HOOFDSTUK III: Het physisch-geografisch milieu


HOOFDSTUK III

Het physisch-geografisch milieu

A. De bodem

     De gemeente Staphorst helt van het Noord-Oosten naar het Zuid-Westen. In de uiterste Noord-Oosthoek vindt men de Witte Bergen, met bos bezette heuvels, waarvan de hoogte varieert van 3 tot 6 m + N.A.P. Hun ontstaan danken de Witte Bergen aan zandverstuivingen. Het postglaciale laagterras (dalopvulling) is door zand (van oude oeverwallen van de Reest?) overstoven. Deze hoek der gemeente behoort economisch-geografisch, met IJhorst, tot De Wijk. Zij heeft enige toeristische betekenis, daar men vooral vanuit Meppel graag een uitstapje naar de Witte Bergen maakt.
     Westwaarts sluiten de Vledderlanden hierbij aan. Deze relatief laag gelegen graslanden (1,5 tot 2 m + N.A.P.) bestaan uit moerasveen. De Vledders staan in verbinding met de moerasveenstrook, die langs de boorden van de Reest wordt aangetroffen. De omgeving van de Vledderlanden is weer wat hoger. Men vindt hier een aantal hogere plaatsen, die „haaren” en „horsten” (Koolhaar, Sprakelhorst, Conventshaar) worden genoemd.
     Naar het Zuid-Westen en Westen toe wordt de bodem lager.
Op de Staphorster „es” vindt men hoogten van 1,4 m + N.A.P.
Anders is dit bewesten de weg. Het laagterras gaat hier over in laagveen, dat in het algemeen beneden N.A.P. gelegen is. Tussen Rouveen en het Zwartewater liggen eigenlijk alle landerijen beneden dit peil. Eerst aan de oever van het

|pag. 20|

_______________↑_______________

Zwartewater, doch niet meer binnen de gemeente Staphorst, rijst de bodem weer wat. Jonge zeeklei overdekt hier het laagveen.
     In het Noorden liggen de vroegere „buitenkwartieren” ook boven N.A.P.: Werkhorst + 0,7 m, Olde Staphorst + 2,0 m, Dingstede + 0,3 m, Hamingen + 0,2 m. Tussen Meppel en Staphorst ligt het laagveen, variërend van 1 tot 10 dm dikte, op het laagterras. Men vindt hier derhalve zowel laagveen als zand. De bodem ligt er hoger dan in het gebied ten Westen van Rouveen. Hier treft men de z.g. Heideheugten aan.
De legendarische Hillichiesbaargen, woonoorden van heksen en witte wijven, kunnen hier worden gelocaliseerd.
     De weg Lichtmis—-Rouveen—Staphorst heeft ten aanzien van het landschap markerende betekenis. Westelijk ervan vindt men de lage wei- en hooilanden, bestaande uit laagveen, dat onder Staphorst rust op het laagterras, Oostelijk het bouwland, geologisch gesproken het laagterras, dat hoger ligt en oploopt naar het Oosten en Noord-Oosten toe. Het geologisch beeld is derhalve vrij eenvoudig. Na hetgeen reeds terloops over de geologische gesteldheid is medegedeeld kan nog worden vermeld, dat in het Zuid-Oosten der gemeente bij de Punthorst het laagterras overdekt wordt door hoogveen.
     Dat het Westelijk, in het bijzonder het Zuid-Westelijk gedeelte laag gelegen is, is voor de bevolking van zeer grote betekenis geweest. In oude tijden waren de nederzettingen Staphorst en Rouveen verder Westwaarts gelegen. Door Blink 1 [1. Dr. H. Blink. Studiën over nederzettingen in Nederland, in T.K.N.A.G. 1902, bl. 74.]) wordt aangenomen, dat de gehele streek tussen Meppel en Hasselt een hoogveengebied was, waarbij dan het hoogveen op het laagveen rustte. Blink meent dan verder, dat de bevolking zich met de vervening Oostwaarts heeft verplaatst. Een dwingende reden voor verplaatsing van de dorpen is daarmede niet aangegeven. De afgeveende gronden bleven immers in gebruik! Verder zullen de veenboeren wel niet alle even ver met de vervening gevorderd zijn geweest, zodat niet ieder evenveel belang bij verplaatsing van het dorp had. Waarschijnlijk is dan ook, dat de verplaatsing het

