HOOFDSTUK VIII: Sociale verhoudingen


HOOFDSTUK VIII

Sociale verhoudingen.

Inleiding.

     Het Staphorster volksleven heeft zich in de laatste tientallen jaren in de belangstelling mogen verheugen van folkloristen, journalisten en andere auteurs. Of de belangstelling ook in de vorige eeuw zo groot was kan men betwijfelen. Een auteur als burgemeester F.A. Ebbinge Wubben beschrijft eenvoudig zijn gemeente en maakt niet de indruk een merkwaardige gemeente te willen beschrijven. Hij wijst er wel op, dat de vorm van akkers, huizen en stallen van wat normaal is afwijkt, maar van de Staphorster klederdracht zegt hij niets. Ook Van der Aa wijst niet op eigenaardigheden, die afwijken van wat men elders aantreft. Johan Winkler 1 [1. In „De oude tijd” (Jan ter Gouw), 1871, bl. 139—148 en 167—178.]) behandelt in zijn studie over de verspreiding van het oorijzer Staphorst en Rouveen naast het platteland van Friesland en Groningen, van Noordholland, Gelderland en Overijssel. Hij wijst er op, dat omstreeks 1870 in het Oldambt het oorijzer niet algemeen meer voorkwam, doch toch nog niet geheel was verdwenen. Ook in de steden Groningen en Leeuwarden was het dragen van het oorijzer in de gegoede burgerstand niet algemeen meer, bij de kleinere burgerij en de arbeiders nog wel. Staphorst onderscheidde zich toen dus veel minder van andere delen van ons land dan tegenwoordig, nu de klederdrachten overal grotendeels zijn verdwenen. Rörig, die wat later een aardrijkskunde-

|pag. 149|

_______________↑_______________

boekje het licht deed zien ten dienste van het herhalingsonderwijs in de provincie Overijssel en die daarin een aantal wandeltochten beschrijft, weet van Staphorst ook niets bijzonders te vertellen, hoewel de opzet van zijn werkje daartoe zeker gelegenheid bood 2 [2. W.G.A.J. Rörig, Beschrijving van Overijssel en wandelingen in de provincie, 1890, bl. 68.]). Ook Van Dedem (Staatscommissie voor den Landbouw – 1886, 1890 Deel I afd. XIII) vertelt niet van bijzondere klederdrachten of volksgewoonten.
     Eerst omstreeks 1900 verschijnen er artikelen over Staphorst, waaraan de bedoeling ten grondslag ligt een merkwaardige gemeenschap met karakteristieke volksgebruiken te schilderen. Min of meer valt daaronder ook het artikel van Blink „Studiën over nederzettingen in Nederland” 3 [3. T.K.N.A.G. 1902, bl. 73. Blink was geboortig uit het naburige De Wijk. Men zie zijn autobiografie „Een tijds- en levensbeeld”, 1932.]).
Blink’s opzet was echter in eerste instantie het ontstaan der nederzettingen te schetsen, waarbij hij ook aandacht schonk aan de verkaveling en de economische gevolgen daarvan.
Tevens maakte hij evenwel opmerkingen over de aard der bevolking.
     De belangrijkste publicatie over Staphorst in die tijd is die van dr C.H. EbbingeWubben in de Driemaandelijkse Bladen, welke werden uitgegeven door de Vereniging tot onderzoek van taal en volksleven in het Oosten van Nederland 4 [4. 5e jrg. (1906) bl. 3—13, 35—38, 75—94; 6e jrg. (1907) bl. 3—31, 35—39, 61—64, 79—94. Met woordenlijst. In 1907 ook gebundeld uitgegeven.]). Zowel het orgaan, waarin de artikelenserie van deze auteur werd uitgegeven, als de titel „Staphorst en Rouveen – Aantekeningen over kleding, woninginrichting, volksgebruiken, spelen en de molen” geven aan, dat wel degelijk de bedoeling voorzat een merkwaardige gemeenschap te beschrijven. Verschillende couranten, en tijdschriftartikelen werden door Ebbinge Wubben verwerkt 5 [5. Stegeman en de Roos, Uit het verleden van Staphorst, 1897 (Nw. Meppeler Crt), art. N.R.C. 24 Aug. 1902, Mepp. Crt. 2, 9, 16 Aug. 1902, id. 15 en 22 Nov. 1902, Soc. Weekblad, 27 Sept. 1902, Asser Crt. 14, 17 en 19 Mrt. 1879, 30 October 1902, Eigen Haard 14 Dec. 1901, Nwsbl. v. Friesl. 23 Juli 1902.]).

|pag. 150|

_______________↑_______________

     In het werk van deze schrijver werden reeds tal van bijzonderheden, zoals toentertijd te Staphorst voorkwamen, vastgelegd. Geenszins is daarmede gezegd, dat er nadien geen nieuwe publicaties zijn verschenen. De belangrijkste daarvan zijn van D.J. van der Ven (Van vrijen en trouwen op het Boerenland, 1929, hoofdstuk 2), dr P.W.J. van den Berg (Staphorster volksleven, in het standaardwerk „Overijssel”, 1931) en Fred Thomas (Een liefde in Staphorst, folkloristische novelle, 1943).

     Folklore kan men definiëren als de rest van vroegere beschavingen, die voortleven in de tegenwoordige. Folkloristische gebruiken wortelen niet in de tijdgeest, die ons heden omstuwt en voortstuwt, doch ontstonden in een wereld, die reeds lang achter ons ligt en welker geestelijke achtergrond wij niet dan na ernstige studie kunnen begrijpen. Het is dan ook niet eenvoudig om, wat gaarne gedaan wordt, over overgeleverde volksgebruiken een waardeoordeel uit te spreken. Op sommige bezoekers van Staphorst schijnt het karakteristieke volksleven wel een machtige indruk te maken.
Hieronder volgt een bloemlezing van lyrische ontboezemingen, welke aan een hooggestemd artikel, dat aan Staphorst is gewijd, zijn ontleend 6 [6. S. v.d. Werf, De gestyleerde samenleving. Elseviers Mndschr. 1927, bl. 406.]).
     „Er is hier een onbeschrijfelijk iets, dat allen samenbindt; alle krachten richten zich gezamelijk tot één doel. Hier is een waardige edele expositie tegenover het Absolute.” „Er is hier een weten, dat allen gemeen is, iets, dat allen samenbindt, de eenheid, de orde, kortom: de stijlvolle cultuur. Al is het een miniatuurbeschaving, het is toch dat, wat de menschheid slechts in groote tijden der historie heeft weten te formeeren.” „Het is een bezielde, stijlvolle gemeenschap”, een „voorbeeld van het samenleven in zijn hoogsten vorm en uiting.” „Het leven heeft zich hier in schoonheid geopenbaard.” „Deze kleurige, kleine samenleving is een kunstuiting.” „Iedere dagelijkse handeling is geworden tot een edel gebaar, bijna soms geheven tot de hoogte van een heilige

