Oude Overijsselsche munt


OUDE OVERIJSSELSCHE MUNT.

_______

     In den herfst van 1839 of 1840, op het erf van JAN ROZENDAAL, gelegen nabij den Born aan de Nieuwe Wetering, Gemeente Heino, in de provincie Overijssel, werd, met het uitrooijen van aardappelen, gevonden het gouden muntstuk, waarvan de afbeelding hiernevens staat.
     Die afbeelding vertoont de juiste grootte en omtrek van hetzelve, hetwelk in een gedeelte van den rand gescheurd en afgebroken is.
De grootte en dikte van dat muntstuk komen die van eenen zoogenaamden bakerschelling zeer nabij. De zwaarte is bevonden te zijn 3 wigtjes en 7 korrels; de gehalte fijn goud van 23$\frac{3}{4}$ caraat; zoodat de innerlijke waarde nog geschat is op ƒ 5.92, gerekend tegen ƒ 1,60 het wigtje.
     Op de eene zijde vertoont zich een, in de golven liggend schip, Kogge genaamd, hebbende op de zijde eene bloem te midden van vier, naar denzelfden kant gekeerde leeuwen, en achter deze vier kruisjes; terwijl de punten aanduiden nagels of spijkers, waarmede de zijdplanken aan het schip bevestigd zijn. —

|pag. 98|

Op den achtersteven van het schip staat een standaard of vlag, waarin de letter C is uitgedrukt. In de Kogge bevindt zich, als tegen den mast staande, het beeld, ten halven lijve, van een’ gekroond’ en gewapend’ man, houdende in de regterhand een zwaard, en aan den linkerarm een schild. Hetzelve is gedeeld in vieren, waarvan het eerste en vierde gedeelte eenen leeuw vertoonen, en het tweede en derde gedeelte twee stroomen aanduiden.
Van den voor- en achter-steven schieten touwen naar het boveneind van den mast, en boven den man is een gedeelte van het raazeil zigtbaar. Het omschrift, niet geheel aanwezig, luidt: Moneta nova aurea civitatis Campensis, valore Transisulaniæ; dat is: Nieuwe gouden munt der stad Kampen, Over- ijsselsche waarde.
     Op de tegenzijde staat, te midden van eenen op acht plaatsen inspringenden band of koord, eene bloem gelijkvormig aan, doch grooter dan die, welke op de zijde van het schip voorkomt. Deze bloem is omgeven met zestien stralen; voorts met vier gekroonde leeuwen en met vier andere figuren, waarin leliën zijn geplaatst. Het beschadigde omschrift luidt: Concordia res parvæ crescunt, d.i. Eendragt maakt magt; terwijl tusschen het begin en het eind van dat omschrift, zich eene poort of wel een torentje vertoont.
     Na gedane opsporingen, om te ontwaren, welke oude munt dat goudstuk is? Zoo bleek hetzelve te zijn: een halve Rosenobel.

|pag. 99|

     Welligt is dezelve reeds vóór den jare 1586 geslagen op de stads munt te Kampen; want in de ordonnantie, den 4 Augustus van dat jaar, genomen door ROBBERT Graaf VAN LEICESTER, Baron VAN DERBIGH enz., Lieutt. van Hare Majesteit van Engeland, Gouverneur, Kapitein Generaal der Vereenigde Nederlandsche provinciën, wordt onder anderen ook gesproken van Rosenobels te Kampen geslagen (1 [1. Zie groot Placaatboek D. I, pag. 2629.]).
     De Rosenobel, eene thans zeldzaam voorkomende, oorspronkelijk Engelsche, groote gouden munt, werd geslagen op last van EDUARD III, van 1343—1377 (2 [2. Zie Aanhangsel op het woordenboek van kunsten en wetenschappen van G. NIEUWENHUIS, op het woord Rosenobel, aldaar ook genaamd Eduard-nobel, Eduardiner, Eduardus, Rosatus nobilis, noble à la rosé, waarvan de tegenwoordige waarde (1839) bijna ƒ 11.60 Nederl. zoude zijn; zie verder hetzelfde werk, op het woord Schip– of Kogge-nobel.]); hebbende later HENDRIK VIII, omstreeks 1540, in plaats der oudere Rosenobels, doen slaan Schip– of Koggenobels (ook genaamd Hendrik nobels, Henricianus). Van deze laatste soort eigenlijk zijn (volgens het boekwerk, in de hier onderstaande noot aangehaald) de Rosenobels, welke in Gelderland, Utrecht en Overijssel, vroeger en wel in 1579 werden gemunt, naar den voet der Engelsche. Van die, hier te lande geslagene Rosenobels, staan ook afbeeldsels, in den beeldenaar, of het figuurboek, behoorende bij de