|pag. 21|

_______________↑_______________

gevolg was van de wateroverlast, die toenam met het afgraven der Drentse venen. De laatste keer, dat de nederzettingen zijn verplaatst, vloeide dit gebeuren zonder twijfel voort uit de overeenkomst tussen de Staphorsters en de Participanten van de Staphorster schutsluis in 1619, waarbij de Staphorsters de schutsluis te Zwartsluis verkochten. De Participanten immers verbreedden de sluis en maakten haar voor de (turf-) scheepvaart geschikt. De Echtener venen, die voorheen als waterregulateur hadden dienst gedaan, kwamen aan de snede en daarmede begon eerst goed de misère met het van „boven” komende vreemde water 2 [2. Men zie S.L. Louwes in „Overijssel”, bl. 272 en ook F.A. Ebbinge Wubben, Plaatsbeschrijving, bl. 10-11.]). In de eeuwen, die daarop volgden wordt over dit Drentse water bij voortduring geklaagd. Des winters bij enige tijd aanhoudende Westenwind kon van lozing op het Zwartewater geen sprake zijn met het gevolg, dat geregeld duizenden ha blank stonden. In natte seizoenen stond ook des zomers een groot deel der lage landerijen onder water. Van verzorging der wei- en hooilanden bewesten de weg Rouveen—Staphorst was dan ook geen sprake. Soms kon men het hooi niet binnen krijgen en was men gedwongen vee te verkopen. Ebbinge Wubben 3 [3. Plaatsbeschrijving, bl. 3.]) noemt als moeilijke natte jaren in de eerste decenniën van de vorige eeuw: 1816, 1817, 1825, 1828, 1829, 1830, 1831 en 1832. Een kleine eeuw later berichtte de Rijkslandbouwleraar voor dit gebied, dat gedurende de laatste 15 jaren het in 6 à 8 jaren niet dan met de grootste moeite mogelijk was geweest het hooi binnen te krijgen 4 [4. Verslagen en Mededelingen van de Directie van de Landbouw, 1917, no. I, bl. 82.]). Op de drassige grond kon men met paard en wagen niet verkeren, zodat het eerste transport per bok (= platboomde boot) moest plaats vinden. Bemesting vond niet plaats, eensdeels door de grote afstanden en het moeilijk transport, aan de andere kant door de kans op uitspoeling.
De hooiopbrengsten bleven per ha zeer gering, ook daar, waar de bodem bij een goede ontwatering zelfs een rijke oogst had kunnen opleveren.
     Het stichten van boerderijen in het land ten Westen van de

