm. De zuidoostgevel is nu geheel blind, maar laat op de verdiepingen dichtgezette kleine vensters zien (in elk vak één), terwijl op de begane grond ook kruisvensters (met natuurstenen kruizen) zijn geweest. De noordwestgevel heeft nu 18de- en 19de-eeuwse vensters, die in de plaats gekomen zijn van smalle vensters (met een kalf) of van kruisvensters; in de tweede travee is de oorspronkelijke korfboogtoegang nog te zien. Tegen de eindgevels zijn schoorstenen, geflankeerd door smalle of bredere vensters, die in de noordoostgevel gedicht zijn en in de zuidwestgevel vervangen door 18de- en 19de- eeuwse schuiframen. Merkwaardig is een schoorsteenkanaal in de zuidoostgevel bij de oostelijke hoek.
     Aan de zuidoostzijde bevindt zich een aanbouw met een oud keldertje, overkluisd door een tongewelf met insteekgewelven (fig. 1 nr. 5), dat door een oorspronkelijk lijkende doorgang verbonden is met de kelder van het scholierenhuis.
Misschien was op de begane grond hiervan de keuken voor de scholieren, wat het laatstgenoemde schoorsteenkanaal zou kunnen verklaren.
     Het gebouw aan de Praubstraat. Vlak hierbij staat aan de Praubstraat een gebouw van ongeveer dezelfde afmetingen (fig. 1 nr. 6-7-7a; afb. 6 en 7). Het maakt de indruk te dateren uit de 15de eeuw en bestaat uit twee gedeelten, die gescheiden worden door een dwarsmuur, die boven de eerste verdieping verdwenen is. Het zuidelijke gedeelte (Praubstraat 12) is onderkelderd en twee balkvakken lang; het noordelijke gedeelte (Praubstraat 10) is vier balkvakken lang en bevat de poortdoorgang (fig. 1 nr. 7a) naar het binnenterrein.

|pag. 93|

_______________↑_______________

     Beide gedeelten hebben boven de begane grond twee verdiepingen en een zolder zonder borstwering. In de kopgevels bevinden zich schoorsteenkanalen; de dwarsmuur tussen beide delen lijkt nooit een schoorsteenkanaal te hebben bezeten. Het zuidelijke gedeelte staat ongeveer op de plaats waar het huis van de Kampense Minderbroeders moet hebben gestaan; de kelder, die overkluisd wordt door twee segmentbooggewelven, gescheiden door een gordelboog, zou er nog een overblijfsel van kunnen zijn. Onder één van de moerbalken op de begane grond zien we nog eenzelfde console als in het Domus Vicina; van de beide andere balklagen resteren alleen de strijkbalken, waaronder nog enkele houten consoles zitten, die geen profiel hebben maar eenvoudigweg een vlakke afschuining. De kap is op dezelfde wijze opgebouwd als die van het Domus Vicina. De op de jukken gelegen flieringen, waarop de sporen rusten, steken merkwaardigerwijze een klein eindje door in de kap van het noordelijke gedeelte. De kap van het noordelijke gedeelte is vrijwel gelijk geconstrueerd; kleine verschillen in de houtverbindingen en geringere zwaarte van het gebruikte hout (ook bij de moerbalken) doen vermoeden, dat dit gedeelte wat jonger is dan het zuidelijke.
     De middelste van de zolderbalken van het noordelijke gedeelte wordt ondersteund door korbeelstellen (waarvan één niet meer compleet), waarvan de sleutelstukken van een hol-profiel zijn voorzien (fig. 2b). De andere moerbalken hebben nooit korbeelstellen gehad: één heeft nog een houten console met een vlakke afschuining als profiel. In de kinderbalken van het eerste vak (uit het zuiden geteld) bevindt zich een trap(?)-raveling tegen de voorgevel. De balklaag hieronder is ook een moer- en kinderbalklaag, die echter grotendeels achter een vlak plafond is weggewerkt. De balklaag van de eerste verdieping is geheel aan het oog onttrokken; gezien de geringe hoogte van deze verdieping kan men zich afvragen of hij wel oorspronkelijk is. De poortdoorgang is oorspronkelijk twee maal zo breed geweest als thans; in de achtergevel is het zandstenen middenzuiltje nog aanwezig. De doorgang heeft dus de helft van de plattegrond in beslag genomen, zodat er wel weinig ruimte overblijft voor de aula of eetzaal, die hier geweest zou zijn.
De datering 1496 voor dit gedeelte is niet onaannemelijk; het zuidelijke gedeelte zou dan tussen 1474 en 1482, nog onder het rectoraat van Albert van Kalkar (en na de verwerving van het Minderbroedershuis) gebouwd kunnen zijn.

