HOOFDSTUK IX: Bijzondere sociale en culturele verschijnselen


HOOFDSTUK IX

Bijzondere sociale en culturele verschijnselen.

     Had het vorige hoofdstuk betrekking op de maatschappelijke verhoudingen in engere zin, in het onderhavige zullen nog een aantal verschijnselen nader worden bekeken, die de groep typeren en die daardoor het begrip kunnen verdiepen.

De gezondheid.
     De algemene gezondheidstoestand van mannen, vrouwen en kinderen is goed te noemen. Wellicht had men anders verwacht. Immers, de Staphorster heeft een hard leven. Er wordt lang gewerkt, ook door de vrouwen. De taak van de vrouw ligt slechts, gedeeltelijk binnenshuis. Ze werkt hard mee op het land. Bovendien is hygiëne een begrip, dat voor de Staphorsters nog niet veel betekent. In vroeger jaren is er ook, vooral door de jeugd, zwaar gedronken, terwijl een auteur als Van den Berg meent, dat er veel inteelt voorkomt. Door overmatige inteelt zou volgens deze predikant een zeer sterk uitgesproken lichamelijk en geestelijk type zijn ontstaan 1 [1. Staphorster Volksleven, bl. 873.]).
Dan wordt er verder gezegd, dat er op Staphorst veel t.b.c. zou voorkomen, en wel veroorzaakt door inteelt. Tenslotte zou de gezondheid geschaad kunnen worden door de klederdracht, wat Kuin opmerkt voor het eiland Marken 2 [2. P. Kuin, Het eiland Marken, 1932.]). Er was dus alle reden geen hoge verwachting te hebben van de gezondheid der Staphorsters. Doch ondanks dit alles wordt het Staphorster volk van medische zijde gezond genoemd.

|pag. 176|

_______________↑_______________

     Nu is de kwalificatie „gezond” relatief. Het is dan ook juister nog iets naders mede te delen over gezondheid en gezondheidszorg. In hoofdstuk VI werd reeds aangegeven, dat het sterftecijfer, dat in het begin van de dertiger jaren nog aan de hoge kant was, de laatste tien jaren snel is gedaald.
De cijfers voor kindersterfte en aantal doodgeborenen zijn eveneens in de dertiger jaren ietwat te hoog geweest. Per 100 geborenen bedroeg het aantal kinderen, dat beneden het jaar overleed, en het aantal doodgeborenen van 1936—1940 7,5; in het Rijk als geheel luidde het percentage 6,2, in de gemeenten met minder dan 5000 zielen 6,6 en in die met 5000—10.000 zielen 6,5. Staphorst is echter, zoals de betreffende grafiek liet zien, de laatste jaren belangrijk ingelopen.
     De gepubliceerde cijfers over de sterfte aan t.b.c. zijn eveneens iets aan de hoge kant. Doch het verschil met de cijfers van het Rijk is toch niet groot. Staphorst slaat een beter figuur dan Urk 3 [3. Plomp, bl. 22—23.]). De t.b.c.-bestrijding is de laatste 20 jaren krachtig ter hand genomen. Genoemd kan worden de activiteit van het Groene Kruis, welks wijkzuster wonderlijk vlug is ingeburgerd, en van de Vereniging voor t.b.c.-bestrijding, waarvan de wijkzuster enquêtrice is. T.b.c.-patienten en verdachte gevallen worden naar het consultatiebureau te Zwolle gedirigeerd.
     Hagenbeek 4 [4. Bl. 101.]) schreef in 1936, dat in Staphorst zoals in geheel Noord-West-Overijssel de bacillaire dysenterie veel voorkwam. Daardoor werd volgens hem de kindersterfte bevorderd. Van grote betekenis is evenwel, dat practisch alle aan de Streek gelegen boerderijen nu drinkwater ontvangen van de Waterleiding Maatschappij Overijssel.
     De officiële cijfers betreffende het aantal aangegeven gevallen van bacillaire dysenterie 5 [5. Verslagen en Mededeelingen betreffende de Volksgezondheid, Nederlandsche Staatscourant.]) doen uitkomen, dat Staphorst ook na 1936 aanvankelijk nog een slecht figuur slaat.
In 1938 b.v. werden er in de gehele provincie Overijssel 32 gevallen aangegeven, waarvan 16 uit Staphorst. De laatste

|pag. 177|

_______________↑_______________

jaren evenwel komt Staphorst, althans in de jaren, dat de dysenterie geen epidemisch karakter aanneemt in het Noorden en midden van Overijssel, goed voor de dag. Men oordele:
 

1936 1937 1938 1939 1940 1941 1942 1943 1944 1945 1946
Overijssel 28 18 32 25 12 64 92 2813 372 11 7
Staphorst 5 3 16 16 4 22 178 40
(1944 tot half September, 1945 vanaf 22 Juli)

