Hoofdstuk 2. Geschiedenis, bodem en landschap

[afbeelding]

Nederland, schaal 1:500.000

★ Ligging van de stad Hasselt in de provincie Overijssel

|pag. 4|

[afbeelding]

Noordwest Overijssel
Situatie rond 1800
schaal 1:80.000

|pag. 5|

Hoofdstuk 2. Geschiedenis, bodem en landschap.
 
2.1 De politieke situatie in Noordwest Overijssel in de 12e tot 14e eeuw.

Het gebied van de huidige provincie Overijssel behoorde vanaf de 11e eeuw tot het Oversticht en viel onder het rechtsgebied van de Utrechtse bisschop. Het was verdeeld in de drostambten Vollenhove, Salland en Twente (1 [1. Ter Kuile, 1970, p 71-72.]). Deze waren weer opgesplitst in marken. Een aantal marken konden weer onder één jurisdictie, een schoutambt, vallen.
Gedurende de 13e eeuw waren drie partijen herkenbaar. Allereerst de bisschop. Hij bezat de officiële macht, wat echter niet betekende dat deze effectief was. Dit landsheerlijke gezag gaf hem belangrijke territoria in handen waar onder meer belastingen geheven konden worden. De werkelijke macht was in handen van de lokale adel. Deze hield vanuit hun burchten direkte controle over het land. Zij voerden een eigen politiek die opportunistisch te noemen valt. De heren van Voorst, van Rechteren en Rutenberg beslisten door hun militaire kracht vaak in politieke kwesties.
Een derde machtsgroep vormden de opkomende steden aan de IJssel en in het Oversticht. Hun zakelijke belangen lagen anders dan die van de bisschop en adel. Zij vormden steeds vaker een politiek en economisch machtsblok (2 [2. Jappe Alberts, 1970, p. 62-63.]).

In de vroege 13e eeuw werden een aantal problemen in het Land van Vollenhove en Salland gewapenderhand opgelost. Na het Utrechtse Schisma in 1196 was de invloed van de bisschop in het Oversticht tanende. Na 1216 voerde bisschop Otto III oorlog in Vollenhove en Salland en bracht deze gebieden weer onder zijn controle. De strijd om Drenthe, een ander deel van het Oversticht, werd pas in 1227 tijdens de slag bij Ane, in het voordeel van de Utrechtse bisschop beslist (3 [3. Braaksma, 1977, p. XXVII-XXXIII]).

2.2. Geschiedenis van Hasselt.

De vroegste vermelding van Hasselt is in het jaar 1227 toen bisschop Otto III de tiend van Haslet (Hasselt?) aan de proosdij van Deventer verleende (4 [4. Van Beek, 1980, p. 33]). Of hiermee werkelijk het huidige Hasselt bedoeld werd is speculatief. Het stadsrecht, hetzelfde recht dat de burgers van Kampen, Zwolle en Deventer bezitten, werd Hasselt tussen 1250 en 1267 verleend door Hendrik van Vianden, Bisschop van Utrecht (5 [5. Er bestaat twijfel of het stadsrecht van Hasselt werkelijk in de periode 1250-1267 door bisschop Hendrik van Vianden verleend is. De bekende oorkonden zijn afschriften en vidimussen uit de 15e eeuw. Het is mogelijk dat men, net zoals gepoogd is bij de Heilige Stede, door middel van het falcificeren van oorkonden (Frijhoff, 1980, p. 3-14} belangrijke stukken ouder wil doen voorkomen (mondelinge mededeling D. Westerhof).]).
Hasselt was toen één van de kleine steden in het Oversticht. Het bestaansrecht ontleende het aan de centrumfunktie voor steeds toenemende agrarische aktiviteit in het omliggende land. De grootschalige ontginningen in het Rouveen en later in de Mastenbroek speelden hierbij een belangrijke rol. De gunstige lokatie van de nederzetting, liggend op een rivierduin aan het Zwartewater, maakte het tot een marktplaats. Schepen konden hier eenvoudig aanleggen.
Hasselt was tussen Zwolle en Vollenhove de belangrijkste centrale plaats. Het kerkelijke en juridische centrum bevond zich tot in de 18e eeuw hier. In het midden van de stad werd de St. Stephanuskerk gebouwd. Deze staat op het hoogste punt in het centrum, naast de markt en het stadhuis. In de oudst bekende fase was het een Romaans kerkje. In 1380 brandde de kerk af, waarna met de herbouw begonnen werd. Tegenwoordig is het een 3-schepige, laat-gotische hallenkerk met een grote toren.
Gedurende de 14e eeuw breidde de rivieroeverstad zich snel uit. Enkele adellijke families bestuurden de stad. Zij bezaten nauwe banden met de bisschop. Tijdens crisissituaties, zoals de strijd om de Mastenbroek, bleek dit goed van pas te komen.
In het midden van de 14e eeuw vond in Hasselt een wonder omtrent het Heilig Sacrament plaats. Dit vormde de aanleiding tot het stichten van de Heilige Stede, een bedevaartsoord gelegen op een andere hoge zandkop even bulten de stad.
Of de stad in de 14e eeuw al verdedigingswerken kende, is de vraag. Wel is in deze periode de eerste van de drie grachten, de Stadsgracht, ontstaan. Rond 1414 werd in de Nije Stad, de eerste uitleg van Hasselt, het Mariaklooster gesticht. In het