|pag. 151|

_______________↑_______________

handeling.” Er woont een „kinderlijk en edel ras, dat het menschelijke in zijn hoogste openbaring heeft benaderd.”
„Hier is nog het contact tusschen God en Zijn schepping.”
     Het woord, dat de sociale wetenschap heeft te spreken, is nuchterder, minder enthousiast, minder door oppervlakkige indrukken bepaald. Voorzover wij van schoonheid zouden willen spreken denken wij aan de schoon gestyleerde vormen, die volgens Huizinga 7 [7. Prof. dr. J. Huizinga, Herfsttijd der Middeleeuwen, 1941 (5e druk), bl. 46 e.v.]) in de Middeleeuwen de primitieve, ruwe werkelijkheid moesten bemantelen. Het navolgende betoog, waarin de verschillende facetten der maatschappelijke verhoudingen zullen worden belicht, houdt verder geen waardeoordeel in.
     Wij hebben ons ook in dit hoofdstuk af te vragen, tot hoever de taak van de sociograaf reikt. Het beschrijven van volksgebruiken is ongetwijfeld van grote waarde, omdat daarmede de sociale groep kan worden getypeerd. Doch is het nu ook onze taak een verklaring te geven van volksgericht of burendiensten? Moet van het venstervrijen of van de begrafenisgebruiken de oorsprong worden nagegaan?
Naar onze mening niet. Deze taak is voorbehouden aan folkloristen en ethnologen. De causaliteit, welke de sociografie dient op te sporen ten aanzien van de groepsverschijnselen, is beperkt van strekking. Slechts de laatste schakels in de keten van oorzaak en gevolg dient zij aan te geven. Zodra zij stuit op begrippen en voorstellingen van andere wetenschappen is haar taak volbracht. De sociografie draagt een sterk synthetisch karakter. Zij maakt gebruik van de resultaten, waartoe een reeks van andere wetenschappen, zoals bodemkunde, klimatologie, economie, geschiedenis, criminologie, psychologie, ethnologie, volkskunde, taalwetenschap en gezondheidsleer is gekomen. Zij brengt de resultaten dezer wetenschappen met elkander in verband teneinde daardoor de groepsverschijnselen die zij in hun verscheidenheid bestudeert, te verklaren. Zij aanvaardt deze uitkomsten als gegeven en laat het aan de beoefenaren der genoemde wetenschappen over de keten der causaliteit verder na te speuren.

|pag. 152|

_______________↑_______________

     Achtereenvolgens zullen nu verschillende facetten van het groepsleven worden belicht. Tenzij nadrukkelijk het tegendeel wordt gezegd, hebben de volgende beschouwingen betrekking op de boerenbevolking van de „Streek”, waartoe een deel der neringdoenden en ambachtslieden ook kan worden gerekend.

Het gezin.
     In een vorig hoofdstuk werden enige mededelingen gedaan over gezinsgrootte en gemiddelde woningbezetting. Groot zijn de gezinnen — ouder (s) met inwonende kinderen — in Staphorst over het algemeen niet. Het daarmede overeenkomende lage geboortecijfer, laag althans voor een plattelandsgemeente, kan men beschouwen aangepast te zijn aan de economische mogelijkheden. Geboortebeperking komt in Staphorst zeker voor. Hagenbeek 8 [8. Het moederschap in Overijssel. 1936, bl. 10—11, 101.]), die practiserend arts onder de Staphorsters is geweest, noemt voor het gehele platteland van Overijssel als anti-conceptioneel middel de coitus interruptus en voegt daaraan voor Staphorst nog toe, dat aldaar lang zogen als voorbehoedend middel wordt beschouwd en aangewend, hetgeen wat wonderlijk aandoet, omdat hij tevens aangeeft, dat bij de Staphorster vrouw met haar asthenische habitus de mamimae gering ontwikkeld zijn en daardoor — en doordat vooral de vrouw veel van huis is om op het veld te werken — de borstvoeding onvoldoende is. Van den Berg 9 [9. In „Overijssel”, bl. 873.]) beweert, dat inteelt van nadelige invloed is op het kindertal. In het volgende hoofdstuk zal op de eventuele inteelt nog nader worden ingegaan. Aangenomen, dat zij bestaat en dat zij een ongunstige invloed zou hebben op de gezondheid (wat bij voorbaat immers niet behoeft vast te staan), is het toch niet duidelijk, hoe deze bewering zou moeten worden gestaafd. Het gedwongen huwelijk komt in het streekdorp, met name in Staphorst in engere zin, veel voor. Het is dus veelal juist de vruchtbaarheid van de vrouw, die tot de huwelijkssluiting leidt. Men zou met evenveel reden kunnen onderstellen, dat er een positieve selectie in

|pag. 153|

_______________↑_______________

de loop der jaren heeft plaats gevonden ten aanzien der vruchtbaarheid. Vrijage en sexueel verkeer zijn elkander hier steeds naverwant geweest en het is folkloristisch begrijpelijk, dat aan het meisje, dat door haar vrijer verlaten wordt terwijl zij niet gravida is, het „zoorholt”, het dode, onvruchtbare hout wordt gebracht. Dat het aantal kinderloze huwelijken in het streekdorp groot zou zijn blijkt uit het ter beschikking staande materiaal niet, wèl, dat grote gezinnen weinig voorkomen. Waarschijnlijk moet men met het geringe kindertal in verband brengen, dat in vergelijking met andere plattelandsgemeenten in Staphorst weinig mannen en vrouwen ongehuwd (behoeven te) blijven. Terwijl introuwen bij de ouders veel voorkomt, komt het niet dikwijls voor, dat er op de boerderij een ongehuwde oom of tante bijloopt.
     De Volkstelling 1947 zal exacte cijfers brengen omtrent de frequentie van het introuwen. Doch ook zonder dat deze cijfers beschikbaar zijn kan worden geconstateerd, dat het introuwen een algemeen voorkomend verschijnsel is in de gemeente Staphorst. Nieuwe boerderijen worden zelden gebouwd, practisch alleen in de ontginningsgebieden. De „ouden” kunnen zich niet veroorloven stil te gaan leven als hun kinderen volwassen zijn. Zij blijven op de boerderij wonen. Er wordt op Staphorst jong gehuwd en de huwelijkssluiting houdt geen verband met economische onafhankelijkheid. De jonggehuwden trekken dus bij één der beide ouderparen in. Dit behoeft niet plaats te vinden terstond nadat het huwelijk is voltrokken. Niet ongebruikelijk is, dat de jonggehuwden eerst elk naar hun eigen „volk” terugkeren tot de nodige schikkingen zijn getroffen. Daarbij komt het niet alleen voor, dat de vrouw bij de ouders van haar man introuwt, doch ook dikwijls, dat de man bij de familie van zijn vrouw komt inwonen. Dat dit laatste voorkomt wijst weer op geringe gezinsgrootte, immers meesttijds, op het ontbreken van een zoon, die de boerderij kan overnemen.

     Het Staphorster boerengezin heeft een werkzaam leven. Het arbeidstempo is niet snel, doch men maakt lange werkdagen. De boerenvrouw is een waardevolle arbeidskracht

|pag. 154|

_______________↑_______________

naast de man en ook de kinderen moeten al jong allerlei werkzaamheden verrichten. De vrouw werkt steeds mee, zij verricht alle landwerk behalve ploegen, zaaien en mesten.
In de regel is zij des ochtends nog thuis, maar ’s middags gaat zij naar het land. In de late middag, tegen ongeveer 5 uur, komt zij huiswaarts om de koeien te melken. In de drukke tijd is ze ook vóór de middag, tegen 10 à 11 uur, al op het veld. De werkzaamheden van de kinderen, waarmede worden bedoeld de kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school, bestaan uit het koeien ophalen, melken, hooien en aardappelrooien. Deze karweitjes verrichten zij na schooltijd. De drukste tijd valt voor hen van Juni tot en met September.
     De voornaamste taak is echter uiteraard weggelegd voor de boer. De Staphorster boer staat des zomers op om ongeveer half zes tot zes uur, ’s winters een uur later. Zijn werkdag duurt tot acht à negen uur ’s avonds in de zomer, al naar de werkzaamheden medebrengen. In de winter maakt hij kortere dagen, om 5 uur in de namiddag heeft hij dan zijn dagtaak volbracht. Men kan niet zeggen, dat hij met de kippen op stok gaat. Om 11 uur ’s avonds is hij nog op, ’s zomers ook wel later. Aan ouden van dagen, die hun levensavond steeds op de boerderij slijten en niet in een inrichting voor bejaarden, worden allerhande kleine klusjes overgelaten. Zij scharrelen wat op het bedrijf rond en passen ook op de kleinste kinderen. Daar men op Staphorst en Rouveen jong trouwt zijn de grootmoeders ook vaak niet oud. Heel gewoon is, dat een grootmoeder van 40 of 45 jaar zich belast met de zorg voor de zuigeling. De jonge moeder voelt het niet als onaangenaam, dat niet zijzelf voor het kind zorgt, terwijl de grootmoeder jong genoeg is om de zorg voor het kind op zich te nemen.

