Register van Charters en Bescheiden in het Oude Archief van Kampen. Zevende deel, Van 1620-1625

REGISTER
VAN
CHARTERS en BESCHEIDEN.

[ ]

[Blanco]

[ ]

REGISTER
VAN
CHARTERS EH BESCHEIDEN
IN HET
OUDE ARCHIEF
VAN
KAMPEN.
ZEVENDE DEEL,
Van 1620—1625.
BEWERKT DOOR
Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK,
Archivaris der Gemeente Kampen, enz.

_______

KAMPEN — LAURENS VAN HULST 1890.

[ ]

[blanco]

[ ]

VOOR BERICHT.

_______

     Het tijdvak waarover dit zevende deel van ’t Register loopt, was voor Overijssel een tijdvak van woeling en verwarring. —
     De vijand hield voortdurend nog de oostelijke grenzen van dit gewest en van ’t naburige Gelderland bezet, en vooral bij het naderend einde van het bestand, voorzag men van de met moeite in bedwang gehouden vijandelijke benden, plundering en roof.
     Geen wonder dan ook dat Salland moeite deed om zich te vrijwaren tegen zoodanig geval, door eene sauvegarde van wege de Aartshertogen, die het dan ook 28 Maart 1621 erlangde. Daarom werd ook Zwartsluis van eenig garnizoen voorzien en werden Blokzijl en de Cuinre versterkt.
     Van laatstgemelde plaats werd dan ook nog in 1625 beweerd, dat ze niet het benefice van sauvegarde bezat, doch met expressen last en goedvinden van de Staten Generaal, zich met de wapens verdedigt.
     De schuiten op de weteringen in het Lierbroek werden naar Zwolle gebracht om strooperijen van vijandelijke benden tegen te gaan.
     Zelfs kleine plaatsen als Zalk en Camperveen stelden zich nog weer afzonderlijk onder des vijands bescherming en betaalden daarvoor zelfs contributie te Oldenzaal. Men behoeft dus niet te vragen hoe ongerust en onveilig men in deze streken zich gevoelde.

_______________↓_______________


|pag. VI|

     Toen ’t bestand was geëindigd, werd de eed door ridderschap en steden af te leggen o.a. gewijzigd op het punt, dat de leden van ’t gewest geen sauvegarde meer van den vijand zouden mogen vragen, zonder uitdrukkelijk consent van Ridderschap en Steden.
     Tevens zouden ze moeten verklaren: „dat sye die Papistische Religie mit der seluer affgoedische dwalinge ende superstitiën nyet anhengich offte toestaendich syn, maer daervan een affkeer hebben ende dat sye syn voorstanders van de waere Christelicke Gereformeerde Religie.” —
     Vooral in Twenthe, gedeeltelijk door den vijand bezet, en voortdurend bedreigd, was de toestand treurig.
     Den 14en Juli 1621 besloten Ridderschap en Steden dan ook dat alle richters in ’t land van Twenthe zich zouden mogen begeven onder sauvegarde, door de aartshertogen in hunne respectieve gerichten verleend, om justitie te administreeren, en, zoo partijen recht te behandelen hadden en ten platten lande niet veilig zouden kunnen gaan, om voor den gerichte te komen, zouden de richters gehouden zijn, op verzoek der partijen, in de naastgelegen steden gericht te houden.
     Wegens de onveiligheid besloot men den 25 Aug. 1621, dat men des nachts geene poorten zal mogen openen, dan voor degene die van stads- of landswege gedeputeerd zijn, of van raads- of andere notabele personen, ter discretie van den burgemeester.
     In Mastenbroek liet men overal slagboomen stellen.
     ’t Was een recht onrustige tijd: men had te lijden van vriend en vijand. Immers de staatsche soldaten ontzagen zich niet de kooplieden en hunne goederen uit en in Overijssel gaande, onder pretext van te willen onderzoeken of de goederen verlicent waren, te plunderen en lastig te vallen. —
     De angst in dit gewest vermeerderde zeer, toen in Sept. 1622 vijandelijke benden over de grenzen kwamen, en in ’t Ommermoer post vatten. Door het flink en krachtig optreden der bevolking en der overheid trokken ze spoedig weer af. — Een vlugschrift werd over dezen inval uitgegeven (Catl. Pamfl. Kon. Bibl. n°. 3343) maar daarin werd ook melding

_______________↓_______________


|pag. VII|

gemaakt van de medewerking en de waarschuwingen van particulieren.
     Bevreesd dat deze daarvan later last zouden kunnen ondervinden, werd de verspreiding van dat geschrift verboden en werden de verspreide exemplaren ingetrokken.
     Toen in 1622 hier bericht kwam dat een deel van de troepen van Mansfelt door dit gewest naar Oostfriesland zouden trekken, ontstond hierover groote beweging: de afgevaardigden ter vergadering van de Staten Generaal demonstreerden dat het niet ging, maar het baatte niet, de Prins verlangde het. De tocht liep dan ook beter af dan men verwacht en gevreesd had.
     Later toen in Augustus 1623 de vijandelijke troepen onder den heer van Anholt schandelijk huis hielden op de grenzen in ’t Bentheimsche, verkeerde men hier weer in groote ongerustheid.
     De afgevaardigden ter vergadering van de Staten Generaal poogden dan ook steeds om voor Campen een sterk garnizoen te bekomen en vooral het Camper raadslid Reiner Gansneb Tengnagel, wiens allerbelangrijkste correspondentiën uit den Haag ons een schat van kleine bizonderheden uit de geschiedenis dier dagen doen kennen, deed daarvoor ’t onmogelijke bij den Prins, dien hij nu eens op ’t lijf viel: „in de piqueur schueren sonder yemans by sich te hebben,” — bij wien hij een andere keer „met groete onbeschaemptheyt” om garnizoen aanhield, — terwijl nog een ander keer dat hij bij den Prins in zijn aanhouden om garnizoen niet is geslaagd hij bericht: „sal my noch enige grauwen troesten ende nochmaels besien wat ick werven kan,” — om eindelijk mede te deelen dat hij den Prins bijna niet meer om garnizoen durft lastig vallen: „om syn stoure gesichten haluen.”
     De secretaris Junius werd soms met een vierendeel boter vereerd, ten einde de zaak gladder te doen loopen.
     Ook de fortificatiewerken der stad poogde men met behulp der Generaliteit verbeterd te krijgen. De Ingenieur Bruining kwam herhaaldelijk naar Campen, om die op te nemen.
     Maar, schreef in 1622 Reiner Gansneb Tengnagel aan den Ma-

_______________↓_______________


|pag. VIII|

gistraat: „het meeste dat my obsteert is dat onse stadt by al die werelt soe seer ryck te syn geestimeert wert.”
     Hij doet zijn best om dat idéé van den rijkdom van Campen weg te nemen; hij schrijft de verspreiding daarvan aan kwaadwilligheid toe en zegt: „Godt vergeuet die, die ons in sulcken gerucht gebracht hebben.”
     De Prins zeide zelf ook dat Campen: „selffs ryck genoech was als hebbende enige duesenden mergen lants,” waarop Tengnagel hem betoogde dat dat maar schorren en aanwassen waren, die telkens onder water liepen en die weinig opbrachten. Hij was over dit onderhoud (19 Jan. 1623) zeer tevreden, daar de Prins was „in beeter humeuren, als ick hem lange geuonden hebbe.” — Toch mislukte nog in 1624 een poging om ’t garnizoen uit Amersfoort, onder den commandant Chiese, naar Campen verplaatst te krijgen.
     Intusschen had de stad niet altoos evenveel pleizier van haar garnizoenen. Zoo pleegden in 1621 de soldaten van kapitein Rijswijck allerlei moedwil in de stad en zou een bloedbad van de twist tusschen burgerij en garnizoen zijn ontstaan, zoo eenigen van den magistraat en van de officieren dat niet voorkomen hadden.
     Na ’t eindigen van ’t bestand trad men in dit gewest en ook te Campen meer agressief tegen de catholieken op. Zoo bepaalde het Camper stadsbestuur 12 Januari 1622, dat voortaan niemand in Raad of Meente zal worden gekozen, die niet is: „lytmaet van de waere Christelicke gereformierde kercke”, en die verklaart te blijven bij de leer in de Sinode te Dordrecht vastgesteld.
     Men bepaalde in 1623 bovendien dat de Gezworene Gemeente van 36 op 28 leden zou uitsterven.
     Van de vervolging tegen de catholieken geven die tegen Adriaen Courten van Meenen en een reeks Camper burgers in 1622 en die in 1624 tegen Johan van Balen ingesteld, een voorbeeld.
     De vervolgingen tegen andersgezinde protestanten duurden ook in dit tijdvak voort, als voorbeeld diene die tegen den rector Marcus Gualtherus, die in 1621 uit de stad werd gebannen, en toen hij zich

_______________↓_______________


|pag. IX|

te Elburg vestigde, daar nog niet met vrede werd gelaten, terwijl ook zijn zwager het raadslid Casper ter Berchorst, die met hem gecorrespondeerd had, in December 1621, deswege heel wat te verduren had; over welk een en ander de Magistraat in 1622 het noodig oordeelde in een pamflet zich te verdedigen.
     Den Doopsgezinden werd in 1625 opgelegd hunne geboden bij den Hervormden Kerkenraad te doen aanteekenen en de huwelijks proclamatiën in de Hervormde kerk te doen, zullende ze daar ook in den echten staat bevestigd worden.
     De uitgeweken predikant Thomas Gosuinus reconcilieerde zich in 1622 weer met de kerk en de Camper gemeente, en langzamerhand keerde daarin de rust weer terug.
     Voor het overige trachtte de magistraat der stad, zooveel de troebele en rumoerige tijden dat toelieten, de orde en welvaart der stad ook in dit tijdvak te verhoogen.
     Zoo stonden Schepenen en Raad in December 1622 aan de Wed. van Hendrik Wolters Wegewart, ten behoeve van haren zoon die het klokgietersbedrijf zou voortzetten, een schuur van ’t Catharine-gasthuis tot giethuis af.
     In ’t oprichten van een kruitmolen werd in 1628 gedifficulteerd, tenzij ’t kon geschieden op een plaats, waar ’t geen buren hinderde.
     Zoo werd in 1623 aan Mr. Wolter Jansen Wessinck en Evert Rijnvisch octrooi verleend voor den bouw van twee volmolens op het bolwerk bij den boven IJsseltoren, terwijl ze den 22en November 1625 ook de stads volmolens in ’t Agnietenkerkje in gebruik erlangden.
     Den 24 Aug. 1624 werden er door den Magistraat twee leermarkten ingesteld, de een op midvasten, de andere twee dagen voor St. Jans onthoofding, die men in den Deventer Almanak zou doen opnemen.
     Ter ontlasting van de armenkamer, besloot men in 1623 tot het oprichten van een armenhuis: „daerinne die junge jeucht te wercke gestelt mocht worden”, dus een soort van werkhuis. — In 1624 werden penningen, geprovenieerd van den verkoop van huizen van de geestelijke kamer, daartoe gedestineerd, terwijl in 1625 een binnen-

_______________↓_______________


|pag. X|

vader en moeder werden aangesteld. Uit de aanstelling blijkt, dat er wollen lakens in werden vervaardigd.
     Op aandringen van den Kerkenraad werden 9 Februari 1622 wegens: „alle ontstichtinge, abuisen ende onordeningen soe bisheer nyet alleene in de Latinsche, Fransche en Duitsche schoelen gespuert ende al tho voele gesien synen”, scholarchen aangesteld om opzicht over de scholen te houden, — terwijl 24 Febr. 1624 werd besloten de Duitsche scholen zooveel mogelijk over de verschillende kwartieren der stad te verdeelen.
     In 1625 werd door den magistraat den rector toegestaan: „een kachelken in de schoele tot behoef der schoolkinderen.”
     Toen in Nov. 1623, de weduwe van wijlen Rutger van Breda, verzocht om haar zoon Johan van Breda, die toen te Harderwijk studeerde, tot secretaris der stad te benoemen in de plaats van den overleden Jacob Maler, werd daartoe besloten onder bepaling, dat hij, hoewel benoemd, zijne rechtsgeleerde studiën nog 2 of 3 jaar zou continueeren in Frankrijk, om zich daar in de Fransche taal te oefenen.
     De openbare reinheid van straten en wegen liet nog veel te wenschen over.
     De vuilnis werd naar ’t schijnt in open vaten, op straat staande, bewaard. Zoo klagen in 1622 de gezamenlijke buren over ’t vuilnisvat staande aan de Broederbrug op den Burgwal, tegenover de kerkdeur, wegens den stank en de onreinheid die het verspreidde; waarop werd besloten om twee vuilnisschuiten aan te schaffen teneinde daarmede de vuilnis weg te voeren.
     Leproosheid kwam in 1624 nog in de stad voor. De aangetasten werden naar ’t Leprozenhuis te Zwolle ter verpleging gezonden (Campen bezat dus zoodanige inrichting niet meer) terwijl de overige familie naar Haarlem werd gezonden om zich daar te laten schouwen.
     Merkwaardig zijn ook de ingewonnen adviezen over doctor Nijhoven, die men in 1625 tot stadsgeneesheer verlangde.
     Ter bevordering van de Zondagsrust werd 7 October 1621 bepaald, dat op Zon- en feestdagen geen handwerk zou mogen uitgeoefend worden,

_______________↓_______________


|pag. XI|

dat men geen herbergen zou mogen bezoeken, noch eenige vensteren ter neering zal mogen openen, of eenige waar voor de vensters zetten.
     Niemand zou met eenige waar des Zondags op de markt mogen staan, nadat de klok des morgens voor de laatste reis ter predikatie geluid heeft. —
     Het vleeschhuis dat eenigszins vervallen scheen werd in 1625 gerepareerd, terwijl bepaald werd, dat het vleesch daar op bepaalde dagen door de slagers zou gebracht worden, om openbaar verkocht te worden. —
     De Buitentoren werd in ’t zelfde jaar aanmerkelijk gerepareerd. —
     Uit eene resolutie van 18 Febr. 1625 schijnt te blijken dat de stads muren hier en daar met plantagie van wijngaarden bezet waren. —
     Het gildewezen werd hervormd, vooral door ’t besluit van 21 Februari 1621; torens, poorten en wallen werden hersteld, de straten werden verbeterd, de dijken, vooral in Dronthen en de Zwartendijk, werden versterkt en verzwaard. —
     Aan de verbetering van Rijn en IJssel, werd ten behoeve van de scheepvaart en den waterafvoer, door Campen, vooral in 1623 krachtig medegewerkt. Ook de opmaking van ’t Camperdiep werd in 1624 ter hand genomen, waarvoor een diep of baggermolen werd aangeschaft; — welke was vervaardigd door zekeren Frederick Mathijsen. Ook het Loodswezen werd in 1624 door de stad opnieuw geregeld.
     Wel werd Campen, even als Deventer, nog in 1621 opgeroepen door Keulen tot eene bijeenkomst der Hansesteden, uitgeschreven door Lübeck en de steden van ’t Wendische kwartier, maar ze schijnt daaraan geen gevolg te hebben gegeven, zeker door de gevaarlijke tijdsomstandigheden.
     Haar muntrecht handhaafde de stad ook in dat tijdvak tegen de aanslagen die daarop van tijd tot tijd van wege de Generaliteit werden gedaan.
     Op den Probationsdag te Keulen werd 14 October 1621 aan Campen vergund, verschillende muntsoorten te slaan.
     Met den muntmeester Johan Wijntjes werd 16 October 1621 dan ook eene overeenkomst gesloten over ’t munten van Camper stuivers,