|pag. 22|

_______________↑_______________

weg Staphorst—Rouveen was door de slechte ontwatering niet wel mogelijk. Men kan er evenwel met recht aan twijfelen, of dit zou hebben plaats gevonden, indien de bodem hoger had gelegen. Immers, ook beoosten deze weg vindt men temidden der bouwlanden geen boerderijen, als we afzien van die, welke in de dertiger jaren van deze eeuw in het ontginningsgebied aan de Punthorst zijn gebouwd. In de gemeente Staphorst hebben nimmer markeorganisaties bestaan — de term Staphorster es is dan ook onjuist — en er bestond dus niet een groep agrariërs, die, niet gerechtigd in de marke, zich buiten de kernen vestigde in het „veld”, zoals dat in de streken, waar het instituut der marke inheems was, veel voorkwam. Voor de sociale samenhang van de dorpen Staphorst en Rouveen is dit van veel betekenis geweest.
     Enige opmerkingen kunnen hier worden gemaakt betreffende de agrogeologische gesteldheid van de bodem. Vooral in het gebied, waar het eerst ruilverkaveling heeft plaatsgevonden en dat in grote trekken ingesloten wordt door de straatweg door de dorpen heen (de „diek”), de Berkenstouwe, de Leidijk, de weg op Dominee’s akker en de Dedemsvaart, zijn heel wat grondmonsters genomen. De bodem is er vooral in gebruik als bouwland. Verbouwd worden voornamelijk rogge, haver en aardappelen. Gewenst zou dus zijn een pH-cijfer van ruim 5. Het bleek echter, dat de zuurgraad veelal te groot was. Van de 490 genomen monsters was het pH-cijfer bij 306 3—4,5 en bij 102 4,6—5. Bekalking was dus geboden.
Speciaal in het Noorden van het ruilverkavelingsgebied, m.a.w. onder Staphorst, was de bodem te zuur. Onder Rouveen was de toestand beter. Daar vond men ook gronden met een pH-cijfer van 5,1—5,5 en hoger. Misschien moet men dit zien als gevolg van een grotere theoretische kennis bij de boeren van Rouveen. Over het algemeen laat de kennis van de meststoffen en hun werking veel te wensen over. De Landbouwvoorlichting heeft hier in dit opzicht nog een dankbare taak. Te Rouveen is echter de belangstelling voor landbouw-cursussen groter dan te Staphorst. Ook is hier kort geleden door de landbouworganisaties een lagere landbouwschool in het leven geroepen.

|pag. 23|

_______________↑_______________

     De weinige monsters genomen in het graslandgebied bewesten de „diek” wijzen geenszins op verzuring. In het gebied, dat al eeuwen lang als bouwland in gebruik is — het zo even genoemde ruilverkavelingsgebied is daarvan het belangrijkste gedeelte — is dit anders. Men ziet dit meer bij bouwlanden, die jaar in jaar uit eenzijdig bemest zijn.
     Aan niet-agrarische goederen levert de bodem turf en zand, zand als strooizand voor het woonvertrek.
     Er is in de gemeente Staphorst sinds jaar en dag turf gegraven. Blink meent zelfs (zie voren), dat de bevolking al turf gravende naar het Oosten is verhuisd. Speciaal aan de Stadsweg, vroeger Veeneweg geheten, is veel turf gegraven 5 [5. P.A. Derks, De waterkwestie in het Westen van Drenthe en het Noorden van Overijssel, 1892, bl. 6, noemt verschillende jaren in de 17de eeuw, dat er veel verveend is.]).
Ook de stad Hasselt heeft hier verveend. In het begin der vorige eeuw hebben lieden van buitenaf zich met de vervening in Staphorst ingelaten. In de Olde Maten vatten zij de turfwinning aan. Door tegenwerking moesten zij echter hun pogingen, die aanvankelijk veelbelovend schenen, staken 6 [6. Uitvoeriger bij F.A. Ebbinge Wubben, het Staphorster Veld, in Tijdschrift van Staathuishoudkunde en Statistiek. (Sloet’s Tijdschrift) 1859, bl. 262—263.]). De boerenbevolking heeft in de eerste helft van de 19de eeuw op kleine schaal veel turf gebaggerd in boksloten, dat zijn sloten, die als vaarweg konden dienen voor de „bokken”.
Tegen betaling van een hoge retributie kon men daartoe vergunning krijgen. Het bezwaar van het turfbaggeren was, dat de oevers der boksloten uitgehold werden en dat verzakkingen optraden. Tenslotte werd daarom het turfbaggeren verboden bij het „Provinciale Reglement op de lage verveningen in Overijssel”. Na 1860 behoort het turfbaggeren in enigszins betekenende omvang tot het verleden.
     Zand, de tweede „delfstof” die werd genoemd, wordt voornamelijk ten Oosten van de „diek” gedolven. Het strooizand wordt bewaard in een kist opzij van de woning.

