De poging om in Zwolle de draperie te vestigen in de tweede helft der vijftiende eeuw


DE POGING OM IN ZWOLLE DE DRAPERIE
TE VESTIGEN IN DE TWEEDE HELFT DER
VIJFTIENDE EEUW

DOOR
S. ELTE.

_______

     Naast de zo bekende geestelijke bloei van Zwolle in de eerste helft der 15e eeuw, waaraan de naam van Thomas a Kempis zoo nauw verbonden is en die van de Congregatie van Windesheim, vertoont Zwolle in deze tijd ook een bloei op economisch gebied. Deze goede tijd is al af te lezen uit de vergelijking van de inkomsten en uitgaven van de stad uit het begin der eeuw, vergeleken met die in 1450. „dat ophoeren” bedraagt in 1402, 5995 gulden 10 plak 5 brabantse stuvers; de „opboeren en wtgeven” bedragen 34057 gulden 11 plak 2 brabantse stuvers in het jaar 1450. Uiterlijk gaat de stad deze bloei weerspiegelen. In deze eerste helft der eeuw werd de Grote of St. Michielskerk gebouwd. In de jaren tussen 1440 en 1450 werden het oude stadhuis en de oude stadsschool afgebroken en door nieuwe, fraaie gebouwen vervangen, die een sieraad van de stad waren. Helaas is van het schoolgebouw niets meer over; hierin was de stadsschool gevestigd, die in de jaren tusschen 1378 en 1417 geleid was door den beroemden Johannes Cele en welke inrichting tijdens de verbouwing onder leiding stond van Johannes van Dalen. Van het stadhuis is de oude schepenzaal, nu trouwzaal, nog in zijn oude vorm bewaard gebleven.
     Naast deze officiële gebouwen kunnen we nog noemen de wel heel grote inrichtingen, die bij de latijnse school behoorden. Het zijn de fraterhuizen, welker bewoners de geestelijke en lichamelijke zorg op zich namen van dë jongelieden, die van binnen en buiten de grenzen van het land naar Zwolle kwamen om er aan de beroemde latijnse

_______________↓_______________


|pag. 55|

school zich voor te bereiden voor de universitaire studie of voor het kloosterleven. Het aantal leerlingen wordt voor sommige jaren als ongeveer 800 opgegeven, wel bijzonder groot voor een stad, waarvan het aantal huizen in 1404, 666 bedroeg en waarvan men het inwoneraantal dus op ongeveer 4000 kan schatten.
     Was Zwolle dus in geestelijk opzicht een centrum, ook in economisch opzicht is de stad van belang. Wat het handwerk betreft vertoont de stad de typisch middeleeuwse structuur der gilden 1 [1. Vergl. o.a. Interdict en gildenwoelingen te Zwolle in het begin der vijftiende eeuw, door S. Elte; in het Tijdschrift voor geschiedenis, 45e jaargang, blz. 374 vlg. en Th. J. de Vries. Gildenwoelingen en interdict te Zwolle 1413—1416, in verslagen en Mededelingen van de Ver. tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 1945, blz. 54 vlg., 1946, blz. 126 vlg.]).
     Van heel veel belang zijn natuurlijk de markten, waarvan in het bijzonder genoemd moet worden de belangrijke jaarmarkt, de St. Michielsmarkt, die omstreeks 29 September, de feestdag van de patroon der stad, werd gehouden.
     In de jaarrekening van 1431 treffen wij onder de „opboeren” de volgende post aan: geboirt van oere twee, die wijssel hielden binnen Zwolle an Sante Michielsmarket, 10 Arnh. gulden, facit 27½ gulden”. Het aanwezig zijn van deze geldwisselaars is een bewijs, hoe men van alle kanten voor de markt naar Zwolle trok. De ligging der stad aan of bij de grote rivieren Zwarte Water en IJssel was gunstig. Als Hanzestad stond men ook in relatie met de bij dit verbond aangesloten handelssteden. Goederen uit Duitschland o.a. werden over de Hessenwegen aangevoerd, ter verdere expeditie b.v. naar Amsterdam. Natuurlijk bezag men met belangstelling de verschillende producten, die op de markt uitgewisseld werden, o.a. de producten van de textielindustrie.
A vrai dire, le moyen âge n’a longtemps connu qu’un seul type d’industrie auquel le qualificatif de grande industrie