De woning.
     Het Staphorster boerenhuis vertoont zoals reeds in het vierde hoofdstuk werd uiteengezet, een eigen karakter, dat samenhangt met de langgerekte vorm der akkers. Het hoofdvertrek is de goede kamer, die ’s winters als woonvertrek

|pag. 155|

_______________↑_______________

wordt gebruikt (zie plattegrond op bl. 43). Hier brandt dan de kachel, waarop gekookt wordt. Ook ’s zomers wordt binnenshuis gekookt, niet echter in het grote vertrek, doch in een kleine kamer-keuken, die dan als woonvertrek dienst doet. Slaapkamers met ledikanten ontbreken. Inplaats daarvan vindt men verschillende bedsteden, ook, zoals uit de plattegrond blijkt, in de grote kamer.
     Het woongedeelte van de boerderij wordt geheel gebruikt. Voorzover de grote kamer ’s zomers niet als woonvertrek dient, blijft zij toch slaapkamer. De alleen bij uitzondering te gebruiken „mooie kamer” is niet aanwezig. Ook vindt men in Staphorst en Rouveen niet de zo bekende stookhut, waarin althans ’s zomers wordt gekookt. Buitenshuis bevindt zich wel een primitief privaat. Waterleiding is vrijwel altijd in het woongedeelte van de boerderij aanwezig. Er is 97,— % van de aansluitbare percelen aangesloten. Een enkele kleine boer valt er nog buiten.
     Een bijzonderheid aan de boerderijen is de kleur. Van buiten is het houtwerk wit en groen, terwijl de banderdeuren van binnen blauw zijn. Ook de emmerrekken opzij van het huis zijn blauw, terwijl de boerenwagens groen, rood en blauw geschilderd zijn. Dit vindt men door het gehele streekdorp.

De kleding.
     De Staphorster kledij verdient in een hoofdstuk, dat handelt over de sociale verhoudingen, zeker te worden besproken.
De kledij wijkt immers zo af van die, welke elders ten plattelande wordt gedragen, dat zij met volksgebruiken en huizenbouw behoort tot de karakteristica van de gemeenschap. Al heeft de klederdracht ook hier in de loop der decennia aan betekenis ingeboet, nog altijd is zij zeer belangrijk en speciaal de Staphorster vrouwen zijn aan het traditioneel costuum nog zeer gehecht. Bij de mannen is de gehechtheid minder. De overall heeft zijn intrede gedaan op Staphorst en Rouveen. Men moet het zich zo voorstellen, dat het verdwijnen van de klederdracht zeer geleidelijk gaat. De ongehuwde jonge mannen spelen daarbij een belangrijke rol. Een groepje

|pag. 156|

_______________↑_______________

hunner spreekt af om een onderdeel van het costuum te laten vallen of een vereenvoudiging in te voeren. Zo zou een tiental jaren geleden niemand het gewaagd hebben ’s zomers met een camisool van dezelfde stof in de kerk te komen als ’s winters. Nu is dit anders. In hoofdstuk V werden nog andere voorbeelden genoemd.
     In het algemeen kan worden gezegd, dat de Staphorsters een uitgebreider garderobe hebben dan de Rouveners, zowel de mannen als de vrouwen. De Staphorsters vinden de Rouveners daarom wat slordig, de Rouveners de Staphorsters wat pronkzuchtig. Op Rouveen ziet men wel jonge boeren zonder origineel costuum, op Staphorst niet. Te Rouveen is niet lang geleden ook al een boer in burger getrouwd 10 [10. Van Dedem schreef in 1890, dat de rijken de meeste kledingstukken hadden. Dat de Rouveners er nu minder hebben, is daarmee in strijd. Ook daaruit kan men het losser worden der sociale banden te Rouveen afleiden.]).
De kleding is op Staphorst en Rouveen gelijk, met deze uitzondering, dat op Rouveen de man een bies heeft op het camisool en op Staphorst niet.
     In een vorig hoofdstuk werd reeds uiteengezet, waarom de vrouw langer aan de klederdracht vasthoudt dan de man.
Dit ziet men ook elders 11 [11. Th. Molkenboer, De Nederlandsche nationale kleederdrachten, 1917, bl. 101.]). De vrouwenklederdracht is dan ook wijder verspreid.
     De leeftijd speelt in de Staphorster gemeenschap een belangrijke rol en zo is het dan ook geen wonder, dat de klederdracht varieert met de ouderdom. Ook hier zijn weer de variaties groter bij het vrouwelijk geslacht. Een Staphorster jongen ondergaat bij de intrede van zijn vierde levensjaar een volkomen metamorphose. Tevoren nog „een rokkevrouwtje, compleet met onder- en bovenmouchien, lijfje en gebloemde kroplap, het bonte slaapmutsje strak over zijn koppien”12 [12. Fred Thomas, Een liefde in Staphorst, bl. 29.]) wordt hij dan gestoken in een onder- en bovenhemdrok met twee rijen zilveren knopen en een lange bevertien broek. De zilveren „brummelknopen”, die hij al eerder kreeg, houdt hij aan de hals. Daarover komt dan nog de

|pag. 157|

_______________↑_______________

camisool. En daarmede is hij als het ware man geworden.
Zijn costuum wijzigt zich practisch niet meer. Bij de meisjes daarentegen verandert de kleding met het ouder worden geleidelijker. Speciaal de hoofdbedekking verandert. Op een mutsje volgt de „nette” (bonnet?), een zwart kapje met astrakan-rand en met een bewerkte zilveren gesp achter het rechteroor, waarop de initialen zijn gegraveerd. In de tweede klasse van de lagere school gekomen krijgt het meisje het oorijzer („oorder”), dat eindigt in zilveren „nabben”. Is de lager school-tijd achter de rug, dan worden de „schoolnabben” vervangen door gouden krullen en daarmede is de ontwikkeling voltooid. Terzelfder tijd krijgen de jongens gouden brummelknopen 13 [13. Men zie ook Van der Ven, bl. 61, Elout, bl. 28 en Molkenboer, bl. 205.]).
     Zoals in vorige hoofdstukken reeds werd opgemerkt varieert de klederdracht ook voor werk- en Zondagen en wel alleen voor de vrouw. Over het oorijzer draagt de Staphorster vrouw des Zondags een witte toefmuts terwijl zij ook een kerkschort van donkere wol voor heeft.
     Van bijzondere betekenis is verder de rouwdracht. De geruite doek, die om borst en schouders der vrouw is bevestigd, en die buiten de rouwtijd rood is, is dan blauw van kleur. In de kerk echter is de rouwkleur al naar de graad van verwantschap wit, zwart of blauw. Bij de man is de rouwdracht beperkt tot de hoge hoed bij begrafenis (groeve) en kerkgang. De vroegere begrafeniskleding is — het werd al vermeld — verdwenen.
     Bij het sluiten van een huwelijk wordt het trouwgoed aangetrokken. De bruid draagt dan o.m. een zwart-wit-gestreepte onderrok, een bovenrok van gebloemd damast en een zwartzijden schort. De bruidegom draagt een hemdrok van damast.
Bij zijn huwelijk legt de man zijn horlogeketting met „signetten” af.
     Voor een beschrijving der klederdracht wordt overigens verwezen naar Molkenboer (bl. 201—205), Thomas (bl. 10— 11) en Elout (bl. 28—30). In deze studie zijn de voorgaande opmerkingen voldoende voor het vormen van een voorstelling.

|pag. 158|

_______________↑_______________

Bij alle uniformiteit, die de klederdracht onvermijdelijk met zich brengt, is er toch nog afwisseling genoeg en stellig moet men de naar verschillende omstandigheden variërende dracht der vrouwen ook met de zucht naar afwisseling in verband brengen.
     De kleren, die niet worden gedragen, worden zorgvuldig in bepaalde plooien gevouwen en opgeborgen in de „bizzekist”.
De meisjes en vrouwen onderhouden de kledingstukken. Het verstellen of anderszins repareren doen zij des avonds. Overdag geeft geen pas, omdat een vrouw dan behoort te werken, d.w.z. in het boerenbedrijf. Wie dat niet doet wordt als lui gebrandmerkt. Daar de werkzaamheden in de landbouw des zomers de vrouwen goeddeels in beslag nemen, komt van het repareren der kleding ’s winters het meest. Nieuwe kledingstukken worden behalve in Staphorst zelf in Meppel en Zwolle gekocht.