|pag. 6|

eerste kwart van de 15e eeuw, werd de tweede gracht, de Binnengracht, om Hasselt, de Heilige Stede en het Mariaklooster aangelegd. Nieuwe stenen verdedegingswerken zoals poorten en torens zijn vanaf deze periode te plaatsten.
Aan het eind van de 14e eeuw begonnen de grote problemen met de andere Zwartewaterstad: Zwolle. Een geschilpunt ontstond over de bouw van een brug bij Hasselt over het Zwartewater. Dit leidde in 1486, 1521 en 1657 tot oorlog. De brug werd uiteindelijk pas In 1827 gebouwd.
Hasselt bouwde in de 15e eeuw tal van stedeJijke voorzieningen zoals onder andere het Gasthuis. Het verkreeg in 1404 en 1497 het recht op muntslag.
In de 15e eeuw werd de kern van de stad volgebouwd. Aan de gracht en de twee belangrijkste straten, de Hoogstraat en de Ridderstraat woonde de gegoede burgerij. In de straten, sloppen en stegen hiertussen woonden de armen. Veel huizen werden in deze tijd opgetrokken uit baksteen en met pannen of leien gedekt. Hasselt kenmerkte zich door grote bedrijvigheid, georganiseerd in veel gildes, en een relatieve welvaart. De agrarische component in de stad was belangrijk.
Tot op heden zijn in de stad nog stadsboerderijen te vinden. De 15e eeuw was een periode van bloei en expansie.
Vanaf de 16e eeuw ging het Hasselt steeds minder voor de wind. De stad werd getroffen door oorlogen. Hasselt was gedurende de Reformatie één van de weinige steden die het oude geloof bleef aanhangen. In de Spaanse tijd bezette het Staatse leger in 1582 de stad en legde het nieuwe geloof op. Op Staats initatief werd een nieuwe verdedigingsgordel, bestaande uit 5 bastions en een nieuwe gracht, de Buitengracht, aangelegd. De vesting is later verbeterd door Menno van Coehoorn.
Van 1672 tot 1674, tijdens de Münsterse oorlog, werd de stad gebombardeerd en bezet door het leger van “Bommen Berend”, de bisschop van Münster. Hasselt vormde het laatste bastion op weg naar Friesland en was zodoende een belangrijk strategisch punt. De bezetting en inkwartiering van de troepen betekenden een aderlating voor de stad. Hasselt herstelde slechts langzaam van de oorlog. Een groot deel van de bevolking was vertrokken en de stad was arm. De concurrentie met de andere steden in Overijssel was zwaar.
In de late 18e eeuw speelde Hasselt in de strijd tussen Patriotten en Prinsgezinden een bescheiden rol. De stad twijfelde in het overwegend Patriottischgezinde Overijssel tussen de partijen. Vroeg in de 19e eeuw kreeg de stad te maken met een Frans bezettingsgarnizoen.
Door het dichtslibben van het Zwolse Diep en het Keteldiep werden de Vecht en het Zwartewater steeds slechter bevaarbaar. De handel over water nam drastisch af.
Toen de Dedemsvaart, de waterweg die in Hasselt begon, in 1809 aangelegd werd, moesten de andere vaarwegen uitgebaggerd worden. Zowel de aanleg van het kanaal als de scheepvaart betekende voor Hasselt een economische opbloei.
Hasselt, dat tot dan toe aangewezen was op agrarische en ambachtelijke produktle, begon met een voorzichtige industrialisatie. Biezenmatterijen, scheepswerven en kalkovens werden gebouwd. Hasselt vormde een centraal punt voor de seizoens- of trekarbeiders, de Hannekemaaiers. In Hasselt namen zij het veer naar Amsterdam.
De Infrastructuur werd in de 19e eeuw verbeterd door de aanleg van grotere wegen via Hasselt naar het noorden. In 1914 werd de stoomtram Zwolle-Hasselt-Blokzijl in gebruik genomen.
De recessie in de 30er jaren van deze eeuw kwam in Hasselt hard aan. Het verkeer over water en over land naar het noorden nam onder meer door de bouw van de Afsluitdijk, af. De sloop van de binnensteden, die in Nederland van de 50er tot en met de 70er jaren woedde, is aan Hasselt voorbij gegaan.
Tegenwoordig is Hasselt een welvarende gemeente met stedelijke- en plattelands-elementen. Het heeft een stijgend inwonersaantal, een toenemende produktiviteit, veel natuurgebieden en frisse lucht

|pag. 7|

Hasselt centrum
huidige situatie

1:4000

[afbeelding]