 
     In 1942 teisterde een epidemie de gemeente Ommen, in 1943 waren er in Augustus 133 gevallen in Nieuwleusen, 164 in Avereest, 105 in Staphorst enz.; in September bracht Avereest het tot 316 gevallen, Hellendoorn tot 281, Ommen tot 102, Dalfsen tot 172 en Staphorst tot 65. In 1944 was de ziekte wederom epidemisch, doch precieze cijfers ontbreken.
     In de zestiger jaren van de vorige eeuw is er in de gemeenteverslagen wel eens sprake van malaria en typheuze ziekten. Nu echter kan men niet zeggen, dat er ziekten zijn, die relatief veel voorkomen, met uitzondering van de dysenterie. Geslachtsziekten komen niet voor. Dit is hieraan toe te schrijven, dat men onder elkander blijft en geen twijfelachtige gelegenheden elders bezoekt. Psychische deviaties komen zeer weinig voor, een enkele maal gevallen van godsdienstwaanzin.
     Een verplicht onderzoek van schoolkinderen bestaat niet. Omstreeks 1930 is er gedurende een aantal jaren een onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand der kinderen van de openbare scholen en de Gereformeerde school te Rouveen.
In totaal werden 300 kinderen onderzocht, zonder dat daarbij bijzondere dingen aan het licht kwamen. De gezondheidstoestand was vermoedelijk niet minder dan elders.
     Het kan niet gezegd worden, dat de Staphorster zindelijk is op zijn lichaam. Blijkbaar is men van mening, dat men door het veldwerk toch dadelijk weer vuil is. Gezicht en handen worden geregeld gewassen en soms de voeten. Een badhuis is er niet. Zwemmen doen alleen de jongens tot ongeveer 20 jaar en tegenwoordig meer dan vroeger.
     Daar het geneeskundig schooltoezicht ontbreekt zijn geen

|pag. 178|

_______________↑_______________

cijfers bekend omtrent de frequentie van hoofdonrein bij kinderen. Er mag echter worden aangenomen, dat de frequentie relatief laag is, omdat de meisjes het haar kortgeknipt dragen onder kapje en „oorder”. Bij de kinderevacuatie uit het Westen des lands in de hongerperiode voorafgaande aan de capitulatie der Duitse troepen in 1945 bleek Staphorst een merkwaardige voorkeur te bezitten voor jongens, omdat men bevreesd was voor Hollandse meisjes met lange bossen haar, die wel niet zuiver zouden zijn 6 [6. Men zie mijn bijdrage „Kinderkruistocht”, in D.C.A. Bout e.a. In den strijd om ons volksbestaan, 1947.]).
     Met de tandhygiëne is het slecht gesteld. Er is wel eens iemand, die naar de tandarts in Meppel gaat, doch meestal loopt men, zodra men flink pijn heeft, naar de dokter op Staphorst, die dan de hinderlijke kies er uittrekt. Men laat geen kiezen of tanden plomberen. De gebitten zijn doorgaans heel slecht, vooral van de vrouwen.
     De periode van het alcoholmisbruik is voorbij. In het gemeenteverslag van 1853 wordt geklaagd over dronkenschap en ergerlijke losbandigheid van de ongehuwde jongelieden, waartegen de ouders verregaande onverschilligheid aan de dag legden. In de volgende jaren is het niet anders. Nu was in die jaren alom het drankmisbruik veel hoger dan naderhand. Van den Berg 7 [7. Staphorster volksleven, bl. 880.]) vertelt, dat van 1850—1890 de tractatie bij het verrichten van burendiensten, die eerst bestond uit brood, koffie en eieren, steeds meer uitsluitend ging bestaan uit sterke drank. Dr C.H. Ebbinge Wubben gaf in 1907 toe, dat dronkenschap en bekkesnijderij voorkwamen, doch meer dan elders? Het staat vast, dat in deze eeuw het drankmisbruik met rasse schreden teruggelopen is. Wel richtten de verbolgen voorgangers zich in 1920 ook tegen het drankmisbruik, doch speciaal in verband met het venstervrijen, waaraan cafébezoek voorafging 8 [8. Een drietal ernstige woorden, bl. 221.]). Nu wordt er wellicht niet meer gedronken op Staphorst dan elders. De Staphorster is geen „afschaffer” geworden, al is er in de twintiger jaren ook een geheelonthoudersvereniging opgericht.

|pag. 179|

_______________↑_______________

     Zegenrijk is de arbeid geweest van het Groene Kruis. Het feit, dat er niet minder dan 1100 gezinnen bij deze organisatie zijn aangesloten, zegt wel heel veel. De verzorging der zuigelingen is er door verbeterd. Hoewel de Staphorster gehecht is aan oude gewoonten, wil hij toch van wijkzuster of dokter wel iets aannemen. Men heeft eerbied voor de medische wetenschap. Een dokter is iemand, die wat geleerd heeft net als de onderwijzer en men kan zich aan hem rustig toevertrouwen. Staphorst moge dan beroemd zijn om zijn „Staphorster boertje”, de bevolking zelf loopt niet naar een wonderdokter, hoogstens voor eczemen en zweren. Ook worden in Zwolle en Meppel wel specialisten geraadpleegd. Het beroemde Staphorster boertje leeft niet meer. Zijn nazaten hebben het bedrijf gemoderniseerd. Zij zoeken niet meer in het veld de geneeskrachtige kruiden, maar laten hun middelen in de pharmaceutische fabriek klaar maken 9 [9. Hagenbeek, bl. 22.]).
     Een belangrijke oorzaak van de goede gezondheidstoestand der Staphorsters ondanks de op het oog zo ongunstige voorwaarden is het werk in de buitenlucht. Daarvan gaat een heilzame werking uit. Wel werkt het veldwerk volgens Hagenbeek vele miskramen in de hand 10 [10. id. bl. 13.].
     Het feit, dat de vrouw geregeld in het boerenbedrijf medewerkt, ook bij die werkzaamheden, die elders geheel en al buiten haar sfeer vallen, zou het sterftecijfer der vrouwen kunnen verhogen. Immers, Rijkels 11 [11. L.c. bl. 51—52.]) schrijft, dat de sterfte onder vrouwen hoger is ten plattelande dan onder de mannen, waaraan hij wat later nog toevoegt, dat door de zwaardere huiselijke en beroepsplichten de t.b.c.-sterfte onder vrouwen groter is. In de gemeente Staphorst is evenwel noch het een noch het ander het geval. De algemene sterfte is onder de vrouwen niet hoger en evenmin, zoals wij zagen, de t.b.c.- sterfte. Voor het hogere sterftecijfer bij de vrouwen ten platte lande geeft Rijkels als oorzaken aan, dat de mannen in de open lucht werken, terwijl verder — doch deze factor werkt evenzeer in de stad — de zwangerschap haar invloed doet