Vrijage en huwelijk.

     Evenzeer als de kleding is de verhouding der sexen voor het huwelijk te Staphorst een onderwerp, dat de buitenwereld reeds lang heeft beziggehouden. Van der Ven wijdt in zijn „Van vrijen en trouwen op ’t boerenland” aan Staphorst en Rouveen en volledig hoofdstuk. Het venstervrijen speelt ook een elementaire rol in de novelle van Fred Thomas „Een liefde in Staphorst”.
     De openlijke verloving is op Staphorst en Rouveen geen regel. Hoewel er ook in dit opzicht allengs verandering komt, is het toch de normale gang van zaken, dat de wederzijdse ouders eerst kort voor het huwelijk vernemen, met wie hun dochter of zoon gaat trouwen. Nog enige tientallen jaren terug was het in het gehele streekdorp algemeen, dat aan het huwelijk het nachtelijk venstervrijen voorafging, dat zich afspeelt in het vermaarde opkamertje. Lange tijd is door geestelijke voorgangers tegen deze vorm van vrijage geageerd, die voorheen ook elders werd gevonden 14 [14. Zie Van der Ven.]). In het begin der twintiger jaren heeft een drietal voorgangers op kerkelijk

|pag. 159|

_______________↑_______________

en burgerlijk terrein een ernstig woord tot de bevolking gericht over de nachtelijke vrijage 15 [15. Een drietal ernstige woorden aan de ingezetenen van Staphorst en Rouveen (niet in de handel, druk F. Wolfers, Meppel).]). Enkeble aanhalingen kunnen daaruit worden gedaan. Niet alleen is het zo, aldus wordt betoogd, dat een jongeling en een jonge dochter, die reeds lang met elkaar verkeerd en elkaar trouw beloofd hebben en weldra met elkaar in het huwelijk denken te treden, kort voor hun huwelijk geslachtsgemeenschap met elkaar oefenen, doch dikwijls vindt dit reeds bij de eerste kennismaking plaats (bl. 7). Het gevolg is, dat er jong getrouwd wordt, wat weer leidt tot ongelukkige huwelijken (bl. 11).
Geklaagd wordt over de geringe tucht in de gezinnen en de zelfstandigheid van de jongelingschap, die een groepsdwang uitoefent (bl. 17). Een der auteurs fulmineert tegen de „ellendige behoudzucht” en de „ellendige gewoonte-slavernij” (bl. 16), de „walgelijke vasthoudendheid”, die jeugdige levens verpest (bl. 17). Ook wordt er nog met verontwaardiging op gewezen, dat de nacht van Zaterdag op Zondag bij voorkeur voor de nachtelijke vrijage wordt bestemd, waardoor men de volgende ochtend ongeschikt is om de prediking te beluisteren (bl. 3).
     Men kan niet zeggen, dat dit ernstig vermaan dadelijk tot resultaten heeft geleid. Een gevolg was wel, dat de vrijage een dag werd vervroegd. In Staphorst in engere zin echter is nu, dat wil zeggen 25 jaren later, het venstervrijen nog algemeen. Men kan evenwel zeggen, dat in Rouveen het venstervrijen niet meer in de mode is en deze wijziging moet inderdaad worden toegeschreven aan de onverpoosde activiteit van één der predikanten. Deze vond steun bij enkele vooruitstrevende ingezetenen, die tot „oeze volk” behoorden.
De houding van de kerken tegenover de nachtelijke vrijage komt ook hierin tot uitdrukking, dat in de Hervormde Kerk een gedwongen huwelijk niet wordt ingezegend, terwijl in de Gereformeerde Kerk de betrokkenen eerst schuld moeten belijden.
     De vertogen der voorgangers, die hierboven werden aangehaald, zijn voor de sociograaf vooral interessant, omdat het

|pag. 160|

_______________↑_______________

onderling verband van verschillende sociale verschijnselen wordt aangewezen. Het op zo jeugdige leeftijd huwen, dat ook tot uitdrukking komt in de officiële statistische cijfers van hoofdstuk VI, moet wel van ongunstige invloed zijn op het huwelijksleven. Aan de andere kant wordt er van medische zijde op gewezen, dat het prae-nuptiale sexuele verkeer een sexuele evenwichtigheid tengevolge heeft. Neurosen, samenhangende met sexualiteit, komen hier niet voor. In het vermaan wordt verder gewezen op de geringe tucht in de gezinnen en op de zelfstandigheid van de jongelingschap, die als groep optreedt, en die min of meer tyrannieke neigingen heeft. Hierdoor en door het conservatisme wordt het instandhouden van het venstervrijen bevorderd. Men zou van een vicieuze cirkel kunnen spreken: het venstervrijen heeft tengevolge, dat de huwenden zeer jong zijn; daardoor zijn zij licht geneigd de opvoeding der kinderen aan de grootouders over te laten; dit heeft als gevolg, dat de kinderen te zacht worden aangepakt en dat er in de gezinnen te weinig tucht heerst; de opgroeiende jeugd is gauw zelfstandig en kan toegeven aan haar lusten, wat weer leidt tot gedwongen huwelijken. Deze vicieuze cirkel moest worden doorbroken in een gemeenschap, die aan traditionele gebruiken hardnekkig vasthoudt.

     Wanneer men de verschillende feitelijke gegevens beschouwt komt men tot de conclusie, dat de werkelijkheid een minder bandeloos beeld te zien geeft dan hierboven is geschilderd. De gemeenschap sanctionneert het gebruik en moet dus wel de overtuiging hebben, dat zij door het te sanctionneren niet in haar grondslagen wordt aangetast. Het blijkt, dat Hervormde jongens met Hervormde meisjes trouwen en Gereformeerde jongens met Gereformeerde meisjes. Het blijkt tevens, dat de practijk van „bunder bij bunder” met zorg wordt toegepast. Men zegt immers, dat op Staphorst de koeien trouwen! Baber 16 [16. R.E. Baber, Marriage and the family, 1939, bl. 156 e.v.]) wijst er op, dat de liefde niet zo blind is als het spreekwoord ons wel wil doen geloven. Een zeker „bewustzijn van de soort” elimineert als partner, wie van