     De gebouwen aan de Papenstraat. Het huis Blijmarkt 21 (fig. 1 nr. 10 en 11, afb. 2) bestaat uit twee gedeelten, die niet duidelijk verschillend van ouderdom zijn. Een scheidsmuur hiertussen was voor de restauratie niet meer aanwezig; in de fundering zijn er alleen maar de aanzetten van gevonden. Het laatst was er een garagebedrijf gevestigd; daarvoor een stalhouderij, waaraan de paardehoofden in de 19de-eeuwse voorgevel nog herinneren. In 1956 is de tweede verdieping ervan gesloopt; bij de huidige restauratie is de kap weer omhoog gebracht en de voorgevel in zijn vroegere afmetingen hersteld.
     Het voorste gedeelte, de mouterij van de broeders, heeft in beide zijgevels verscheidene (meest gedichte) luikopeningen met segmentbogen. De verdiepingsvloer is in de vorige eeuw verlaagd; de tweede verdiepingsbalklaag bestaat (evenals de in 1956 gesloopte zolderbalklaag) uit afwisselend zware eiken en lichtere grenen balken. Iets voorbij het midden is het restant van de fundering van een dwarsmuur gevonden.
     Het achterste gedeelte moet de kapel van de broeders zijn geweest. De gevel aan de Papenstraat toonde aan de binnenzijde vier spitsboognissen met schuine dagkanten, waarin vrij smalle segmentboogvensters gezeten kunnen hebben, die later vergroot zijn. De andere gevel toonde aan de buitenzijde wel spitsbogen, echter als ontlastingsbogen boven kruisvensters met houten bovendorpels. Deze zijn echter in 1956 gesloopt.
Naar foto’s te oordelen waren de bovendorpels en de boogvulling secundair, zodat het inderdaad spitsboogvensters zullen zijn geweest. Blijkens een klein laag venstertje in de gevel aan de Papenstraat was de kapel onderkelderd. Penanten onder de beganegrondvloer doen vermoeden, dat er dwarse gordelbogen geweest zijn waartussen segmentbooggewelfjes geslagen waren. De keldertoegang werd in de oostgevel teruggevonden.
De in 1956 afgebroken bovenste verdieping liep zowel over de mouterij als over de kapel heen; hij telde negen vakken en had (althans in de oostgevel) in elk vak een luikopening, afwisselend enkele en dubbele (met natuurstenen middenstijl), alle gedekt met segmentbogen.
     De beide muren van de kapel staan koud tegen het volgende gebouw, Papenstraat 11/13 (fig. 1 nr. 12), dat dus van ouder datum is. Vermoedelijk is het onder Albert van Kalkar (1457-1482) gebouwd en bevatte het beneden de gastenkamer en boven de ziekenzaal. De beide korte gevels opzij zijn restanten van een ouder gebouw zonder verdieping, dat tegen de noordgevel een stook-