B. Hydrografie.
     De gemeente Staphorst heeft, zoals reeds hierboven ver-

|pag. 24|

_______________↑_______________

meld, eeuwen lang te lijden gehad van het van „boven”, vooral uit Drenthe, komende water. Het Meppelerdiep, dat het Drentse water moest verwerken, was aanvankelijk slechts een nietig stroompje, waarin bij Meppel enige riviertjes (Reest, Wold A enz.), uitstroomden. De afgraving der Drentse venen had tengevolge, dat de spons, die het water had vastgehouden, geleidelijk verdween. De vervening op grote schaal, die in het begin der 17de eeuw plaats vond in de Echtener venen, op initiatief van een aantal „heren”, stelde het vraagstuk van de wateroverlast in de gemeente Staphorst eerst goed aan de orde. Nadat de Participanten van de Staphorster schutsluis deze sluis hadden verbreed ten behoeve van de scheepvaart, was kort daarop ook het kanaliseren, althans bijwerken en verbeteren van het Meppelerdiep nodig. Het zou niet de laatste keer zijn! Die bevolking van Staphorst ondervond alras, wat het gevolg was van de verkoop van de schutsluis aan de „heren”. Al spoedig trad wateroverlast op. Verbetering in de toestand kwam er evenwel niet. In de lijn der ontwikkeling lag zelfs, dat met het voortschrijden der verveningen het waterbezwaar groter werd. De Staphorsters waren gedwongen hun dorp verder Oostwaarts te verplaatsen.
     Dat de gehele omtrek van Staphorst en Rouveen spoedig blank kwam te staan en dus ook onder water te zetten was, had militaire betekenis. De moerassen van Staphorst maakten deel uit van de barrière, die Overijssel scheidde van het Noorden. Men vond er de „pas van Rouveen”, een doorgang door het moeras, lopende van Hasselt Noord-Oostwaarts via Dikningen (onder De Wijk) naar de abdij Ruinen. Met een leger was deze pas haast niet te passeren 7 [7. R. Schuiling in verzamelwerk „Overijssel”, bl. 68.]). In 1674 (of misschien vroeger? 8 [8. Op de kaart van Nic. ten Have van 1652 treft men de schans niet aan.])) werd bovendien een schans aangelegd bij het „Pannenhuis” (Lichtmis), die overigens geen betekenis heeft gehad. Deze Bisschopsschans of schans Vriesekaai is in de 19de eeuw door de herbergier van „De Lichtmis” geslecht 9 [9. F.A. Ebbinge Wubben, Plaatsbeschrijving, bl. 40.]).

|pag. 25|

_______________↑_______________

     Om het water te keren werd in 1780 een kapitale stouwdijk, bekend als de Staphorster Stouwe, langs het Meppeler Diep gelegd van de „nieuwe sluis” af. Ook langs de Reest werd een stouwe aangelegd. Afdoende hielp dit zeker niet. In tal van jaren stonden de weilanden blank 10 [10. De watersnood, die in 1825 een groot deel van Overijssel teisterde, staat uiteraard apart. Staphorst kreeg daarvan wel haar deel. Het meeste vee (1775 runderen, 470 varkens, 218 schapen en 120 paarden) kwam om, terwijl ook 21 mensen het leven lieten. De geschiedenis van dit rampjaar is te boek gesteld door mr. J. ter Pelkwijk.]). Het graven van de Dedemsvaart en het aan de snede komen van de venen onder Avereest en Ommerschans in het begin der 19de eeuw maakte de toestand niet beter. In 1831 werd op instigatie van de Provinciale Gouverneur, graaf Van Rechteren, een commissie inzake de wateroverlast ingesteld. Het resultaat van de bemoeiingen van deze commissie was, dat de waterlossing werd verbeterd. Tot de nieuw aangelegde waterleidingen behoorde ook de Rechterensgracht. Door het Rijk werd in 1860/61, 1882 en tenslotte in 1920/21 het Meppelerdiep verruimd, zonder dat aan de misère een einde werd gemaakt.
Het naar het Meppelerdiep afstromende water, komende van een gebied ter grootte van plm. 100.000 ha, kon speciaal ’s winters bij enige tijd aanhoudende Westenwind niet op het Zwartewater afvloeien. Het gevolg was, dat het Meppelerdiep, ondanks alle verruimingen, niet in staat was al het water te bergen. De stouwe liep dan over, waarbij de langs het Meppelerdiep wonende boeren een handje hielpen door haar door te steken 11 [11. Verslagen en Mededelingen van de Dir. v.d. Landbouw 1917, no. I, bl. 81.]). Het gebied ten Westen van de oude Rijksweg diende dan als bergboezem voor het Drentse veldwater.
     In de twintiger jaren van deze eeuw kwam eindelijk de zolang begeerde verbetering. De Provinciën Drenthe en Overijssel kwamen in 1926 overeen met de waterschappen Vollenhove èn Hasselt en Zwartsluis (lees de Staphorster boerenbevolking), dat bij het bereiken van een bepaald peil op het Meppelerdiep zijdelingse afvoer plaats zal vinden naar de ge-