  1. Zwarte water
  2. Stadsgracht
  3. Binnengracht
  4. Buitengracht
  5. Hoogstraat
  6. Raamstraat
  7. Meestersteeg
  8. Justitie Bastion
    (Achter de Muur)
  9. Julianakade
  10. Achter het Panne werk
  11. voormalig Burg. Royerplein
  12. Rosmolenstraat
  13. Kataerstraat
  14. Dedemsvaart
  15. Prinsengracht
  16. Baangracht
  17. Brouwersgracht
  18. Herengracht
  19. Hofstraat
  20. Markt
  21. Nieuwstraat
  22. Ridderstraat
  23. Regenboogstraat
  24. Ziekenhuisstraat
  25. Gasthuisstraat
  26. Eiland

    |pag. 8|

2.3. Het ontstaan van het landschap.

Het tegenwoordige landschap is een afspiegeling van menselijke invloed op de natuurlijke omgeving. Eerst zal besproken worden hoe dit natuurlijke landschap er rond de benedenloop van het Zwartewater uitzag vóór het arriveren van de vroegste bewoners. Uitgangspunt daarbij is de bodemkundige situatie rond Hasselt. Hiervoor zullen de diverse bodemsoorten beschreven worden. Hierbij wordt gekeken naar de funktie van het land voor de bewoners.

2.3.1 De zandgronden.

Aan het eind van de laatste IJstijd ± 10.000 v.Chr., het begin van het holoceen, trok het landijszich terug. In Noord-Nederland bleef een dik pakket materiaal achter, dat door de gletsjer was meegevoerd. Het bestond uit keien en zand. Door het land liepen stromen van smelt- en regenwater. In het kale landschap van na de IJstijd waarin de wind vrij spel had, woei het zand over het land, waardoor dekzanden ontstonden. Ook in de rivierlopen kwam het zand terecht, waarna rivieren het stroomafwaarts meenamen.
Een van deze rivieren is de Vecht. Deze stroomde vanuit het huidige Duitse gebied, het Eemsland en Münsterland, door Twente en Salland en mondde uit in de Noordzee. De Vecht transporteerde na de IJstijd zand naar de benedenloop. Deze rivier werd in latere tijd een regenrivier, waardoor de waterstanden regelmatig wisselden. De rivierbedding is deels opgebouwd uit zand. Als het waterpeil in de rivier laag stond, stoof dit zand op en vormde langs de bedding duinen (6 [6. Ente, P.J., 1977, p. 11.]).
De vroegere stroomgeulen in de benedenloop van de Vecht, of vertakkingen hiervan, lieten hun sporen in het land achter. Als gevolg van deze vroegere rivieraktiviteit liggen in het landschap aan de oostzijde van het huidige Zwartewater een groot aantal sedimenten in de vorm van rivierduinen. Deze zijn duidelijk herkenbaar aan hun kronkelende vorm. Zij steken enigzins boven het niveau van het omliggende land uit (7 [7. Hamming, C., mededeling. Ik wil graag de heer Hamming danken voor zijn welwillende medewerking tijdens de opgraving en het mij invoeren in de thematiek van de Overijsselse bodems.]).

Langs de benedenloop van de Vecht (Zwartewater) ontstond vanaf het vroege Holoceen, op de lokatie waar Hasselt nu ligt, zo een langgerekt rivierduin. Het was vermoedelijk ± 1.60 m + NAP hoog. Het duin bestaat voornamelijk uit zand, maar bevat tevens een vruchtbare kleifractie. De grond raakte al snel begroeid, waardoor een bodemvormingsproces plaatsvond. Er ontstond een podsolbodem. In de opgraving op het Burgemeester Royerplein was in het onderste vlak deze podsol goed te zien in de vorm van de uitgespoelde grijze A- horizont en de roodachtige B- en C-horizonten (8 [8. Hamming, mededeling.]).
Het Hasseltse zandduin was niet overal even hoog. Op het oog zijn al grote verschillen zichtbaar. Binnen Hasselt zijn de twee hoogste punten de Heilige Stede en het gebied van Markt, Kerk en Stadhuis. De Ridderstraat en Hoogstraat volgen het duin. Ten noorden van Hasselt duikt het duin weg.