|pag. 94|

_______________↑_______________

plaats had. Kleine, in hout overzolderde kelders bevinden zich zowel tegen de noordgevel als tegen de zuidgevel. De zuidelijke heeft een doorgang gehad naar de kelder onder de kapel. De verdiepingsvloer is een (gewijzigde) moer- en kinderbalkenlaag; de zoldervloer heeft eiken moerbalken en lichtere grenen tussenbalken, die waarschijnlijk de kinderbalken vervangen. De vijf eiken kapspanten, die elk uit één juk bestaan, zijn genummerd met gesneden (links gebroken) telmerken. De uiterste spanten (en de moerbalken daaronder) staan op halve afstand van de topgevels. De achtergevel (baksteenformaat 21,5/23 x 10/11 x 4,5/5,5 cm, 10 lagen = 64/66 cm) is vrij gaaf bewaard gebleven; hij bevat geheel bakstenen kruisvensters (met getoogde kalfjes) en een aantal smalle vensters en luikopeningen (afb. 8). In de voorgevel is op de verdieping een gemak teruggevonden; erboven bevindt zich een nisje met een klein ontluchtingsgaatje. De oorspronkelijke vensters konden hier gereconstrueerd worden aan de hand van bewaard gebleven dagkanten en het voorbeeld van de achtergevel. Gedichte luikopeningen in de top van de noordgevel laten zien, dat deze oorspronkelijk niet ingebouwd was.
     Het volgende huis, Papenstraat 9 (fig. 1 nr. 13) staat vermoedelijk op de plaats van het huis van Meinold van Windesem (1395). Het is een diep huis, dat echter uit twee gedeelten bestaat, elk door een dwarskap gedekt. Terwijl de linker zijmuur (althans op de verdieping) van voor tot achter uit één geheel bestaat, wordt de rechter zijmuur gevormd door diverse onderdelen. Het eerste stuk is de zijmuur van het buurhuis, waartegen een stookplaats is geweest. Rechts naast deze stookplaats zien we twee spitsbogen (spaarbogen ?). Het volgende stuk is een vulwand tot de reeds genoemde westmuur van de aanbouw aan het oorspronkelijke Klerkenhuis. Het heeft een groot venster bevat, waarvan de bakstenen traceringen (met spitsboogvorm) teruggevonden zijn, gevat binnen een korfboog over de volle breedte, waarboven venster- of luikopeningen zijn geweest. De top van het grote venster ligt ongeveer 40 cm boven de verdiepingsvloer; verdere aanwijzingen van een vroegere, hoger gelegen verdiepingsvloer zijn niet gevonden. Vervolgens komt een stuk met een ronde spaarboog aan de buitenzijde en een rondboogdoorgang op de begane grond, terwijl de laatste vier meter gevormd wordt door de noordmuur van de 19de-eeuwse manegezaal. Het voorste gedeelte van het huis had een verdiepingsbalklaag van zware balken