|pag. 180|

_______________↑_______________

gevoelen. Het is niet onaannemelijk, dat de vrouwenarbeid in de open lucht, zoals die in Staphorst algemeen is, hier zijn goede zijde doet kennen, terwijl verder kan worden opgemerkt, dat het kindertal en dus de frequentie van de zwangerschap niet groot is.
     Tenslotte moet hier iets gezegd worden over het voorkomen van inteelt. Als men over inteelt spreekt, bedoelt men veelal iets anders dan men zegt. Men bedoelt met het woord „inteelt” dikwijls aan te geven, dat het huwen van verwanten tot schadelijke gevolgen leidt, zowel in lichamelijk als in geestelijk opzicht, voor het nageslacht. Dit is evenwel een onjuiste interpretatie van het woord. Het huwen van verwanten behoeft op zichzelf niet tot deze gevolgen te leiden. De kans daarop wordt eerst groot, wanneer binnen een groep afwijkingen of ziekteverschijnselen, die erfelijk zijn, worden aangetroffen 12 [12. Prof. dr. H.W. Siemens, Grundzüge der Vererbungslehre, Rassenhygiëne und Bevölkerungspolitik, 1930, bl. 84—85.]). Bepaalde degeneratieverschijnselen zijn echter op Staphorst niet aan te wijzen. Natuurlijk komen er in het uitgestrekte streekdorp gebrekkige en achterlijke kinderen voor, doch volgens insiders niet meer dan elders. Op zijn hoogst zou het asthenische type van de Staphorster vrouw, smal, mager, kunnen wijzen op een praedispositie voor t.b.c. en dan als uitvloeisel van inteelt kunnen worden beschouwd.
     Is dit echter inteelt? In de vorige hoofdstukken werd aangegeven, dat bij vrijage en huwelijk splitsingen in de bevolking in acht worden genomen naar dorp, geloof en welstand. De keuze van de partner wordt dus beperkt. Nieuw bloed van buiten stroomt zeer weinig toe. Deze situatie is op zichzelf niet zo bijzonder. Er zijn tal van dorpen, waar de toestand niet anders is. Kempe en Vermaat signaleren deze vorm van onderling huwen ook voor Zuid-West-Drenthe 13 [13. Dr. G.Th. Kempe en mr. J. Vermaat, Criminaliteit in Drenthe, 1939, bl. 102—103.]).
     Dat de mate van dit onderling huwen en dus ook van een eventuele inteelt voor de onderdelen der gemeente verschilt bleek bij een eenvoudig namenonderzoek. Wij hebben daartoe bewerkt de uitkomsten van de landbouwinventarisatie 1946.

|pag. 181|

_______________↑_______________

Hierin zijn begrepen al diegenen, die cultuurgrond hadden.
De boeren vormen verreweg de grootste groep, daarnaast is een enkele burger geteld. Hieronder volgen de globale uitkomsten, waarbij de „buitenkwartieren” buiten beschouwing zijn gelaten.
 

Staphorst Rouveen IJhorst-Lankhorst Den Hulst-Punthorst
aantal personen 717 405 227 133
aantal namen 166 108 148 91
gem. aantal personen per naam 4,3 3,75 1,5 1,5

 
     Dit staatje is een aanwijzing, dat zo men wil spreken van inteelt deze het meest voorkomt te Staphorst, vervolgens te Rouveen, en veel minder (en dus eigenlijk niet) in IJhorst—Lankhorst en Den Hulst—Punthorst.
     Bezien we de bevolking van Staphorst in engere zin nog wat nader. Dit gedeelte van het streekdorp omvatte in 1946 naar schatting ca. 3000 inwoners (volgens de voorlopige uitkomsten der Volkstelling iets minder). Dat is ongeveer evenveel als het eiland Urk tijdens de Volkstelling van 1930, waaraan De Vooys gegevens heeft ontleend voor een namenonderzoek 14 [14. Dr. A.C. de Vooys, De trek der plattelandsbevolking, 1933, bl. 129—131.]). Een vergelijking met Urk kan ons wellicht meer inzicht in het verschijnsel van de inteelt verschaffen. De Vooys telde 1008 gehuwde mannen of vrouwen, die in de gemeente waren geboren, waarvan 535 vrouwen en dus 473 mannen. Deze 473 mannen hadden ten hoogste 54 namen. Alleen wanneer er geen enkele op Urk geboren vrouw zou zijn geweest met een naam, die niet voorkwam onder de geboren Urker mannen, zou het cijfer 54 niet worden verlaagd. Er waren verder 63 niet op Urk geboren mannen. Deze hadden maximaal 63 namen en men kan ook onderstellen, dat geen dezer namen onder de geboren Urkers voorkwam. De groep

|pag. 182|

_______________↑_______________

gehuwde mannen in de gemeente Urk had dus in 1930 bij een sterkte van 536 personen maximaal 117 namen. We kunnen met zekerheid aannemen, dat het werkelijk aantal namen geringer was. Hiertegenover vind men onder de geïnventariseerden in Staphorst (i.e.z.) reeds 166 namen. Dit aantal is een minimum, omdat diegenen, die geen cultuurgrond in gebruik hebben, niet zijn geteld. Deze cijfers vormen een aanwijzing, dat het onderling, huwen te Staphorst minder sterk geweest is dan op Urk. Plomp 15 [15. Urk, bl. 23.]) noemt de inteelt op Urk matig tot vrij sterk. Bovenstaande cijfers zouden er op kunnen wijzen, dat te Staphorst en Rouveen eerder van een matige inteelt zou moeten worden gesproken.