|pag. 161|

_______________↑_______________

verschillend geloof of van geheel verschillende economische levensstandaard is.
     Men kan ook de vraag stellen of het relatief op Staphorst wel zo bandeloos toegaat. Ook elders komt het gedwongen huwelijk veel voor. In de gemeente Staphorst echter heeft het de sanctie der groep, komt het dus tot stand volgens vastgestelde regelen. Elders is men in de regel wel op de hoogte met wie zijn kind verkeert, doch ook daar is het veelal een illusie der ouders om te menen, dat zij op de keuze van de partner veel invloed kunnen uitoefenen. Te Rouveen is het venstervrijen nu uit de mode, doch een verlovingsfeest is er nog een merkwaardigheid.
     In verband met het sexuele verkeer op jeugdige leeftijd kan worden opgemerkt, dat de Staphorster jeugd al vroeg is ingewijd in het sexuele leven. Opgroeiend op een boerderij, waar de voortplanting der dieren in het middelpunt van de belangstelling staat en allerminst verborgen wordt gehouden, is zij al vroeg met veel op de hoogte. Daar komt bij, dat de kinderen alle gesprekken der ouders bijwonen en ook met hen ’s avonds op bezoek gaan.
     Het ontbreken van een verlovingstijd doet volgens niet-inheemse waarnemers ter plaatse wel afbreuk aan het huwelijksleven. Het huwelijk is hier echter in de eerste plaats een werkgemeenschap. De gezamenlijke arbeid in het boerenbedrijf vergoedt de afwezigheid van gevoelens van diepere genegenheid. Deze constatering houdt geen kwalificatie in. De norm van een huwelijk voornamelijk gebaseerd op duurzame wederzijdse genegenheid is relatief jong 17 [17. W.F. Ogburn and M.F. Nimkoff, A handbook of Sociology, 1947, bl. 470—471, 473—474, 484—486.]).
     De gemeenschap waakt ertegen, dat een jongeman een meisje laat zitten. Op de achtergrond dreigt altijd het z.g. volksgericht, waarbij de „padjongens” als uitvoerders van de wil der groep de jongeman dwingen de consequenties van zijn omgang met een meisje te aanvaarden. Het volksgericht komt in de practijk zelden voor. Van der Ven geeft er enkele

|pag. 162|

_______________↑_______________

voorbeelden van uit het jaar 1928 18 [18. Van der Ven, bl. 80, 81 en 84. Zie ook de beschrijving bij Thomas, bl. 65 e.v. Analoge verschijnselen vindt men in Ruinen en andere plaatsen in Zuid-West-Drenthe; zie Kempe en Vermaat, Criminaliteit in Drenthe. 1939.]), naast andere uit Zuid-West-Drenthe en Westerwolde. Standsverschil is veelal de oorzaak der moeilijkheden en dat verschil vormt dan in enkele gevallen zulk een belemmering, dat het gericht uitblijft. Dat het volksgericht ook nu nog een levend instituut is, kan hieruit blijken, dat het in 1946 nog is voltrokken aan een jongeman, die in de bezettingstijd een meisje had laten zitten. Toen echter kon men geen volksgericht houden, omdat de padjongens om 8 uur binnen moesten zijn. Het geval werd echter niet vergeten!
     Tot de volksgebruiken behoort verder het brengen van „zoorholt” (dood hout) aan een meisje, wier verkering is uitgeraakt. Het zoorholtbrengen is een onvruchtbaarheidsrituaal, dat ook elders voorkomt. Ook is dit het plaatsen van een pop, een „scheeuw”, in een boom voor het huis van het meisje of de jongen 19 [19. Het scheeuwzetten is een belangrijke episode bij Thomas.]). Deze scheeuw is een „koude” vrijer of vrijster.
     Het burgerlijk huwelijk is een plechtigheid van weinig belang. De paar weken liggende tussen de ondertrouw en de trouwdag worden volgens algemeen erkende regelen doorgebracht met het doen van inkopen in Meppel en het brengen van bezoeken zowel bij de wederzijdse ouders alsook bij de andere familieleden. Brandewijn en rozijnen worden door het bruidspaar tijdens het „brulfte neugen” meegevoerd. Op de trouwdag zelf heeft het werk van alledag de jonggehuwden al weer in zijn groep 20 [20. Zie Van der Ven, bl. 68—76.]). Veelal worden de huwelijken in Maart voltrokken. Het is zoals al eerder opgemerkt geen regel, dat dadelijk een eigen huishouding wordt opgezet.
     Het volksgericht, al is het ook een publieke vermakelijkheid voor de jeugd, is een bewijs, dat de gemeenschap het ernstig neemt met de trouw in de verhouding der sexen.
Het behoort ook tot de ongeschreven regelen der groep, dat

|pag. 163|

_______________↑_______________

man en vrouw, eenmaal getrouwd, bij elkander blijven. Scheiden doet men in het streekdorp niet. Een mij bekend geval van scheiding betrof Staphorsters, die niet meer in het dorp woonden, doch onder Dedemsvaart. Economische zowel als godsdienstige motieven verzetten zich tegen de scheiding en de publieke opinie sluit zich daarbij aan. 21 [21. Vgl. Ogburn and Nimkoff, bl. 476—478.]).

Zuigelingenzorg.

     Is er een kind op komst, dan wordt daaraan weinig ruchtbaarheid gegeven. Wij geven hier het woord aan Fred Thomas 22 [22. Thomas bl. 53—54. Ook Van den Berg, De buurt als samenlevingsvorm, 1928, bl. 433.]): „Zwijgen verhult de komst van een kind. Daar spreekt men niet over. Alle voorbereidingen, zoals het naaien van kleertjes, worden verheimelijkt. Ook vertoont zich de aanstaande moeder de laatste maanden niet meer in de buurt.” Men wil het lot niet tarten. Na de bevalling vertoont de vrouw zich evenmin buitenshuis, tot de kleine gedoopt is.
„Tot zoolang is ook zij bovennatuurlijk besmet door het geheim van leven en dood, gevaarlijk voor zichzelf en voor anderen. De doop van het kind en haar kerkgang reinigen haar en geven haar terug aan gemeenschap.” Het kind wordt pas bij de doop opgenomen in de gemeenschap. Daarom krijgt een ongedoopt kind, dat sterft, geen plechtige begrafenis (groeve). „Komt de kleine na het doopsel te overlijden, dan zal de gemeenschap waartoe hij behoort, hem ook begraven” 23 [23. Zie ook Van den Berg, Staphorster Volksleven, bl. 878—879.])
Het kind heeft dan recht op een volledig ceremonieel, zoals dat bij een Staphorster begrafenis gebruikelijk is. Er wordt hier dus een verbinding gelegd tussen de doop en de eerste kerkgang der vrouw. Van den Berg 24 [24. Een goede buur, bl. 25.]) beschouwt deze relatie niet als essentieel. De eerste kerkgang der vrouw als plechtigheid, die de kraamtijd afsluit, wordt, zo schrijft hij, ook aangetroffen in vele Doopsgezinde gemeenten, die de kinderdoop niet kennen. Deze motivering verliest wel aan waarde, als men beseft, dat heel goed mogelijk is, dat bij de Doops-

|pag. 164|

_______________↑_______________

gezinden, waarover het hier gaat, het oude gebruik van bepaalde elementen, die evident in strijd kwamen met de kern van hun geloofsbelijdenis, is ontdaan. Doch ook naar onze mening behoren de eerste kerkgang der kraamvrouw en de doop niet per sé bijeen. De eerste kerkgang is een reinigingsceremonie voor de vrouw, die — en hierop wijst Van den Berg terecht — ook plaats vond in Staphorst en Rouveen na een miskraam, als er dus van doop geen sprake was. De doop is een overgangsritueel, hoe men dit verder ook wil beschouwen. De doop geeft aan een overgang, een opneming. Wij laten het gaarne aan de folkloristen over een goede verklaring te geven voor het ontstaan van het lustratie-ritueel van de eerste kerkgang der „besmette” kraamvrouw. Van de doop echter dienen wij nog iets te zeggen. In de Hervormde Kerk van Staphorst (niet van Rouveen) overheerst n.l. de bevindelijke geestesstroming, die de nadruk legt op de innerlijke bekering, die uiteraard op oudere leeftijd plaats vindt. Er is een leidinggevende groep „vromen”, die de massa der onbekeerden, die de belevenis der wedergeboorte niet heeft ervaren, in godsdienstige en kerkelijke zaken niet telt. Woelderink 25 [25. De gevaren der doopersche geestesstrooming, 1946.]) noemt deze bevindelijken dopersen. Voor de dopersen nu heeft de kinderdoop geen grote betekenis. En toch ziet men op Staphorst, dat de kinderen al heel gauw worden gedoopt. Heeft zich hier dan toch een primitief reinigingsritueel in een Christelijk gewaad gestoken, waardoor het kind gezuiverd wordt van de invloeden van boze machten? Of hebben we te doen met het doorwerken van Rooms-Katholieke voorstellingen, volgens welke immers de doop opneming in de hemel mogelijk maakt, en het kind, dat besmet was met de erfzonde, tot de heilig makende genade toegang geeft? Ook deze kwestie behoort door vergelijkend folkloristisch onderzoek te worden uitgemaakt. Voor ons is belangrijk, dat door het kerkelijk ceremonieel van de doop het kind wordt opgenomen in de groep. Door de doop wordt het kind in de natuurlijke gemeenschap opgenomen, het wordt er Staphorster door. Het besloten karakter der groep wordt daardoor tot uitdrukking

|pag. 165|

_______________↑_______________

gebracht. In de tweede plaats is merkwaardig, dat de gehechtheid aan de doop samengaat met wat Woelderink noemt doperse opvattingen. Wij doen goed o.i. te blijven spreken van „bevindelijk” en de term „dopers” niet op alle bevindelijken te betrekken.