_______________↓_______________


|pag. XII|

maar 24 Dec. 1621 werd, op vertoogen uit den Haag besloten, het munten te staken en de stempels in te trekken. Zoo kwam de stads regeering 24 Mei 1624 nog met hem overeen, om zilveren goudguldens op de stadsmunt te slaan op den vastgestelden muntvoet, en onder voorwaarde dat ze buitenlands en niet hier zullen worden uitgegeven.
     In 1622 verzocht men de Camper penningen, florenen en stuivers in den Beeldenaar vanwege de generaliteit uit te geven, op te nemen, doch dit werd geweigerd.
     Tot bewaring van ’t muntregaal werd 13 Juli 1623 door den magistraat besloten den muntmeester Johan Wijntjes op te dragen eenige Camper schellingen te munten. —
     Toen de verdreven Koning van Boheme, Frederik van de Palts, in 1621 verzocht om zijn munt naar Campen te mogen overbrengen, was de raad daar in beginsel niet tegen, doch zond men afgevaardigden naar Prins Maurits om dezen daarover te raadplegen. Hij had zeker bezwaren, althans van de zaak is niets gekomen. Of Johan ter Borch uit Zwolle, die in 1622 solliciteerde om Graveur der munt te worden van de bekende schildersfamilie was, blijkt niet, maar ’t is wel waarschijnlijk.
     Herhaaldelijk zien we de stads regeering in de bres springen voor hare medeburgers, die bij de Turken en in Algiers, in gevangenschap en slavernij verkeerden.
     Als een kanker woekerde intusschen aan de welvaart van dit gewest, het nog steeds voordurend geschil over de souvereiniteitsrechten.
     Eindelijk verzochten de Staten Generaal tegen 1 Mei 1623 gedeputeerden van Ridderschap en Steden naar ’s Hage te zenden, ten einde de uitspraak in dit geschil te onderwerpen aan den Raad van State of den Prins.
     De Ridderschap was daartoe niet ongenegen en de formuleering hunner eischen, zooals die 20 April 1623 werden ingediend, komen mij niet onredelijk voor.
     In hun flinke nota van 15 April 1623 drongen dan ook de Staten Generaal op submissie en afdoening aan, terwijl de Heeren van Beveren

_______________↓_______________


|pag. XIII|

en Geresteijn op den landdag als gemachtigden der Staten Generaal verschenen. —
     Toen later de van wege Ridderschap en Steden naar den Haag gezonden gedeputeerden, het niet eens konden worden, gaven de Staten Generaal 3 Juli 1623 eene uitspraak, waarbij ze verstonden dat de souvereiniteit, zoowel in ’t wereldlijke als in ’t geestelijke, onverscheiden en onverdeeld, zoo binnen als buiten de steden, is vervallen aan de gezamenlijke stenden van Overijssel, onvermind de privilegiën en preëminentiën, die zoowel de Ridderschap als de steden vroeger gehad hebben, terwijl zoowel Ridderschap als Steden de particuliere differenten, die zij onderling hadden, uit het Souvereiniteitsrecht voortspruitende, binnen den tijd van de eerstvolgende vier maanden, bij onderlinge accomodatie, zouden afdoen.
     Zoo ze binnen dien tijd niet tot eenstemmigheid konden geraken, zouden ze door de Staten Generaal getermineerd worden. —
     Ook na deze uitspraak bleef men even scherp tegenover elkander staan. De Steden beweerden nl. dat de uitspraak der Staten Generaal, zonder hunne submissie gedaan, hen niet kon binden.
     Wel mocht Gansneb Tengnagel 23 October 1623 schrijven dat dit gehaspel over de souvereiniteit, terwijl de vijand alom de grenzen bedreigde, zeer misplaatst was: „daer men noyt in groeter peryckel gestaen heft als nu, om tsaemen van den Oyuaer opgeslockt te werden.”
     Dat men in den Haag slecht te spreken was over de trage voldoening van de quota door Overijssel, had allen grond. —
     De inval der vijandelijke troepen in het Oldambt en op de Veluwe in 1624 was weinig geschikt, om de ingezetenen in deze gewesten gerust te stellen. — De stukken in dit deel behandeld leveren eene menigte hoogst belangrijke bizonderheden omtrent dien inval.
     Hoe onveilig de wolven het nog in die dagen in den omtrek der stad maakten, blijkt uit het feit dat nog herhaaldelijk met de ingezetenen van Camperveen, Zalk, Oldebroek en Elburg, daarop jacht werd gemaakt. —
     Voor het overige zal men in dit deel eene menigte bizonderheden

_______________↓_______________


|pag. XIV|

vinden voor de algemeene geschiedenis des vaderlands in dit tijdvak en den politieken toestand in Europa van ’t hoogste gewicht.
     Berichten over de belegering van Bergen op Zoom en Breda, van Gulik en Rees, de krijgsverrichtingen in Oostenrijk, Hongarije, de Palts, van de legers van Tilly, Spinola, den graaf van Anholt ter eenre, van Mansfelt, hertog Christiaan van Brunswijk en den landgraaf van Hessen aan de andere zijde.
     Dat men die oorlogen hier niet onverschillig gadesloeg lag in den aard der zaak. Immers in 1624 ging nog ’t gerucht dat de Keizer „Oostfriesland, Campen, Deventer en Swolle onder die protectie ende fleugelen van den Roemschen adler ende Rycke wil reduceren ende brengen.”
     Mededeelingen zoowel over den toestand in Frankrijk, Engeland, Oostenrijk, Duitschland, Spanje en Turkije, als omtrent de werkzaamheid onzer vloot, en nopens den aanslag op ’t leven van Prins Maurits zal men hier aantreffen. —
     De talrijke correspondentiën van de afgevaardigden ter vergadering van de Staten Generaal in ’t archief bewaard, leveren ons een schat van wetenswaardige bizonderheden, die elders te vergeefs gezocht worden. —
     Het jaar 1625, waardoor met den dood van Prins Maurits — door de afgevaardigden van Overijssel aangemerkt als „eene uitnemende grote slach voor den staet van ’t land ende Sonderlinge bij desen tegenwoirdigen tyt” — een tijdvak zich afsloot, kwam mij een geschikt rustpunt voor. —

Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK.               

     KAMPEN, Juni 1890.

_______________↓_______________


|pag. XV|

ZEVENDE DEEL.

_______________↓_______________


|pag. XVI|

[blanco]

 

 

No. 4935. 1621.
4 Januari.
     Henrick Bentinck to Werkeren, drost van Salland, bericht aan Campen dat hij bedankt „voer die aengedaene Ehre ende continuatie van goede naberscap” en ter bestemde tijd hoopt aanwezig te zijn (op de Schepenmaaltijd). „Swolle den 4en Januarij Anno 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 1.
No. 4936. 1621.
19 Januari.
     Schrijven van Campen aan Geert Luesinck en Jan Bloemers te Dwingelo, over achterstallige pacht van landerijen der stad te Dwingelo over 1618, 1619 en 1620.
„Campen den 19en Januarij 1621.”
 
     Minute op papier. Bijgevoegd schrijven over ’t zelfde onderwerp van 27 Maart 1621. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 3.
No. 4937. 1621.
22 Januari.
     Campen schrijft aan de stad Diepholt over haar inwoner Johan Backer, metselaar, die getrouwd is aan Grietje Henricksdochter, dochter van Henrick Pelser binnen Diepholt wonende, en voor zijn vrouw haar moeders erfdeel, dat nog onder den vader is, verlangt. Campen verzoekt de tusschenkomst van ’t stadsbestuur van Diepholt daarvoor. „Datum Campen den 22 Januarij 1621.”
 
     Minute op papier. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 5.
_______________↓_______________


|pag. 2|
No. 4938. 1621.
22 Januari.
     Schepenen en Raad van Campen staan aan Henrick Glauwe toe om het erfhuis van wijlen zijn vader Symon Glauwe Lambertsz te mogen aantasten en daarmede naar zijn goedvinden te mogen handelen, mits volgens der stad erfhuisrecht, deze verborgende voor alle actie en aanspraak van ieder die daarop eenig recht zou mogen pretendeeren. „Lunae den xxii Januarij A° 1621.”
 
     Raadsresol. fol. 137.
No. 4939. 1621.
1 Februari.
     Schepenen en Raad besluiten dat de Cameraars en Rentmeesters van het vorige jaar 1620 de stads renten bekend onder de namen van Moffers en Spangnartz als ook der knechten van Rechteren, en kleine renten aan de burgers voor afgegraven gronden toegelegd, zullen aflossen en daartoe in de eerste plaats zullen bezigen zoodanige duizend caroli guldens, als de wezen van Sr Gerrit Barterinck koopman te Amsterdam vereerd zijn, en verder alzoodanige penningen als de kerkmeesters van St. Geertruid en ’t H. Geest gasthuis en de momberen van onmondige kinderen op de stads kist of domeinen wenschen te beleggen tegen vijf ten honderd. „Jouis primo Februarij A° 1621.”
 
     Resolutie van Schepenen en Raad fol. 137. cf. Register, dl. 6 n°. 4934.
No. 4940. 1621.
6 Februari.
     Lijst van stadsmeiers en visschers aan wie door Schepenen en Raden een deel remissie of kwijtschelding van pacht wordt verleend. „Martis den 6 Februarij A° 1621.”
 
     Resol. Schep. en Raad fol. 138.
No. 4941. 1621.
8 Februari.
     Schepenen en Raden besluiten dat de penningen die in de Camer van Casper ter Berchorst en Frans Pouwels van den jare 1618, over zijn boven de 1397 heeren ponden en 7 stuivers, welke aan de Cameraars
_______________↓_______________


|pag. 3|
van ’t jaar 1619 zijn verstrekt, bij provisie aan den secretaris Hoochstraten zullen overgegeven worden om die ten stads behoeve te bewaren. „Jovis den 8ten Februarij 1621.”
 
     Resol. Schep. en Raad, fol. 138.
No. 4942. 1621.
10 Februari.
     Schepenen en Raden ontslaan Steven van Ruitenburch wegens zijne zwakheid als verwalter van het Landgericht en stellen in zijne plaats aan Henrich Wolters, Wegewairt. „Sabbathi den 10en Februarij A° 1621.”
 
     Res. Schep, en Raden, fol. 139.
No. 4943. 1621.
10 Februari.
     Tijmen van Wilsum gerechtelijk geciteerd om kondschap der waarheid te doen, weigert den eed te doen op grond, dat hij geen anderen eed kan doen dan die hij voor dezen aan de stad Campen gedaan heeft; waarop de Burgemeester en hem voorhielden, dat hij van dien eed ontslagen was.
     Dat mocht niet baten, hij bleef weigeren den eed te doen, en hij wordt deswege veroordeeld in een boete van honderd oude schilden. „Sabbathi den 10 Februarij A° 1621.”
 
     Liber causarum, fol. 35.
No. 4944. 1621.
14 Februari.
     Schrijven van Marten Albertss aan Campen, dat de aanschrijving over de versterking der compagniën, staande ter repartitie van Overijssel, nog niet uit den Haag is ontvangen. „Te Swolle den 14en Februarij 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 6.
No. 4945. 1621.
17 Februari.
     Zekere Jan Franches, wegens oproer en valsche beschuldiging uit Elburg en drie mijlen in den omtrek gebannen, heeft ten huize van den luitenant Botterel
_______________↓_______________


|pag. 4|
te Campen, hun mederaadslid Gerrit Aelts, deswege beleedigd en bedreigd, weshalve Elburg Campen verzoekt dien persoon naar behooren te vervolgen en te straffen.
„Datum den 17 Febr. 1621.”
 
     Op papier, geteekend door den secret. S. Feith, met opgedrukt stadszegel. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 7.
No. 4946. 1621.
21 Februari.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raden van Campen, verleenen aan de Korvenmakers een nieuwen gildebrief.
„In den jaere ons heeren Duysent seshondert ende een ende twintig op den een en twintigsten dach des maents Februarij.”
 
     Op perkament, met aanhangend zeer beschadigd stadszegel, in groene was. Op den rug eene ampliatie van 13 Januari 1634, over het koopen van van buiten ingevoerde twijg.
No. 4947. 1621.
21 Februari.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad verleenen een gidebrief aan de timmerluijden, kistemakers, lademakers, cuijpers, rademakers, stoeldraijers, carnmakers en wieldraijers. „In den jare onses heren duysend seshondert een ende twintig den een ende twintigsten dag des maents Februarij stilo veteri.”
 
     Afschrift in Gilderollen en Ordonnantiën fol. 40.
No. 4948. 1621.
21 Februari.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad verleenen een gidebrief aan het Droogscheerders gilde. „In den jare ons Heeren duisent zes hondert ende een en twintig op den een en twintigsten dag des maends Februarij.”
 
     Afschrift in Gildebrieven fol. 142-146, en in Gilderollen en Ordonnantiën fol. 88.
No. 4949. 1621.
21 Februari.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad verleenen een gildebrief aan het metselaarsgilde. „In den jare onses
_______________↓_______________


|pag. 5|
Heeren duysend ses honderd een en twintig op den eenen twintigsten dag van Februarij.”
 
     Afschrift in Gilderollen en Ordonnantiën fol. 120—129.
No. 4950. 1621.
21 Februari.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raden verleenen een gildebrief aan het St. Crispijns of Schoenmakersgilde. „Int jaer ons Heeren duisent ses hondert ende enentwintig op den eenentwintigsten dag des maends Februarij.”
 
     Afschrift in Gildebrieven fol. 110—114, en in Gilderollen en Ordonnantiën fol. 108.
No. 4951. 1621.
21 Februari.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad verleenen een gildebrief aan het smidsgilde. In den jare onses Heren duyzend ses honderd een en twintig op den een en twintigsten dag des maands Februarij.”
 
     Afschrift in Gilderollen en Ordonnantiën fol. 153—158.
No. 4952. 1621.
21 Februari.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad verleenen een gildebrief aan het Bakkersgilde. „Op avond Petri ad Cathedram A. duysend ses honderd een en twintig.”
 