|pag. 100|

placaten en ordonnanciën van de Staten der Vereenigde Nederlanden, als onder anderen: in dato 21 Julij 1622 (3 [3. Zie groot Placaatboek D. I, pag. 2831.]). Deze Rosenobels wogen 5 Engels, of 32 stukken in het mark, (zijnde 7 wigtjes 9 korrels), de halve rosenobel naar advenant (dus 3 wigtjes 9$\frac{1}{2}$ korrels); zijnde de gehalte 23 karaat 10$\frac{1}{2}$ grein fijn goud. Een en ander volgens het bepaalde, in art. 36 der reeds aangehaalde ordonnancie van ROBBERT Graaf VAV LEICESTER, in welke ordonnancie ook voorkomt het volgend art. 3:
     „ Aengaende de Rosenobels van twee en
„ dertich in ’t marck, mitsgaders die Vlaem-
„ sche nobels van ses en dertich in ’t marck,
„ ende den daelder met den kruyce van Bour-
„ gongien, zynde gemunt by de Staten van
„ Overyssel binnen Campen, sullen om redene
„ ons moverende, getolereerd werden ten pry-
„ se van andere diergelycke nobels ende dael-
„ ders, respectivelick in d’ andere Provinciën
„ gedaan munten, ende dit voor dese reyse,
„ ende sonder te mogen getrocken werden in
„ consequentie, ende midts dat die selve van
„ Overyssel sullen gehouden werden van allen
„ denselven te doen soodanige proeve, afreec-
„ keninge ende verantwoordinge, als volgende
„ de ordeninge ende discipline van der mun-
„ te deser Nederlanden bevonden sal werden
„ te behooren” (4 [4. Ibidem. pag. 2629.]).

|pag. 101|

     Ofschoon nu niet de halve, maar wel de heele Overijsselsche rosenobel voorkomt in den beeldenaar, behoorende bij de reeds aangehaalde ordonnantie van 21 Julij 1622, zoo kan de bedoelde halve Overijsselsche rosenobel welligt zijn afgebeeld in de figuurboeken, vermeld in art. 12 der ordonnantie van de Staten Generaal der Vereenigde Nederlandsche provinciën, van 19 December 1589 (5 [5. Zie groot Placaatboek D. I, pag, 2647.]); terwijl zoo in de reeds aangehaalde, als in de hierna opgegevene ordonnantiën, ook van halve en van vierde deelen van rosenobels wordt gesproken.
     Door de lage waarde, welke het goud en zilver vroeger gehad hebben, doch welke waarde later meer en meer opgeklommen is, wordt, de cours der rosenobels, even als van andere goude en zilvere muntstukken, zeer verschillend aangetroffen in onderscheidene placaten en ordonnantiën, zoo als daar onder anderen zijn:
     De ordonnantie van MAXIMILIAAN, Roomsch Koning, en van PHILIPPUS, Aartshertog enz., gegeven te Breda den 14 December 1489; deze bepaalt den cours van de Rosenobels van 32 en 32$\frac{1}{4}$ in het mark, op 9 stuivers 4 penningen (6 [6. Ibidem, 2582.]).
     De ordonnantie van Keizer KAREL, gegeven te Mechelen den 4 Februarij 1520, stelt den cours der rosenobels van 32 in ’t mark, op

