HOOFDSTUK XI: Slotbeschouwing


HOOFDSTUK XI

Slotbeschouwing.

     Nadat in de voorgaande hoofdstukken de groepsverschijnselen werden belicht rest nog de taak de factoren aan te wijzen, die kunnen verklaren, hoe de karakteristieke Staphorster gemeenschap zich in de vorm, waarin zij zich aan ons vertoont, heeft kunnen handhaven.
     Het culturele beeld van Staphorst is primitief. Enkele citaten mogen dit verduidelijken: „Al zeer jong worden zij (de kinderen) ook in het arbeidsleven der volwassenen ingeschakeld”. „Een van de vormen, waarin de eigenaard van de jongelingen en jonge dochteren tot uiting komt…. is de clubvorming” „…. wel blijkt, hoezeer de huwbare ongehuwde mannen een aparte groep vormen en zich weten te doen gelden”. „Bij dit alles behoren natuurlijk ook de vrouwelijke tegenhangers”. „In huis hebben zij haar eigen slaapvertrekje, wat het ontvangen van nachtelijk bezoek vergemakkelijkt”.
De jongemannen vormden „een staat in de staat en waren almachtig”. „Trouwen zij, dan wordt het anders”.
     Deze uitspraken zijn niet ontleend aan één der beschrijvingen van Staphorst, doch aan een artikel over Indonesische jeugdorganisaties 1 [1. Prof. dr. H.T. Fischer, Indonesische jeugdorganisaties, Mens en Maatschappij, 1944. Ook Timmer (Object en methode der sociale agronomie, 1947, bl. 76) trekt een vergelijking tussen Staphorst enerzijds en Sawoe en West-Midden-Flores anderzijds t.a.v. het opkamertje der meisjes.]). Zij hadden op Staphorst betrekking kunnen hebben.

|pag. 229|

_______________↑_______________

     Hoe kon een dergelijke primitieve cultuur blijven voortleven?

     Blink en Ebbinge Wubben hebben het bijzondere van Staphorst toegeschreven aan de Friese herkomst der bevolking 2 [2. H. Blink, Studiën enz., T.K.N.A.G. 1902, bl. 73 e.v. F.A. Ebbinge Wubben, Plaatsbeschrijving, 1835, bl. 16 en Het Staphorsterveld, in Sloet’s Tijdschrift 1859, bl. 265.]). Het is duidelijk, dat deze verklaring, zo zij in overeenstemming zou zijn met de feiten, niet afdoende kan zijn.
Immers, in Friesland komen volksgebruiken en klederdrachten als in Staphorst worden gevonden niet voor, zodat men nog altijd een verklaring zou behoeven, waarom de oude cultuur zich in Staphorst kon handhaven en in het Friese land niet. Wij hebben evenwel in het vorige hoofdstuk een groot vraagteken geplaatst bij de Friese herkomst der bevolking. Wij menen dan ook, dat deze kwestie hier verder kan blijven rusten. Uit het verzamelde materiaal kunnen evenwel een aantal andere factoren worden afgeleid.
     1. In hoofdstuk IV werd er op gewezen, dat de bebouwing langs één weg de invloed van de sociale contrôle sterk heeft vergroot. Het is niet wel mogelijk zich daaraan te onttrekken.
Wanneer een deel van de bevolking zich in het „veld” had gevestigd zou de band, die de dorpelingen omsloot, losser geworden zijn. Oorspronkelijk was men gedwongen zich aan een wat hogere rug in het woeste gebied te vestigen. Door de opstrekkende verkaveling evenwel, die met deze vestiging gepaard ging, was alle land in beginsel verdeeld, zodat vestiging buiten het dorp later niet meer mogelijk was, althans practisch niet meer door te voeren.
     2. Men heeft wel eens gezegd, dat Staphorst geïsoleerd ligt. Dat valt moeilijk vol te houden, tenzij men ermede bedoelt, dat het dorp afgescheiden ligt van andere agrarische dorpen. Dit is inderdaad het geval en hierin ligt o.i. een andere belangrijke verklaringsgrond voor het voortbestaan der volksgebruiken. Er leidden tot voor kort geen directe wegen naar Nieuwleusen. Ook Hasselt en Zwartsluis, overigens geen landbouwdorpen, moesten met een omweg worden be-