     Afschrift in Gilderollen en Ordonnantiën fol. 175.
No. 4953. 1621.
21 Februari.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad verleenen een gildebrief aan het Linnenwevers of St. Severijnsgilde. „In den jare ons Heren Duyzend ses honderd een ende twintig, op den een ende twintigsten dag des maands Februarii, stylo veteri.”  
     Afschrift in Gilderollen en Ordonnantiën fol. 210.
No. 4954. 1621.
21 Februari.
Schepenen en Raden{2] besluiten op ’t verzoek der gilden om hen weer, als van ouds, te vergunnen de gerechtigheid{2] te heffen van het winnen der gilde op voorwaarde dat de gildewetten herzien en in den nieuwen gildemeesters eed worde opgenomen, dat ze geenerhande „vergaderinge, molipolium, oproer ende auerdrachten maecken
_______________↓_______________


|pag. 6|
sullen de stadt van Campen ende de burgeren tegens gaende en dat zye oock haere gilden extraordinarie nyet en sullen moegen doen vergaederen buten expressen consent ende voorweten van den Burgemeesteren”; dat het overschot der penningen van de Ecclesiastieke kamer over 1619 zal besteed worden tot de fortificatie werken en tot conservatie en dekking der Boven-toren; dat wegens de onvermogendheid der stad dit jaar geen nieuwe werken zullen worden ondernomen, maar alleen de noodzakelijke en aangevangene uitgevoerd zullen worden als: het oorgat{2], de Veenepoort, de welle en de hoofden; dat voortaan de rekeningen van de stad, de geestelijke goederen, de Armen- en de gasthuizen, die tot nu toe in heeren ponden gehouden werden, in guldens van 20 stuivers zullen gehouden worden en met latijnsche schrijfletters gesteld zullen worden; dat men eene bekwame plaats voor een oude mannenhuis zal zoeken; dat de toren der Buitenkerk zal onderzocht en gerepareerd worden; dat de Groenestraat zal bestraat worden en een doorgang of straat van de Groenestraat naar den Vloeddijk zal gemaakt worden over ’t erve van Jan Peters en Claesgen Jacobs weduwe van Gisbert Jacobsz.; dat de stad de pensie van den dijkgraaf van Mastenbroek zal betalen; doch daarentegen alle boeten zal ontvangen. „Anno 1621 den xxi Februarij.”
 
     Raadsresol. fol. 139—140
No. 4955. 1621.
21 Februari.
     Daar op de laatste bijeenkomst van Ridderschap en Steden te Zwolle niet geresolveerd is op alle punten van de Propositie van den Prins en van den Raad van State en besloten is dit tot den naasten landdag, in Maart te houden, aan te houden, en daar nu de tijd nadert en het einde der trèves op handen is, verzoekt Henrick Bentinck, drost van Salland, Campen op den landdag die hij tegen 5 Maart te Deventer heeft uitgeschreven, hare afgevaardigden te zenden, om dan
_______________↓_______________


|pag. 7|
uitsluitend te resolveeren op ’t stuk der consenten en zulke lasten als de Provincie over het loopende jaar incumbeeren en omtrent de middelen waaruit men die zal voldoen en de verpachting der generale middelen bij apparentie van Oorlog.
     Hij verzoekt er aan te denken dat boven de 42000 £ verleden jaar extra ordinair bewilligd, op nieuw meer dan 100000 gulden moet worden gefourneerd. „Werckeren den 21 Febr. 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 21.
No. 4956. 1621.
24 Februari.
     Schrijven van Henr. ter Cuylen uit ’s Hage aan Schepenen en Raad van Campen, over nieuwe werving van krijgsvolk door Spinola, en de aankomst van den Koning van Boheme te Hamburg en eene tegen ’t begin van Maart beraamde bijeenkomst van de vorsten van den Nederkreits, den koning van Denemarken, de hertogen van Holstein, Mecklenburg, Brunswijk, Lunenburg, Saksen en Lauenburg, om te voorzien in den bedroefden staat van Duitschland. De koning van Boheme wordt daar ook verwacht. Burgemeester Pauw van Amsterdam heeft gisteren in de vergadering van de Staten Generaal medegedeeld dat te Amsterdam verscheidene valsche munters zijn ontdekt, waaronder twee aanzienlijke kooplieden: Bartholomeus Munter en Abraham van der Voort, die vele valsche schellingen en twee stuivers penningen in Sédan hebben doen vervaardigen; hunne voornaamste medeplichtigen zijn Salomon Voerknecht, een makelaar Kappoen, Jan Meijt en een ijzerkooper naast burgemeester Pauw wonende. In den Briel zijn 500 man fraaie Engelsche troepen tot versterking aangekomen die door meerdere zullen worden gevolgd.
„Vuyt den Hage den 24e Februarij 1621 stilo nostro.”
 
     Op papier, onderteekend, en met opgedrukt zegel. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 9.
_______________↓_______________


|pag. 8|
No. 4957. 1621.
3 Maart.
     Henrick van Aemsfort, oud 26 jaren, verklaart, ten verzoeke van Andries Roelofsen, dat de schapen van Joris Beije van Maart tot Mei op diens ossenland, ongeveer 3 morgen groot, hebben geweid, zoodat hij zijne voorweide niet heeft kunnen gebruiken, dat getuige zijn voorweide, zijnde 4 of 5 morgen, heeft verpacht voor 14 car. gl., houdende hij de voorweide van Aemsfort nog beter, daar op diens land weit en op ’t zijne gerst gestaan had. „Den 3 Martij 1621.”
 
     Copie authentiek van den stads-secretaris J. Maler op papier.
Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 11.
No. 4958. 1621.
3 Maart.
     Schrijven van Campen aan den Magistraat der stad Rotterdam, over een brief bij Campen ontvangen van Jan Geersen Steenberch cum suis, als crediteuren van zekere weduwe genaamd Henrick Clauers, te kennen gevende dat Johan Geersen als gemachtigde van de crediteuren naar Botterdam zal reizen, om van zekeren Cornelis Jansen zekere kooppenningen voor een gekocht potschip te bekomen, weshalve Campen de hulp van Rotterdam daarvoor inroept. „Campen 3 Martij 1621 stilo vet.”
 
     Minute op papier. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 12.
No. 4959. 1621.
4 Maart.
     Schrijven van Unico van de Ruitenborch aan Burgemeesters, Schepenen en Raad van Campen over zijn zoon Adolph en hetgeen dezen nog als universeel erfgenaam van Gabriel Salazar competeert van hunne doorluchtigheden, bij wie hij als page dienst doet om zoo te zekerder van de voldoening te zijn, maar dat hij daar niet is ten nadeele van den lande, zooals men gelasterd heeft. „Swolle den 4en Martij 1621.”
 
     Op papier en onderteekend. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 13.
No. 4960. 1621.
4 Maart.
     Schrijven van Schepenen en Raad van Campen aan Prins Maurits dat hun burger Hermen Dercksen Bäcker
_______________↓_______________


|pag. 9|
hen heeft te kennen gegeven dat hij met zijn schip te Amsterdam liggende, door de heeren van de Admiraliteit is gewonnen om ten lands dienst te worden gebezigd, zoodat hij niet meer op het schip kan varen ’t welk echter de reeders wenschen. Zij verzoeken den Prins daarom hun burger boven anderen tot het capiteinschap op dat schip te benoemen. „Datum Campen den 4 Martij 1621.”
 
     Minute op papier. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 23.
No. 4961. 1621.
5 Maart.
     Voorschrijven van den magistraat van Campen aan de Admiraliteit te Amsterdam ten behoeve van hun burger Claes Petersen die zich wederom in ’s lands dienst te water wenscht te begeven, en daarom verzoekt tot een luitenantschap of als schipper op een schip aangenomen te worden, waarvoor Campen hem aanbeveelt.
„Datum Campen den 5 Martij 1621.”
 
     Minute op papier. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 15.
No. 4962. 1621.
6 Maart.
     Schrijven van Campen aan Andries Greve, burgemeester van Elburg, dat hun raadsleden Rutger van Breda en Albert Jansz Hoff hun rapport hebben gedaan over ’t geen ze met hem den vorigen zomer hebben besproken, belangende de aanwas in de Cleyne Griffte, bij de stadslanden en dat men den toestand zoo spoedig mogelijk nog eens in loco wenscht op te nemen. „Campen den 6 Martij 1621.”
 
     Minute op papier. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 16.
No. 4963. 1621.
8 Maart.
De Raad van State schrijft aan Campen, dat daar ze gehoord hebben dat de IJsselstroom zoo verlandt, dat men daardoor op sommige plaatsen te voet kan gaan, de leden van den Raad v. State, die eerstdaags bij de visitatie der frontieren zullen uitgaan, op ’s Gravenweert
_______________↓_______________


|pag. 10|
komende, de IJsselstroom zullen bezichtigen, met verzoek tegen den 2en April daartoe ook hunne gedeputeerden derwaarts te zenden, eenige personen van kennis medebrengende. „Inden Haege desen viij Martij 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt zegel, geteekend door B. Asperen en in absentie van den Secretaris door Maur. Huygens. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 17.
No. 4964. 1621.
7 Maart.
     Daar door het eindigen der trèves de lasten der Provincie meerder zullen worden, zullen de steden Hasselt en Steenwijk verschreven worden om met hen te communiceeren wat zij daartoe zullen moeten bijdragen.
„Den 7 Martij A. 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 51. cf. Reyseboeck 11 Mei 1623 fol. 15. al. 25 Juli 1623 fol. 17. 9 Sept. 1623 fol. 33.
No. 4965. 1621.
9 Maart.
     Johannes Huberti der rechten docter, afgezant van Magdalena gravin weduwe van Bentheim, heeft ter vergadering van Ridderschap en Steden in ’t breede voorgedragen, waarom zij vermeende niet gehouden te zijn om de landschap te bevrijden van de pretentien van de Wed. van Jonas Lodewyckx. Sweer van Haersolte, rentmeester van Salland, Gisbert opten Berch, commandeur, Niclas van Boekholt, Burgemeester van Deventer, Reijner Gansneb Tengnagel, Burgemeester van Campen, worden gecommitteerd om met dezen gezant nader te onderhandelen en daarvan rapport te doen. „Den 9 Martij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 51.
     De Gravin wenschte als erfgename van den Graaf van Nieuwenaer ook nog gelden van dit gewest, cf. fol. 58 cf., omtrent de pretentie van de Wed. van Jonas Lodewyckx, Reyseboeck 14 Juli 1620 fol. 67.
No. 4966. 1621.
10 Maart.
     „Acta ende grauamina Synodi Campensis door den Ordinarisen Synodi Deputaten te bevorderen.”
 
     Synodaelboeck fol. 15.
_______________↓_______________


|pag. 11|
No. 4967. 1621.
10 Maart.
     Op een request’ van den commandeur van Ootmarssum, verzoekende dat zekere twee processen die hij tegen de provisoren van het gasthuis van Oldenzaal en den rector aldaar als een zake voor den landgerichte van Oldenzaal hangende heeft, tegelijk binnen zekeren korten termijn zullen gesloten worden en aan eenerlei rechtsgeleerden zullen verzonden worden, wordt de richter door Ridderschap en Steden gelast bij poene van contumacie, binnen den tijd van tien dagen die processen te sluiten en ze tegelijk aan één rechtsgeleerde te zenden. „Den 10en Martij A. 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 54.
No. 4968. 1621.
10 Maart.
     Op het request van Johan en Henrick Schutte, zich beklagende over een onbehoorlijke procedure gepleegd door Herman Wynoltz wegens zekere tienden te Dalen in Drenthe en aan deze landschap leenroerig, wordt door Ridderschap en Steden besloten dat de wederpartij daarop haar antwoord bij gedeputeerden zal inbrengen, die geautoriseerd worden daarin te handelen. „Den 10 Martij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 54.
No. 4969. 1621.
10 Maart.
     Op request van Geerlick van Wullen, als gevolmachtigde van zijnen oom Frederick van Twyckeloe, drost tot Rende, beslissen Ridderschap en Steden dat de richter van Oldenzaal nogmaals op straffe van cassatie van zijn ambt, wordt gelast in conformiteit der apostille 2 Febr. jl. door de Landschap afgegeven, de sententie tegen Johan van Twyckeloe, promptelijk te esecuteeren en in geval van oppositie, zich daartegen zoo te wapenen, dat de executie dadelijk kan doorgaan. „Den 10 Martij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 54. Tevens werd de magistraat van Deventer verzocht om de questie tusschen Jonker Herman Ripperda en de erfgen. van zal. Hendrik van Keppel opten Dinxhof, nopens eenige gedane kosten, zoo mogelijk, bij te leggen, cf. Resol. Ridderschap en Steden van 7 Juli 1621 fol. 67.
_______________↓_______________


|pag. 12|
No. 4970. 1621.
10 Maart.
     Aangezien de deputati Sinodi provincialis hebben verstaan dat de Staten Generaal hebben goedgevonden de reformatie der kerken Urk en Emmeloert toe te staan, indien de middelen tot onderhoud van een predikant aldaar sufficiënt mochten zijn, zoo verzoeken ze door middel van Gedeputeerden in den Haag afschrift van die beschikking der Staten Generaal te mogen ontvangen, en om dan eenige politieken te committeeren om met hen eerst de reformatie van Emmeloert te beginnen, en daar op behoorlijk tractement een predikant aan te stellen of met Ens vereenigd.
     Ridderschap en Steden besluiten dat gecommitteerden het verlangde afschrift zullen lichten en dat men daarna de zaak nader zal overwegen. „Den 10 Martij 1621.”
 
     Reyseboeck fol 55. Daar de zee de kerk van Ens hoe langer hoe meer nadert, zal daarin worden voorzien, ald. De correspondentie met de kerken en Sinoden in andere gemeenten, die de deputati verlangden, werd door R. en St. geweigerd. In het verzoek om voortaan geen schermutzingen, guychel spulen of verpachtingen in de kerken te houden, zou worden voorzien, tegen het profaneeren van den Sabbat zal een placcaat uitgevaardigd worden; Swolle zal verzocht worden de schoolmeesters de Canones Synodi te doen onderteekenen; de officieren die de benoeming doen, zullen aangeschreven worden geen wederdoopers en Papisten tot kerkvoogden aan te stellen zooals te Giethoorn en Blankenham, en deze personen zullen tevens worden aangeschreven de toeloop der wederdoopers te Giethoorn, Blokzijl, Staphorst en Rouveen tegen te gaan; de Drost van Vollenhove zal nazien in hoeverre de predikantswoning in de schans te Blokzijl verandering behoeft.
Zoo de predikanten ten platte lande niet onder een sauvegarde kunnen worden begrepen, zullen deze zich voor ’t eindigen des bestands naar de steden moeten begeven.
No. 4971. 1621.
10 Maart.
     Petrus Plancius, predikant te Campen, heeft in naam der classis aan de Provinciale Sinode geremonstreerd, dat Johannes Meylingius en andere uitgeweken remonstrantsche predikanten zich laten gelusten dagelijksch binnen Genemuiden te komen en daar door ingezetenen worden gehuisvest, tot merkelijk nadeel der omliggende
_______________↓_______________


|pag. 13|
kerken en gemeenten, weshalve de drost van IJsselmuiden zal worden aangeschreven daartegen maatregelen te nemen. „Den 10 Martij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 58.
No. 4972. 1621.
12 Maart.
     Vaststelling door Burgemeesteren, Schepenen, Raad en Gezworene gemeenten, in overleg met de gedeputeerden, die op den Landdag te Deventer zijn geweest, van de middelen van consumtie en de consenten. „Lunae den 12 Martij A° 1621.”
 