|pag. 26|

_______________↑_______________

bieden der genoemde waterschappen. Als gevolg daarvan was het nodig, dat de capaciteit der in 1927 door het waterschap Hasselt en Zwartsluis in werking gebrachte gemalen bij Kloosterziel en Kostverloren, moest worden verhoogd 12 [12. Uitvoeriger vindt men de Meppelerdiep-kwestie besproken bij ir. A. van Linden van den Heuvell, Waterstaatswerken in Overijssel, 1939, bl. 38—47.]). Speciaal de zijdelingse afvoer naar het waterschap Vollenhove, dat driemaal zoveel water moet ontvangen als Hasselt en Zwartsluis, is hier van belang. Voor de gemeente Staphorst is daarmede de periode van permanente wateroverlast afgesloten. De Meppelerdiep-kwestie, speciaal de overlast voor de oeverlanden, is echter niet van de baan, doch kan hier verder blijven rusten 13 [13. Men leze de rede van ir. F.P. Mesu, gehouden op 22 Februari 1941 voor de Ver. v. Oud-Leerlingen der R.L.W.S. te Meppel.]).
     Het waterschap voor de gemeente Staphorst heet „Hasselt en Zwartsluis”. De misleidende naam is aldus te verklaren, dat het waterschap ontstaan is uit het tweede Dijksdistrict van die naam, dat tot taak had de buitenwateren van de Zuiderzee te keren. Het waterschap is ruim 10 700 ha groot en wordt omsloten door de Sluizerdijk tussen Zwartsluis en Hasselt, de waterkering aan de Noordzijde van de Dedemsvaart tot aan het station Dedemsvaart, de spoorlijn tot aan het snijpunt van de Leidijk en de mr J.B. Kan-laan, een hoekige grenslijn tot de Lommert, de Lommertsteeg, de Stouwe langs de Reest en de Staphorster Stouwe langs het Meppelerdiep. Het grootste gedeelte der gemeente, het belangrijkste gedeelte ook, wordt door deze grenzen omvat. In het gebied tussen IJhorst en Den Hulst ontbreekt een waterschap, terwijl in het Noord-Oosten der gemeente, beoosten de Witte Bergen, een deel van het waterschap „Het Wester-huizingerveld” binnen de gemeente valt.
     Het waterschap „Hasselt en Zwartsluis” watert in net Westen af op het Zwartewater, waarbij twee motorgemalen, te Kostverloren en te Kloosterziel, zijn ingeschakeld.
     Het gebied van de Vledders en de Egbertslanden m de buurt van IJhorst watert af op de Reest, dus op het Meppelerdiep.