     Bij het bestuderen van de namen der geïnventariseerden viel nog iets anders op. Tal van namen, waarvan de frequentie behoorlijk groot was, vonden we niet terug in de lijsten van de Volkstelling van 1795. Dit is b.v. het geval met de naam Bloemert, die onder de geïnventariseerden van Staphorst het meest dikwijls voorkwam, n.l. 27 keer. Het zelfde geldt van namen als Veijer (1946: 17 keer), Troost (14 x), Slager (11x), Bloemhof (8x), Boesenkool (8x), Krale (8x) en anderen. Omgekeerd vindt men in de genoemde lijsten namen, die nu niet meer aanwezig zijn. Men moet natuurlijk zeer voorzichtig zijn met namen uit de 18de eeuw, omdat naamsverandering geen uitzondering was. Toch durven wij uit de beschikbare gegevens wel concluderen, dat er in de loop der jaren in Staphorst en Rouveen wel nieuw bloed bij gekomen is en dat er aan de andere kant ook boerenfamilies zijn weggegaan. Dat laatste weten we ook uit de emigratie naar Amerika. Geheel verstard zal de gemeenschap nooit zijn geweest. Er is altijd enige wisseling geweest in de samenstelling van de groep. Voor het overige is het streekdorp tegenwoordig zo groot, dat het onderling huwen van naaste verwanten minder voor de hand ligt dan vroeger.
     Tenslotte volgt hieronder nog een overzicht van de meest voorkomende namen, verdeeld over de onderdelen der gemeente. Uit dit overzicht kan worden afgelezen, dat de meeste

|pag. 183|

_______________↑_______________

dezer namen hoofdzakelijk in één gedeelte van de gemeente voorkomen. Doch anderzijds is het ook waar, dat dit ook alleen maar hoofdzakelijk zo is. Er zijn talloze uitzonderingen.
Zelden echter is het zo, dat een naam ongeveer even vaak voorkomt in Staphorst als in Rouveen. Wanneer er tussen Staphorsters en Rouveners veel onderlinge huwelijken waren geweest, zou, daar dikwijls bij het introuwen de man intrekt bij de familie van zijn vrouw, de distributie der namen gelijkmatiger moeten zijn. Het onderling huwen per onderdeel der gemeente wordt door het staatje, wellicht ten overvloede, nog eens bewezen. Het geeft echter tevens aan, dat er ook uitzonderingen op de regel zijn geweest.
 

Staph. Rouveen IJh.-Lkh. Den H.-Ph. buitenk. tot.
Dunnink 19 18 2 2 41
Mulder 25 5 3 5 38
Kooiker 27 1 3 2 33
Bloemert 27 2 1 30
Huls 22 3 2 2 29
Visscher 1 21 6 28
Compagner 19 3 2 2 26
Veijer 17 7 24
Kuiper 12 6 2 3 23
Slager 11 9 3 23
Troost 14 8 22
Mussche 13 7 2 22
Vos 17 2 1 20
Hoeve 6 12 2 20
Roo 17 1 1 19
De Weerd 16 2 1 19
Talen 16 1 1 18
Tuin 15 1 16
Kisteman 2 11 2 15

 

|pag. 184|

_______________↑_______________

 

Staph. Rouveen IJh.-Lkh. Den H. Ph. buitenk. tot.
Stegeman 5 10 15
Buitenhuis 1 13 14
Coster 13 1 14
Brakke 11 2 1 14
Boesenkool 8 3 3 14
Nijboer 1 11 1 13
Schra 11 1 12
Haasjes 6 5 11
Wasschebalie 11 11
Hokse 10 1 11
Bloemhof 8 1 2 11
Bisschop 1 8 1 1 11
Veerman 10 10
Boldewijn 10 10
Harke 10 10

 
Geestelijke ontwikkeling en ontspanning.

     Het intelligentiepeil der schoolkinderen ligt niet boven of beneden het normale. Het Nederlands moet geleerd worden als een vreemde taal en het dialect vormt daarbij een handicap, zozeer, dat de leerkrachten dikwijls van de gewone leermethoden moeten afwijken. Voor rekenen bestaat een meer dan middelmatige aanleg. Het aantal achterlijke kinderen is op Staphorst zoals gezegd niet groter dan elders. Is een kind achterlijk, dan wordt dit door de ouders hardnekkig ontkend. Het wordt naar de gewone lagere school gestuurd.
Slechts één doofstom meisje ging in 1943 naar de school voor B.L.O. te Meppel. Dit geval was blijkbaar te evident. Bij andere achterlijke kinderen wil men ze niet brandmerken door ze naar een speciale school te sturen. Doordat de Staphorster jeugd vrijgevochten is, moet het onderwijzend personeel steeds bedacht zijn op ongeoorloofd schoolverzuim, temeer omdat de kinderen steun vinden bij de grootouders.
     De lagere school is in de regel de enige school, die wordt bezocht. Op de scholen voor voortgezet onderwijs te Meppel