     Raadsresol fol. 140 cf. Raadsresol. van 28 Maart 1621 fol. 142 en het verhandelde op dien Landdag. Reyseboeck 10 Maart 1621 fol. 52.
No. 4973. 1621.
13 Maart.
     Michiel Foppinga heeft ter voldoening aan zekere apostille van den 20 Maart 1617, ingeleverd zijn bewijsstukken in de zaak tegen Engelbert van Ensse, verzoekende derhalve executie van zekere sententie in cas van revisie aan zijde van den aartshertog van Brabant gewezen, waarvan Engelbert van Ensse copie zal mogen lichten, om in den tijd van een maand zijn debat daar tegen in te leveren bij de Ordinaris Gedeputeerden, opdat eindelijk daarin door Ridderschap en Steden kan beslist worden. „Den 13 Martij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 59.
No. 4974. 1621.
13 Maart.
     Op het verzoek van Joachim van den Boetzelaar aan Ridderschap en Steden, om eene commissie uit deze vergadering te benoemen, tot beslechting der geschillen tusschen hem en zijn broeder Oswald hangende, wordt besloten dit verzoek in handen van Oswald van den Boetzelaar té stellen, ten fine van bericht. „Den 13 Martij A° 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 59.
_______________↓_______________


|pag. 14|
No. 4975. 1621.
14 Maart.
     Daar Berent Duvelshoff, wachtmeester op Zwartsluis, wegens zijn hoogen ouderdom niet in staat is zijn officie, zoo er krijg mocht ontstaan, waar te nemen, wordt Hubert Willemsen in zijne plaats aangesteld. „Den 14 Maij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 59. Bij ’t eindigen van de trèves zullen op ’t huis te Vollenhove, tot verzekering daarvan, eenige soldaten worden gelegd, ald.
No. 4976. 1621.
15 Maart.
     Zwolle zendt aan Campen copie der missive van de Staten Generaal, waarbij wordt kennis gegeven van de uitgeschreven algemeene vast- en bededag, tegen Woensdag voor Paschen. „Datum Swolle den 15en Martij 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt stadszegel. Den 25en Maart 1621 schrijft de magistraat deze bededag, op Woensdag 28 Maart te houden, met ’t oog op de expiratie van ’t bestand, uit. Dig. Nov. fol. 200. Dl. X. Verz. v. stukken, fol. 24.
No. 4977. 1621.
25 Maart.
     Ter vergadering van Ridderschap en Steden, verschijnen Ds. Winandus Alstorphius, predikant te Deventer en Ds. Gerardus Lindenhovius, predikant te Raalte, gedeputeerden van de classis van Deventer, met verzoek om den paepschen pastoer te Almelo van daar te removeeren, en dat den ingezetenen ten platten lande bij placcaat moge verboden worden hunne kinderen bij den papisten ten doop te brengen.
     Ridderschap en Steden, verstaande dat het inkruypen des Pausdoms soe veel mogelyck tegen gebouwt behoert te worden, kunnen echter om praegnante consideratie bij deze conjunctuur, op het verzoek niet beschikken. „Den 25 Martij 1621.”
 
     Reyseboeck, fol. 89. Op het verzoek van Gerardus Fockingius, predikant te Vollenhove, gedeputeerd door de Vollenhoofsche Classis, bepalen Ridderschap en Steden dat dit jaar eene Provinciale Sinode zal gehoudèn worden en wel, wegens de onveiligheid der wegen, te Zwartsluis, terwijl zij uit hun midden daar heen committeeren Volckier Sloet en Reyner Gansneb genant Tengnagel. Aldaar.
_______________↓_______________


|pag. 15|
No. 4978. 1621.
25 Maart.
     Hasselt schrijft aan Campen, dat ze de Camper burgers gaarne willen behandelen, als die van Hasselt te Campen worden behandeld. „Datum Hasselt den 25en Martij 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verz. v. stukken, fol. 19.
No. 4979. 1621.
26 Maart.
     Edelen, wier voorouders hier in Overijssel of in andere provinciën of landen, waar de onzen gelijk recht hebben, ten landdage zijn verschreven, zullen ook hier ten Landdage worden verschreven, zullende zij die uit andere Provinciën inkomen een oude adelijke havezate moeten bezitten in de Provincie gelegen, terwijl zij die van andere landen inkomen, ten minste den tijd van twee jaren hunne residentie in Overijssel moeten gehad hebben, een eed van trouw aan de Landschap moeten hebben gedaan en beloofd hebben het gewest zonder verlof van Ridderschap en Steden niet te verlaten. „Den 26 Martij 1621.”
 
     Reyseboeck, fol. 90. Ook besloten, dat uit het gewest niemand zal geadmitteerd worden dan eigenaars eener havezate of saelstede en naar hun stand tamelijk geërfd en gegoed, zullende van ééne havezate of saelstede niet meer mogen verschreven worden dan de vader en zijn zoon, terwijl alleen gereformeerden en geen papisten zullen toegelaten worden Ald.
No. 4980. 1621.
26 Maart.
     Schepenen en Raad vergunnen aan Herman Dercksen Backer om, overeenkomstig de resolutie van 10 Augustus 1609 en de daarbij gestelde voorwaarden, de kalkovens door Willem Veene op de stadsgrond getimmerd aan Steven de l’Espièrre over te dragen. „Den 26en Martij A° 1621.”
 
     Raadsresol. fol. 141.
No. 4981. 1621.
27 Maart.
     Jonker Wolter van Echten remonstreert aan Ridderschap en Steden dat zijn huis de Reeler door inondatie
_______________↓_______________


|pag. 16|
van ’t water aan poerten, bruggen enz. merkelijk is beschadigd, en dat nog meer gevaar staat te wachten zoo daarin niet wordt voorzien, en verzoekt daarom een paspoort om onder den vijand te mogen verkeeren voor den tijd van vier maanden, teneinde onder zijn toezicht de noodige reparatien geschieden, ’t welk hem wordt geconsenteerd. „Den 27 Martij 1622.”
 
     Reyseboeck fol. 92 cf. 15 Maart 1624. Reyseboeck fol. 5. cf. Reyseboeck 10 Mei 1623 fol. 15.
No. 4982. 1621.
27 Maart.
     De Griffier van Overijssel zendt aan Campen nouvelles uit den Haag. „Uyt Zwolle den 27en Martij Anno 1621.”
 
     Op papier, geteekend door Roelinck. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 26.
No. 4983. 1621.
28 Maart.
     De aartshertogen Albert en Isabella verleenen op verzoek van Bartholomeus van Egmont, Herman Rammelman, rechter te Borne, François Barnart van Vollenhove en Hendrik Claessen als gedeputeerden van het platte land van Overijssel, en handelende met medeweten van Ridderschap en Steden, daar men bij het einde van het bestand plundering enz. vreesde, sauvegarde aan het drostambt van Salland. „Faict a Bruxelles soubs nostre nom et cachet secret le vingt huitjesme jour du mois de Mars de 1’an seize cent vingt et ung.”
 
     Gelijktijdig afschrift in Placcaatvorm Bijgevoegd gedrukt placcaat van dezelfden van 1621 15 April, daarbij de sauvegarde uitstrekkende tot geheel het platte land van Overijssel, cf. Reyseboeck 1621, 6 Maart fol. 51. Dl. X Verz. v. Stukken fol 27 en 28.
No. 4984. 1621.
29 Maart.
     Extract uit de voorwaarden waarop 29 Maart 1621 de bieraccijns te Campen verpacht is, dat de brouwers in hun huizen, ’t zij ze pachters zijn of niet, geen bieren bij minder dan bij achtendeelen zullen mogen
_______________↓_______________


|pag. 17|
verkoopen, nog gelagsgewijze bieren in hunne huizen mogen tappen. „Den 29 Martij 1621.”
 
     Authentieke copie van den stads secretaris op papier. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 29.
No. 4985. 1621.
30 Maart.
     Schrijven van Campen aan Zwolle over een brief van den Zwolschen afgevaardigde ter vergadering van de Staten Generaal, ter Cuylen, omtrent de propositie door de Staten van Holland gedaan ter vergadering van de Staten Generaal over de Provinciale munt. Campen vreest dat de gemeenheid der provinciale munt die bij beurten bij een der Provinciën zou zijn, nadeel zal toebrengen aan de Rijksmunt der steden en wenscht daarom op 4 April eene bijeenkomst der drie steden binnen Zwolle te houden. Bij een schrijven van den zelfden datum noodigt Campen ook Deventer tot deze bijeenkomst uit, terwijl bij een ander schrijven van den zelfden datum aan Marten Alberts, Gedeputeerde der Landschap binnen Zwolle, in overweging wordt gegeven om ook eenige Jonkeren tegen dien datum te Zwolle te verschrijven om ook van de Landschapsmunt te handelen. „Campen 30 Martij 1621.”
 
     Minuten op papier. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 30.
No. 4986. 1621.
2 April.
     Schrijven van S. van Haersolte, Boldewijn Sloet en H. ter Cuylen uit den Haag aan Burgemeesteren, Schepenen en Raden van Campen, dat ze den Prins hebben gesproken over de verzochte vermeerdering van garnizoen in Campen, en dat deze wel genegen is den capitein van Ittersum daar nog te laten, doch niet bereid was om er nog eene compagnie bij te zenden daar hij, aangezien de vijand zich in Vlaanderen sterk maakt, deze compagniën overal tot bezetting van frontierplaatsen en in de landen Gulik en Kleef, zeer noodig heeft. Den Prins hebben ze ook gesproken van
_______________↓_______________


|pag. 18|
de bezetting van de Zwartsluis, die goed vond daarin 25 soldaten van ’t garnizoen van Steenwijk te leggen om het Zwartewater en Mastenbroek tegen invasiën en strooperijen te beveiligen. De Prins heeft de gecommitteerden van den Raad van State tevens aangeschreven om te denken aan de fortificatie van de sluis Blokzijl en van de Cuynre. „Vuyt den Hage den 2en Aprilis 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, en met opgedrukt zegel van Sloet. Dl. X, Verz. van Stukken fol. 32.
No. 4987. 1621.
4 April.
     Burgemeesteren Schepenen en Raad van Campen verklaren dat Mr. Johan Henricksen en Mr. Willem Hermsen, gebroederen, aan hen voldaan hebben zoodanige tien goudguldens jaarlijksche rente, als zij tot nu toe van wege de stads Ecclesiastieke goederen ten behoeve van Birgitten klooster op Paschen te vorderen hadden uit hun huis op de Oudestraat tegenover de Breede stege, ’t welk zij voor dezen van Jan Sanders gekocht hebben. „Actum den 4 Aprilis A° xvic ende eenentwintich.”
 
     Minute op papier. Op hetzelfde stuk verklaring van de aflossing op 18 Juli 1618 van een rente van 10 goudgl. 7 st. uit St. Barbara vicarie door Henrich Wolters Wegewaert, uit een huis en erf op Camperveen, door dezen van den muntmeester Henrick Wijntges gekocht, zijnde die rente vroeger gebeurd door Steven Pigge. Dl. X. Verz v. Stukken fol. 34.
No. 4988. 1621.
4 April.
     Daar de Gedeputeerden in ’s Gravenhage aan de Landschap hebben geschreven dat bij de andere provinciën is goedgevonden om 300 paarden, door Graaf van Styrom uit Boheme gebracht, hier in dienst te houden en om tot het lichten van vier of zesduizend waardgelders te besluiten, worden de gedeputeerden gelast met de andere provinciën daarin te consenteeren.
„Op den 4 Aprilis A. 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 60.
_______________↓_______________


|pag. 19|
No. 4989. 1621.
4 April.
     Teneinde strooperijen des vijands te voorkomen zullen de schuiten op de weteringen, in het Lierbroek en daaromtrent, naar Zwolle gebracht worden. Op verzoek van Cantzler en Raden van Gelderland en Zutphen die een placcaat arresteerden tot wering van des vijands contributie en zijn loopen op de Vëluwe en Veluwenzoom, zal gelijk placcaat door deze landschap worden uitgevaardigd omtrent de buurtschappen in dit gewest over den IJssel gelegen.
     Daar klachten komen dat goederen van ingezetenen van Overijssel in Gelderland gelegen hooger worden aangeslagen voor de contributie dan van Geldersche ingezetenen, zal daarover door de Landschap worden geschreven. „Den 4 Aprilis 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 61.
No. 4990. 1621.
April.
     Alzoo op de laatste bijeenkomst te Heerde is goedgevonden uit naam der drie steden een schrijven te zenden aan het Zwolsche Raadslid Hendrik ter Cuilen in den Haag, zoo zendt Zwolle aan Campen copie van de concept-missive over de executie der rijksmunt.
„Datum Zwolle den 7 Aprilis A° 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, en met opgedrukt stadszegel. De copie van de concept-missive bijgevoegd, cf. Reyseboeck 4 April 1621 fol. 60 en 61. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 36—39.
No. 4991. 1621.
10 April.
     Alzoo vijf compagniën te voet, binnen Zwolle leggende, bij patenten van den Prins gelast zijn om zich opwaarts te begeven en de Zwolsche stadsregeering ze daartoe van veertien carveelschepen heeft voorzien, die reeds onder zeil zijn gegaan, verzoekt ze Campen hare schippers van loodsen te voorzien bij het binnenkomen op den IJssel. „Datum Swolle den 10 Aprilis 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt stadszegel. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 40.
_______________↓_______________


|pag. 20|
No. 4992. 1621.
15 April.
     Daar dagelijks groote fraude geschiedt in de accijnsen, zoo bepalen Schepenen en Raad dat voortaan geene burgers of inwoneren in gasthuizen of elders brouwende, meer dan twee te zamen mogen brouwen en de mout die zij willen verbrouwen op hun naam zullen doen veraccijnsen bij de poene van 40 stadsponden. „Den 15 Aprilis 1621.”
 
     Digestum Novum fol. 301.
No. 4993. 1621.
17 April.
     Frederik, honing van Bohemen, schrijft aan Burge-meesteren en Raad van Campen, dat hij zijn raad en in den Haag resideerende agent Dr. Rulandt Schwerzen naar hen heeft afgevaardigd, met verzoek hem te hooren over de zaak die deze in last heeft. „Datum im Haage den $\frac{17}{27}$ Aprilis anno 1621.”
 