|pag. 27|

_______________↑_______________

Van de gronden vallende onder het „Westerhuizingerveld” kan hetzelfde worden gezegd. Het Zuid-Oosten der gemeente loost op de beide eerste panden van de Dedemsvaart.
     De waterschapslasten in de gemeente Staphorst zijn hoog, speciaal als gevolg van de ontwateringswerken (graven of verruimen van hoofdtochten en zijleidingen, bouw van gemalen). In deze eeuw legde het waterschap daaraan meer dan f 1.000.000,— ten koste 14 [14. Van Linden van den Heuvell, bl. 48—49.]). Volgens Mansholt werd in de periode van 1933—1935 per ha gemiddeld f 7.48 aan polderlasten betaald, zijnde 12% van de toenmalige pachtwaarde 15 [15. Dr. ir. D.R. Mansholt. De waterschapslasten in Overijssel, 1938.]). In het tijdvak van 1924—1929 (1930) bedroeg het cijfer f 6.90 of 3,1 %. In vergelijking met andere streken zijn deze lasten hoog te noemen. In het hoger gelegen „Westerhuizingerveld” betaalden boeren volgens Mansholt per ha van 1933—35 slechts f 1,79 en van 1924—30 f 0,34.
     De waterleidingen in de gemeente hebben voor de scheepvaart eigenlijk geen betekenis. Ebbinge Wubben 16 [16. Plaatsbeschrijving, bl. 39.]) schreef in 1835, dat er langs de z.g. Schuitsloot een veerschip op Zwartsluis voer. Verkeer met uiterst kleine vaartuigen, zoals bokken, is inderdaad mogelijk gebleven. Toen na 1926 de waterinlaat vanaf het Meppelerdiep werd geregeld is in de Staphorster Stouwe een eenvoudig schutsluisje gebouwd nabij Zwartsluis om aan kleine vaartuigen een betere toegang tot het waterschap te geven. Van binnenscheepvaart in de normale zin van het woord is echter geen sprake.

C. Klimaat.
     Het klimaat in de streek, waarin de gemeente Staphorst gelegen is, vertoont voor Nederlandse verhoudingen wat de temperatuur betreft „continentale” trekken 17 [17. De gegevens voor dit gedeelte zijn ontleend aan prof. dr. E. van Everdingen, Le climat des Pays-bas, Tijdschrift van het K.N.A.G. 1938. Zie verder ook Schuiling, Nederland en dr. C. Braak, Het klimaat van Nederland, in Med. en Verh. van het K.N.M.I. (verschillende afleveringen).]). De winter-isotherme van — 1,5° voor het gemiddelde dagelijkse mini-

|pag. 28|

_______________↑_______________

mum in Januari loopt, uit het Zuid-Oosten komend, door het Westen der gemeente. Het aantal dagen met een minimumtemperatuur beneden 0° C (vorstdagen) kan op bijna 85 worden gesteld. Een hoger aantal is vrijwel in geheel Nederland niet te vinden, wellicht alleen in de streek van Gramsbergen en Hardenberg. Het aantal dagen met een maximumtemperatuur beneden 0° C (ijsdagen) bedraagt bijna 12. Alleen in Oost-Groningen en Oost-Drenthe is het aantal 13 en meer.
Ter vergelijking kan hier worden medegedeeld, dat in Den Helder het aantal vorst- en ijsdagen 42,4 en 8,2 bedraagt, in Maastricht 52,5 en 7,7.
     In de zomer loopt de isotherme voor de gemiddelde dagelijkse maximumtemperatuur in Juli van 22° C door de gemeente Staphorst. De isotherme van 20° C loopt dan vlak langs Den Helder, die van 23° C over Maastricht. Veel verschillen van West naar Oost zijn er dan niet; de isothermen lopen evenwijdig van Z.W. naar N.O. Het aantal zomerdagen waarop de temperatuur boven de 25° C stijgt, is evenwel in Staphorst 18, in Den Helder slechts 3,4, in Maastricht 30,8. Staphorst heeft dus vrij veel echte zomerdagen.
     De strenge winter is niet zonder betekenis als men weet, dat het gemeentebestuur plannen heeft de tuinbouw te bevorderen in het Westen der gemeente aan de Rechterensgracht. Daar echter in het naburige Dedemsvaart de stichting van tuinbouwbedrijven zeer wel mogelijk is gebleken, kan men vertrouwen, dat de winter in Staphorst en omgeving de ontwikkeling van de tuinbouw niet zal belemmeren.
     Regencijfers zijn bekend voor Meppel en De Wijk. Indien de regenval in Staphorst daarvan weinig afwijkt, hetgeen mag worden aangenomen, moet men ook in dit opzicht van een enigszins ongunstige invloed spreken. De regencijfers voor Juli en Augustus, waarin de roggeoogst valt, zijn n.l. hoog.
Het cijfer van De Wijk voor Juli (91 mm) is zelfs het hoogste van alle stations in ons land (minimum West-Terschelling met 52 mm). De Juniregenval, die van betekenis is in verband met de hooiing, is ook voor Meppel aan de hoge kant, voor De Wijk evenwel wat lager. In de herfst valt weinig regen, speciaal in De Wijk.