_______________↓_______________


|pag. 56|

d’exportation soit pleinement applicable: la draperie 2 [2. Louis Halphen, L’Essor de l’Europe, blz. 534.]).
     Dat de stadsbestuurders overwogen, dat deze industrie voor de stad van grote betekenis kon worden, kunnen wij begrijpen. Het zou een aantrekkelijke aanwinst zijn in het economisch leven van de stad, als men deze industrie n.1. op grote schaal van stadswege installeerde 3 [3. Dit geheel in overeenstemming met wat men elders ook deed. Bekend is de invoering van de draperie in Engeland door Vlaamse en Duitse wevers in het einde der 14e eeuw. Ook in Frankrijk deed men de poging. Louis XI heeft getracht de zijde-industrie in Lyon te vestigen.]). Dat deze geheel niet beoefend werd, is bijna niet aan te nemen. In de jaarrekening van 1411 komt onder de „opboeren der stad” in de summa secunda de post voor: Van den raemsteden opten wal buten Zassingpoerte, 12 gulde 4½ plak. Uit de maandrekening blijkt, dat daar 4 of 5 personen deze raamsteden 4 [4. Plaatsen waar de „ramen” stonden, d.z. houten gestellen tot het spannen van gevolde lakens.]) gepacht hebben. In de maandrekening van 1444 staat de volgende aantekening:

     Anno domini 1400 ende 44, Pauli Conversio, hebben die Scepene verpacht Johan ten Holte, Arend van Wesel, Herman Bode ende Godert Johanssoen, enen igelicken van hem een stede, dair se een raem op setten sullen opten wal, gelegen tusschen Zassingspoorten ende Luttekepoorten, 12 jaer lang, elcke stede voir twee heren ponde des jaers, in aldusdanen vorwarden, dat een igelic alsoe veer, als sijn raemstede strecket, daer holden, hueden ende waeren sullen ende suveren enen openen graven, tijen off 12 voet wijt op oeren kost. Ende wie van onsen borgeren dair voirtaen ramen setten wil, mogen dat doen voir den voirscreven pacht, dese jaren lang, als voirscreven is, ende elck sinen graven beneffen sinen ramen maken, in alle manieren als voirscreven steet.
Ende die dese ramen dair setten, mogen den alingen wal

_______________↓_______________


|pag. 57|

dair oirbaren te weijden, mer en sullen den wal niet graven, seijen of bepoten, etc. Mer wanneer die stat desen wal voirscreven weder bruken wil totter stat behoeff binnen den jaren voirscreven, alsdan mach die stat dese verpachtinge een jaer te voeren opseggen ende dan weder overnemen.”

     In de maandrekeningen van 1445, 1446, 1447, 1448, staat dezelfde mededeling en daar volgen dan enkele namen op van degenen, die de raemsteden gepacht hebben.
     Misschien hebben deze gegevens betrekking op particulieren, die voor eigen rekening de draperie hebben beoefend.
Verdere aantekeningen, die op deze verpachting betrekking hebben, troffen wij niet aan.
     In de maandrekening van 1453 van de stad vonden wij, op een los daarin liggend blad papier de volgende mededeling:

     „In den jaer ons Heren 1453 des Fridages post Epiphanie Domini (12 Januari) is overdragen mit Johan Tidemans soen, als dat hij die draperie om te bearbeijden, dat die enen goeden voertgang krigen moghe, duerende vier jaer lang toekomende, dair dat ierste iaer aengaen sal sunte Peters misse ad cathedram (22 Februari) nu ierst toekomende. Ende voir dese besorginge ende arbeit sal oen die stat van Zwolle gheven in den iersten die burgerscap, dair hij sinen eet toedoen sal als gewoentlich is. Ende hiertoe hondert heren ponde des iaers dese voirscreven vier iaer lang. Ende hiertoe sal hem die stat lenen, dair hij der stat wisheit voir setten sal, vier iaer lang toekomende, tweehondert Rijnsche gulden. Ende Johan Tidemans soen voirscreven heeft der stat geloift ende oeren borgeren oer best ende dat oirbarlixt is inden saken voirscreven te doen, gelijc oft sijns selves sake weer, als te werven lude, die totter draperije voirscreven dienen sullen ende nut ende oirbarlic sullen wesen. Ende den wil die stat doen als redelic

_______________↓_______________


|pag. 58|

wesen sal, opdien, dat die draperije te bet enen oirbarlicken voirtgang krigen moghe.”