|pag. 230|

_______________↑_______________

reikt. Gemakkelijker was het contact met Meppel, dat vanouds geen agrarisch karakter droeg. Met De Wijk als enig dorp in de omgeving bestond een normale verbinding. Men kan derhalve wel spreken van een sociaal isolement, niet ongelijk aan dat van onze vissersdorpen langs Noord- en Zuiderzeekust, die als enclaves liggen in een andersgeaard gebied. Deze vissersdorpen behouden hun karakter tegenover de vreemde omgeving. De Scheveningers dragen nog hun kledij ondanks het veelvuldig contact met Den Haag 3 [3. Dr. J.P. Kruyt, De onkerkelijkheid in Nederland, 1933, bl. 100, 277—278.]). Hoe moet men zich nu denken, dat deze vissersplaatsen en Staphorst zich handhaven tegenover stedelijke invloeden?
     Men moet uitgaan van het feit, dat de levensgewoonten tussen stad en platteland sterk verschillen. Er bestaat een afstand, die het overnemen van cultuurgoederen geenszins vanzelfsprekend maakt. De stad is de actieve, uitstralende partij, het platteland staat aan haar werking bloot. Ondanks de sociale afstand neemt het platteland voortdurend cultuurgoederen van de stad over. En wel doordat er groepen zijn, die als middelaar fungeren. Vooreerst vallen te noemen de welvarende boeren, die gebruikmakend van hun financiële middelen, hun kinderen meer onderwijs laten volgen en ook hun eigen horizon verruimen. In de tweede plaats zijn er de dorpsnotabelen en ook de stedelijke intellectuelen, die zich voor de landbouw interesseren. We kunnen ook melding maken van stedelijke handelaren, die het platteland bereizen en van ambtenaren. Sterke stedelijke invloeden gaan verder uit van allen, die betrokken zijn bij een industrieel bedrijf, dat zich in een dorp vestigt. Naast deze persoonlijke bemiddeling van cultuurgoederen uit de stad is er de onpersoonlijke door krant en radio. Een zeer voorname factor voor de verbreiding van de cultuur uit de stad is evenwel het onderling contact tussen de plattelanders. Als het de stad als voortdurend werkzaam krachtcentrum gelukt ergens in de omgeving geestelijke of materiële cultuurgoederen ingang te doen vinden, worden deze door het onderling contact der plattelanders verder verbreid. Zo komen we dan tot de para-

|pag. 231|

_______________↑_______________

doxale slotsom, dat een plattelandsdorp zijn gebruiken beter handhaaft, als het weinig contact heeft met andere plattelandsplaatsen. Inwoners van andere dorpen kunnen dan niet als „geleidende” elementen optreden. Gewoonten, die van dorp tot dorp worden overgenomen, bereiken Staphorst niet 4 [4. Van Dedem (bl. 70), die klaagde over behoudzucht in het Staphorster boerenbedrijf, zag dit te optimistisch, toen hij schreef: Toch kan bij de steeds toenemende aanraking met elders wonende meer ontwikkelde landbouwers, een langzame vooruitgang niet uitblijven.]).
Het onderhoudt alleen relaties met Meppel en het wordt daarvan door een sociale klove gescheiden.
     Met Urk ligt de situatie wel iets anders, doch ook hier bestaat (behalve een geografisch) een sociaal isolement. Plomp 5 [5. Bl. 34.]) schrijft daarvan: „Het moderne leven is gegrondvest op feiten en begrippen, die door de Urker voor een groot deel vreemd zijn en voor hem ook geen realiteit bezitten, omdat ondanks een vrij veelvuldig contact met de buitenwereld, hij nimmer uit de eilandelijke sfeer geraakte.” Men moet deze uitspraak m.i. ook omdraaien: De Urker raakte nimmer uit zijn eilandelijke sfeer, ondanks een vrij veelvuldig contact met de buitenwereld, omdat het moderne leven gegrondvest is op feiten en begrippen, die de Urker vreemd zijn.
     Het bovenstaande is tevens al meer dan een inleiding geweest tot de bespreking van een tweetal andere factoren: n.l. de relatief geringe welvaart en het uitblijven van industrialisatie.
     3. Werkelijke herenboeren vindt men op Staphorst niet.
Er worden geen hoge inkomens verdiend en er moet sober worden geleefd. Grote boeren als „geleiders” van invloeden vanuit de stad treden hier niet op.
     4. Het ontbreken van niet-agrarische industrie is inderdaad van grote betekenis. Staphorst onderscheidt zich in dit opzicht wel zeer sterk van Vriezenveen, waar in 1860, kort nadat de plaats een behoorlijke verbinding met Almelo had gekregen — tevoren was zij geografisch geïsoleerd — de fabriek van Jansen en Tilanus verrees. Had Staphorst eveneens een dergelijk industriëel bedrijf gekregen, dan zou van