     De zuigelingensterfte is tegenwoordig vrij normaal. Nog in de twintiger jaren echter was zij bepaaldelijk aan de hoge kant 26 [26. Dr. M.G. Neurderburg, Zuigelingenbescherming nog steeds noodzakelijk, Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde, April 1937, bl. 73 e.v.]). Ook na 1930 waren de cijfers nog te hoog. Hagenbeek 27 [27. Hagenbeek, bl. 101, 127.]) geeft daarvoor als oorzaken aan de onvoldoende borstvoeding, de warmtestuwing en de besmetting door vliegen. Hij wijst er op, dat de vrouwenarbeid op het veld en de asthenische bouw van de Staphorster vrouw niet bevorderlijk zijn voor de borstvoeding. Ook is men niet altijd overtuigd van het nut van borstvoeding. De warmtestuwing is het gevolg van het wikkelen van de baby in het „pak”. Zij leidt tot maagdarmaandoeningen. Hier en daar worden tot de eerste verjaardag nu gewone babykleertjes gebruikt. De overlast van vliegen is een plaag van geheel Noord-West-Overijssel. Vooral bacillaire dysenterie wordt overgebracht.
     De verbeteringen, die de laatste jaren zijn opgetreden, zijn toe te schrijven aan de invloed van het consultatiebureau, aan betere voeding en aan minder bacillaire dysenterie. De vermindering van de dysenterie hangt weer samen met het, hoewel zeer langzaam, beter worden der hygiënische toestanden. De activiteit van het Groene Kruis, dat een kraamverpleegster in dienst heeft, is zeer te loven.

Opvoeding.
     De opvoeding op Staphorst munt niet uit door gestrengheid en strakke leiding. Eerder is het zo, dat de ouders hun kinderen teveel vrijheid laten, dat zij bepaaldelijk slap optreden.
Zij huldigen daarbij veelal het standpunt, dat de school er maar orde en regelmaat in moet brengen. Het kind, dat voor

|pag. 166|

_______________↑_______________

het eerst op school komt, heeft daar nog weinig benul van.
Dat de onderwijzer heel wat aan de opvoeding der kinderen kan doen moet hieraan worden toegeschreven, dat de Staphorster jeugd tegenover hem, als buitenstaander, die niet tot „oeze volk” behoort, niet vrij in haar optreden is, doch eerder verlegen. Van nadelige invloed op de opvoeding van de kinderen is de gewoonte van het introuwen. De grootouders bemoeien zich daardoor te veel met de kinderen. Het gezag van de ouders wordt vaak ondermijnd door de grootouders.
Deze laatsten verwennen de kinderen en nemen ze in bescherming, ook tegenover de onderwijzer. Komen er klachten bij het hoofd der school over de onderwijzer, dan zitten daar meest de grootouders der schoolkinderen achter. Ouders en grootouders hebben meermalen onenigheid over de opvoeding der kinderen.
     Kenmerkend voor de opvoeding is, dat de kinderen laat naar bed gaan en dat zij steeds in de kamer zijn als er bezoekers zijn. Dat laatste kan ’s avonds ook vaak niet anders, omdat zij daar slapen. Niet nodig echter is, dat zij ook mee ’s avonds op bezoek gaan. Op school zijn zij dikwijls niet uitgeslapen. Doordat de kinderen zo vrijgevochten zijn slagen zij er soms in de ouders te bewegen hen van de school thuis te houden. Vandaar, dat tegen ongeoorloofd schoolverzuim streng moet worden opgetreden.
     De opgroeiende jeugd heeft al vroeg veel geld op zak. De vader is er gemakkelijk toe te bewegen zijn zoon of dochter wat geld te geven. Dit is vooral het geval, wanneer hij een buitenkansie in de handel heeft gehad.
     Het verenigingsleven speelt geen grote rol in de opvoeding.
De aanwezige jongelings- en meisjesverenigingen vinden bij de gelovigen geen algemene waardering. Dit hangt samen met de bevindelijke invloed in de gemeente. De jeugd is uiteraard nog „onbekeerd”. Van schriftlezing en -uitlegging behoort zij zich verre te houden.

De sociale geleding.
     De eenheid der Staphorster gemeenschap is naar buiten toe opvallend sterk. De buitenstaander treft natuurlijk in de

|pag. 167|

_______________↑_______________

eerste plaats wel de klederdracht. Daarnaast is er de uniforme bouwstijl der boerderijen. Treffend is ook de kerkgang.
In het voorgaande werden ook tal van gebruiken genoemd, die algemeen zijn. Het is werkelijk geen wonder, dat verschillende auteurs getroffen zijn door de hechte band, die de Staphorsters omvat.
     Doch binnen de eenheid tegenover de buitenwereld vinden we toch tal van scheidingen en geledingen. De groep is geenszins homogeen, er kan zelfs van particularisme worden gesproken. Er zijn splitsingen naar sexe, leeftijd, burgerlijke staat, geloof, politieke overtuiging en welstand.
     De scheiding naar geslacht en leeftijd is scherp. Mannen behoren bij mannen en vrouwen bij vrouwen, jongens bij jongens en meisjes bij meisjes. In economische zin wordt deze scheiding niet doorgetrokken, daar de vrouwen immers hard meewerken op het land.
     Bij de bespreking van de kleding werd reeds aangeduid, hoe de veranderingen in de kleding leef tijdsperioden markeren. Van de leeftijdsgroepen is zonder twijfel de belangrijkste de groep der „padjongens”, globaal gesproken de mannelijke jeugd van 17—25 jaar. De ongehuwde jonge mannen, die de school reeds lang achter zich hebben liggen, vormen van oudsher een groep, die het privilege bezit van het uithalen van grappen ten koste van mededorpsgenoten en die tevens optreedt als handhaver van de oude volksgebruiken en inbreuk daarop straft 28 [28. Dezelfde verschijnselen vindt men in Zuid-West-Drenthe, zie K. van der Kley, Drentsch dorpsleven, Mensch en Maatschappij, 1932 bl. 389—417.]). In de gemeenteverslagen van omstreeks het midden van de vorige eeuw wordt meermalen melding gemaakt van burengeruchten en ordeverstoringen door jongelieden, die daarbij misbruik gemaakt hadden van sterke drank. Tegenwoordig is het rustiger, maar de padjongens kunnen nog wel actief zijn. Ze vinden elkander langs de „Diek” en in het café, waar zij ook wel heel vreedzaam biljarten. Het scheeuwzetten, zoorholtbrengen en het voltrekken van de „kolde brulfte” (volksgericht), zo zij nog eens voorkomen, gebeuren door de padjongens. Ook