afgewisseld door twee lichtere (thans vervangen door balken van eenzelfde zwaarte), terwijl de zoldervloer uit eiken moer- en kinderbalken bestaat, die opgelegd zijn in de voorgevel en achter op twee dwarsbalken, ondersteund door muurstijlen en korbeels. De kapspanten (elk uit één juk bestaande) zijn genummerd met gesneden (rechts gebroken) telmerken. De noordelijke geveltop heeft luikopeningen gehad met naar binnen draaiende luiken te weerszijden van een schoorsteen, die twee rookkanalen bevat. Het achterste gedeelte van het huis heeft enkelvoudige balklagen (de bovenste slechts deels bewaard) en een niet oude gordingskap. Waarschijnlijk heeft dit gedeelte vroeger een langsdak gehad; de linker zijmuur vertoont boven de tweede balklaag schoon werk en achteraan gedichte venstertjes van het buurhuis. Ongeveer halverwege het huis is op de verdieping een oorspronkelijke doorgang geweest naar het linker buurhuis; even verderop is een schoorsteenkanaal, waarvan niet duidelijk is bij welk huis het behoort. De achtergevel bevat zowel op de begane grond als op de verdieping resten van oude kruisvensters en rechts beneden tevens een doorgang. Waarschijnlijk is het huis l6de-eeuws, met latere wijzigingen; alleen het brede gotische venster kan nog ouder zijn.
     Het linker buurhuis, Papenstraat 7 (fig. 1 nr. 14), is vermoedelijk het vroegere Vicariehuis van het St.-Laurensaltaar. Het heeft twee dwarsmuren bezeten, waarvan de voorste oorspronkelijk de voorgevel geweest lijkt te zijn. Het gedeelte tussen deze dwarsmuren heeft een dwarskap bezeten; de twee geveltoppen zijn nog aanwezig, beide met een schoorsteenkanaal. Uit de rechter zijmuur blijkt, dat zich hierachter een langsbouw bevonden moet hebben met twee verdiepingen. In het laatste stuk van deze muur, thans buiten, bevinden zich lampnissen op de begane grond en de eerste verdieping en twee gedichte vensters van de tweede verdieping. De huidige balklagen lopen in de lengterichting, dragend op de eindgevels en twee dwarse onderslagen. De bovenste ligt op een hoger niveau dan de oorspronkelijke. In het voorhuis zijn in de linker zijmuur twee rondbogen (elk 1,50 m breed) teruggevonden, terwijl zich rechts een 18de-eeuwse schoorsteenmantel bevindt; de huidige grotendeels glazen achtergevel is neo-classicistisch. In zijn huidige vorm is het huis 18de- of 19de-eeuws; de zijmuren gaan terug tot de 16de eeuw.
     Het huis Papenstraat 5 (fig. 1 nr. 15) is een 18de-eeuws huis, dat na een brand gerestaureerd is in 1971-’73 en thans weer bewoond wordt. Het