|pag. 185|

_______________↑_______________

vindt men geen jongens of meisjes in Staphorster costuum.
Van de 105 kinderen, die in 1939 de lagere school verlieten, ongerekend degenen, die elders op een lagere school werden geplaatst, gingen er 3 naar een U.L.O.-school en 11 naar een nijverheidsschool (ambachtsschool, vrouwenarbeidsschool).
Eén volgde nog avondonderwijs en de rest (90) keerde de school definitief de rug toe. Men beseffe hierbij, dat deze cijfers betrekking hebben op de gehele gemeente en niet alleen op het streekdorp.
     Er zijn in het streekdorp vijf bijzondere (Prot.-Christelijke) scholen en één openbare school. Ook is er een openbare school in het vrijzinnige IJhorst. Naar de openbare school van Staphorst gaan de kinderen van „burgers” (b.v. spoorwegbeambten). Omstreeks 1930 bezochten ook kinderen van een aantal boeren deze school, en wel uit traditionele overwegingen. Toen bestond er ook nog een Vereniging voor Volksonderwijs. Het openbaar onderwijs is van 1930—1939 echter belangrijk afgebrokkeld. Het aantal schoolkinderen verminderde van ca. 200 tot ca. 150, en van 22,1 tot 18,2% van alle schoolkinderen. De 5 bijzondere scholen werden op 31 December 1939 bezocht door 669 kinderen (gemiddeld 134) en de 2 openbare scholen door 149 kinderen (gemiddeld 75).
     Van beroepskeuze is onder de boerenbevolking eigenlijk geen sprake. Elke jongen wordt boer of anders handelaar in vee, varkens of paarden.
     De belangstelling voor landbouwcursussen is nog niet groot. Zij is op Rouveen sterker dan op Staphorst. Men kan wel zeggen, dat de interesse stijgende is. Door de georganiseerde landbouw is op Rouveen nu een lagere landbouwschool gesticht.
     Het voornaamste boek, dat men er leest, is de Bijbel. Godsdienstige vragen hebben wel sterk de belangstelling bij de Staphorsters en Rouveners. Onderwerpen van gesprek als de boeren bij elkander oplopen, wat zij graag doen, zijn natuurlijk ook de oogstverwachting en niet minder de ruilverkaveling. Er is daarover veel vergaderd op Staphorst. Een merkwaardig staaltje van de redeneerkunst, die daarbij ten beste werd gegeven, vertelt de bijzondere correspondent in het

|pag. 186|

_______________↑_______________

Noorden van de Nieuwe Rotterdamse Courant, J.P. Wiersma.
Deze schreef in 1940 16 [16. N.R.C. Ochtendblad d.d. 23 Januari 1940.]): „In één dier vergaderingen kleedde een ingeland zijn critiek op geestige wijze in en wel in den vorm van een Oostersche legende. Deze — de heer Mulder — deed het verhaal van een molenaar, die des avonds naar den regen stond te kijken, toen er een kameel voorbij kwam, die hem vroeg of hij met zijn hoofd schuilen mocht in den molen.
De molenaar had daartegen geen bezwaar, maar toen de kameel zijn hoofd droog had, vroeg hij, of hij ook zijn schoften tegen de regen beschermen mocht. Tja, zei de molenaar, waarom eigenlijk niet! Maar door al zijn goeiigheid stond tenslotte de kameel met zijn hele tabernakel binnenshuis. Toen begreep de molenaar, dat het toch beter was geweest wanneer de kameel buiten gebleven was, want die wilde er niet meer uit. Op de verzoekjes van den molenaar gaf de slimme kameel ten antwoord, dat hij, kameel, het hier binnen naar zijn zin had, en dat, als de molenaar last van hem had, deze maar zelf naar buiten moest gaan ….
     De hilariteit in de vergadering bewees, dat men de spreker begrepen had, en de zaak van de ruilverkaveling stond even heel scheef — totdat de voorzitter heel ad rem ingreep, zeggende, dat de spreker iets vergeten had, want het volledige verhaal luidt aldus, dat de kameel met goud beladen was en dáárom door den molenaar uitgenodigd was binnen te komen.
Toen de kameel binnen was, werd hij door den molenaar uitgeschud en dat leverde zoveel op, dat hij zijn molen is gaan afbreken.”
     Gelezen wordt er bij voorkeur op Zondag, omdat men anders van luiheid kan worden beticht. Historische romans worden gaarne gelezen. Piëtistische auteurs (de z.g. „oude schrijvers”) als Smijtegelt (1665—1739) hebben de belangstelling. Verder wordt de Meppeler Courant gespeld.
     Behalve jongelings-, meisjes- en vrouwenverenigingen van de Kerk bestaan er te Staphorst een paar zangverenigingen.
Van de gymnastiekverenigingen zijn „burgers” lid. Een voetbalvereniging is er niet. Men kan het ontbreken daarvan na-

|pag. 187|

_______________↑_______________

tuurlijk in verband brengen met de godsdienst, die zich tegen sportbeoefening op Zondag verzet, doch het zou natuurlijk ook mogelijk zijn de Zaterdagmiddag daarvoor te bestemmen.
Volgens één onzer zegslieden zou de discipline ontbreken, die een sportvereniging, die zich op gemeenschappelijke prestaties toelegt, van haar leden vergt. In de winter wordt wel met grote animo schaatsen gereden. Overigens wordt niet bewust de ontspanning gezocht. De jongelui vinden hun vermaak op de „Diek”. Het café Waanders is het contactpunt.
     In de vorige eeuw hielden de mannen zich in de winter des avonds wel onledig met breien. Die tijd is voorbij. Wel is het bonendoppen nog een mannenwerkje en het pluizen van wol om het spinnen te vergemakkelijken.