     Deze mededeling zien wij in de maandrekeningen der stad in de volgende jaren n.1. 1453, 1454, 1455 en 1456 herhaald.
     Zo zien wij dus de heer Johan Tidemans soen, of Tijmens soen officieel aangesteld als stadsleraar in de draperie.
Hij woonde in Deventer, of hij bevond zich in elk geval in deze stad. De schepenen Johan Potgieter en Reijnolt ten Busch reisden in de dertiende maand „toe Deventer om der draperie wille ende Johan Tidemans soen hier te brengen, verteert 7 arnh. gul 5½ kromsteert.”
     In 1453 wordt dan aan Johan Tijdemans soen 400 heren pond „als die heer vanden lande inder tijt der betalinge voir sinen pacht duet boeren”, geleend.
     Men maakte nu nog enige overeenkomsten met enkele vaklieden, om de burgerij met sommige onderdelen bekend te maken. Henric van Wesel „heft gheloeft der stad drie comme (vollerskuipen) dit jaer ghancachtig te holden, indien men hem dan weerck doet, des heft hem die stat gheleent toe dertienden (6 Januari) naest komende 17 heren ponde ende 2½ kromsteert.”
     „Hermen Boede heft gheloevet der stad een nije breet wevetouwe ghancachtich te holden een jaer lang, sunder argelist, totten olden touwe, dat hie heft. Des heft hem die stad gheleent thent toe dertienden (6 Januari) naest komende 17 heren pond 2½ kromsteert. Ghert Reijnerssoen heft gheloeft een breet wevetouwe te setten ende ghancachtich te holden een jaer lang, sunder argelist, des heft hem die stad gheleent toe dertienden 17 heren pond 2½ kromsteert.”
     Bovendien zond men iemand naar Kampen om „een mate te nemene van den nijen wantramen”; men kocht 4 touwe „dair men dat want mede opten ramen recken sall, woeghen 24 pond.”

_______________↓_______________


|pag. 59|

     Het was nu zaak, om in de stad mensen te vinden, die genegen waren zich met het weven van lakens bezig te houden. In de maandrekeningen wordt aan het begin melding gemaakt van de verschillende zaken, die de oude schepenen aan hen, die in het nieuwe dienstjaar als zodanig optreden, worden overgeleverd. In het jaar 1455 lezen wij:

     „Soe leveren wij U oic over 1123 heren pond 7½ kromsteert, ellic pond voir 17½ kromsteert gerekent, die wij onsen burgeren gheleent hebben mede te drapenieren, die sie der stad betaelen sullen toe dertienden naestkomende, in aldusdanen voirwarden, soe mennich 2 heren ponde, als hem die stad gelent heft, soe mennich halff laken sullen sij maeken binnen desen jaer, dair die tweedeel aff wesen sullen brede, ende die derdedeell smalle laken; deden sij des niet, soe hadden sij tegen die stad ghebroket van elken halven laken 1 heren pond, ende dit voirscreven ghelt hebben die ghene hier na bescreven”.

     Er volgt dan een lijst van burgers, voor elk wordt een borg opgegeven. De geleende bedragen variëren tussen 12 en 80 pond. Behalve gewone burgers vallen ons in de lijst van hen, die geld geleend hebben, op drie groepen van de zusters uit de begijnhuizen van Zwolle: Lubbe, procuratrix der zuijsteren ten Busch buten Sassingpoirte, 40 pond; die suijsteren op die Maet 80 pond; die suijsteren toe Witenhuijs 40 pond.
Elk jaar weer wordt nu een reeks van namen opgegeven, van hen die drapenieren. In 1467, 64 namen, in 1470, 60 namen. In de lijst van 1480 komen niet de namen van de begijnen voor. In 1492, 18 namen. Tussen 1514 en 1520 is de lijst van namen niet medegedeeld. Na 1528 verdwijnen de namen geheel en al. Of dit een aanwijzing is, dat de draperie een langzame dood gestorven is, is uit de bescheiden niet op te maken. Evenmin geven de archiefstukken ons enige inlichtingen over de aankoop van materiaal voor de draperie.

_______________↓_______________


|pag. 60|

Hoe men aan de hoeveelheden wol of linnen komt, wordt niet opgegeven. Evenmin wordt aankoop van weefgetouwen opgegeven, maar deze moesten wel door de burgers worden aangekocht.
     Het spreekt wel vanzelf, dat toen Johan Tijdemanssoen de draperie in Zwolle installeerde, er nu ook op middeleeuwse manier allerlei voorschriften moesten gegeven worden, waarin de manier van fabriceren werd aangegeven. In een mooi geschreven perkamenten handschrift is dit reglement 5 [5. Vele bepalingen van dit reglement komen overeen met overeenkomstige in andere steden, soms letterlijk. Tijdemanssoen blijkt dus, ook theoretisch en wat de vakliteratuur betreft op de hoogte van zijn vak.]) nog aanwezig. Het is in een houten kaft gebonden, waarop „Draperije” staat:
Dat sint die ordinancie ende wilkoer van der draperien der stad van Swolle, ordineert ende inghesatt inden iaer ons Heren dusent 400 ende 53 op Meijavont.
     Er wordt in aangegeven, welke soorten wol gebruikt mogen worden, men leest er over het keuren van het fabrikaat.
Een merkwaardige bepaling is: „soe wanneer die weerdeenres ontbieden den drapeneers, wevers, vulres, verwers, spijnnesteren, noppesteren, etc. bij hem te comen tot eenre stede, omme mit hem toe spreken, omme enijghe punten der drapernije roerende, de dan bij hem niet en queme, verboerde twe vlaams ende den en solde men ghene laken beseghelen, eer die boete betaelt weer”. En zijn hoofdstukken: Van kemmen, spijnen, noppen; Van den wevers, van den vulres; van den varwers; van den opreeders ende ramen; en verder enige algemene bepalingen. Schepenen ende Raet stellen dan vast „dat nijemant nu na santé Michaels markede anno ’53 ander laken uutsnijden sal bider elle off anders dan bij helen laken, sonder arghelist, dan bijnnen der stad van Zwolle ghemaket ende ghedrapeneert sin, uutghesecht Ypersche, Leijdessche, Amsterdamsche ende Borkelsche”, enz., te veel om hier in