2.3.2. De kleigebieden.

In het gebied ten oosten van het Zwartewater zijn rond de rivierduinen grote kleipakketten gesedimenteerd. Deze kleigebieden zijn van mariene en fluviatiele oorsprong.
Met de rivieren kwam een kleine hoeveelheid klei mee. De Reest (Meppelerdiep) en de Vecht lieten in hun beddingen het zand achter. In de langzame stroomgedeelten sedimenteerde de rivier de lichtere fraktie, de kiel. De sedimentatie van rivierklei ving vroeger aan dan de sedimentatie van zeeklei. Door zeespiegelstijging en andere oorzaken kwam de grens van de zee in de middeleeuwen tot bij de monding van het Zwartewater (Vecht en Reest) te liggen.

|pag. 9|

[afbeelding]

Kaart van bodemsoorten en relief.
Huidige toestand.
1: 100.000

Waterlopen en kernen
Vroege 13e eeuw.


|pag. 10|

De zee-aktiviteit, die pas aan het begin van deze eeuw beteugeld werd, heeft in het lage land vaak voor overstromingen gezorgd. De “delta” van de Reest (Meppelerdiep), de rivier uit het noorden, en de Vecht kwam in de periode vóór de bedijking regelmatig onder water te staan. De zee liet dan klei achter. Zeeklei en rivierklei worden afgewisseld, de zeeklei overheerst. De klei komt soms op het veen te liggen of ligt over laaggelegen zandduinen. Het gehele kleipakket ligt rond de 0 NAP. De rivierduinen vormden hoger liggende eilanden in een groot kleigebied (9 [9. Ente, P.J., 1977, p. 13.]).

2.3.3. De venen.

Vlakbij Hasselt liggen twee grote veengebieden. De venen werden gevormd door afgestorven resten van planten en bomen, die niet vergaan bij een hoge grondwaterspiegel. Zodra deze onder de waterspiegel terecht kwamen vormde zich een pakket. Het veen kon door het stijgen van de waterstand een enkele meters dik pakket worden. De eerste voorwaarde voor veengroei was dan ook voldoende zoet water. Waar het zoet water bleef staan, bijvoorbeeld omdat de bodem het niet doorliet, de grondwaterspiegel te hoog was of de natuurlijke afwatering geblokkeerd raakte, ging veen groeien.
Westelijk, in de driehoek IJssel, Vecht en IJsselmeer, ligt de Mastenbroek. Dit veengebied ontstond na 8000 v. Chr. De Mastenbroek is een veen dat op een oud dekzandpakket ligt. Het regenwater kon uit het gebied niet weg stromen. De oeverwallen van de rivieren blokkeerden de natuurlijke afvoer. Door de lage ligging voerde de grond het water niet af. Vanwege de stijging van de zeespiegel gedurende het holoceen was het peil van het grondwater op hetzelfde nivo komen te liggen als de bovenkant van het dekzandpakket. Zodoende ontwikkelde zich de mogelijkheid tot het vormen van een dik mesotroof (matig voedselrijk) tot eutroof (voedselrijk) veen. Langs de rand was het veenpakket dikker, midden in de Mastenbroek was het dunner en slapper. Het zegge- en broekveen dat hier groeide bestond voornamelijk uit gras, bies, elzen en wilgen.
De Mastenbroek stond tot de ontginning in de late 14e eeuw onder sterke invloed van de zee. Grote delen van het gebied kalfden tijdens stormen af. De zee liet in het veengebied pakketten klei achter. Door het gebied liepen kreken en veenstromen die het overtollige regenwater afvoerden. Deze waterlopen vormden de vroegste toegangswegen tot het veen. Omdat in droge tijden de zeeklei harder werd, was het gebied deels begaanbaar.
Oostelijk van Hasselt ligt het Rouveen. Dit veen ontstond rond 5000 v. Chr; later dan de Mastenbroek. Doordat zich langs de Vecht rivierduinen vormden en de zee een kleipakket afzette, werd de natuurlijke afwatering van het gebied gehinderd.
Vanwege het blijven stijgen van de zeespiegel werd ook hier de grondwaterspiegel gelijk aan het bodemoppervlak. Deze barrières waren er de oorzaak van dat het regenwater niet kon wegstromen en dat de veenvorming aanving. Het Rouveen was een oligotroof (voedselarm) veen dat uitgroeide tot een aantal meters dik pakket. De uitwatering van het veen vond plaats via veenstroompjes die om de zandduinen heen kronkelden en nu nog in het landschap zichtbaar zijn. Het veen bedekte soms de kleigebieden; ook werd zand en klei over het veen afgezet (10 [10. Ente, P.J., 1977, p. 13-14.]).