     Op papier, eigenhandig door den Koning onderteekend en met opgedrukt koninklijk zegel. Hij had in last om te verzoeken de munt des konings naar Campen te mogen overbrengen en die daar uit te oefenen, zooals hij 2 Mei 1621 in den Raad mededeelde, die op Reiner Gansneb Tengnagel en Marten Alberts commissie gaf onder stadszegel, om in den Haag daarover met Prins Maurits te spreken, doch het in beginsel toestond. Raadsresol. 2 Mei 1621 fol. 143. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 42 en 44.
No. 4994. 1621.
18 April.
     Daar in Elburg door de molenaars zeer vele fraudes en mesusen worden gepleegd die men wenscht door strenge wetten te keeren en de stadsregeering vernomen heeft dat te Campen op ’t stuk der molenaars en bakkers zulke goede bepalingen zijn gemaakt, verzoekt ze daarvan mededeeling. „Den 18en Aprilis 1621.”
 
     Op papier, geteekend door S. Feith, secret., met opgedrukt stadszegel. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 46.
No. 4995. 1621.
18 April.
     Op de remonstrantie van Dirick Jelisz Cock, boekbinder te Campen, te kennen gevende dat de Magistraat van Hasselt hem verzocht had zijn boekbinderswinkel
_______________↓_______________


|pag. 21|
daar te vestigen, onder aanbod van gratis burgerschap, vrijdom van huishuur van tocht en wacht, doch dat hij wel te Campen wil blijven als hij daar gratis de burgerschap en vrijdom van ’t winnen van ’t Gilde kan erlangen, besluiten Schepenen en Räad van Campen dat hij twee jaren in die stad zijn bedrijf mag uitoefenen zonder de burgerschap of het gilde te winnen.
 
     „Actum den 18en Aprilis a° 1621.” Raadsresol. fol. 142.
No. 4996. 1621.
19 April.
     Schrijven van Hasselt aan Campen dat door Claes Frentz, van Rouvene, ruiter onder de compagnie van den ritmeester Abraham Peny te Campen in garnizoen, hunne burgers Michiel Schultingh en Henrick Coilert zijn mishandeld, met verzoek dit aan den commandeur van Ittersum en den Ritmeester Peny mede te willen deelen, opdat de schuldigen gestraft worden. „In Hasselt den 19en Aprilis 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verz. v. stukken, fol 48.
No. 4997. 1621.
21 April.
     Schepenen en Raad besluiten, dat D. Wilhelmus Stephani, wegens zijn achterwezen aan de stad, gecontenteerd zal worden (cf. no. 4880).
     Aan de visschers te Brunnepe, pachters van de zanden, wordt vergund die nog een jaar te mogen bevisschen. „Den 21 Aprilis 1621.”
 
     Raadsresol. fol. 143.
No. 4998. 1621.
2 Mei.
     Rekening en verantwoording der gelden door Jacob Hendrix Rouwentwych, ter somma van zevenhonderd en een car. gl., in zijn kleederen verstopt en op verzoek zijner verwanten 19 December 1618 van hem opgevorderd.
 
     Raadsresol. fol. 144.
_______________↓_______________


|pag. 22|
No. 4999. 1621,
2 Mei.
     Schrijven van Campen aan Andries Greve, burgemeester van Elburg, naar aanleiding van diens schrijven dat de eigenaren naast het stads land aan den Soemerdyck, wel genegen zijn het land, ’t welk door ’t water van het sluisje aldaar verloopen is, weder af te steken en te verlaten. Ze danken hem voor de in dezen genomen moeite. Ze verzoeken, als de afsteking zal geschieden, hen daarvan te verwittigen, op dat ze iemand kunnen zenden; ook om over den aanwas te spreken.
„Datum Campen den 2 Maij 1621.”
 
     Minute op papier en gelijke minute van een brief over ’t zelfde onderwerp, d.d. 8 Mei 1621. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 59, cf. fol. 483.
No. 5000. 1621.
6 Mei.
     Schrijven van Henrick Bentinck, drost van Salland aan Campen, dat hij van den Heer rentmeester Sweer van Haersolte, uit den Haag terug gekomen, vernomen heeft dat de andere kwartieren, uitgezonderd Overijssel, over ’t stuk der contrïbutiën waren geaccordeerd, zoodat men met dat dralen hier wel mag oppassen dat niet een tax worde opgelegd, zooals de tegenpartij (de jonkeren) gaarne zoude zien; hij heeft derhalve aan den drost Mulert te Oldenzaal, in haast geschreven of iemand daar ook door den vijand gekweld werd wegens contributie, waarop hij een antwoord ontving, waarvan copie hierbij.
     Hij stelt daarom voor, ten spoedigste iemand naar Brussel te zenden, om over deze zaak te handelen en hij verzoekt hierop het gevoelen van Campen, dat van Zwolle verzoekt hij ook. Zijn neef de drost van Haaksbergen, heeft met die van Deventer er over gesproken, die de zaak afsloegen, meenende dat er op den Landdag nog tijd genoeg was. „Datum Werckeren den 6 Maij 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt zegel, en afschrift van den brief van den drost Mulert d.d. 14 Mei 1621. Uitvoerig schrijven van Zwolle aan Campen van 8 Mei en 14 Mei 1621. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 50-58.
_______________↓_______________


|pag. 23|
No. 5001. 1621.
6 Mei.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad laten weten dat men op morgen wederom voor de ellendige armen zal omgaan om aalmoezen te ontvangen, verzoekende de burgerij tot milde gaven. „Den 6en Meije 1621.”
 
     Digestum Novum, fol. 301.
No. 5002. 1621.
8 Mei.
     Schrijven van Campen aan Elburg, naar aanleiding van ’t verzoek dezer stad om, wegens de ziekte en hoogen ouderdom van haar predikant, hen tegen Hemelvaartsdag a.s., een predikant te leenen. Campen zal een harer predikanten zenden. „Campen den 8 Maij 1621.”
 
     Minute op papier. Dl X. Verz. van Stukken, fol. 60.
No. 5003. 1621.
11 Mei.
     Accoord gesloten door Rutger van Bredae, Albert Jansen Hoff, Ernst van de Cuerbeke, Arent Sloet en Toenis Roeloffsen Steenbergen(2) van wege den Raad der stad Campen gecommitteerd, benevens Steven van Cooth en Sticker Loeffsen, als gevolmachtigde van Juffer Johanna van Ittersum, weduwe van Aernhem, ter eenre zijde en Andries Greve, burgemeester van Elburg voor zich en zijne erfgenamen, ter andere zijde, over den aanwas en de bepoting van de Kleyne Grifftehoop, n.1. de magistraat van Campen voor ¾ en Juffer Johanna van Ittersum voor ¼ deel, en betreffende het vierde part in de aanwas in de Groote Grifftehoop aan Campen competeerende, op hier vermelde voorwaarden. „Anno xvic ende eenen-twintich op den xien dach des maents Maij.”
 
     Op papier en onderteekend, en aggreatie door den Raad van Campen, d.d. 17 Mei 1621, benevens een brief hierover van Andries Greve aan Campen, d.d 18 Juni 1621.” Dl. X. Verz. v. Stukken, fol. 61—64.
No. 5004. 1621.
19 Mei.
     Op het verzoek van Geert Momme, staan Schepenen en Raad aan dezen toe om zijn huis op de Oudestraat, onder die Clocke, hetwelk noodzakelijk moet gerepareerd
_______________↓_______________


|pag. 24|
worden, doch waarvan hem de kosten te hoog loopen, in openbare veiling te verkoopen, onder voorwaarde dat de kooppenningen ten behoeve van hen die eenig recht op dat huis kunnen doen gelden, bewaard zullen worden, „Actum den 19en Meij 1621.”
 
     Raadsresol. fol. 145.
No. 5005. 1621.
24 Mei.
     Schrijven van Henrick van Ittersum aan Campen, over zekeren Marten Muller, bij hem in apprehensie; deze heeft aan den commandeur Westerbeek beloofd om hier in dienst te treden, onder verzekering, dat hij zijn leven niet meer gezind is den vijand te dienen.
Hij verzoekt hem over te zenden wat men hier mogt vernemen en zal hem morgen nader examineeren en het resultaat ook naar Campen overzenden. „Actum ilens Hasselt den 24 Mai A. 1621.”
 
     Op papier en onderteekend. Dl. X. Ven. v. Stukken fol. 65.
No. 5006. 1621.
28 Mei.
     Memorie van de Gedeputeerden der stad Campen voor den Landdag te Deventer, op 28 Mei 1621. Ze vinden goed: 1°. dat de papisten en die onder vijands sauvegarde zitten een eed afleggen; 2°. daar er meerdere middelen moeten zijn en het land niet meer bezwaard kan worden een hoofdelijke omslag te maken ; 3°. dat ze vermeent dat de Drost van Twenthe Unico Ripperda moet afgezet worden; 4°. om orde te stellen op de procedure voor de gerichten ten platte lande, waarin allerlei misbruiken zijn ingeslopen; 5°. het college van Gedeputeerden voorloopig binnen Zwolle te continueeren. „Den 26 Maij.”
 
     Twee verschillende concepten op papier. Bijgevoegd bijna de zelfde punten voor de vergadering van 27 Juni 1621. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 67—72.
No. 5007. 1621.
30 Mei.
     Schrijven van Richard Lindley aan Campen, dat hij op verzoek dezer stad, den soldaat Jacques Watt, die
_______________↓_______________


|pag. 25|
thans in dienst der stad is, verlof heeft gegeven en paspoort heeft verleend en hem nu naar Engeland wil doen gaan, om daar zijne eigene zaken en die van hem te behartigen, doch dat hij hier te Campen wordt opgehouden, weshalve hij daartegen maatregelen verzoekt. „Swolle de 30 Meij 1621.”
 
     Op papier, onderteekend en met opgedrukt zegel. Dl. X, Verz. v. Stukken fol. 73.
No. 5008. 1621.
31 Mei.
     Schrijven van Campen aan gedeputeerden der stad op een landdag te Deventer zijnde, over het ontslaan uit de gevangenis van zekere Francke Goerts, des noods onder borgtocht.
     De drost van Salland bericht dat die van Zalk zich onder sauvegarde des vijands hebben gesteld, en dat ze reeds contributie te Oldenzaal betaald hebben.
Die van Camperveen verzoeken daartoe ook consent.
Campen ondersteunt dit verzoek: „dewyle wy nu wel kunnen affneemen dat het haer niet moegelyck sal wesen buyten peryckel haer langer daer vth te holden.”
„Datum Campen den 31 Maij A° 1621.”
 
     Minute op papier. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 75.
No. 5009. 1621.
1 Juni.
     Schrijven van S. van Haersolte en Henr. ter Cuylen uit ’s Hage aan Ridderschap en Steden te Deventer vergaderd, dat zij hen gisteren met de post, die met de placcaten van de settinghe des geldes reisde, geadverteerd hebben, dat ze nog geen schrijven van de gedeputeerden te Brussel hebben ontvangen. En ofschoon ze ’t wel zeer dienstelijk zouden vinden een expressen daar heen te zenden, zoo kan dat niet geschieden, omdat niemand uit den Haag derwaarts kan reizen dan de ordinaris koopmansboden, die daartoe paspoort hebben en alleen op hunne gezette tijden daarheen reisen.
     De Gedeputeerden van Gelderland zijn teruggekomen
_______________↓_______________


|pag. 26|
met een last hunner principalen, om te vragen vermindering van de lasten bij den Staat van Oorlog op die provincie gelegd. Gisterenavond is in den Haag gearriveerd een ambassadeur van den Koning van Polen, die, nadat hij aan den capitein der garde uit Gouda geschreven had dat hij als zoodanig in aantocht was, door den Prins en zijn broeder Prins Hendrik, benevens Graaf Ernst van Nassau tot aan de Hoernbrugge, omstreeks halfweg Delft, is te gemoet gereisd. „’s-Gravenhage den 1en Junij A° 1621.”
 
     Op papier en onderteekend. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 76.
No. 5010. 1521.
5 Juni.
     S. van Haersolte en Henr. ter Cuylen schrijven aan de Gedeputeerden van Overijssel, dat de soldaten van de stad Grave, in een zeker dorp, waar kermis was, 25 burgers van den Bosch hebben gevangen genomen en naar Grave gevoerd. Ze verzoeken ieder die buiten sauvegarde zit hierop waarschuwend te wijzen. „Hage den 5 Junij 1621.”
 
     Gelijktijdige copie op papier. Dl. X. Verz v. Stukken fol. 78
No. 5011. 1521.,
6 Juni.
     Vonnis tegen Otto Gansneb Tengnagel, wegens het herbergen van uitgezette predikanten en tegen Marcus Gualtherus wegens zijne „grouwelycke ende Goedes lasterlicke schriften tegen Godt ende syne Heillige woort strydende”, wordende de eerste tot een boete van 500 goudgl. veroordeeld, de tweede verbannen.
„Actum den 6 Junij 1621.”
 
     Liber causarum fol. 30. Zie aldaar veroord. van andere remonstrantschgezinden. C.f Pamfletten Kon. Biblioth. n°. 3379; Rogge Bibl. van Rem. Geschr. blz. 277.
No. 5012. 1621.
8 Juni.
     Daar het bestand is geëindigd, waarvan behoorlijke publicatie is geschied, waarschuwen Schepenen en Raad hunne burgers om zich niet te begeven op ’t gebied
_______________↓_______________


|pag. 27|
des vijands daar ze dan in gevangenschap en andere gevaren zullen geraken. „Den 8 Junij 1621.”
 
Digestum Novum fol. 301. Correspondentie met Kantzler en Raden van Gelderland, over het niet onder ’s vijands sauvegarde gaan van de dorpen van Overijssel aan de Veluwsche zijde liggende.
7 Juli 1621 fol. 64 Reyseboeck.
No. 5013. 1621.
16 Juni.
     De Raad van State schrijft aan Rutger van Haersolte, ontvanger der contributiën van de landschap Lingen, dat hij vernomen hebbende dat de Aartshertogen de ingezetenen dezer landen hooger in de contributie aanslaan dan voor de trèves, besloten heeft de contributie over alle landen en onderzaten der aartshertogen ook te verhoogen. De ontvangers worden verzocht dat in hunne kwartieren mede te deelen en 14 dagen te wachten of de aartshertogen ook van hunne onbehoorlijke handelingen in deze terug komen. „Den 16en Junij 1621.”
 
     Gelijktijdige copie op papier. Dl. X. Verz. v. Stukken, fol. 81.
No. 5014. 1621.
16 Juni.
     Campen schrijft aan Genemuiden dat men voortaan achter de stads landen geen riet, twijg, houtgewas of biezen zal mogen snijden, daar dit is tot nadeel en schade van de dijken. Het verzoekt dit ook te Genemuiden te publiceeren. „Campen 16 Junij 1621.”
 