Moraal, moraliteit, criminaliteit.
     De kracht der gemeenschap is zoals in het vorige hoofdstuk geschilderd werd zeer sterk. De gedragingen op moreel gebied worden dan ook gedragen door de groepsmoraal en staan onder controle van de groep.
     Op de sexuele moraliteit behoeft hier niet uitvoerig te worden ingegaan. De consequenties van het venstervrijen worden in de regel aanvaard. Onechte kinderen komen practisch niet voor. Prostitutie is op Staphorst onbekend.
     Doordat de groep een sterke contrôle uitoefent op de gedragingen der individuen, wordt de onderlinge eerlijkheid bevorderd. Diefstal komt heel weinig voor. Een dief zou zich buiten de gemeenschap plaatsen, evenzeer als een veehandelaar, die een dorpsgenoot een koe met een gebrek zou verkopen (gesteld, dat hem dat zou gelukken) of een jongen, die een meisje zou laten zitten. Men moet wel een onderscheid maken tussen de gedragingen tegenover leden van de eigen groep en tegenover de buitenwereld, die in „Drents goed” gekleed gaat. In zijn verhouding tot vreemdelingen toont een Staphorster niet meer gemeenschapszin en is hij niet eerlijker dan welke andere boer ook. Er is dan ook geen enkele reden om de Staphorster samenleving te idealiseren, omdat de gemeenschapszin, die sommige auteurs zo heeft getroffen, een uitvloeisel is van de sociale contrôle binnen

|pag. 188|

_______________↑_______________

de groep. Dit doet echter niets af aan het feit, dat de Staphorsters onder elkander hulpvaardig en betrouwbaar zijn.
Ook de financiële betrouwbaarheid wordt door de hechte band der gemeenschap bevorderd. Zwaarwichtige contracten heeft men niet nodig.
     Een aardige illustratie van de betekenis van de groepsdwang vindt men in het Provinciaal Verslag van 1855, waar van een boerenzoon als motief tot emigratie naar Noord-Amerika wordt opgegeven, dat hij een huwelijk wilde ontgaan.
     De contrôle van de gemeenschap heeft praeventieve werking. Als zij eens ter handhaving van de normen ingrijpt zal zij zich niet houden aan de volgens het Nederlandse recht geldende regelen. Bij het volksgericht, dat overigens zelden voorkomt, begaat men talrijke overtredingen. Men bezondigt zich dan aan huisvredébreuk en vrijheidsberoving en vergrijpt zich aan andermans eigendom. Zou de politie hiertegen willen optreden, dan stuit zij op collectief verzet of sabotage.
Het zou haar ook practisch onmogelijk zijn de schuldigen op te sporen, omdat men elkander niet verraadt. Als de gemeenschap recht doet naar haar opvattingen heeft zij er de politie niet bij nodig. Het is op Staphorst niet anders dan in Zuid-West-Drenthe, waarover Kempe en Vermaat mededelingen hebben gedaan 17 [17. L.c., bl. 96 e.v.]). Het volgende geval, dat van het voorgaande een merkwaardige illustratie vormt, kwam ons ter ore. Bij een bejaard man traden psychische stoornissen op, zozeer, dat hij onder behandeling van een zenuwarts werd gesteld. Deze slaagde er in de oorzaak der afwijking op te sporen. Het bleek, dat de man in zijn jeugd betrokken was geweest bij een steekpartij, waarbij hij ongelukkigerwijs een ander van het leven had beroofd. Uiteraard bemoeide zich hiermede de justitie en één der vechtersbazen verdween voor lange jaren in het gevang, niet echter de werkelijke dader.
Noch echter de veroordeelde, noch de schuldige, deed een mond open. Na verloop van tijd kwam de onschuldig veroordeelde weer vrij, doch hij bleef zwijgen. Toen evenwel de

|pag. 189|

_______________↑_______________

dader zijn levenseinde voelde naderen, begon hij te malen en bekende aan de psychiater zijn schuld.

Geloof en bijgeloof.

     Voor de gehele gemeente Staphorst bedroeg het percentage der Ned. Hervormden in 1930 ruim 80 %, dat der Gereformeerden 14 %. In Rouveen ligt evenwel de verhouding wel wat anders dan in Staphorst. Hier zouden volgens ontvangen inlichtingen evenveel Gereformeerden als Hervormden zijn.
     De richting der Hervormde Kerk is in het streekdorp zwaar orthodox. De Hervormden vinden de Gereformeerden te licht en te gemakkelijk in geloofszaken.
     Wij dienen bij het karakter van de Hervormde gemeente in het streekdorp, in het bijzonder te Staphorst i.e.z., wat langer stil te staan. En wel, omdat zich hierin sterke „bevindelijke” invloeden doen gevoelen. Wanneer men de oorsprongen nagaat van de bevindelijke stromingen in ons land kan men teruggaan tot de tijd van voor de Hervorming. Zowel Geert Groote als Wessel Gantfort, in de 14de en 15de eeuw, kunnen, hoewel zij zonen bleven van de Roomse Kerk, als voorlopers van de verschillende richtingen worden beschouwd, die meer dan op leerstelligheid de nadruk hebben gelegd op een individuele vroomheid, die zaak is van het gemoed. In het begin van de 16de eeuw grijpt dan de beweging der Wederdopers, der Anabaptisen, om zich heen. Deze beweging beoogde niet een hervorming van de bestaande kerk, doch stelde zich daarbuiten, haar kracht zoekende in „een geestelijke broederschap, die haar geestelijke geboorte en haar geestelijke kracht moet bewijzen in een los zijn van deze zichtbare wereld, in een onafhankelijkheid van het hoorbare woord en het zichtbare sacrament”18 [18. Ds. J.G. Woelderink, Was de Reformatie een vergissing? z.d. bl. 21.]). Al spoedig kreeg deze „doperse” richting een sociaal-revolutionnaire inslag. In Munster wist zij zich onder leiding van Jan van Leiden en anderen van de macht meester te maken en oefende zij een schrikbewind uit. Het einde van dit bewind en de vervolgingen, waaraan de Anabaptisten bloot stonden, hadden geens-