De venen, zowel oostelijk als westelijk, hadden voor de vroegste bewoners waarschijnlijk een tweeledige funktie. Alleerst was het de plaats om brandhout en turf te halen. Een haast onuitputtelijke bron stond hen daar tot beschikking. Ten tweede was het de lokatie waar de jacht en visvangst plaatsvond. Veengebieden herbergden een grote variëteit aan watervogels, klein wild en vis.

2.3.4. Het rivierduin van Hasselt.

Uit podsolbodem, die tijdens de opgravig in Hasselt gevonden is, valt af te leiden dat het rivierduin begroeid was. Welke planten en bomen hier groeiden valt niet te zeggen.
De aanwezigheid van een hoog gelegen rivierduin aan diep water moet voor de

|pag. 11|

vroegste kolonisten één van de redenen zijn geweest, om juist deze lokatie uit te kiezen. Het betekende veiligheid bij hoog water maar ook een praktische lokatie voor het aanleggen van vaartuigen.
De hogere punten van het duin werden waarschijnlijk bestemd voor huizenbouw, de lagere delen dienden mogelijk als tuin- of akkerbouwgebied.
De kleigebieden om het rivierduin heen werden mogelijk gebruikt als akker of weide, iets dat in de huidige situatie nog zo is. De kolonisten hebben de nodige veranderingen in de waterhuishouding moeten doorvoeren, om het gebied te exploiteren.

2.4 Toponymie en archeologie ten oosten van het Zwartewater.

De monding van het Zwartewater en de Reest was tot ongeveer 1200 AD onbewoond. De dichtstbijzijnde bewoonde lokaties lagen buiten dit gebied. Het waren onder andere Zwolle en Vollenhove. Zwolle was al bewoond in de Karolingische tijd (11 [11. Van Beek, 1980, p. 33.]). Vollenhove was vanaf de 10e eeuw bekend als jachtgebied voor bisschoppen en koningen (12 [12. Blok, 1974, p. 121.]).
In het grootste deel van het hoger gelegen Sallandse gebied komen toponymen voor waaruit blijkt dat in Salland gedurende de 6e tot en met de 11e eeuw op ruimere schaal het land gekoloniseerd was. Plaatsnamen die eindigen op -heem, heim of -um, duiden hierop. Voorbeelden zijn Windesheim (13 [13. Blok, 1987, p. 15-16.]), Berkum en Ittersum (14 [14. Blok, 1974, p. 121.]). Met deze tijd corresponderende archeologica worden in dit gebied frequent gevonden.
In het gebied boven de samenloop van Vecht en Zwartewater en bezuiden Vollenhove ontbreekt bewijs van bewoning in de periode vóór 1200. Beens (15 [15. Beens, 1983, p. 7-9.]) meent echter dat de plaats Genemuiden, waarschijnlijk een oeverwalnederzetting uit de 13e eeuw, Romeins of Frankisch van oorsprong kan zijn. Bewijs hiervoor ontbreekt volledig (16 [16. Drok, 1985, p. 23. Het door Beens aangehaalde woord ‘Navalia’ dat hij citeert uit Menso Alting komt in geen van Tacitus’ werken voor (zie Blackman en Betts 1986, p. 1095-1096). Tacitus is dus verkeerd overgeschreven en de annecdote is een eigen leven gaan leiden. Waarschijnlijk hebben de 18e eeuwse auteurs zich laten leiden door wishful thinking. In Genemuiden zijn nooit archeologische waarnemingen gedaan. Archeologische vondsten uit de stad zijn onbekend. Een Romeinse of Frankischsche oorsprong van Genemuiden is uitermate twijfelachtig.]).