|pag. 168|

_______________↑_______________

allerlei plagerijen als ruiten ingooien, vee loslaten enz., kunnen soms op hun rekening worden geschreven. Toen in 1946 op de Werkhorst bij Meppel een openluchtspel zou worden opgevoerd, dat de zeden en gewoonten van Staphorst zou uitbeelden en waarvoor een Staphorster boerderij van latwerk was opgetrokken, heeft de Staphorster gemeenschap protest aangetekend en zijn de jongens van de „Diek” op zekere avond naar Meppel gefietst om de décors te vernielen.
Bij zulke gelegenheden houdt de politie zich afzijdig.
     De vrijgevochtenheid der Staphorster jeugd manifesteert zich het duidelijkst bij de padjongens en de meisjes van hun leeftijd. Jongemannen en meisjes storen zich vaak meer aan het oordeel van hun leeftijdsgenoten dan aan dat van hun ouders 29 [29. Een drietal ernstige woorden, bl. 17.]).
     Er bestaat een scherpe scheiding tussen gehuwd en ongehuwd. Aan het padvolk zijn allerlei faciliteiten toegestaan.
De ongehuwde jongemannen mogen baldadig en rumoerig zijn en plagerijen uithalen, die men van een gehuwde man niet meer accepteert. De gesignaleerde scheiding is ook elders zeer verspreid, met name in Zuid-West-Drenthe, waar de aloude scheiding in de moderne tijd nog teruggevonden wordt in de feestavonden voor ongehuwden en daarnaast voor gehuwden.
     De weduwnaar op Staphorst verkeert in een bijzondere positie. Hij heeft andere vrijavonden dan de jeugd. Hij gaat er Donderdags op uit en kijkt naar jonge weduwvrouwen, terwijl voor de jonge jongens de Vrijdag (vroeger de Zaterdag) werkelijk een vrij-dag is.
     In de kerkgang is de gehele gemeenschap althans per kerkgenootschap verenigd. De gang naar het Godshuis is een wekelijks weerkerende indrukwekkende gebeurtenis, die geen rumoerig verkeer verdraagt. Doch ook daarbij lopen de vrouwen tezamen, en eveneens de mannen en de jongens. De jongens zijn ook in het kerkgebouw tezamen gegroepeerd.
Door het tegelijk openen en sluiten der kerkboeken wordt de eenheid van de gehele groep gesymboliseerd.

|pag. 169|

_______________↑_______________

     De hier beschreven splitsingen in de groep dragen alle een natuurlijk karakter, zij schaden de eenheid niet. Anders echter is het met een aantal andere scheidingen. Allereerst is er de scheiding tussen Hervormd en Gereformeerd. Uiterlijk doet deze aan de eenheid van de groep geen afbreuk, doch binnen de groep heeft zij wel degelijk betekenis, zoals bleek bij de analyse der huwelijken. Doch ook in de Hervormde Kerk, waartoe het merendeel van de bevolking van de „Streek” behoort, is de eenheid slechts schijnbaar. Men dient naast elkander te onderscheiden de „vromen”, die het bevindelijk element vertegenwoordigen, en de grote massa.
     De kleine groep „vromen” beheerst de gemeente en de gemeentenaren, ook al zouden zij wel anders willen, verzetten zich niet. De scheiding tussen „bekeerden” en „onbekeerden” draagt de kiem in zich om steeds dieper te worden, omdat de niet-bekeerden van hun minderwaardigheid overtuigd raken en zich daardoor lijdelijk laten overheersen.
     De scheiding tussen Hervormd en Gereformeerd heeft haar verlengstuk in de politieke verdeeldheid, terwijl ook de bevindelijke richting door een speciale partij, de Staatkundig Gereformeerde, wordt vertegenwoordigd. In de gemeenteraad hadden in 1939 zitting: 3 Staatkundig Gereformeerden, 3 Anti-Revolutionnairen, 2 Gereformeerde Anti-Revolutionnairen, 1 Hervormde Anti-Revolutionnair, 3 vrijzinnigen en 1 S.D.A.P.-er. De aanwezigheid van de laatste vertegenwoordigers is voornamelijk toe te schrijven aan de invloed van de randnederzettingen.
     Gezegd werd al, dat er ook een duidelijke scheiding is tussen Staphorst en Rouveen, die zich openbaart bij de huwelijkssluiting, doch die men ook vindt in het verenigingsleven.
Rouveen is tevens vooruitstrevender dan Staphorst. Bij de gemeenteraadsverkiezingen hebben beide delen van het streekdorp eigen lijsten. De politieke verdeeldheid is te Rouveen minder groot dan te Staphorst.
     Scherp afgebakende standen vindt men onder de boerenbevolking niet en de uiterlijke standsverschillen zijn gering.
Men stelt het graag zo voor, alsof de tegenstelling tussen welgesteld en arm hier niet bestaat, en alsof allen als gelijken

|pag. 170|

_______________↑_______________

omgaan. Inderdaad is het zo, dat bij de ongehuwde jonge mannen het welvaartspeil geen rol speelt in de onderlinge omgang. Evenmin is dat het geval bij de meisjes. Doch bij de ontmoeting der sexen is het welvaartspeil van grote betekenis.
En het is zeker waar, dat de kleine boer met enkele hectaren grond het maatschappelijk onderscheid tegenover de grote boeren wel degelijk gevoelt. De ruilverkaveling, die voor de kleine boeren bepaalde nadelen met zich brengt, welke in het vorige hoofdstuk zijn vermeld, geeft voeding aan deze tegenstelling. Vele kleine boeren hebben zich bij de Bond voor Kleine Boeren aangesloten. Daar komt bij, dat stijging op de maatschappelijke ladder niet wel mogelijk is. De constellatie is gefixeerd. De enige mogelijkheid tot sociale mobiliteit wordt geboden door de handel in paarden, varkens en vee.

     Zo wijkt de werkelijkheid wel enigszins af van het ideale beeld, dat Van der Werf ons voortoverde 30 [30. S. van der Werf, De gestyleerde samenleving, Elsevier’s Maandschrift, 1927.]). De eenheid bestaat vooral naar buiten toe. Er bestaat een clan-geest tegenover vreemdelingen. Inmenging in wat naar hun opvatting hun eigen zaken zijn stuit op een gesloten front der dorpelingen. Zij verraden elkander niet tegenover de justitie. Conflicten met andere dorpen, zoals men elders wel aantreft, vindt men hier niet, omdat het contact met die andere dorpen zo gering is. De vreemdeling, de man in „Drents goed”, wordt, zo hij zich rustig gedraagt, door de Staphorsters vriendelijk bejegend. Uitbarstingen tegenover vreemden, die foto’s wilden nemen tijdens de kerkgang of luid bellend daar tussen-door wilden fietsen komen geheel voor rekening van deze mensen, die te weinig eerbied betonen ten opzichte van de plaatselijke gebruiken. De vreemdeling, die zich in het dorp vestigt, kan dikwijls treffende blijken van hartelijkheid ontvangen en is hij ingeburgerd ook de bewijzen, dat hij tot de groep wordt gerekend. Het Groene Kruis-gebouw is door de buurtschap gebouwd, waarmede zij aan de in haar midden wonende wijkzuster een eigen woning gaf. De „burgers” zoeken echter van

|pag. 171|

_______________↑_______________

nature elkanders gezelschap. Van de bestaande gymnastiekvereniging zijn vrijwel uitsluitend „burgers” lid en slechts een enkele boerenzoon. Bij uitzondering doet een boer mee met een leescirkel der burgers.