|pag. 190|

_______________↑_______________

zins ten gevolge, dat de ideeën van bekering en innerlijke beleving ten onder gingen. Zij vonden andere beddingen.
Doopsgezinde groepen, de volgelingen van Menno Simonsz., wisten zich ondanks grote moeilijkheden staande te houden.
Deze dopersen leefden niet in de verwachting van een aards duizendjarig rijk, doch legden zich vreedzaam toe op een practisch Christendom gebaseerd op een zedelijke wedergeboorte.
     Toen het Calvinisme zich in ons land machtig baan brak werd de invloed van de doperse stroming naar de achtergrond gedrongen. Voorzover de dopersen zich niet apart organiseerden als Mennisten werden zij in de grote stroom van het Gereformeerde geloof opgenomen en vormden daar een onderstroming, die in latere eeuwen in reactie op dogmatisme en leerheiligheid zich telkenmale naar de oppervlakte drong, soms zich verbreidend als een olievlek, in de regel plaatselijk rondom predikers en schrijvers, die bovenal aandrongen op persoonlijke bekering, op inwendige vroomheid, op „gemoedelijk”, „bevindelijk” Christendom. Wij kunnen de uitingen van deze onderstroming zoals zij in de 18e eeuw aan de dag trad, op de gemeenschappelijke noemer brengen van het Piëtisme. Het Piëtisme heeft talrijke nuances gehad, al naar de wijzen, waarop het door zijn voormannen, waarvan wij kunnen noemen Koelman, Lodenstein, de Labadie, Smijtegelt, Schortinghuis en anderen, tot het volk is gebracht. Het Piëtisme leidde dikwijls tot dweperij, elders tot mystiek, soms tot sectarisme. Het houden van oefeningen door „bekeerde” gelovigen in conventikels, was veelal één van zijn uitingsvormen. De ware kerk van Christus, zo leerde De Labadie, is de gemeente der uitverkorenen die de kenmerken der wedergeboorte in geloof en wandel vertonen 19 [19. Dr. J. Reitsma, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden, 1916, bl. 657. Zie voor het Piëtisme hoofdstuk XVII.]). De geestelijke verwantschap van oefenaars, Schortinghuisianen en Labadisten met de dopersen der 16e eeuw is evident. Woelde-

|pag. 191|

_______________↑_______________

rink 20 [20. De gevaren der doopersche geestesstrooming, 1946.]) noemt daarom de „bevindelijken”, zoals zij in vorige eeuwen voorkwamen en ook in deze tijd worden aangetroffen, dan ook „dopersen” 21 [21. Een goed overzicht van de verschillende stroomingen geeft Hofstee, Oldambt, hoofdst. IV.]). Wij zouden zover niet willen gaan.
     In de bevindelijk getinte gemeenten in de moderne tijd tracht een groep bevindelijken zich meester te maken van de leiding. Waar dat niet lukt sticht zij een eigen kerkje. Waar het wel lukt beheerst zij de kerkelijke colleges, met name de kerkeraad, die zichzelf aanvult. Deze bevindelijken hebben bewust een bekering ervaren en gevoelen zich verheven boven de rest der gemeente. In Staphorst worden ze „de vromen” of „het volkje” genoemd. Zij houden tezamen oefeningen, zoals dat ook in vroeger eeuwen gebruikelijk was. Woelderink fulmineert tegen de doperse groepen, omdat zij de term „volk des Heeren” reserveren voor het kleine groepje, dat verslag kan doen van zijn bekering en omdat aldus het priesterschap aller gelovigen wordt aangetast 22 [22. Woelderink, De gevaren, bl. 14 e.v.]). Het gevaar is ook groot, dat de rest der gemeente zich bewust gaat worden van haar nog niet-bekeerd-zijn en daaruit o.m. de conclusie trekt, dat het bezoek aan het H. Avondmaal slechts voor de bekeerden passend zou zijn. De echte dopersen veroordelen ook de arbeid van jongelings- en jongedochtersverenigingen, omdat daarin onbekeerde jonge mensen zich bezig houden met het onderzoek van de Schrift 23 [23. id. bl. 24, 30.]). De predikant, aldus Woelderink, is dikwijls hun dienstknecht.
     Hoe is het nu met de bevindelijke richting in Staphorst gesteld? Inderdaad is het de groep der bevindelijken gelukt in de Hervormde Kerk van Staphorst (niet die van Rouveen) de macht aan zich te trekken. De kerkeraad staat onder haar invloed en beroept steeds een ultra-Gereformeerde Bonder als predikant. Dat deze haar dienstknecht is behoeft niet steeds zo te zijn. De persoonlijkheid van de predikant speelt daarbij uiteraard een rol. De „vromen” zitten in de kerk vooraan in de „ronde banken”, of soms ook op de treden