Eén van de vroegste vermeldingen in het gebied is van de nederzetting Hasselt (zie tekening 7, p. 35): 1227 Haslet (17 [17. Ter Kuile, 1963, p. 99-100.]), 1240 Hasselte (18 [18. Ter Kuile, 1963, p. 125.])). De toponiem wijstop begroeïng: Germaans: haisjö, mv. hasi beuk, beukenbos of haslopu, mv. hasla hazel, hazelaars of has.. begroeïng. De samenstelling met -let of – loth duidt op “bosje op hoge zandgrond; Germaans: -lauha, mv. -lauhas (19 [19. Gysseling, 1960, p. 454-455]). In het oude Germaanse taalgebied komen meer Hasselt’s voor (20 [20. zie noot 19.]), allen hebben dezelfde betekenis; een met beuken of hazelaars begroeide, hogergelegen (zand)rug. De uitspraak dat Hasselt een -heim of -heem naam is, zoals Ridderinkhof (21 [21. Ridderinkhof, 1955, p. 58.]) meent, is mijns inziens ongegrond. Deze naam komt niet voor in de bronnen.
Zuidelijk van Hasselt ligt Streukel (1400 Stroekel (22 [22. Formsma, 1959, p. 183, stuk 1578])). Dit heeft betrekking op moerassige grond of moerasbos: Germaans: struot (23 [23. Moerman, 1930, p. 149 en Gysseling, 1960, p. 943.]). Deze naam is ook te vinden op Wieringen en op de Veluwe. Het samenvoegsel -loo of -lo duidt op weide, bosje of waterloop (24 [24. Moerman, 1930, p. 149.]).
Vissele (1432 Fissel (25 [25. Formsma, 1959, p. 222 stuk 86.])) is een voormalige zandkop ten oosten van Streukel.
Tegenwoordig bestaat alleen de naam Fisselerbrug nog. Hier stond zeker één, en waarschijnlijk meerdere boerderijen. Van der Schrier (26 [26. Van der Schrier, 1975, p. 12.]) en Schmidt (27 [27. Schmidt, 1981, p. 3.]) zien in Fissel een -sele naam Vis-sele’, en dateren de nederzetting in de periode van de 5e tot en met 10e eeuw: de tijd van het ontstaan van de -zaal, -sele en -sel namen.
Archeologica afkomstig uit deze tijd zijn hier onbekend, ook bronnenmateriaal ontbreekt. Waar het het voorste deel van de naam Fis- of Vis- vandaan komt laten de auteurs onbeantwoord. De interpretatie van de naam als ‘-sele-naam’ lijkt mij onbewezen en daarom onjuist, omdat zowel ontginnigen uit deze tijd als vondsten ontbreken. Eerder valt te denken aan een naam met betrekking tot een funktie van deze lokatie, die later overgegaan is op een veldnaam en toponiem. De funktie van de lokatie kan “vissen”: Germaans: fischlen zijn geweest (28 [28. Bijvoorbeeld Verwijs en Verdam, 1929, p. 559 of andere middelnederlandse etymologie.]). Deze aktiviteit lijkt zeer voorstelbaar in dit gebied. De naam moet dan tijdens de ontginningsperiode ontstaan zijn.
Zuidelijk van Streukel ligt Holten (1489 ten Holten (29 [29. Formsma, 1959, p. 263-264, stuk 237.]). De naam -holt- heeft betrekking op hout of bos (30 [30. Moerman, 1930, p. 102-103.]). De verklaring van de naam is ‘bos op zandgrond’,

|pag. 12|

wat te verklaren kan zijn als er in de omgeving beduidend minder bosaanwezig was, zodat de begroeiing opviel.