_______________↓_______________


|pag. 61|

zijn geheel aan te halen. Het geschrift wordt besloten met: „der opreeders eed”, en „der weerdeijnres eed”. Voor het „scriven die overdracht van der draperie” werd 1 arnhemsche gulden betaald. Enige arbeiders werkten aan de wantramen op de wal; de opreeder is 3 dagen „geweest bij de ramen te richten en dat hij die „clamele” an de ramen sloeg.”
     Of het ook in verband staat met de hogere economische activiteit in de stad, weten wij niet, maar in 1458 is er een echt gildereglement gemaakt voor de bontwerkers. In het register No. 5 op het oud-archief te Zwolle, fol. 64 en volgende vonden wij: Dit is alsulcke ordinantie als burgemeisters, scepenen ende raet der stat van Zwolle toegelaten ende gegonnet hebben tot oeren wederseggen den bontwerckeren bijnnen Zwolle, anno etc. (14)58 des Vridages nae Urbani. (26 Mei).
Hierin wordt gehandeld over het aannemen van leerlingen, gezellen, over het verbreken van de dienstbetrekking, over het verwerven van het meesterschap, enz. Het is dus geen vakreglement als dat over de draperie.
     Tenslotte moge hier nog volgen de aanduiding van diverse bepalingen, die in de verschillende resoluties van schepenen, raad en gemeente uitgevaardigd zijn, die op de draperie betrekking hebben.
     In 1476 des Woensdages post Epiphania Domini (10 Januari) is er een bepaling over het verontreinigen van de A (een riviertje, dat door de stad liep), door de verwers 6 [6. Mr. A. Telting, Stadboeken van Zwolle, blz. 502.]).
     In 1477 vindt men een bepaling, dat elke 10 begijnen uit de begijnhuizen één linnentouwe mogen hebben en niet meer 7 [7. Oud-archief te Zwolle, register No. 10, fol. 113 vo.]).
En uit hetzelfde jaar dateert een bepaling over het uitsnijden van lakens door de scroeders. In 1479 is er een ordinantie van den wullen ende lijnnenweveren,

_______________↓_______________


|pag. 62|

waarin vooral gehandeld wordt over de vier verwairres, de hoofdmannen van het gilde, wat hun plichten zijn, over datgene wat iemand, die meester wil worden, aan het gilde moet betalen, wat een knecht moet betalen, als hij in Zwolle wil werken, enz.8 [8. Register No. 10, fol. 123 en 124).]).
     In 1568, 6 Maart, wordt bepaald, dat alle lakensnijders die lakens bij de el verkopen, elk jaar twee lakens moeten fabriceren, en dat de wolkopers van elke 100 wagens wol tien wagens moeten verkopen te Zwolle of daar laten verdrapeneren 9 [9. Telting, t.a.p. blz. 574.]).
     In dat jaar is er dus nog sprake van draperie in de stad.
De poging om deze industrie te Zwolle te handhaven, is in het jaar dat de 80-jarige oorlog uitbrak, nog niet opgegeven.
Later bemerkt men in de registers of in de stadsrekeningen daarvan niets meer. Of deze industrie in de 15e eeuw op de wereldmarkt nog van enige betekenis is geweest, is niet uit te maken. In elk geval heeft het tot diep in de 19e eeuw geduurd voor de provincie Overijsel in de textiel-industrie een wereldnaam heeft gekregen.

– Elte, S. (1949). De poging om in Zwolle de draperie te vestigen in de tweede helft der vijftiende eeuw. Versl. en Meded, VORG, 64, 54-62.

Category(s): Zwolle
Tags: , ,

Comments are closed.