|pag. 95|

_______________↑_______________

wordt wel het Heimans-huis genoemd, naar Eli Heimans, de latere mede-oprichter van de Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, die hier woonde toen hij in Zwolle onderwijzer was.
Tijdens de restauratie is de fundering van een dwarsmuur gevonden in het verlengde van de vroegere voorgevel van het rechter buurhuis. De smalle achterbouw vertoont nog sporen van ca. l6de-eeuwse vensters; hij is verkleind door een vergroting van het voorhuis, wat ook uit het tongewelfde achterkeldertje blijkt.
     Een open plaats scheidt dit huis van het huis Papenstraat 3 (fig. 1 resp. nr. 16 en 17). Hier zou Johan Cele gewoond hebben vanaf 1407 tot zijn overlijden in 1417. Schoengen situeert hem echter in het derde huis vanaf de Papendwarsstraat (Sch. tussen blz. CCXIV en 1), overigens zonder bewijsvoering. Tot 1955 was het een Godshuisje, waar drie ongehuwde vrouwen van Hervormden huize gratis woonden. In 1568 waren er al vijf arme vrouwen „woenende in die Paepenstraet bij dat holten hecke”6 [6. W.A. Elberts en C.W. van der Pot, Historische wandelingen in en om Zwolle, 2de druk (1910), 73. F.C. Berkenvelder, Zo was Zwolle rond 1900, Zwolle 1970, 62.]. Het plaatsje heette „het Frater”; dat de bezittingen van het Fraterhuis zich tot hiertoe hebben uitgestrekt is echter niet zeker. De muur, die het plaatsje van de straat scheidt, bevat een getralied venster en een korfboogpoortje met spitsbogige omlijsting en het jaartal 1623, gebouwd door Thomas Berendtsz (afb. 9), gerestaureerd in 1969. De restauratie van het huis is in 1973 gereed gekomen en het dient thans de beeldhouwer Titus Leeser tot atelier. Het is zes balkvakken diep met links stookplaatsen in het tweede en vijfde vak. In plaats van kinderbalken zijn er lichtere tussenbalken. Onder de twee achterste vakken bevindt zich een vierkant keldertje met een kruisgewelf.
Oorspronkelijk zal het een normale verdieping hebben gehad, die echter reeds lang vervangen is door een lessenaarsdak tegen het linker buurpand aan. Het huis moet ouder zijn dan de afsluitmuur van het plaatsje (1623), maar gezien de ontlastingsbogen (met natuurstenen blokken) in de voorgevel en het toegangspoortje met een ovaal venstertje erboven in de zijgevel, zal dat niet zoveel zijn.
     De gebouwen van het Arme Fraterhuis. Voor de nieuwe uitbreiding van het stadhuis is in de Goudsteeg verleden jaar de Wijnbeekschool gesloopt. De vleugel langs de Goudsteeg bleek nog oude elementen te bevatten (fig. 1 nr. 18-18a).
Dit gebouw diende in de 18de eeuw als snijkamer en chirurgijnsgildehuis; van 1812 tot 1850 was er het R.K. Weeshuis in gevestigd; vervolgens diende het tot 1869 als kerk van de Gereformeerde gemeente onder het Kruis en nadien als school met de bijbel. In de zijgevels waren in het begin van deze eeuw nog oude „kloostervensters” te bespeuren 7 [7. Elberts en van der Pot, o.c., 263, 264.]. Het gebouw bevatte een oude kelder met in het midden een rij van vier zandstenen zuiltjes. De gewelven waren echter verdwenen en vervangen door een betonconstructie, die via oplangers ook op de zuiltjes rustte. Het meest zuidelijke gedeelte (fig. 1 nr. 18a) was echter niet onderkelderd. Tijdens de sloop bleek, dat hier een poortdoorgang naar het binnenterrein is geweest; in de achtermuur waren het middenzuiltje hiervan en een van de rondbogen gedeeltelijk nog aanwezig. Dit gebouw zou het huis kunnen zijn, dat Johan en Nese Coeckman in 1497 van hun oom Herman Coeckman erfden.
     Uit de situering van deze poort ten opzichte van het erachter gelegen scholierenhuis (gebouwd omstreeks 1516; fig. 1 nr. 19) blijkt al, dat dit laatste het jongste van de twee moet zijn. Dit scholierenhuis werd in 1872 verbouwd tot een openbare tussenschool, die in 1892 nog noordwaarts werd vergroot 8 [8. Elberts en van der Pot, o.c., 273.]. Van het oude gebouw bleven alleen de kelder bewaard, de rechter zijmuur en een deel van de achtergevel. Het achterstuk ervan werd verleden jaar gesloopt voor de nieuwbouw van het stadhuis (afb. 10). De kelder wordt overkluisd door ribloze kruisgewelven (baksteenformaat 23/23,5 x 11/12 x 5/5,5 cm), die rusten op de wanden en een rij van zeven zandstenen zuiltjes in het midden. In de linker zijmuur zijn in alle vakken keldervensters geweest; aan die zijde heeft het gebouw dus vrijgestaan. De rechter zijmuur, die blind is, bevat in een van de achterste vakken grote zandstenen blokken. Ook bovengronds is de rechter zijmuur blind; kennelijk is het gebouw op de erf scheiding gebouwd. Hoewel het thans slechts één verdieping heeft, bleek uit de achtergevel, dat er oorspronkelijk twee zijn geweest. Van beide verdiepingen resteerden gedichte vensters met natuurstenen dorpels, terwijl op de begane grond nabij de zuidmuur een segmentboogpoortje is geweest met een hoog venster erboven.
     Volgens Schoengen heeft het gehele gebied vanaf deze twee gebouwen en begrensd door de Praubstraat, het terrein van de weeme, de Lombardstraat en de Goudsteeg aan het Arme Frater-