Zuidelijk van Holten ligt Genne (31 [31. Formsma, 1959, p. 217, stuk 67.]). Over de naam Genne is altijd veel discussie geweest (32 [32. Schönfeld, 1955, p. 60 en noot 80, Moerman, 1930, p. 22. Vervloet, 1985, p. 17. Westerhof, 1983, p. 13. Van der Schrier, 1975, p. 12 Gysseling, 1960, p. 60 en 1980 p 2.]). Genne is een gehucht van een aantal boerderijen dat op een zandduin bij de samenkomst van de Vecht en het Zwartewater ligt. Het is waarschijnlijk een van een hydroniem afgeleid toponiem. Volgens Gysseling is de naam afkomstig van het Germaanse woord gan dat samenlopend of samenkomend betekent. Twintig jaar later meent hij echter dat gan- of ghania afgeleid is van het Indo-Europese woord kan, dat voor ‘helder’ staat (33 [33. Gysseling, 1980, p. 2.]). Het zou een Indo-Europese namenoppositie met het Zwartewater zijn. Vaak wordt de naam gan samengesteld met een hydroniem als -apa, -apo of -apja (water), zoals bij Gennep in Noord-Limburg en Genappe bij Nijvel in België (34 [34. Gysseling, 1960, p 395.]). Bij Genne ontbreekt dit hydroniem. Genne opzich betekent hetzelfde als -muiden: muth, mouth, muthon, het uitmonden of samenkomen van twee stromen (35 [35. zie noot 34.]). De bekendheid en overlevering bij de bevolking van waternamen is omvangrijker dan die van plaatsnamen. Namen van watersplitsingen hebben een lange levensduur. De veronderstelling van Van der Schrier (36 [36. Van der Schrier, 1975, p. 12.]) dat deze naam vroeger dan de 13e eeuw geplaatst moet worden lijkt mij daarom ook juist. Het is echter niet mogelijk om de ouderdom van een nederzetting af te lezen aan de ouderdom van een hydroniem.
De plaatsnaam heeft later de waternaam overgenomen.
In dit verband is de naam van de 10 km verderop gelegen plaats Genemuiden interessant. De naam Genemuiden (1275, (37 [37. Drok, 1983, p. 15]), een plaats aan een zijstroom, nabij de huidige monding van het Zwartewater, vertoont een voorvoegsel ‘gene-‘. Hier is echter sprake van een andere situatie. Bij Genemuiden lopen een aantal veenstromen samen (gen) en monden uit (muthon, muiden) in het Zwartewater.
De mogelijkheid bestaat ook dat zowel een oude naam gene en de nieuwe naam, met dezelfde betekenis muiden zijn samengevoegd tot een plaatsnaam. Het idee van Moerman en Vervloet (38 [38. Moerman, 1930, p. 22, Vervloet, 1985, p. 17]) dat het Zwartewater vroeger Gene of Genne genoemd werd is een discussie waard.
Belangrijke waterlopen behouden over het hete stroomgebied van de hoofdstroom dezelfde naam. Deze namen zijn vaak oud. De Vecht is een naam afgeleid van de het Indo-Europees pektis of pek-, wat ‘lieflijk’ betekent (39 [39. Gysseling, 1980, p. 2.]). Het typeert de rivier. Lokaal kunnen sommige delen van een rivier een specifieke benaming bezitten. De Vecht bezit voor verschillende stukken ±50 verschillende namen (40 [40. Schönfeld, 1955, p. 50.]). Ditzelfde proces kan zich aan de benedenloop hebben afgespeeld, wat leidde tot de naamgeving Aa, Ae, Aha en Zwartewater (41 [41. Teding van Berkhout, 1883, inhoudsopgave.
]
). Het Zwartewater kan in het verleden op verschillende lokaties andere namen hebben gehad. Waarom de rivier die zowel bij Zwolle, Hasselt en bij de monding ‘zwart genoemd wordt, helder ‘gan‘ zou zijn, blijft een raadsel.
Zuidelijk van Genne ligt Haerst (1133 Haerst, (42 [42. Gysseling, 1960, p. 433.])), dat zoveel betekent als zandige heuvelrug: Germaans: haru.

Ten noorden van Hasselt ligt het gehucht Ten Velde, waarvan de naam voor zich spreekt. Oostelijk ligt Zwartewater, het voormalige Zwartewaterklooster, tegenwoordig ’t Klooster of Ten Klooster. De naam Zwartewater, waar het klooster naar genoemd is, kan duiden op een veldnaam: ‘waar ondiepe plassen op het land liggen’, dat ‘zwart water’ genoemd werd (43 [43. Schönfeld, 1955, p. 142.]). Het is mogelijk dat een veldnaam overgaat op een plaatsnaam en het aanliggende water. Of deze veldnaam de naamgever is van het huidige Zwartewater, is onzeker. Het zou een algemeen kenmerk van de velden langs het stroomgebied van de benedenloop van de Vecht kunnen zijn.
Ten noorden hiervan ligt de lokatie Baarlo (Bairloe (44 [44. Vervloet, 1985, p. 16.]). Baar staat voor ‘bar’, ‘open’ of ‘bloot’ (45 [45. Schönfeld, 1955, p. 90 en Moerman, 1930, p. 141.]): Germaans baza-, bara-, en -lo voor hout of bosrijke zandrug.
Noordelijk van Baarlo ligt Hamingen. Ham- of hamma- duidt een ‘een vooruitspringende landtong, vooral bij rivieren’ aan (46 [46. Gysseling, 1960, p 411.]). Het achtervoegsel -inga betekend ‘hoek’. Verder naar het noorden ligt het gehucht Hesselingen met eveneens een -inga uitgang.

|pag. 13|

Ten oosten van het Zwartewater en de Reest, zijn de oudste toponiemen steeds te vinden op de zandkoppen direct langs de rivier. Zij geven de omstandigheid of de funktie van de lokatie aan. De namen in het veen en in de kleigebieden zijn van recentere oorsprong. Gesteld kan worden dat de zandkoppen de oudst bekende, en waarschijnlijk de oudst bewoonde plekken zijn. De waternamen in het gebied zijn veel ouder, wat de bekendheid van deze routes in een vroegere periode bevestigt.