     Het beeld van de sociale geleding kan nog op enkele punten vollediger worden gemaakt. Eerder was reeds sprake van het gezin als consumptieve en productieve eenheid. Als maatschappelijke eenheid treedt het gezin weinig op de voorgrond.
Door de gewoonte van het introuwen is de in één woning aanwezige groep veelal groter dan het gezin. De scheidingen en verbindingen naar geslacht, leeftijd en burgerlijke staat zijn in het maatschappelijke leven belangrijker. Men moet het gezin ook niet zien als een kern, waarbinnen de gezelligheid wordt beoefend. Er kan niet gesproken worden van een rijke ontplooiing van het gezinsleven. Wellicht moeten de economische motieven voor de huwelijkssluiting, de gedwongen huwelijken en het introuwen als verklaringsfactoren hiervoor worden genoemd. De gezelligheid wordt veelal buitenshuis gezocht. De jongens zoeken elkander op de „Diek”, de ouderen lopen graag bij elkander op. Men moet zich niet voorstellen, dat echtparen bij elkander op bezoek gaan om een kaartje te leggen. Kaartspelen doen — min of meer clandestien — alleen de jongens op de „Diek”. Komt men bij elkander op bezoek, dan hebben de mannen hun eigen onderwerpen van gesprek: het boerenbedrijf uiteraard, verder de ruilverkaveling en de politiek. Vooral ’s Zondags buiten kerktijd (11—1 en 3—5 uur) gaat men graag hier en daar een praatje maken. De gezelligheid wordt evenwel steeds binnen de eigen gemeenschap gezocht. Het is niet zo, dat men in Meppel of in Zwolle café of bioscoop bezoekt. Het in de oorlogsdagen verwoeste café Waanders, gelegen midden in het streekdorp, was voor de Staphorster mannen een geliefde pleisterplaats. De caféhouder, die niet tot „oezevolk” behoorde en die niet het Staphorster costuum droeg, werd tot de groep gerekend.
     De verwantschap is op Staphorst—Rouveen een belangrijk bindend element. In de rouwdracht komt de betekenis der

|pag. 172|

_______________↑_______________

verwantschap tot uiting. Men rouwt om ooms, tantes, neven, oudooms, oudtantes. Overigens is deze rouwdracht meer een aanwijzing dan een bewijs voor de betekenis, die de verwantschap heeft, omdat de vrouwen hierdoor tevens de mogelijkheid hebben gekregen haar kleding te variëren.
     Bij geboorte en dood wordt niet door de verwanten, doch door de buurtgenoten hulp verleend. De buurt omvat zes huizen aan elke zijde van de boerderij, soms ook allen, die vier landen ver wonen 31 [31. Van den Berg, Staphorster Volksleven, bl. 874 e.v.]). Hoewel door het optreden van vroedvrouwen en wijkverpleegsters de rol, die de buurvrouwen spelen bij een bevalling, sterk is ingekrompen, verlenen zij toch nog enige hulp. Ze bedienen tijdens de kraamvisite („wievenmoal”), en ontfermen zich over de pasgeborenen, die de eerste dag na de geboorte de woning uitgaan teneinde de „besmetting” van het huis te ontgaan. Bij een huwelijk komen de buren niet meer in actie. De voornaamste burenplichten gelden tegenwoordig nog een sterfgeval. Buurvrouwen helpen bij waken en verplegen. Naderhand regelen de buren het aanzeggen. Het aanzeggen zelf wordt uitbesteed, hetgeen er op wijst, dat het gebruik niet meer zo diep wortelt. De aanbestedingssom is een bij afslag bepaald bedrag, vermenigvuldigd met het aantal buren, b.v. 20. De buren nemen alle beslommeringen van de begrafenis op zich. Eén der naaste buren stelt paard en wagen ter beschikking, waarop de kist wordt vervoerd. Op de wagen nemen ook twee naaste vrouwelijke familieleden plaats, wier gelaat bedekt is met een lange rok of mantel. Hier ziet men dus, dat de territoriale en de genealogische bindingen dooreenlopen. Van den Berg 32 [32. De buurt als samenlevingsvorm, Mensch en Maatschappij, 1928, bl. 429 e.v.]) zegt trouwens, dat de buurtgenoten oorspronkelijk ook nauw aan elkander verwant waren. Bij het groevemaal na de begrafenis bedienen weer de buurvrouwen, die ook bij de afwas helpen.
     Zijn de burendiensten ten aanzien van geboorte en sterfte volgens de ongeschreven wet der gemeenschap verplicht, hulp bij de bouw van een woning moet worden gevraagd. Dit „beewerk” wordt echter nimmer geweigerd. In vroeger tijden

|pag. 173|

_______________↑_______________

werd als beloning „zat eten” en „zat drank” gegeven 33 [33. C.H. Ebbinge Wubben, bl. 58.]). Het schenken van drank, dat tegenwoordig binnen de perken blijft, heeft in de vorige eeuw wel eens tot dronkemanstonelen geleid. Dr C.H. Ebbinge Wubben vertelt, dat er in 1904 door de kerkeraad der Hervormde Gemeente een poging is aangewend om tot afschaffing te geraken van het schenken van jenever bij het verrichten van beewerk voor de burgerlijke gemeente. Burgemeester en wethouders meenden evenwel te moeten opmerken, dat deze gewoonte nimmer aanleiding had gegeven tot ongeregeldheden en dat het gemeentebelang niet toeliet om met het gebruik te breken 34 [34. Dezelfde, bl. 58.]).
     Behalve bij het bouwen van een woning wordt door de buren soms hulp verleend bij grond- en voerwerk. Vanzelfsprekend berust het systeem op wederkerigheid.
     Een vraag van grote betekenis is tenslotte, welke invloed in de Staphorster gemeenschap kan uitgaan van een krachtige persoonlijkheid, die dan tot de eigen groep zou kunnen behoren ofwel een vreemde zou kunnen zijn. Daaraan behoort een andere vraag te worden gekoppeld en wel deze: in hoeverre geeft de gemeenschap de gelegenheid aan het individu om zich te ontplooien?     Dat er sterke weerstanden bestaan zowel ten opzichte van de ontplooiing van de persoonlijkheid als tegenover de invloed, die een sterke persoonlijkheid zou kunnen hebben, is na het voorgaande wel duidelijk. De sociale contrôle is zeer sterk. Wat van oudsher wordt gedaan is moeilijk aan te tasten, wat „men” vindt heeft gezag. Toch zijn er voorbeelden zowel van echte Staphorsters als van vreemden, die een positie van groot gezag hebben ingenomen in de gemeente. Mensen naar wie werd geluisterd en die met succes tegen de stroom wisten op te roeien. Dat kan gezegd worden van de vooruitstrevende Rouveense boer, wethouder Klooster, van leden van de notarisfamilie Ebbinge Wubben, van een enkele predikant.
Ook nu vindt men in de gemeente Staphorst vooraanstaande boeren, die boven de grote massa uitsteken. Het verdwijnen van het nachtvrijen te Rouveen is in het bijzonder te danken

|pag. 174|

_______________↑_______________

aan de voortdurende activiteit van een predikant. Het was een zaak van „frapper, frapper toujours”, doch het is tenslotte gelukt. De ruilverkaveling zou nooit tot stand gekomen zijn, als er niet vooraanstaande boeren waren geweest, die zich er voor hadden ingespannen. De moeilijkheden, waarmede deze boeren te kampen hebben, zijn vele. Zij moeten om nieuwe denkbeelden ingang te doen vinden met zeer veel overleg de evolutionnaire weg kiezen. Zij hebben ongetwijfeld gezag, doch het vergt een voorzichtig beleid dit te verwerven en te behouden. Zelfs in de kleine kring van de familie, waar de oude vader formeel het hoofd is, moet de vooraanstaande Staphorster of Rouvener, de man, die met vreemdelingen confereert over wel en wee van zijn gemeente, met veel beleid zijn plannen doorzetten.
     De sterke persoonlijkheid kan er inderdaad in slagen zich te ontplooien en grote invloed uit te oefenen, doch het is duidelijk, dat hij het hoofd moet bieden aan grote moeilijkheden.
 
– Groenman, Sj. (1947). Staphorst; sociografie van een gesloten gemeenschap. (Proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam). Meppel: Stevert & Zoon.

Category(s): Staphorst
Tags: ,

Comments are closed.