|pag. 96|

_______________↑_______________

huis behoord 9 [9. M. Schoengen in een brief d.d. 2 mei 1923 met situatieschets aan F. Vermeulen van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg (thans in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag).]. Drie huizen aan de Lombardstraat behoorden in 1514 echter nog aan derden, van oost naar west achtereenvolgens de erfgenamen van Johan Vanen, het Heilige Geestgasthuis en de St.-Michaëlskerk (Sch. blz. 475). De laatste twee werden in 1515 gekocht door Ghert ten Halle (Sch. blz. 476). Ter plaatse daarvan verrees in 1924 het nieuwe politiebureau. Het hoekhuis, Lombardstraat 16 (fig. 1 nr. 20), waar dus eertijds Johan Vanen woonde en dat in 1972 is gesloopt, was een 17de-eeuws huis met enkelvoudige grenen balklagen op houten consoles met een Renaissance-profiel. Tegen de gevel aan de Lombardstraat was op de begane grond een stookplaats geweest (vervangen door grote toegangsdeuren), waarvan het rookkanaal op de verdieping nog aanwezig was, geflankeerd door gedichte segmentboogvenstertjes. De kap was geheel van rondhout.
     Na de opheffing van het Arme Fraterhuis ontstond over het terrein de Fratersteeg. Vanuit de Goudsteeg kon men die betreden door een poortje, dat het jaartal 1599 droeg 10 [10. zie noot 7].
     De Weeme. Bij de bouw van het nieuwe stadhuis blijft één gebouw aan de Lombardsteeg bewaard, dat sedert 1925 deel uitmaakte van het politiebureau, tevoren Bank van Lening was, maar gebouwd is als weeme of pastorie (van de St.-Michaelskerk) (fig. 1 nr. 21, afb. 11). Het heeft nooit tot het Fraterhuis behoord, maar wegens de nabije ligging willen we er niet aan voorbij gaan.
Het gebouw ligt met zijn rug aan de Lombardstraat en is georiënteerd op de Praubstraat; het ervoor gelegen terreintje heeft er dan ook bij gehoord. Schoengen schrijft, dat de „wedeme” al in 1396 vermeld wordt als liggende in de Begijnenstraat (= Praubstraat). Het huidige gebouw verrees in de jaren 1490-1497 11 [11. Zie noot 9]. Het werd in 1923-1925 ingrijpend gerestaureerd. Het bestaat uit drie vleugels, die tegelijkertijd gebouwd lijken te zijn. De hoofdvleugel aan de Lombardstraat was aan die zijde vrijwel blind, alleen op de verdieping waren drie hooggeplaatste vensters. Bij de restauratie van 1923-’25 is dat veranderd.
Bij die gelegenheid zijn op de begane grond in diezelfde muur spitsboognissen gevonden met geschilderde profeten en apostelen 12 [12. Jac. Por, „Muurschilderingen in Muiden en Zwolle”, Bulletin KNOB 3de s„ 8 (1928), 249-253; G.J. Hoogewerff, De Noord-Nederlandscbe Schilderkunst I, Den Haag, 1936, 302-304.]. Zij werden geconserveerd en afgedekt, maar zijn toch vrijwel geheel verloren gegaan.

     De westmuur lijkt te behoren tot een ouder buurhuis, dat overigens geheel verdwenen is. De kelder heeft een rij van vier zandstenen kolommetjes in het midden en wordt overkluisd door ribloze kruisgewelven. De verdiepings- en zolderbalklagen zijn van moer- en kinderbalken (zes vakken) op houten gotische sleutelstukken (fig. 2c). De eiken kap telt zeven spanten (elk bestaande uit één juk, waarvan twee strijkspanten), die genummerd zijn met gesneden (rechts gebroken) telmerken. De sporen zijn paarsgewijze door één haanhout verbonden. De hoofdtoegang bevindt zich aan de zijde van de Praubstraat, naast de zijvleugel, die op zijn beurt aansluit op een derde vleugel met een traptorentje in de hoek daartussen. De zijvleugel is drie balkvakken lang en heeft een soortgelijke kap als de hoofdvleugel.
Onlangs zijn hieronder de restanten gevonden van een smallere en wat kortere kelder, die een tongewelf heeft gehad en van oudere datum is.
De zuidelijke vleugel heeft een kelder met een tongewelf met aan elke zijde twee insteekgewelven; de opbouw is geheel nieuw, evenals het bovenstuk van het traptorentje.

     Slotbeschouwing
Zwolle kreeg in 1579 een hervormingsgezind stadsbestuur, maar de broeders werden nog met rust gelaten tot 1590. In 1592 werd het eigenlijke Fraterhuis opgeheven; het Arme Fraterhuis hield het nog een paar jaar langer uit (Sch. blz. CLXV-CLXVI).
     Vergelijken we de gebouwen met die van het Deventer Fraterhuis, dan blijkt, dat de broeders van het gemene leven geen eigen bouwstijl ontwikkeld hebben, maar de plaatselijke tradities hebben gevolgd. Dat blijkt uit de vorm van de overwelving van de kelders en voor wat Zwolle betreft ook uit het toepassen van strijkspanten en daarmee gepaard strijkbalken van dezelfde zwaarte als de overige moerbalken.
     Opmerkelijk is, dat het Zwolse Fraterhuis, dat toch een zo vooraanstaande plaats heeft ingenomen in de Moderne Devotie, een zo kleine en zo weinig naar buiten sprekende kapel heeft gehad.
Ook voor het overige waren de gebouwen louter functioneel en gespeend van elk uiterlijk vertoon.