2.4.1 Archeologische vondsten ten oosten van het Zwartewater.

In de buurt van Streukel is in secundaire context materiaal uit de tweede helft van de 13e eeuw gevonden (POM-5535-70) (47 [47. Het administratienummer van het Provinciaal depot voor bodemvonsten in het Provinciaal Overijssels Museum (ROM) te Zwolle.]). De vondst betrof kogelpot-, Pingsdorf- en Siegburg aardewerk.
In Genne bestaat de vroegst bekende vondst uit een bodem van blauwgrijs aardewerk, die rond 1400 geplaatst kan worden (48 [48. Vondst Mevr. Buit, Genne.]).
Ten noorden van Hasselt is het voormalige Benedictinessen klooster (Zwartewaterklooster, Mariënberg of Mons Saint Marie) bekend. Het klooster wordt voor het eerst genoemd in 1233 (49 [49. Krikke, 1982 p. 58. Opmerking: Na de slag bij Ane moeten de verliezende Drenten als genoegdoening een klooster stichten. De overlevering wil dat het Zwartewaterklooster hieruit voortkomt. Het valt echter te betwijfelen of hier precies dit klooster mee wordt bedoeld. In deze periode worden in het Oversticht meerdere kloosters gesticht.]). Het klooster wordt opnieuw genoemd in 1244 (50 [50. Ter Kuile, 1963, p 125. stuk 191.]), het blijkt dan al enige tijd te funktioneren. In augustus 1988 is een homogeen complex aardewerk geborgen (POM-1988-1) afkomstig van het kloosterterrein zelf of de voet van het rivierduin van Zwartewaterklooster. Het bevat kogelpot, proto-steengoed en een randfragment van bijna-steengoed (Brunssum-Schinveld) dat versierd is met een radstempel (51 [51. Bruijn, 1961, periode 3.]). Het is te dateren in de periode 1225-1300. Archeologisch gezien moet een datering in het tweede kwart van de 13 eeuw mogelijk zijn. Het is praktisch zeker dat in deze tijd, gezien het aardewerk, hier een klooster gelegen heeft (52 [52. Ter Kuile, 1963, p. 128. stuk 197.]).
Van andere lokaties aan de oostzijde van het Zwartewater zijn tot op heden geen 13e en 14e eeuwse vondsten bekend.

2.5 Landschap en bewoning, de huidige situatie.

In Hasselt en omgeving bevinden zich de volgende landschapstypen: het rivierdallandschap (waar zand- klei en veengronden elkaar afwisselen), het slagenlandschap (Staphorst-Rouveen), het polderlandschap (Mastenbroek), en het uiterwaardenlandschap (direct langs het Zwartewater).

In het rivierdallandschap speelde de oudste ontginningsfase zich af. Het is een smalle strook land ten oosten van het Zwartewater tussen de plaatsen Haerst en Zwartsluis. De kleigebieden worden afgewisseld door zandkoppen. Op deze zandkoppen lagen de oudste kernen, de tegenwoordige lokaties Haerst, Genne, Holten, Fissel?, Streukel, Hasselt en Zwartewaterklooster. Om deze kernen ligt op de zandgronden bouwland in diverse verkavelingsvormen. In de kleiïge laagten liggen onregelmatige langgerekte blokverkaveiingen. De wegen en waterlopen zijn bochtig. Veel koppen zijn afgegraven voor zandwinning.

Het slagenlandschap van Staphorst en Rouveen vormt de tweede ontginningsfase.
Het is een vlak en strak geordend landschap met lange, rechte evenwijdige kavels.
Deze kavels lopen door tot op de wegdorpen van Staphorst en Rouveen.
Het polderlandschap van de Mastenbroek is ontstaan na de verdeling in 1363. Door de ontwatering is het land gaan zakken waardoor dijken gebouwd moesten worden. De boerderijen zijn op terpen of zandduinen geplaatst en steken zo boven het landschap uit. De Mastenbroek wordt getypeerd door een opstrekkende blokverkaveling.

Het uiterwaardenlandschap is ontstaan na de dijkbouw langs het Zwartewater. Het vertoond veel reliëf vanwege de regelmatige dijkdoorbraken, oude rivierstromen en kleiwinning (53 [53. MIP, Hasselt, 1988, p. 4-6.]).

|pag. 14|

Noten:

Noten op pag. 15 t/m 16 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

|pag. 15|

– Bartels, M.H. (1992). HASSELT, van Ae tot Zwartewater: Een uitwerking van het archeologisch onderzoek in de stadskern van Hasselt, provincie Overijssel. (doctoraalscriptie). Middeleeuwse archeologie, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Category(s): Hasselt
Tags: , ,

Comments are closed.