     Minute op papier en afchrift van de publicatie. Dl. X. Verz. v. Stukken, fol. 80.
No. 5015. 1621.
17 Juni.
     Schepenen en Raad waarschuwen een eigelijk om geen biezen, biezepollen, riet, twych of eenig ander houtgewas van de stads onverhuurde landen, weerden, zanden of aanwas, af te snijden of te houwen op een boete van 25 goudguldens. „Den 17 Junij 1621.”
 
     Digestum Novum fol. 302.
_______________↓_______________


|pag. 28|
No. 5016. 1621.
19 Juni.
     Op het verzoek van Tryne Hermansz, Wed. Gerrit Clasen, wier huisje hij den jongsten brand bij het blusschen door ’t afwerpen van pannen beschadigd werd, besluiten Schepenen en Raden op grond van hare onvermogendheid, doch zonder consequentie voor ’t vervolg, dat de stads metselaar haar dak zal herstellen.
„Den 19 Junij A° 1621.”
 
     Raadsresol. fol. 144.
No. 5017. 1621.
21 Juni.
     Schrijven van Burgemeester en Raad der stad Nijmegen, aan Burgemeesteren, Schepenen en Raad van Campen, over het verhoor van hun burger Wilhelm Classen, lantaarnmaker, omtrent zeker te Campen gearresteerd vrouwspersoon Catarina Crans. „Gegeven tot Nijmegen den xxIe Junij xxic eenen twintich.”
 
     Op papier, het zegel afgevallen. Dl. X Verz. v. Stukken, fol. 83.
No. 5018. 1621.
25 Juni.
     Daar Schepenen en Raad wegens de tijdsgelegenheid niet gezind zijd meer dan twee secretarissen in hun dienst te houden, zoo ontslaan ze Ryckman Wolffs van zijn dienst als secretaris, zullende „gemelde Ryckmann Wolffs deese verleuvinge zijnes dienstes in geenerley wyse strecken tot lesie, ofte naedeel van syn eere, goede naem ende faem. „Lunae den 25 Junij 1621.”  
     Raadsresol. fol. 145.
No. 5019. 1621.
27 Juni.
     Burgemeesteren, Schepen, Raad en Gezworene gemeenten met de Gedeputeerden, die te Deventer ten landdage zijn vergaderd geweest, besluiten tot eene hoofdelijke schatting op de hier nader omschreven voorwaarden.
„Den 27 Junij A° 1621.”
 
     Raadsresol. fol. 145, 146.
_______________↓_______________


|pag. 29|
No. 5020. 1621.
28 Juni.
     Schrijven van Campen aan Sweder van Apelthoorn, drost van de Veluwe over eene procedure door Nicolaes van Haersolte en Mr. Peter Vette als gestelde curateuren over het onmondige dochtertje van Jonkheer Wynandt van Hackvoort gevoerd voor het gericht te Voorst.
     Campen beveelt de belangen van die Curatoren bij den drost aan. „Campen 28 Junij 1621.”
 
     Minute op papier. Dl. X. Verzam. v. Stukken, fol. 85.
No. 5021. 1621.
28 Juni.
     Aangezien binnen Hattem van de ingezetenen dezer Provincie, die aldaar passeeren tegen het oude gebruik, een tol wordt geheven of weggeld, zal aan Hattem verzocht worden om op grond van goede nabuurschap dat af te stellen. „Op den 28 Junij 1621.”
 
     Reyseboek fol. 62.
No. 5022. 1621.
29 Juni.
     Ridderschap en Steden hebben Julius Diedrick van Steenwyck voorzien met het vaandrigschap van de compagnie waardgelders van capitein Derck Mulert.
„Den 29 Junij Anno 1621.”
 
     Reyseboek fol. 62.
No. 5023. 1621.
29 Juni.
     Tengevolge van het eindigen der trèves wordt de eed door Ridderschap en Steden af te leggen, door dezen gewijzigd, o.a. in dien geest dat de leden geen sauvegarde van den vijand zullen vragen zonder consent van Ridd. en Steden en dat de leden: „oock mede sullen verclaeren ende verseeckeren, dat sye die Papistische Religie mit derseluer affgoedische dwalinge ende superstitiën nyet anhengich offte toestaendich syn, maer daervan een affkeer hebben ende dat sye syn voorstanders van de ware Christelicke Gereformeerde Religie.” „Den 29 Junij 1621.”
 
     Reyseboek fol. 62. cf. resol. dd. 7 Juli 1621 fol. 65.
_______________↓_______________


|pag. 30|
No. 5024. 1621.
Juni.
     Schrijven van Campen aan den Graaf van Bentheim, ten behoeve van hun stads dienaar Gosen van Schuiler die voor eenige jaren van Albert Evertsen te Gildhaus eenige stukken bloksteen en eenige kanteelen had gekocht, welke steen ook reeds door den kooper is betaald geworden en door den verkooper terstond zou worden geleverd, doch welke levering tot nu toe is in gebreke gebleven, waardoor de kooper groote schade heeft geleden. Campen verzoekt den verkooper tot spoedige levering te noodzaken. „Datum Campen den Junij 1621.”
 
     Minute op papier, de datum open gelaten. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 87.
No. 5025. 1621.
2 Juli.
     Schrijven van S. van Haersolte en Henr. ter Cuylen uit den Haag aan Ridderschap en Steden, houdende mededeeling van nouvelles uit Boheme, Constantinopél, Italië en Duitschland.
     Uit Frankrijk komt de tijding dat de stad St. Angeli zich aan den Koning heeft overgegeven en dat de gouverneur dier stad de heer van Soubyse, een broeder van den hertog van Rohan aan den Koning pardon heeft verzocht.
     Dagelijks wordt in de vergadering der Staten Gen. vermaan gedaan om de consenten op te brengen, waarvoor ook de Prins en de Raad van State heden morgen in de vergadering zijn verschenen. Daar de meeste provinciën omtrent dit punt volkomen last hebben gegeven, verzoeken zij dat de Staten v. Overijssel ook op dit punt resolveeren en hun last verstrekken. „Hage den 2 Julij 1621.”
 
     Op papier en onderteekend. Dl. X. Verz. v. Stukken, fol. 88.
No. 5026. 1621.
3 Juli.
     Op de remonstrantie van Jonker Johan van Rechteren, heer tot Almelo, dat Willem Lncassen zich onderstaat
_______________↓_______________


|pag. 31|
in zijn vrije wateren en visscherijen fuiken te zetten en te visschen, besluiten Ridderschap en Steden dat deze Willem Lucassen a.s. Vrijdag voor hen zal komen.
— Den 3 Julij 1621.” —
 
     Reyseboek fol. 62.
No. 5027. 1621.
3 Juli.
     Alzoo men verstaat dat die van Noordholland door eenen ingenieur eenige nieuwe fortificatie werken aan de Blokzijl en de Cuinre hebben doen afsteken, en dat hun oogmerk is die plaatsen te bezetten met compagniën soldaten staande ter hunner betaling, zal aan de Gedeputeerden in den Haag geschreven worden om die fortificatie volgens het accoord van 1615 aan den Prins te recommandeeren en hem te verzoeken die niet met Noord -Hollandsch garnizoen te bezetten. „Den 3 Julij 1621.”
 
     Reyseboek fol. 62.
     Als de kerk te Avereest nog langer met soldaten moet bezet worden zal men den Prins verzoeken ook daarin soldaten staande ter repartitie dezer Provincie, of van de garnizoenen in deze Provincie te leggen. Ald.
No. 5028. 1621.
5 Juli.
     Schrijven van Amsterdam aan Campen over Bartholomeus Munter, die zich te Campen met der woon heeft gevestigd, en waarover Campen inlichtingen had gevraagd, omdat ze meenden dat hij vroeger daar wegens valsche munt had terechtgestaan. Amsterdam zegt dat hij en zijn consorten door den Muntmeester te Sédan een groote menigte penningen van 3½ stuiver t stuk hebben doen munten, aldaar niet gangbaar, doch in grootte en fatsoen gelijkende op Camper of andere rijks schellingen, die ze in menigte naar Frankfort en Dantzig hebben gezonden. Hij is te Amsterdam uit Holland en Westfriesland zijn leven lang gebannen. „In Amstelredamme den vyffden Julij 1621.”
 
     Op papier, geteekend door van der Does, met opgedrukt zegel.
Dl. X. Verz. v. Stukken, fol. 90. cf. no. 4956.
_______________↓_______________


|pag. 32|
No. 5029. 1621.
5 Juli.
     Aangezien verscheidene klachten ingekomen zijn dat de soldaten van ’t garnizoen te Steenwijk dagelijks de naburige ingezetenen groote overlast aandoen, besluiten Ridderschap en Steden dat de commandeur Westerbeek bij missive ernstig zal worden vermaand, om zoodanig orde te stellen, dat de ingezetenen niet genoodzaakt worden daarover verder te klagen. „Den 5 Julij 1621.”
 
     Reyseboek fol. 62.
No. 5030. 1621.
6 Juli.
Op de remonstrantie van David Scholier ontvanger van Twenthe, te kennen gevende dat de goedsheeren in Twenthe weigerachtig zijn de 9872 g. 4 st. 10 pl. uit te zetten waarop Twenthe is aangeslagen om ten laste van de eigenaren en goedsheeren te worden opgebracht, terwijl ook in Twenthe geen order wordt gesteld op de tapbieren, de accijns op ’t geslacht, paarden en religua, welke wegens het eindigen des bestands niet hebben kunnen worden verpacht, besluiten Ridderschap en Steden dat de richteren van Twenthe ontboden of bij brieven aangeschreven zullen worden, om de goedsheeren onmiddelijk aan te schrijven en op te roepen om de uitzetting der 9872, 4 st. 10 pl. te doen en dat de onverpachte belastingen promptelijk door de respectieve gerichten worden opgebracht ter somme die ze bij de verpachting verleden jaar gedaan hebben. „Den 6 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 63.
No. 5031. 1621.
6 Juli.
     Missive van Campen aan hare gedeputeerden ten landdage te Deventer, dat ze goedvindt dat de goederen in de schatting dragen naar de prijs van een gulden voor ieder duizend, en dat niet tot f 12000 zoo als was vastgesteld, maar in infinitum van elke duizend gulden, terwijl zij onder de goederen zoowel baarschap, als renten, huizen en anders wil begrijpen.
_______________↓_______________


|pag. 33|
     Tevens vindt het goed dat van alle tractementen den 50en of 25en penning wordt geheven, waarvan niemand, ook de pred. en schoolmeesters, niet vrij zal wezen.
„Campen den 6 Julij 1621.”
 
     Minute op papier. Dl. X. Verz. v. Stukken, fol. 92.
No. 5032. 1621.
6 Juli.
     Op een klacht van Johan van Raesfelt, drost van Vollenhove, dat Johan van Coverden op den Brink voor Delden, zich onderstaan heeft bij nacht een dam op den grond van den requestrant in ’t Olde Overinck door te steken, waardoor hij groot nadeel heeft geleden, besluiten Ridderschap en Steden dat hij opgeroepen zal worden om daarvan reden te geven. „Den 6 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 63.
No. 5033. 1621.
6 Juli.
     Hieronimus Vogelius, Predikant te Hasselt, verzoekt ter vergadering van Ridderschap en Steden verschenen, als Gedeputeerde van de Zwolsche Classis, om tijd en plaats te willen bepalen voor eene Provinciale Sinode, en nominatie van Gedeputeerden uit hun midden om die Sinode bij te wonen, waarop die Sinode op 18 Juli binnen Zwolle wordt bepaald, terwijl als gedeputeerden benoemd worden: Jonker Anthonis van Doernick drost van Salland en Wolff van Ittersum, burgemeester van Zwolle. „Den 6 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 63. Vogelius verzocht toen tevens om te Gramsbergen een schoolmeester aan te stellen, verzocht een toelage voor den ouden schoolmeester te Ommen, die onwettelijk van zijn dienst was ontslagen en voor den ouden impotenten koster van Gramsbergen, benevens eene subsidie voor Johannes Elberinck predikant te Hardenberg, tot betaling zijner schulden. Aldaar.
No. 5034. 1621.
7 Juli.
     De Gedeputeerden die van wege de Provincie naar Brussel zijn gereisd om te verkrijgen afschaffing van de exorbitante verhooging van des vijands contributiën,
_______________↓_______________


|pag. 34|
hebben in de vergadering van Ridderschap en Steden rapport gedaan en overgeleverd eene missive van de Aartshertogen aan den superintendent en assessoren van de contributiën, tot moderatie en vermindering daarvan.
Er is besloten dat er dadelijk van den drost Egmond te Oldenzaal zal worden verzocht pascedul te zenden voor D. Jacobus Dobbenberch, om zich met het schrijven der Aartshertogen en andere besluiten naar Oldenzaal te begeven. „Den 7 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 64.
No. 5085. 1621.
7 Juli.
     Op het request van de ingezetenen der heerlijkheid Almelo, Vriezenveen, van ’t Gericht van Delden, Goor en Rijssen en verder van alle gemeene en particuliere erfgenamen en Jonkeren, die op de Astroom van Rijssen geland zijn, zich beklagende dat hun hooi- en groenlanden en koorn door de tegenwoordige hooge watervloeden ten eenenmale gedrenkt en verdorven worden, door het waterschutten en molenschutten van de Schuilenborch, hetwelk zij sustineeren te zijn in strijd met het oude recht en gerechtigheid, besluiten Ridderschap en Steden dat de rentmeester van Schuilenburg zal worden gelast de schuttinge dadelijk op te trekken en het water zooverre te laten loopen, dat de landen daarboven gelegen niet worden geïnundeerd of verdronken. „Den 7 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 64.
No. 5086. 1621.
7 Juli.
     Hermen ter Beeck doet door Jan van Laer toe Langeveltsloe aan Ridderschap en Steden verzoeken om hem te vergunnen om zich ten platten lande onder Sauvegarde neer te zetten en hem van den eed in de vergadering van Ridd. en Steden te ontslaan, hetwelk ingewilligd wordt. „Den 7 Julij. 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 65.
_______________↓_______________


|pag. 35|
No. 5037. 1621.
7 Juli.
     Uitspraak van Ridderschap en Steden in een geschil tusschen de bezitters van de Ese, en de erfgenamen van Steenwykerwold anderzijds, over de contributie in de grootschattinge. „Den 7 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 65.
No. 5038. 1621.
10 Juli.
     De Staten Generaal verzoeken de Staten van Overijssel om de hand te houden aan de richtige nakoming van ’t Provisioneel placcaat op de cours van alle gouden en zilveren penningen onlangs geemaneerd. „Vuyten Hage den 2en Julij 1621.”
 