|pag. 102|

14 schellingen 3 grooten; de halve en vierendeel van dien naar advenant (7 [7. Zie groot Plaeaatboek D. I, pag. 2609.]).
     Het placaat van Koning PHILIPS, gegeven te ’s Hage den 4 Mei 1579, ter relatie van den Stadhouder, bepaalt dien cours op ƒ 6.14.„; de halve en vierendeelen naar advenant (8 [8. Ibidem, V, pag. 965.]).
     De reeds aangehaalde ordonnantie van Graaf LEICESTER, bragt dien cours op ƒ 7.9.„, wat betreft de rosenobels van Gelderland en Utrecht (9 [9. Ibidem, I, pag. 2627.]).
     De reeds opgegevene ordonnantie der Staten Generaal, van 19 December 1589, stelt dien cours op ƒ 7.10.„ (10 [10. Ibidem, pag. 2646 art. 5 en 6.]).
     Het provisioneel placaat der Staten Generaal, van den 2 Septemb. 1594, bepaalde den cours der rosenobels, gemunt en geslagen in de respective Vereenigde Nederlandsche provincien, van 32 in ’t mark, aldus:
Op den 15 Septemb. 1594, datum der publicatie van dat placaat, . . op ƒ 7.17.„
Op den 10 Nov. deszelfden jaars „ „ 7.13.„
Op den 10 Januarij 1595 . . „ „ 7. 9.„ (11 [11. Ibidem, pag. 2656.])
     Bij de order ter vergadering der Heeren Staten Generaal gearresteerd den 2 Maart 1596 (12 [12. Ibidem, pag. 2742.]), werd die cours gesteld aldus: „ den Nederland-
„ schen Rosenobel geslagen ende gemunt vol-

|pag. 103|

„ gende de ordonnantie van den jaere 1586,
„ van XXXII in ’t marck, tot VII gul. XII stu.
     „ Den Rosenobel geslagen ende ghemunt in
„ de respective vereenichde Provincien, voor
„ den jaere 1586, van XXXII in ’t marck. tot
„ VII gul. XI stu.”
     Het placaat en de ordonnantie van 2 April 1603 (13 [13. Zie groot Placaatboek D. I. pag. 2664 en 2665.]), bepaalt als volgt:
     „ Den Nederlantschen Rosenobelen, in de
„ respective Nederlantsche provincien ghesla-
„ gen op den voet en de ordonnantie van den
„ jare 1586, VIII guld. V st.; den halve van
„ dien IIII guld. II stuij.
     „ De nieuwe Rosenobelen geslagen ende ge-
„ munt in de voorsz. respective Nederlanden,
„ buyten de ordonnantie van den jare 1586,
„ sullen getolereert worden tot ten eersten
„ Junij toe eerstkomende, ten pryse van VIII
„ guld. V st.
     „ Den voorsz. eersten Junij sullen deselve
„ wesen ghereduceert ende ghetollereert wor-
„ den voor den tydt van twee eerstvolgende
„ maenden, ten pryse van VIII gul. IIII st.;
„ ende daerna ten pryse van VIII gul. III st.
„ De halve van dien, alsoo deselve werden
„ bevonden seer schaers in ’t gewichte, sul-
„ len insgelycks getollereert werden tot den
„ eersten Junij toe, ten pryse van IIII gul. I
„ st. Den voorsz. eersten Junij sullen deselve
„ wesen ghereduceert, ende ghetollereert wer-

|pag. 104|

„ den voor de twee eerstvolgende maenden,
„ ten pryse van IIII gul. VIII p.; Ende daerna,
„ ten pryse van IIII gul.
     In de placaten en ordonnantien van 18 Februarij, 21 Maart en 22 Sept. 1608 (14 [14. Zie groot Placaatboek D. I. pag 2695, 2743 en 2744.]), werd de cours der nieuwe Rosenobels, geslagen en gemunt in de voorschr. respective Nederlanden, van 32 stukken in ’t mark, gesteld op ƒ 8.7.„; en van den halven van dien, van 65 stukken in ’t mark, tot ƒ 4.3.„
     Bij placaat van 28 Junij 1608 (15 [15. Ibidem, pag. 2746 en 2751.]), is die cours bepaald:

van 15 Julij tot 1 Sept. op ƒ 8.13.„ de halve op ƒ 4.6.„
— 1 Sept. — 15 Oct. ƒ 8.10.„ — — — „ „ ƒ 4.4.„
na 15 Octob. ƒ 8.7.„ — — — „ ƒ 4.3.„