|pag. 192|

_______________↑_______________

van de preekstoel. Het H. Avondmaal wordt in Staphorst heel weinig bezocht.
     Er is wel een onderstroming in de Kerk, doch deze komt niet aan bod, omdat allen toch min of meer in de ban zijn van de „vromen”. Eén onzer zegslieden noemde dan ook de homogeniteit in de Kerk slechts schijnbaar.
     In Rouveen heeft de bevindelijke richting niet de kans gekregen de gemeente te beheersen. De groep der bevindelijken zag zich daar genoodzaakt een eigen kerk te stichten (het Bisschopskerkje). Dit zijn de mensen, die volgens de visitatieverslagen van de Hervormde Kerk in 1923 en 1924 zijn uitgetreden 24 [24. Kruyt, Onkerkelijkheid, bl. 119.]). Het Bisschopskerkje, dat als oud-Gereformeerd te boek staat, heeft zijn naam te danken aan een oude Rouveense boer, een „lerend ouderling”, die als voorganger optreedt en over de gave des woords beschikt. Ook de Staphorsters komen wel enkele keren ’s jaars naar hem luisteren.
     De kerkelijke situatie in Staphorst geeft ook consequenties in geval van een predikantsvacature. Als de ringpredikanten komen prediken is het kerkbezoek, dat anders zeer druk is en dat door de klederdracht een zeer merkwaardig karakter draagt, slecht. Mij is ook bekend, dat een naar Staphorst geëvacueerd predikant, Gereformeerde Bonder en in Staphorst opgegroeid, in de oorlogsdagen niet in de gelegenheid werd gesteld om in de Hervormde Kerk van Staphorst te preken, wèl in die van Rouveen.
     Tenslotte behoeft het geen verbazing te wekken, dat in Staphorst hetgeen momenteel leeft in de Hervormde Kerk in het streven naar „gemeenteopbouw” geen weerklank vindt en dat men er weinig op heeft met de boodschappen van de Synode.
     Woelderink wijst er nog op, dat de „doperse” geestesstroming in de Hervormde gemeenten stuwkracht heeft ontvangen van de propaganda-arbeid van de Staatkundig Gereformeerde Partij 25 [25. Woelderink, Gevaren, bl. 113.]). Voor de gemeente Staphorst kan deze relatie eveneens worden vastgesteld.

|pag. 193|

_______________↑_______________

     Dat wij in het voorgaande vrij uitvoerig zijn ingegaan op de bevindelijke richting vindt zijn rechtvaardiging hierin, dat mag worden aangenomen, gelijk ook Hofstee doet, dat deze richting aansluit bij het karakter der bevolking. Wanneer wij in het volgende hoofdstuk zullen trachten een schets van dit karakter voor de Staphorsters te ontwerpen, kunnen wij hiermede rekening houden.

     In 1930 was 2,5 % der gemeentelijke bevolking onkerkelijk.
Men moet hier weer bedacht zijn op de invloed van de randnederzettingen. In het streekdorp vindt men onder de boeren geen onkerkelijkheid. De boerenbevolking is er zowel kerkelijk als kerks. Het kerkelijk huwelijk is om eerder uiteengezette redenen niet algemeen, wel de doop. De kerkgang heeft grote betekenis in het leven der bevolking. De buitenstaander treft het ter kerke optrekken als een stijlvol gebeuren.
De kerkgang beïnvloedt echter ook de structuur der gemeenschap. En wel oefent hij een conserverende invloed uit en legt hij een sociale ommuring om de groep. Men dost zich uit voor de kerkdienst. De vrouwen sloven zich uit om telkens, na elke paar weken, een variatie aan te brengen in haar costuum. Zij letten scherp op elkaar. Dat houdt mede de klederdracht in stand. Wie kerkt in Staphorst, zelfs al heeft hij een boerderij buiten de Streek, behoort tot de groep, stoort zich aan de gewoonten der groep en legt de klederdracht niet af.
     Vroeger bracht de kerkgang binnen de eenheid der kerkgangers ook nog een onderverdeling teweeg. Men woont immers, dank zij het streekkarakter van het dorp, aan weerszijden van de kerk. Van twee verschillende kanten trekt men ’s Zondags op, twee stromen komen bij het kerkgebouw tezamen. In het dagelijkse leven was de scheiding, die door de plaats van het kerkgebouw werd bepaald, zeer goed merkbaar. Eerst de laatste tientallen jaren stoort het sociale contact zich daaraan niet meer.

     Resten van wat wij bijgeloof noemen vindt men op Staphorst ongetwijfeld. Dat bleek wel uit hetgeen werd mede-

|pag. 194|

_______________↑_______________

gedeeld omtrent de gewoonten voor en na de geboorte van een baby. Een merkwaardig staaltje van bijgeloof is ook, dat vanuit een huis, waar iemand is overleden, gedurende enige tijd de levende have wordt verwijderd en onder gebracht bij de buren, tot de lachduif toe, zoals ik persoonlijk meemaakte.
Wij hebben hier te doen met de primitieve dodenvrees, zoals zij ook elders, en dan met name bij lagere volkeren, veel voorkomt. Hagenbeek 26 [26. Bl. 18, 19.]) vermeldt het geloof aan de magische werking van de met de „helm” geborenen. Dit worden later z.g. lopers, dat zijn personen, die ziekte en overlijden voorspellen en die door bij een zieke op de ruit te tikken diens dood veroorzaken. De „helm” (d.w.z. de vliezen, die haar vormen) wordt bewaard, fijn gehakt, en naderhand verwerkt in een pannekoek, die door het kind wordt opgegeten. Door de betere accoucheer-techniek is het aantal kinderen, dat met de „helm” geboren wordt, teruggelopen.

|pag. 195|

_______________↑_______________

– Groenman, Sj. (1947). Staphorst; sociografie van een gesloten gemeenschap. (Proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam). Meppel: Stevert & Zoon.

Category(s): Staphorst
Tags: ,

Comments are closed.