|pag. 232|

_______________↑_______________

de oude gewoonten en klederdrachten heel wat meer verdwenen zijn dan nu het geval is geweest. Door het uitblijven van industrialisatie bleef de groep in sociaal opzicht stationnair en bleef de samenstelling naar beroep homogeen. Daardoor hield men langer aan oude gewoonten vast 6 [6. Ogburn and Nimkoff, l.c. bl. 35—36.]).
     5. Bij de bespreking van het groepskarakter stelden wij in het licht, dat de Staphorsters conservatief zijn. Over het algemeen kan van onze boerenbevolking gezegd worden, dat zij behoudend is. Belangrijker wellicht is, dat wij de Staphorsters moesten rangschikken onder de niet-actieven. Het groepskarakter bevordert stellig het instandhouden van de volksgebruiken. Aan de andere kant mag niet vergeten worden, dat dit karakter mede is gevormd door de sociale controle. Er bestaat tussen beide een wisselwerking, die bevorderlijk is voor de bestendiging van het oude.
     Conserverende invloed gaat verder uit van het introuwen.
Daardoor spelen de grootouders en in het bijzonder de grootmoeders een belangrijker rol, vooral bij de opvoeding der kinderen, dan zij anders zouden hebben kunnen spelen.
     6. Het Calvinisme staat stellig de aanvaarding van nieuwe gedachten, in het bijzonder op economisch terrein, niet in de weg 7 [7. Zie dr. H.N. ter Veen, De Haarlemmermeer als kolonisatie-gebied, 1925, bl. 246. Verder Kruyt, Onkerkelijkheid, bl. 217.]). In de vorm, waarin het orthodox protestantisme te Staphorst voorkomt, is het echter zeer afwijzend tegenover nieuwe dingen. De godsdienstige richting hangt weer samen met groepskarakter en welvaart.
     De kerkgang is één van de middelen, waarvan zich de sociale controle bedient. Daardoor mede worden de klederdrachten in stand gehouden.

     Wij menen, dat de hier aangegeven factoren, die weer onderling met elkander in verband staan, het zich handhaven van de Staphorster cultuur voldoende verklaren. Zij zijn ook elders werkzaam, doch dat zij hier tezamen optreden, heeft bijzondere gevolgen gehad.

|pag. 233|

_______________↑_______________

[blanco]

|pag. 234|

_______________↑_______________

GEBRUIKTE LITERATUUR.