|pag. 29|

_______________↑_______________

      Staphorst behoort tot een gebied met 650—700 mm regenval. Dit is wat lager dan het Nederlandse gemiddelde (690 mm). Het minimum in ons land vindt men in Venlo (587 mm).
Ook Kampen heeft een laag regencijfer: 597 mm. Het maximum vindt men in Vaals: 863 mm.

D. Begroeiing.

     Van de indeling der gronden in 1938 geeft onderstaand staatje een overzicht 18 [18. Gegevens verstrekt door de Directie van de Landbouw.]).
 

bouwland 2359 ha
blijvend grasland (wei- en hooiland) 9528 ha
particuliere tuinen 4 ha
warmoezerijen voor de handel 2 ha
totaal tuingrond 6 ha
eiken hakhout 20 ha
opgaand loofhout 100 ha
dennenbossen 582 ha
totaal bos 702 ha
dijken en bermen 149 ha
heide en zand 598 ha
totaal woeste grond 598 ha
vergraven grond, moeras, stranden, water 99 ha
veld- en spoorwegen 142 ha
onbelastbare eigendommen 58 ha
erven van gebouwen en lustplaatsen 149 ha
totaal voor de gemeente 13790 ha19 [19. Dit cijfer verschilt met dat, hetwelk op bl. 16 werd genoemd. De oorzaak is, dat verschillende bronnen werden geraadpleegd. De nauwkeurigheid van cijfers is dikwijls schijnbaar.])


 
     De oppervlakte bos is de laatste jaren voor de tweede wereldoorlog sterk uitgebreid door de aanleg van een Staatsbos op de veen- en heidevelden ten Zuiden van het IJhorsterveld. Ook de Witte Bergen zijn met bos, meest naaldhout, bezet.

|pag. 30|
_______________↑_______________

     In het streekdorp Staphorst—Rouveen vormt de begroeiing een belangrijk landschapselement. Tussen de smalle bouwstroken en bij de dicht opeenstaande woningen vindt men vrij veel opgaand geboomte. Berk, els, lijsterbes, populier, wilg en vlier zijn daarbij vertegenwoordigd. De wilg heeft van oudsher de grondstof geleverd voor de klompenmakerij, die voor vele kleine boeren een welkome bijverdienste was in de winter.
     Fockema Andreae vergelijkt het landschap van Staphorst, dat behoort tot de „woldstreken” van Noord-Nederland, met het Engelse „woodland”, waarvan George G. Homans (Men and the land in the Middle Ages, in Speculum in Juli 1938) de volgende beschrijving geeft: „Rather woodland was country in which the fields were small and were surrounded by ditches and walls made of earth thrown up in digging ditches and often hedges or trees were grown in these walls to give this kind of countryside the look of being wooded 20 [20. Dr. S.J. Fockema Andreae, Econ. Stat. Ber. 1942, bl. 580—581.]).” Inderdaad maakt de begroeiing van Staphorst een dichtere indruk dan met de werkelijke toestand in overeenstemming is.

|pag. 31|

_______________↑_______________

 
– Groenman, Sj. (1947). Staphorst; sociografie van een gesloten gemeenschap. (Proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam). Meppel: Stevert & Zoon.

Category(s): Staphorst
Tags:

Comments are closed.