     Op papier geteekend door Gisbert v. und zum Boetseler en C. Aerssen cf. Digestum Novum fol. 301. — Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 98.
No. 5039. 1621.
11 Juli.
     Aan den capitein van de uitlegger liggende op de IJsselstroom omtrent Olst, zal aangeschreven worden dat hij met zijn schip zich zal leggen over het veer te Olst, waar vóór de trèves de uitlegger ook gelegen heeft, opdat de op en afvarende schepen beter door hem kunnen worden „gefryet”. „Den 11 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 65.
No. 5040. 1621.
11 Juli.
     Schrijven van Campen aan de Gedeputeerden der stad ter vergadering van Ridderschap en Steden te Deventer, over het maken en onderhouden van de sluis aan de Zwartsluis. Men meende dat, daar de oude sluis diende hernieuwd te worden, het beter is daar een opene sluis met een verlaat te leggen. Campen heeft daartegen echter bezwaar, en daar men reeds het water afgedamd heeft en met de werkzaamheden is begonnen, verzoekt Campen aan Ridderschap en Steden om een en ander te doen staken, totdat de toestand door eenige Gedeputeerden van Ridderschap en Steden zal
_______________↓_______________


|pag. 36|
opgenomen zijn. „Datum Campen den 11en Julij 1621.”
 
     Origineele brief op papier met opgedrukt stadszegel en minute op papier. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 95.
No. 5041. 1621.
14 Juli.
     Gerhardt van Rhede van Saesfelt, zich metter woon naar Gelderland begevende, wordt op zijn verzoek van zijn eed aan de Provincie Overijssel, ontslagen. „Den 14en Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 66.
No. 5042. 1621.
14 Juli.
     Op verzoek van den kapitein Hondtsteyn en tusschenspreken van den Commissaris Johan van Gelmen, om ten behoeve van de uitbetaling van de compagnie soldaten van genoemden kapitein, in Campen binnengekomen, hem tweehonderd rijksdaalders van stadswege voor te schieten, met belofte die van de eerste weekleening terug te geven, wordt door Schepenen en Raad daartoe besloten, maar daar bij de Kamenaren geen penningen voorhanden zijn, telt de muntmeester Johan Wijntjes die uit. „Den 14 Julij 1621.”
 
     Raadsresolutie fol. 147.
No. 5043. 1621.
14 Juli.
     Daar wederom twee compagniën soldaten in de stad zijn gekomen, die waarschijnlijk voor het daartoe staande serviesgeld niet onder dak kunnen gebracht worden, zoo doen Burgemeesteren, Schepen en Raad van Campen de burgeren en ingezetenen weten, dat al wie van die soldaten begeert te logeeren, voor ieder soldaat, zijnde vrijgezel, in de 8 dagen zeven stuivers bekomt en van een soldaat met zijn vrouw, tien stuivers.
„Den 14 Julij 1621.”
 
     Digestum Novum fol. 302. cf. publicatie van 21 Juli 1625 fol. 324.
_______________↓_______________


|pag. 37|
No. 5044. 1621.
14 Juli.
     Ter vergadering van Ridderschap en Steden gelezen zijnde de propositie van den Raad van State, ter vergadering der Staten Generaal gedaan op den 23en Juni jl., waarbij gevorderd wordt het consent van 225000 £ tot vervallinge van de nieuwe werken van fortificatie boven de 150000 £ die alreede daartoe zijn aangewezen en van 200000 £ om daaruit te vervallen de bezoldiging van 8 vaandels krijgsvolk en 250 carabijnen, die onlangs voor vijf heeren maanden in den dienst van den lande zijn aangenomen, wordt in die petitie geconsenteerd, doch zullen de Gedeputeerden in den Haag den soberen staat van dit gewest demonstreeren en verzoeken de quota te stellen als in 1608 vóór de trèves is bepaald: op 2½ ten honderd. „Den 11 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 67.
No. 5045. 1621.
14 Juli.
     Ridderschap en Steden besluiten dat alle richteren des landes Twenthe zich zullen mogen begeven onder sauvegarde door de Aartshertogen verleend in hunne respectieve gerichten, om justitie te administreeren, en zoo partijen recht te behandelen hadden en ten platten lande niet veilig zouden kunnen gaan, om voor den gerichte te komen, zijn de rechters gehouden, op verzoek der partijen, in de naastgelegen steden gericht te houden, alles op de ordonnantie en alzoodanige gages als anno 1615 den 17 September en Anno 1595 in October bij Ridderschap en Steden geresolveerd en goedgevonden is. „Den 14 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 67 cf. resol. van 2 Febr. 1622 fol. 8.
No. 5046. 1621.
14 Juli.
     Ridderschap en steden beslissen op een verzoek van de voogden van zal. Peter van Voorst nagelaten kinderen, dat de rechter te Delden de procedure, die die minderjarigen voor hem hangende hebben, behoort te schorsen tot tijd en wijle Johan en Joost van Welevelde authentieke
_______________↓_______________


|pag. 38|
copie hebben van zekere magescheid wegens juffer van Haersolte’s nagelatene goederen. „Den 14 Julij 1621.”      Reyseboeck fol. 68.
No. 5047. 1621.
14 Juli.
     Alzoo Arend van Haersolte, vaandrig van de compagnie van den kapitein Nykercken, tegenwoordig ook luitenant is van den graaf van Styrum, onder verlof van den Prins, wordt bij Ridderschap en Steden besloten, dat wanneer hem dat verlof niet mocht worden verlengd, Johan Stoet in zijne plaats vaandrig zal worden. „Den 14 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 68.
No. 5048. 1621.
14 Juli.
     Johan van Ittersum drost van Vollenhove, Robbert van Ittersum drost van Haaksbergen, Seyno Rengers, dijkgraaf van Salland, Johan van Hemert burgemeester van Deventer, Marten Alberts burgemeester van Campen, Arent Buis, burgemeester van Zwolle, worden door Ridderschap en Steden gecommitteerd om op Vrijdag 27 Juli e.k. te verschijnen op de Zwartsluis, om na te gaan of zoodanige nieuwe sluis als de drost van Salland met zijne consorten van plan is daar te leggen, zonder nadeel daar kan gelegd worden. „Den 14 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 67. cf. bl. 72. resol. van 3 Sept. 1621 fol. 74.
No. 5049. 1621.
14 Juli.
     Ernst Witte zal op zijn verzoek als andere Edelen die ten landdage verschijnen, vrying van de schatting genieten, terwijl de Gedeputeerden der Landschap en de Griffier geïndemniseerd zullen worden wanneer zij, reizende voor de Landschap, door den vijand gevangen genomen of beschadigd werden.
     De capiteins, staande ter repartitie der Provincie, zullen aangeschreven worden, dat ze de soldaten moeten
_______________↓_______________


|pag. 39|
doen toekomen, ’t welk hun door ’t land wordt toegekend. „Den 14 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 68. cf. Resol. R. en Sted. 18 Maart 1624. Reyseboeck fol. 7.
No. 5050. 1621.
15 Juli.
     Daar de consenten der Landschap, de middelen die thans in train zijn, verre komen te excedeeren, wordt door Ridderschap en Steden besloten dat tot vervallinge van het tekort een hoofdelijke schatting zal worden ingevoerd, zoodat elk die 16 jaren oud is of ouder, een caroli gulden per hoofd zou betalen, waarvan Gasthuizen, Armenhuizen en die het om godswil begeeren, vrij zouden zijn, benevens krijgslieden beneden den rang van vaandrig.
     De ingezetenen der stadjes en dorpen, de huurlieden die ten plattenlande onder contributie des vijands zitten en anders niet hebben als hun vee en beesten en bouwgereedschap, zullen vrij zijn van de schatting; die echter daarenboven eigen goederen, landerijen, baarschappen bezitten of nering en koopmanschap drijven, zullen betalen als de ingezetenen in de steden. Ieder zou zich zelf taxeeren, tenzij iemand zich daarin notoirlyk te buiten gaat, als wanneer men hem zal aanmanen tot een nadere verklaring, of hem zal quotiseeren naar behooren, met verder tarief naar het inkomen.
„Den 15 Julij 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 69. Hasselt en Steenwyk weigeren deze schatting om te slaen. ald. fol. 71. — cf. res. van 8 Sept. 1621. fol, 74.
No. 5051. 1621.
15 Juli.
     Ter vergadering van de Staten Generaal worden dit jaar gecommitteerd Sweer van Haersolte rentmeester van Salland, Edzard van der Marck en Boldewyn Stoet, Nicolaes van Boekholt, burgemeester van Deventer, Regner Gansneb Tengnagel burgemeester van Campen en Henrick ter Cuilen burgemeester van Zwolle.
     Ter vergadering van den Raad van State wordt ge-
_______________↓_______________


|pag. 40|
committeerd Johan van Raesfëlt drost van Vollenhove en ter Admiraliteit te Amsterdam, Derck Nykercke burgemeester van Zwolle, en ter Admiraliteit in Noord-Holland Seyno Rengers, dijkgraaf van Salland. „Den 15 Juli 1621.”
 
     Reyseboeck fol 70.
No. 5052. 1621.
17 Juli.
     Schrijven van Reiner Gansneb Tengnagel uit den Haag aan Campen, daarbij meldende dat men zegt dat bij de uitval van Bergen een collonel en twee capiteins des vijands zouden zijn gesneuveld en dat binnen Antwerpen 300 gekwetsten zouden zijn. De vijand schijnt de invaart door eene batterij te willen beletten; men is van plan door een polder, die ter weerszijden hoog bedijkt is, ongeveer 250 roeden lang, nog een nieuwe invaart te maken, hetwelk de vijand niet kan beletten. De vijand heeft vele schuiten op wagens gehad, meenende daarmede in ’t land van Tholen te komen, doch door de uitleggers werd hem dit belet. Men zegt dat de Graaf van Mansfeldt en vorst Christiaan van Brunswyck met hun leger in Lotharingen zijn gevallen en de stad Pfalzburg en wel 30 dorpen hebben verbrand, „’s Grauenhaege den $\frac{17}{27}$ Julij 1621.”
 
     Op papier onderteekend met opgedrukt zegel. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 99.
No. 5053. 1621.
18 Juli.
     Acta Synodi Provincialis in Overyssel, begonnen tot Swoll op den 18 Julij 1621 ende geeyndicht den 2 Augusti.  
     Synodaelboeck fol. 105.
No. 5054. 1621.
22 Juli.
     Ingevolge aanschrijven van de Staten Generaal doen schepenen en raad afkondigen, dat op Woensdag 25 Juli e.k. een algemeene vast- en bededag zal gehouden worden. „Den 22 Juli A° 1622.”
     Digestum Novum fol. 302.
_______________↓_______________


|pag. 41|
No. 5055. 1621.
28 Juli.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad besluiten dat zoo iemand van de Raadspersonen mocht bemerken dat er eenige vergadering van Remonstranten, Papisten of andere binnen de stad of hare vrijheid werd gehouden, die raadspersoon, hij zij burgemeester of niet, met advies en goedvinden van een ander raadspersoon, dien hij het eerst te woord zal kunnen komen, de zaak zal onderzoeken en dat zij zoodanige maatregelen zullen mogen nemen als ze noodig zullen oordeelen. „Sabbatti den 28 Julij 1621.”  
     Raadsresolutie fol. 147.
No. 5056. 1621.
4 Augustus.
     Schrijven van Ryswyck aan Campen, over een klacht omtrent door zijne soldaten te Campen gepleegden moedwil. Hij heeft de daders gestraft, zal dit voor ’t vervolg zooveel mogelijk tegengaan en heeft met de trompet en trommels doen afkondigen, dat niemand met roeren buiten het garnizoen mag gaan. „Zwolle den iiijen Augusti 1621.”
 
     Op papier, onderteekend en met opgedrukt zegel. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 102.
No. 5057. 1621.
6 Augustus.
Procesverbaal van getuigenverhoor ten verzoeke van Dries Alartsen, brouwer te Campen, ten bewijze dat hij geen bier ten zijnen huize gelagsgewijze vertapt heeft.
„Den 6en Augusti 1621.”
 
     Authentieke copie op papier. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 106.
No. 5058. 1621. 7 Augustus.      Schrijven van Gedeputeerden van Overijssel aan Campen uit Hasselt, dat zij aldaar gekomen zijnde voor de opteekening der personen voor den hoofdelijken omslag, het stadsbestuur zich daartegen verzet heeft, zeggende dat dit door hen moest geschieden. Derhalve is tegen a.s. Maandag een vergadering van Ridderschap en Steden uitgeschreven te Heerde, terwijl de Gedeputeerden in
_______________↓_______________


|pag. 42|
den Haag verzocht zijn den Prins daarmede in kennis te stellen, te meer daar met geweld gedreigd is door het stadsbestuur, zoodat het zaak is dat de commandeurs der garnizoenen te Hasselt en te Steenwyck, waar gelijke oppositie wordt verwacht, de orde te handhaven.
„Uyt Hasselt den 7 Augusti 1621.”
 
     Op papier geteekend door A. v. Heerdt en den griffier Roelinck. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 108.
No. 5059. 1621.
9 Augustus.
     Schrijven van Reiner Gansneb Tengnagel uit den Haag aan Campen, dat naar aanleiding van ’t marcheeren des vijands door de Staten Generaal, den Prins en den Raad van State besloten is, ook van onzen kant te velde te trekken en zijn de patenten afgegeven en wagens en trekpaarden aangenomen. Prins Hendrik trekt dadelijk vooruit met de ruiterij. De bode van Antwerpen bracht gisteren te Amsterdam tijding dat onze ruiters een convooi van den vijand tusschen Mechelen en Lier zou geslagen hebben. Men strooit uit dat Spinola met een leger naar den Rijn zou willen marcheeren en dat Don Louis de Velasco met een ander leger naar boven zal trekken. „Ilent ’s Graeuenhaege den 9 Augusti stilo Antiq. A° 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt zegel, en onderteekend. Dl. X Verz. van Stukken fol. 110.
No. 5060. 1621.
9 Augustus.
     Aangezien gisteren een misverstand en dadelijkheden tusschen de Burgerij en de soldaten is ontstaan, waaruit een bloedbad zou gevolgd zijn zoo dit door eenigen uit den magistraat en van de officieren niet ware voorkomen, zoo waarschuwen Burgemeesteren, Schepenen en Raad om geen dadelijkheden tegen de soldaten te ondernemen en zoo iemand zich over hen te beklagen heeft, kan hij zich bij de Burgemeesters vervoegen, zullende de ingezetenen de soldaten niet „met eenige
_______________↓_______________


|pag. 43|
toenaemen ofte lasterlycke reden naeroepen, aenspreecken ofte qualyck bejegenen.” — „Den 9 Augusti 1621.”
 
     Digestum Novum fol. 303.
No. 5061. 1621.
11 Augustus.
     Schrijven van E. van der Marck, N. van Boeckholt, Reiner Gansneb genant Tengnagel en H. ter Cuylen, aan de Gedeputeerden van Overijssel, over de contributie van des vijands contribueerende landen en de sauvegarde.
     De Prins heeft de steden Steenwijk en Hasselt aangeschreven over hunne onwilligheid; over de verzekering van den IJsselstroom heeft men den Prins niet kunnen spreken, daar hij te velde moest met een leger naar Schenkenschans.
     Spinola is verleden Woensdag uit Brussel naar Maastricht vertrokken, „’s Grauenhage den $\frac{11}{21}$ Augusti 1621.”
 