  • AA, A.J. VAN DER, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, deel X.
  • ADAMS, J.T., De geschiedenis van Amerika, 1946.
  • Archief der Commissie van landbouw in Overijssel (Rijksarchief Zwolle).
  • BABER, R.E., Marriage and the family, 1939.
  • Bedrijfstelling 1930 (Centraal Bureau voor de Statistiek).
  • BERG, dr. P.W.J. VAN DEN, De buurt als samenlevingsvorm (Mensch en Maatschappij 1928).
    — Staphorster volksleven, in verzamelwerk „Overijssel” 1931
    — Een goede buur, 1940.
    — Dogmatische volksgebruiken, Bijdragen en Mededeelingen Vereeniging Openluchtmuseum, Juli 1928.
  • Beroepstellingen 1889, 1899, 1909, 1930 (C.B.S.)
  • Beschrijving, Korte, der uitgevoerde verbeteringswerken in de gemeente Staphorst en in het Land van Vollenhove (Cultuurtechnische Dienst 1938).
  • BLINK, dr. H., Studiën over nederzettingen in Nederland (Tijdschrift Kon. Ned. Aardr. Genootschap, 1902).
    — Woeste gronden, ontginning en bebossching in Nederland, 1929.
    — Een tijds- en levensbeeld, Autobiografie, 1932.
  • BOUT, D.C.A., en anderen, In den strijd om ons volksbestaan, 1947.
  • BRAAK, dr. C., Het klimaat van Nederland (Med. en Verh. van het K.N.M.I., verschillende afleveringen).
  • CHRISTALLER, dr. W., Die zentralen Orte in Süd-deutschland, 1933.
  • Décret impérial du 21 Oct. 1911, sur la circonscription des arrondissements, cantons et communes, qui composent les départements de la Hollande.
  • Demografische documentatie (C.B.S.-Nationale Plan).
  • DERKS, P.A., De waterkwestie in het Westen van Drenthe en het Noorden van Overijssel, 1892.
  • DIJKSTRA, I., Meppel als streekcentrum, Tijdschrift voor Ec. Geographie, April 1943.
  • EBBINGE WUBBEN, dr. C.H., Staphorst en Rouveen. 1907.
  • EBBINGE WUBBEN, F.A., Plaatsbeschrijving der gemeente Staphorst, 1835.
    Het Staphorster Veld (Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek – Sloet’s Tijdschrift, XVII, 1859).
  • EDELMAN, prof. dr. C.H., Veldnamen en parcelleringen (Landbouwkundig Tijdschrift, 1947).
  • ELOUT, C.K., In kleuren en kleeren (uitgave Handelsblad).
  • ENGELEN VAN DER VEEN, mr. G.A.J. VAN, Het vierde Zeeland der Friezen, Versl. en Med. Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 1923.
  • EVERDINGEN, prof. dr. E. van, Le climat des Pays-Bas (Tijdschr. K.N.A.G., 1938).
  • FISCHER, prof. dr. H.T., Indonesische jeugdorganisaties (Mensch en Maatschappij, 1944).
  • FOCKEMA ANDREAE, dr. S.J., Het kaartbeeld van Overijssel (Verslagen en Mededeelingen Ov. Regt en Gesch. 1939).

  • |pag. 235|

    _______________↑_______________

    — De landaanwinningen in Nederland, historisch bezien (Ec.-Stat. Berichten, 1942).

  • FORMSMA, dr. W.J., De wording van de Staten van Stad en Lande vanaf 1536, 1930.
  • FROST, dr. J., Agrarverfassung und Landwirtschaft in den Niederlanden, 1906.
  • GEESINK, J. en MOERMAN, H.J., Schets der geschiedenis van Overijssel sedert 1850, in „Overijssel” 1931.
  • Gemeenteverslagen Staphorst.
  • GROENMAN, Sj., Hoe zijn de kleine boerenbedrijven ontstaan? (Tijdschrift voor Econ. Geographie, 1946).
    — De werking der landarbeiderswet (T.E.G. 1946).
  • HAGENBEEK, dr. J.H., Het moederschap in Overijssel, 1936.
  • HAM, ir. W., Het Westerhuizingerveld, in De directe mogelijkheden der werkverschaffing bij de werkloosheidsbestrijding (rapport- Westhoff) 1938.
  • HAMAKER, dr. H.G., Psychische verschillen tussen de sexen, 1935.
  • HEES, ir. R. VAN, Koop- en pachtprijzen van boerderijen en bruto- kapitalisatievoet in het jaar 1939 (De Pacht, 1943).
  • HEYMANS, prof. dr. G., Inleiding tot de speciale psychologie, 1932, 2 dln.
    — Psychologie der vrouwen, 1932.
  • HINTE, dr. J. VAN, Nederlanders in Amerika, 1928.
  • HOFSTEE, dr. E.W., Het Oldambt, deel I, 1937.
  • HOLLANDER, prof. dr. A.N.J. DEN, Het andere volk, 1946.
  • HOMANS, G., Men and the land in the Middle Ages (Speculum, 1936).
  • HUIZINGA, prof. dr. J., Herfsttij der Middeleeuwen, 1941 (5e druk).
  • JONKER, L., Vriezenveen, in „Overijssel”, 1931.
    Staphorst, Rouveen en Vriezenveen, in Versl. en Med. Ov. Regt en Gesch. 1921, bl. 15—18.
  • KEMPE, dr. G.Th., en VERMAAT, mr. J., Criminaliteit in Drenthe, 1939.
  • KEUNING, dr. H.J., De historisch-geografische landschappen in Nederland, 1946.
  • KLEY, K. VAN DER, Drentsch dorpsleven (Mensch en Maatschappij, 1932.)
    — Het Drentse volkskarakter, 1943.
  • KLOEKE, dr. G.G., De Hollandsche expansie in de 16de en 17de eeuw, 1927.
    — De taal van Overijssel, in „Overijssel”, 1931.
  • KRUYT, dr. J.P., De onkerkelijkheid in Nederland, 1933.
    — Mentaliteitsverschillen in verband met godsdienstige verschillen. (Mensch en Maatschappij) 1943.
  • KUIN P., Het eiland Marken, 1932.
  • Landbouwinventarisaties.
  • Landbouwtelling 1930 (Versl. en Med. Directie v. d. Landbouw, 1935. no. 3).
  • LINDEN VAN DEN HEUVELL, ir. A. VAN, Waterstaatswerken in Overijssel, 1931.