Doch werd die laatste coursbepaling gesurcheerd, en die, welke den 15 October 1608 zoude ophouden, gecontinueerd tot ultimo December van dat jaar, bij de ordre provisioneel in dato 6 October 1608 (16 [16. Ibidem, pag. 2758.]). Die continuatie is verder voor de maanden Januarij, Februarij en Maart 1609 getolereerd, bij de ordonnantie van 13 Decemb. 1608 (17 [17. Ibidem, pag. 2760 en 2761.]), en vervolgens nog tot den laatsten November 1609, bij de ordonnantie van 27 Augustus 1609 (18 [18. Ibidem]).
     Bij de placaten van 1 en 6 Julij 1610 (19 [19. Ibidem, pag. 2764 en 2671.]), is de cours verhoogd als volgt:

|pag. 105|

     „ De nieuwe rosenobelen gheslagen ende
„ ghemunt in de voorz. respective Nederlanden
„ twee en dertigh stukken in ’t marck, tot
„ VIII guld. XVI st., den halven van dien, al-
„ soo deselve bevonden werden seer schaers
„ in ’t gewichte, tot IIII guld. VII st.”
     Na die placaten van 18 Februarij 1606 tot en met 6 Julij 1610, wordt er niet meer gesproken van de rosenobels geslagen vóór den jare 1586; maar het placaat van den 26 Septemb. 1615 (20 [20. Zie groot Placaatboek D. I, pag. 2767.]) heeft den cours, die ongeregeld gestegen was, terug gebragt, te weten: van de heele rosenobel op ƒ 8.16.„ en van de halve op ƒ 4.8.„; terwijl om diezelfde reden, bij het provisioneel placaat van 13 Februarij 1619 (21 [21. Ibidem, pag. 2777.]), de cours tot den laatsten Mei van dat jaar, op ƒ 9 bepaald is, en daarna niet hooger dan tot ƒ 8.16.„; de halve rosenobel na advenant, hetgeen bij advertissement in dato 16 Mei 1619 (22 [22. Ibidem, pag. 2785.]), is geprolongeerd tot den laatsten Julij 1619.
     Het provisioneel placaat van 5 Junij 1621 (23 [23. Ibidem, pag. 2788]), stelt dien cours weder op ƒ 9; de halve rosenobel na advenant.
     Bij de ordonnantie van 21 Julij 1622 (24 [24. Ibidem, pag. 2800, 2815 en 2879.]), is zulks gebragt op ƒ 9.6.„ de halve van die na advenant; zijnde die coursbepaling ver-

|pag. 106|

nieuwd bij de renovatie, in dato 12 Augustus 1626 (25 [25. Zie groot Placaatboek D. I. pag. 2800, 2815 en 2879.]), en op dien prijs teruggebragt, bij de publicatie van 20 April 1633 (26 [26. Ibidem]).
     Bij de placaten van 9 October 1638, 23 April 1639 en 20 Maart 1640 (27 [27. Ibidem, pag. 2883 en 2888]), werd de cours getolereerd tot ƒ 10, de halve rosenobel na advenant tot ƒ 5; zijnde zulks verder getollereerd, bij placaat van 19 November 1641 (28 [28. Ibidem]).
     De placaten van 6 Maart 1645, 19 Augustus 1647, 23 Mei 1652 en 6 Januarij 1653 (29 [29. Ibidem, pag. 2892.]), laten den cours van de rosenobels tegen ƒ 10.10.,, toe, en van de halve na advenant.
     Latere bepalingen omtrent dien cours niet gevonden hebbende, zoo zal men welligt het daarvoor mogen houden, dat de rosenobels reeds weinig jaren na dien tijd, schaarscher zijn geworden, en allengskens meer en meer hebben opgehouden te bestaan, behalve in kabinetten of verzamelingen van munten.
     De gehalte van de hiervoren afgebeelde en omschrevene Rosenobel, fijn goud zijnde, zoo is dat muntstuk, hoezeer beschadigd en daardoor zelfs 2$\frac{1}{2}$ korrel van zijne vereischte zwaarte missende, des niet te min thans nog meer waard aan goud, dan vroeger volgens zijnen laatstelijk bekenden cours; hetgeen nu een ver-

|pag. 107|

schil van bijna $\frac{1}{8}$ gedeelte van den cours geeft, doch welk verschil grooter zoude wezen, indien dat muntstuk nog de vereischte zwaarte had van 3 wigtjes 9$\frac{1}{2}$ korrel. — Door de vriendelijkheid van den Heer J.S. BOOGHMANS alhier, werd die halve Rosenobel aan mij ter afteekening verstrekt.

J. M. V. R.

     ZWOLLE Julij 1843.

_______

– Rhijn, J.M. van (1844). Oude Overijsselsche munt. Overijs. Alm. v Oudh. en Lett., 9, 97-107.

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.