|pag. 97|

_______________↑_______________

SUMMARY

THE BUILDINGS OF THE FRATERHUIS IN ZWOLLE

The Zwolle congregation of the Brethren of the Common Life was the second most important after Deventer. Shortly before 1384 Johan van Ommen already settled down with some congenial spirits on the Praubstraat. Some years later they left the town again to found a fraterhuis on the Nemelerberg. Their house (approximately at the site of Nr. 7 in fig. 1), or a neighbouring house, was moved into by a priest Hendrik Foppensz van Gouda who opened it for indigent pupils of the municipal school of Zwolle, of which the famous Johan Cele was the rector.
     In 1394 a new Domus Clericorum or Klerkenhuis (afterwards named Fraterhuis; Nr. 2 in fig. 1) was founded on a adjoining terrain with the frontside on the Blijmarkt. This foundation was realized by a rich Citizen named Meinold van Windesem, who had been impressed by the preaching of Geert Grote. In 1398 Hendrik van Gouda joined the community in the Domus Clericorum which took over the care of the pupils.
In the course of the fifteenth century and during the beginning of the sixteenth, the Brethren gradually extended their property by acquiring three houses on the Praubstraat (Nrs. 6, 7a and 8 in fig. 1) and six situated next to each other on the Papenstraat (Nrs. 10-13 or 14 in fig. 1).
These were gradually replaced by new buildings.
     All that remained of the original Domus Clericorum was the vaulted cellars (Nr. 2, fig. 1), but the nearby pupils-house, built around 1421 (Nr. 4 in fig. 1; ill. 3, 4 and 5), still stands.
This building has a vaulted cellar with stone pillars, two stories, and an attic without a parapet.
The outside walls still show the traces of numerous original Windows. The nearby building on the Praubstraat (Nrs. 6, 7, 7a in fig. 1; ill. 6 and 7) has two parts. The Southern part is probably the older of the two (end of the fifteenth century); the northern part, which incorporates the gateway to the inner court, is thought to date from 1496 and to have held an auditorium or dining hall.
     Skirting the Papenstraat the Brethern raised a number of buildings (ill. 2), which remained modified. From the Blijmarkt there are successively the malt-house, the chapel (only four bays long; about 1470), a building containing probably the guest-room and the infirmary (about 1460; ill. 8) and two younger houses of which the function is unknown (Nr. 10-14 in fig. 1). In one of the following houses Johan Cele is thought to have lived since 1407.
     During the fifteenth century, when the number of pupils greatly increased, the indigent pupils were housed elsewhere, i.e. in a house on the Diezerstraat, but in 1514 the Brethren bought a lot between the Praubstraat and the Goudsteeg on which they built a large new house for them (Nr. 19 in fig. 1). In 1872 it was radically newbuilt and recently partly demolished (ill. 10).
     A neighbouring older house (Nr. 18-18a in fig. 1), which has incorporated a gateway but had been radically newbuilt, has been demolished recently. These buildings to have been known in the sixteenth century as the Arme Fraterhuis (Poor Brethren’s House), which was relatively independent of the „Rijke” (Rich) Fraterhuis on the other side of the Praubstraat. The Arme Fraterhuis stood next to the weeme or rectory of St Michael’s Church (Nr. 21 in fig. 1, ill. 11), which was built in 1490-1497. After the Reformation it housed a pawnshop, and after the radical restoration of 1923-1925 it became part of a police station. At present it is being again restored.
     After the Reformation the Brethren were left undisturbed at first. The Fraterhuis was not abolished until 1592; the Arme Fraterhuis met the same fate a few years later. If we compare these buildings with the remains of the Fraterhuis in Deventer it is evident that the Brethren of the Common Life did not develop an architectural style of their own but followed local traditions (for instance in the manner of vaulting cellars). Their buildings were purely functional and completely free of ostentation of any kind.

|pag. 98|

_______________↑_______________

 
– Berends, G. (1974) De gebouwen van het Fraterhuis in Zwolle. Bulletin KNOB, 73 (2-3), 88-98.

Category(s): Zwolle
Tags:

Comments are closed.