|pag. 236|

_______________↑_______________

  • LINTHORST HOMAN, mr. J., Van kerspel tot gemeente, 1938?
  • LOUWES, ir. S.L., Landbouw en veeteelt, in „Overijssel”, 1938.
  • MANSHOLT, dr. ir. D.R., De waterschapslasten in Overijssel, 1938.
  • Marktanalytisch Handboek (C.B.S.) 1936.
  • MEERTENS, P.J. en DE VRIES, ANNE, De Nederlandsche volkskarakters, 1938.
  • MOERMAN, H.J., Noord-West-Overijssel, in „Overijssel” 1931.
    — Plaatsnamen op -ink in het Oosten van Nederland (Tijdschrift K.N.A.G.) 1945.
  • MOLKENBOER, Th., De Nederlandsche nationale kleederdrachten, 1917.
  • OGBURN, W.F. and NIMKOFF, M.F., A handbook of Sociology, 1947.
  • Overijssel, verzamelwerk onder redactie van mr. G.A.J. van Engelen van der Veen, mr. G.J. Ter Kuile en R. Schuiling, 1931.
  • PELKWIJK, mr. J. TER, Beschrijving van Overijssels watersnood in February 1825, 1826.
  • PLOMP, dr. C., Urk, sociografie van een eilandbevolking, 1940.
  • POSTMA, dr. O., De Friesche kleihoeve, 1934.
  • Provinciale Verslagen van Overijssel.
  • PUTMAN, Abr., Leerrede over Esra II, 14, 15 en 16 met Aanhangsel, 1753.
  • REITSMA, dr. J., Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden, 1916.
  • REUTER, E.B. and HART, C.W., Introduction to Sociology, 1933.
  • RöRIG, W.G.A.J., Beschrijving van Overijssel en wandelingen door die provincie, 1890.
  • RIJKELS, dr. D.K., Nederlandsche tuberculosecijfers, 1936.
  • Schetsen van het landbouwbedrijf (Staascommissie voor den Landbouw 1912).
  • SCHOENGEN, dr. M., Overijssel tot de 17de eeuw in staatkundig en godsdienstig opzicht, in „Overijssel” 1931.
  • SCHRIJNEN, prof. dr. JOS., Nederlandse volkskunde z.d.
  • SCHUILING, R., Aardrijkskundige gesteldheid in „Overijssel”, 1931.
  • SIEMENS, prof. dr. H.W., Grundzüge der Vererbungslehre, Rassen-hygiëne und Bevölkerungspolitik 1930.
  • SLICHER VAN BATH, dr. B.H., Mensch en land in de Middeleeuwen, 2 dln. 1945.
  • SMIT, mr. P., De Nederlandsche volksdrachten, Ver. Ned. Openluchtmuseum, Bijdr. en Med. afl. Juli 1928.
  • SMITS, C., Landhuishoudkunde, 1940.
  • SOROKIN, P.A., Forms and Problems of culture-integration and methods of their study (in Rural Sociology) 1936.
    — Man and Society in calamity; 1943.
  • Staatscourant, Nederlandse.
  • Statistiek Inkomens en Vermogens (Centraal Bureau voor de Statistiek).
  • Statistiek van den loop der bevolking (C.B.S.)
  • Statistiek van de sterfte en de oorzaken van den dood (C.B.S.).
  • STEIGENGA, dr. W., Werkgelegenheid en werkloosheid in de agrarische productie, 1939.
  • STEINMETZ, prof. mr. dr. S.R., Inleiding tot de sociologie, 1931.