     Gelijktijdige copie op papier. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 112.
No. 5062. 1621.
12 Augustus.
     Schrijven van Reiner Gansneb Tengnagel aan Campen, over eene audientie bij den Prins. De Prins vroeg hem o.a. hoe ’t ging met de Duitsche soldaten in Campen in garnizoen en of ze wel zoo goed waren als Nederlanders, waarop hij te kennen gaf dat het wel hupsche soldaten waren, maar dat er weinig orde onder heerschte.
Hij meent dat beide compagniën te velde zullen trekken. Ter vergadering van de Staten Generaal op heden zijn gecommitteerden uit Amsterdam verschenen, die verzochten dat de gecommitteerden die naar Denemarken gaan om de alliantie te sluiten, zal gelast worden om te trachten de privilegien van den handel en anderzins geconfirmeerd te bekomen. Toen hij dit hoorde heeft hij voor Campen ’t zelfde verzocht. Daarop is hijzelf met Joachimi en Muis gecommitteerd om met den Prins de zaak te bespreken en hun schriftelijke verzoeken te
_______________↓_______________


|pag. 44|
onderzoeken. Nu zal er in ’t tractaat komen „sonder preiuditie van eenige tractaten, priuilegien ende concessiën”, ’t welk ziet op al de gewesten en steden in ’t bizonder. Uit ieder provincie is er een benoemd om met den Tresorier-Generaal de disorde in de munt te keeren. De prins heeft tijding door onderschepte brieven van graaf Henrick aan Spinola uit Roermond, dat hij zijn volk zoo uit den Bosch als elders in ’t land van Gulik en daaromtrent verzamelt. Spinola is verleden Woensdag uit Brussel vertrokken, zijnde des morgens in ’t zwart en daarna in kleuren gekleed. Hij maakt overal groote toebereidsels zonder dat men weet wat hij in den zin heeft. De Prins let op een en ander zorgvuldig en is bijna niet te spreken. Prins Henrick is vertrokken, Prins Maurits volgt Maandag met alle gereedschap voor een goed veldleger. De onstuimigheid van die van Hasselt is aan den Prins medegedeeld, die hen even als Steenwijk en de commandeuren daarover heeft geschreven, „’s Graeuenhaech den $\frac{12}{22}$ Aug. A° 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verz. van Stukken fol. 114.
No. 5063. 1621.
12 Augustus.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad maken bekend dat de gecommitteerden des Raads dinsdag e.k. ten raadhuize zullen vaceeren tot de ontvangst van de capitatie schatting en den duizendsten penning. „Den 12 Augusti A° 1621.”
 
     Digestum Novum fol. 303.
No. 5064. 1621.
17 Augustus.
     Schrijven van Reiner Gansneb Tengnagel aan Campen, daarbij meldende, dat de overwinning van Jaegersdorp op drie Saterdagen zijn geschied, op den eerste zoude Buddiani gebleven zijn; op den tweeden Bucquoy; terwijl op den derden de stad Neiwheusel zou zijn ontzet en een groote menigte volks verslagen. Nog is er
_______________↓_______________


|pag. 45|
een brief in cijferschrift gekomen in den Haag, waarvan men den inhoud niet divulgeert, inhoudende dat de Turksche Keizer niet alleen met een groote macht en wel 25000 Janitzaren op Polen in groote haast marcheert, meenende Comentz, eene plaats van importantie, van waar de meeste kozakken komen, te belegeren, maar dat hij ook Machemet Bassa bij Bethlehem Gabor tot het verdelgen zijner vijanden met eenige regementen bijstaat. De Prins die heden morgen bij tijds naar Utrecht is verreisd, heeft in den Haag nog bericht ontvangen dat Spinola te Maastricht was aangekomen, terwijl het volk te Sittard zou gemonsterd worden en twee maand soldij zou ontvangen, en zijn geschut te Maesijk zou zijn aangekomen. De koning van Boheme volgt over een dag of wat den Prins. — „’s Grauenhage den $\frac{17}{27}$ Augusti Anno 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel, Dl. X Verz. v. Stukken fol. 116.
No. 5065. 1621.
17 Augustus.
     Schrijven van S. van Haersolte uit Bremen aan de Gedeputeerden van Overijssel, dat hij den 6en met de andere gedeputeerden uit Enkhuizen is scheepgegaan en over de Wadden en de Noordzee Saterdag 11 Aug. te Bremen is aangekomen. Drie dagen bevorens waren daar aangekomen twee gezanten van den Koning van Denemarken de heeren Vleuelt, Rijkskanselier en Holger Rosencrants Rijksraad, met welke personen zij dagelijks besoigneerden. Op den 14en kwamen nog van wege den Koning van Denemarken de Heeren Geert Rantsow, Dytlof Rantsow, Baltaser van Mevelt, Johan Schoenback en Matthias van der Meden koninklijke raden, welke bij elkander en niet bij de eerstgenoemde Gezanten logeeren, welke met Ridderschap en het Domkapittel (die a.s. zullen vergaderen) over zaken betreffende het bisdom Bremen zullen besoigneeren. De graaf van Oldenburg heeft zijn kanselier hier ook gezonden. De koning
_______________↓_______________


|pag. 46|
     van Denemarken had eenige dagen voor hunne aankomst zijne ruiteren en soldaten tezamen gelicentieerd, welke door den heer van Donaw, gezant van den Koning van Boheme met groote naarstigheid gezocht werden te werven. „Datum Bremen den 17 Augusti A° 1621.”
 
     Op papier, onderteekend met opgedrukt zegel. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 121.
No. 5066. 1621.
17 Augustus.
     Zwolle zendt aan Campen eenige nouvelles, ontvangen van de Gedeputeerden der Landschap. „Datum Zwolle den 17 Augusti A° 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt stads zegel. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 119.
No. 5067. 1621.
19 Augustus.
     Hattem vraagt aan Campen hoeveel ze uitbetaald heeft aan de schipperen en pilootsluyden, die zij ten dienste der Staten Generaal gebezigd heeft om troepen naar ’s Gravenweert te voeren. „Hattem den 19 Aug. 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt stadszegel. Dl. X. Verz. v. Stukken fol 123.
No. 5068. 1621.
19 Augustus.
     Burgemeesteren, Schepenen en Raad maken bekend dat de Prins omtrent ’s Gravenweert een vrij leger opslaat, waarin vivandiers en allen die het leger eenigen toevoer willen brengen, zullen toegelaten worden. „Den 19 Augusti A° 1621.”
 
     Digestum Novum fol. 304. Gelijke af kondiging 6 Juni 1622, toen de Prins met zijn leger omtrent de kwartieren van Emmerik en Rees was. Ald. fol. 306 en toen de Prins te ’s Gravenweert was 2 Aug. 1622 ald. fol 315; van ’t leger van Prins Hendrik aan den Rijn d.d. 2 Juni 1624 ald. fol. 318.
No. 5069. 1621.
20 Augustus.
     Schrijven van Johan van Ghelmen aan Campen dat, daar de Prins hem gelast heeft o.a. de compagnie van den overste Honsteyn te geleiden naar ’s Gravenweert,
_______________↓_______________


|pag. 47|
den IJssel en Rijnstroom op, om den 24en Aug. daar te zijn, hij verzoekt hem van schepen te voorzien, en de officieren, als vreemdelingen, in alles te willen assisteeren. „Swolle den 20en Augusti 1621.”
 
     Op papier en geteekend. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 125.
No. 5070. 1621.
20 Augustus.
     Schrijven van Burgemeesteren en Raad der stad Keulen aan Burgemeesteren, Schepenen en Raad der stad Deventer, daarbij overzendende „altem herkommen und prauch nach”, het zendschrijven met bijlagen van Lübeck en de steden van ’t Wendische quartier, waarbij tegen Zondag na Michaelis e.k. zijnde den laatsten September, een algemeene bijeenkomst der Hansesteden wordt uitgeschreven, met verzoek daarvan „an Ire zu gehorige Mitzglieder benentlick die Erbare von Schwoll und Campen wie von alters preuchlich gewesen”, tijdig mededeeling te doen. „Datum am 20 Augusti A° 1621.”
 
     Op papier, onderteekend. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 127.
No. 5071. 1621.
23 Augustus.
     Jonker Willem van Broeckhuisen heeft geremonstreerd dat hem een sauvegarde van de Aartshertogen is toegezonden, zonder dat hij daarom verzocht had, voor zijn persoon en familie; hij vraagt nu aan Ridderschap en Steden of hij die zou mogen behouden, waarop deze verklaren dat dit ter zijner keuze staat; waarop hij aanneemt over 14 dagen zich daaromtrent te verklaren. „Den 23 Augusti 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 71.
No. 5072. 1621.
23 Augustus.
     Ridderschap en Steden besluiten, dat de compagnien soldaten van de capiteins Heydon, Wedhuis, Moorbeeke, Drewes en Tengnagel, die tot nu toe ter repartitie dezer provincie stonden, tot 29 Juli zullen worden betaald en dan om betaling aan de Generaliteit zullen worden gerenvoyeerd.
_______________↓_______________


|pag. 48|
In de subsidie van 150000 gl. tegen 50000 gl. ter maand in drie maanden ten behoeve van den koning van Boheme wordt geconsenteerd, mits men dit gewest hare quota late betalen als vóór de trèves. „Den 28 Augusti 1621.”
 
     Reyseboeck fol. 71. cf. Resol. van 3 Sept. 1621 fol. 72.
No. 5078. 1621.
25 Augustus.
     Schepenen en Raad besluiten dat men bij den tegenwoordigen toestand van zaken des nachts geen poorten zal mogen openen dan voor degene die van stad en landswege gedeputeerd zijn, of wanneer raadspersonen of andere notabele personen daar voor mochten wezen, tot discretie van den burgemeester indertijd. „Sabbathi den xxv Augusti.”
 
     Raadsresol. fol. 147.
No. 5074. 1621.
26 Augustus.
     Henrick Bentinck, drost van Salland, schrijft aan Campen, dat hij morgenvroeg tijdig ten overstaan van eenige heeren van Zwolle den bewaarder van Mastenbroek last zal geven, dat hij, overeenkomstig de voorzorg van Campen: „daetelicken sal voerth varen mitt die slachboemen te doen hangen an alsolcke plaetzen voer eirst daer die voer desen gewest syn ende denseluen inbinden dat hy van wegen die tegenwoordige onseeckere coniunctuire ende gevaerlicke thostant darinne sal diligentiren. „Werckeren den 26en Augusti 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 129.
No. 5075. 1621.
28 Augustus.
     Edzardt van der Marck schrijft uit ’s Hage aan Campen over een onderhoud dat hij met den Tresorier de Bije heeft gehad over de penningen, aan den capitein Honstein verschoten; nadat de ontvanger generaal in de
_______________↓_______________


|pag. 49|
Raad v. State was ontboden heeft deze verklaard dat men de schuld aan den commies Schipmans moest opgeven, als wanneer deze het op het tractement van kap. Honstein zal korten. Graaf Hendrick van den Berge heeft het huis te Reede in het land van Cleef ingenomen, wat door kapitein Ditfoert zonder een schot te lossen is overgegeven. Men zegt dat de vijand het op onze frontieren gemunt heeft, doch in alles geen 20000 man sterk is; hij ligt nog te Burick. „Den 28 Augusti 1621.”
 
{a]Op papier en onderteekend. Dl. X. Verz. v. Stukken fol. 131.
No. 5076. 1621.
30 Augustus.
     Schrijven van Burgemeesteren, Schepenen en Raad van Deventer aan die van Campen, dat, aangezien a.s. Maandag te Heerde eene bijeenkomst zal worden gehouden van eenige gedeputeerden van Ridderschap en Steden, en dagelijks klachten voorkomen over de zaken en processen in Claring dienende, zij dat punt daar ter sprake willen brengen en Campen verzoeken hunne gedeputeerden deswege last te verstrekken. „Den 30 Aug. 1621.”
 
     Op papier, met opgedrukt stadszegel. Dl. X. Verzam. v. Stukken fol. 133.
No. 5077. 1621.
31 Augustus.
     Schrijven van Marten Alberts dat Prins Frederïk Hendrik uit Emmerik heeft bericht dat Graaf Hendrik van den Berg naar Gulik is getrokken met drie regimenten, acht honderd paarden en zes stukken geschut, terwijl den 3en te Venloo achttien honderd oude soldaten waren aangekomen, die den volgenden dag naar Graaf Hendrik zijn afgereisd, terwijl er ook nog de Maas af zijn gekomen negen honderd man Bourgondiërs, met vier honderd nieuwe soldaten en 12 stukken geschut, en naar Gulik zijn getrokken. Ofschoon de brug bij Wesel gereed is, blijft het gros van ’s vijands 4
_______________↓_______________


|pag. 50|
leger in het Buricker veld zonder hutten; de ruiterij van Lingen, Oldenzaal en Grol is bij nacht naar Wesel gereisd. Men zegt dat de vijand Calcar en Sonsbeek heeft ingenomen. „Deuenter den 31en Augusti 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 135.
No. 5078. 1621.
31 Augustus.
     Marten Albertss schrijft aan Campen, over de bijdrage van de Ridderschap in het capitatie geld en den duizendsten penning. — „In Deuenter 31 Augusti 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 137.
No. 5079. 1621.
31 Augustus.
     Henrick Bentinck, drost van Salland, schrijft aan Campen, dat hij tegen a. s. maandag eene bijeenkomst van Ridderschap en Steden te Heerde heeft belegd, om te resolveeren op de missives van de Staten Generaal en Zijne Excellentie, waarbij verzocht wordt dat de Landschap alsnog wilde continueeren de betalinge van de afgewezen vijf compagnien, weshalve hij Campen tot die vergadering oproept. „Swolle den lesten Augusti 1621.”
 
     Op papier, onderteekend, met opgedrukt zegel. Dl. X. Verzam. van Stukken fol. 139.
No. 5080. 1621.
1 September.
     Schrijven van Burgemeesteren, Schepenen en Raad der stad Deventer aan die van Campen, over de executie der Jonkeren die in Deventer resideeren en tirgiverseeren de capitatie schatting en den duizendsten penning te voldoen. De Jonkeren hebben zich naar ’t Raadhuis begeven en verzocht daarmede niet voort te gaan, zeggende dat ze geen bankroetiers maar luiden van eer waren. Ze hebben daarop de zaken in statu gelaten, maar verzoeken Campen te berichten, of dit ook met

 

[In bewerking: wil je helpen rmhul[@]solcon.nl]

Category(s): Kampen

Comments are closed.