|pag. 237|

_______________↑_______________

  • Sterfte aan tuberculose in Nederland, 1934 tot 1939 (1946).
  • Tegenwoordige Staat van Overijssel, Deel I, 1781.
  • Telling van alle de menschen in het Kerspel Staphorst, des Schout- ambts Staphorst, Rouveen, IJhorst en Buitenquartier, afgedeelt in kerspelen en kluften, gedaan tusschen 21 en 31 October 1795, ingevolge publicaties der Ordinairis Gedeputeerden van de provisioneele Representanten des Volks van Overijssel (Rijksarchief Zwolle, Statenarchief no. 3235).
  • THOMAS, FRED, Een liefde in Staphorst, 1942.
  • TIMMER, dr. W.J., Object en methode der sociale agronomie, 1947.
  • VEEN, prof. dr. H.N. TER, De Haarlemmermeer als kolonisatiegebied, 1925.
    — Van anthropogeografie tot sociografie (Mens en Maatschappij), 1927.
  • VEN, D.J. VAN DER, Van vrijen en trouwen op ’t boerenland, 1929.
  • Verkeerswaarnemingen van den Rijkswaterstaat, 1937.
  • Verslagen en Mededeelingen betreffende de Volksgezondheid.
  • Verslagen en Mededeelingen van de Directie van den Landbouw:
         1904: no. 1 Boter en botercontröle.
         1917, no. 1 De invloed van den waterafvoer op het Nederlandsche landbouwbedrijf.
         1935, no. 3 Landbouwtelling 1930.
         1936, no. 1 Lijst van officiële personen.
  • Verslag van de Staatscommissie van den Landbouw 1886, 1890, Deel I.
  • Volkstellingen (C.B.S.).
  • VOOYS, dr. A.C., De trek der plattelandsbevolking, 1933.
  • VUUREN, prof. L. VAN, Rapport betreffende een onderzoek naar de welvaartsbronnen van de gemeente Zwolle, 1939.
  • WATERINK, prof. dr. J. en anderen, Bij ons in het land der Saksen, 1926.
  • WEERD, W. DE, De domeneer van turfland, 1916.
  • WERF, S. VAN DER, De gestyleerde samenleving, (Elsevier’s Maandschrift, 1917).
  • WILMANS, J.C., De lichamelijke opvoeding in de huidige cultuur (Het Gemenebest, 1947).
  • WINKLER, JOHAN, Het oorijzer (bij Jan ter Gouw, De oude tijd, 1871).
  • WOELDERINK, ds. J.G., Was de reformatie een vergissing? z.d.
    — De gevaren der doopersche geestesstrooming, 1941.
  • Woorden, Een drietal ernstige, 1920.
  • ZEEHUISEN, J., Statistieke bijdrage tot de kennis van den stoffelijken en zedelijken toestand van de landbouwende klasse in het kwartier Salland (Sloet’s Tijdschrift, VI, 1851).


|pag. 238|

_______________↑_______________

 
– Groenman, Sj. (1947). Staphorst; sociografie van een gesloten gemeenschap. (Proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam). Meppel: Stevert & Zoon.

Category(s): Staphorst
Tags: ,

Comments are closed.