De vicarie van St. Anna te Ootmarsum


DE VICARIE VAN ST. ANNA TE OOTMARSUM.

_______

     Tijdens de visitatiereis van bisschop Aegidius de Monte was Hermannus Nagell bezitter der vicarie van St. Anna in de parochiekerk te Ootmarsum; als collatoren werden toen opgeteekend de pastoor en de schepenen van Ootmarsum.
     Volgens het handschrift, dat de latere visitatie door Franciscus de Monte, aartsdiaken en kanunnik der cathedrale kerk te Deventer, bevat, was de vicarie toen vacant en beweerden de schepenen, dat de pastoor het collatierecht niet had; zij legden geen fundatiebrief over en zouden binnen drie maand iemand voor deze vicarie voordragen, maar vroegen intusschen de vereeniging met eene andere vicarie.
     Men schijnt destijds niet goed meer op de hoogte geweest te zijn van hetgeen een twintigtal jaren vroeger was voorgevallen, te meer vreemd, omdat verschillende, op de St. Anna vicarie betrekkelijke, stukken van 1553 alsnog in het gemeentearchief aanwezig zijn.
     Op 28 Februari van dit jaar constateerden „Borgermeysters, Schepen ende Raedt” van Ootmarsum, dat zij bevonden hadden „by gueden rechtverdigen tughen ende rechtmetijgen titell”, van hunne voorgangers „wandaghes” verkregen, dat er in de parochiekerk te O. door de inwoners en burgers een nieuw officium opgericht is tot lof en eer van St. Anna, waartoe verschillende personen schenkingen gedaan hebben, en

|pag. 71|

     van welke legaten en schenkingen de officiant, die het officium bedienen wil en een „onberuchtiget vrom oprecht priester” zijn moet, wekelijks op Woensdag, Donderdag en Vrijdag eene mis moest doen ter eere van de voorzeide Heilige Moeder. Derck Peterssen had daartoe gegeven zes mud rogge, Frederick Kremer en vrouw een huis, twee mud rogge en bovendien hadden de genoemden al hunne „weggelijke” goederen geschonken, voorts hadden daartoe gegeven Derck van Heyden en vrouw twee mud rogge, Heer Derck Alberts twee mud, Lambert Brower een mud, Lambert tho Maetkatte een perceel weiland en hooiland, Lambert Vasseman een mud, Hermen ter Stege een mud, Wolter Sleyderynck een mud en Heer Luken Boddinck een mud, zijnde al deze mudden jaarlijks terugkeerende giften van rogge.
     Daar B. S en R. geen fundatie of consent van den Bisschop ten opzichte van dit officium aanwezig vonden, dat hun „by aventueren mach ontffeert offte verfromet” zijn, gaven zij aan den burger Hermen Wijlmesz volmacht om alsoedane consent, fundatie te solliciteeren, tho vercrijgen ende tho entfangen ende dat selve officium tlaten mortificeren, eynen vicarium tho presenteren, enz.
     Bij transfixbrief van 10 Maart 1553, die echter losgeraakt is, gaf Georgius van Egmont, bisschop van Utrecht, op verzoek van B. S. en R., als collatoren van het beneficium of officium eene bevestiging daarvan en stelde hij den hem voorgedragen Egbertus Hofslach, priester, tot vicaris aan.
     Tegen bovenvermelde voordracht en bisschoppelijke aanstelling werd echter spoedig tegenspraak gedaan.

|pag. 72|

     En ofschoon van de gronden dezer tegenspraak en van de procedure zelve niets blijkt, konden sommigen van hen, die bezwaren geopperd hadden, zich reeds in September beroepen op eene eindbeslissing van Frederik Schenck, proost der kerken van St. Pieter te Utrecht en van St. Plechelmus te Oldenzaal, en aartsdiaken, waarbij uitgemaakt was, dat er andere collatoren waren.
     Wie deze waren, blijkt uit een drietal notarieele acten van Theodericus de Veteri Curia van 22 Septr., 24 Septr. en 24 Octr. 1553, verleden, de beide eersten in het huis der Duitsche ridders te O. en de laatste, waarbij Mr. Melchior Wyenhoeff en Wolter van Coverden getuigen waren, in het huis van Maria van Beveren.
     Bij de eerste acte verschenen voor den notaris 1° Heer Zweder van Beveren, vicaris van den Heiligen Geest, uit eigen hoofde, 2° Heer Bernardus Bevervoerde, vicaris der kerk, als gesubstitueerd aan Lubbert Badynck, executeur-testamentair van Heer Johan Brower en namens diens vader Lambert Brower, 3° Egbertus Matekaetten, erfgenaam en naaste bloedverwant van Lambert Matekaetten, 4° Lubbertus Baedynck, naaste bloedverwant van zijn grootvader Lubbertus Baedinck en van diens broeder Albertus Baedinck, 5° Lubbertus ter Maet, uit eigen hoofde als bloedverwant van Bernardus ter Maet, begiftigers en stichters van het nieuw officium van het altaar van St. Anna, de moeder der Heilige Maagd Maria, in de kerk te O. buiten praejudice van den pastoor of iemand anders, opgericht om drie missen te doen op elken dinsdag, woensdag of donderdag, en vrijdag; zij verklaarden als executeurs en erfgenamen,

|pag. 73|

     tengevolge van eene eindbeslissing van Frederik Schenck voornoemd, de begeving der vicarie te hebben als collatoren en het officium te hebben opgedragen aan Johan Wulff, dien zij ter aanstelling van genoemden proost voordroegen.
     Voorts verklaarden bij dezelfde acte de notaris zelf, Johannes Olthoeff en Heer Zweder van Beveren voornoemd, als executeurs testamentair van Derk Peterssen (Theodoricus Petri), in leven vicecuratus der kerk te O., die bij testament het meerendeel zijner goederen aan het nieuwe altaar van St. Anna gegeven had om er wekelijks op maandag een mis te doen, ter uitvoering van dit testament ook hunnerzijds den voornoemden Johan Wulff voor te dragen.
     Bij de tweede acte, waarbij evenals bij de eerste de magister Bernardus Fabri en Goesswyn Goessens of Stoeldreier getuigen waren, verschenen voor den notaris Zwenna Pynnyngs als testamentaire erfgenaam van Heer Derck Alberts (Theodericus Alberti) en Albertus Sleverinck als erfgenaam van zijn vader Wolter Sleyerinck, medestichters van het officium meergenoemd, die, als medecollatoren volgens einduitspraak van Frederik Schenck, dezen voor dit officium Heer Johan Wulff voordroegen.
     Bij de derde acte verschenen voor den notaris de „discretus atque circumspectus vir Albertus Nyenhues, alias Custodis”, als de naaste in het bloed van Gostue, in leven vrouw van Frederik Cremer, medestichter van het officium perpetuum van St. Anna, die als medecollator zich beroepende op meergemelde eindbeschikking, den Heer Johan Wulff het officium opdroeg en hem aan den proost ter benoeming voordroeg.

|pag. 74|

     Bij beschikking van 28 November 1553 maakte Frederik Schenck, ex liberis baronibus a Tautenborch, als archidiaconatus judex, bekend aan Berend van Schedelich, landcommandeur der Duitsche orde en aan den vicecuraat der parochiekerk te O., dat hem Heer Johan Wulff, priester, is voorgedragen door de ware collatoren en patronen van het officium van St. Anna, allen met namen genoemd, en geeft hij last om den gezegden Heer Johan Wulff of zijn wettigen procurator tot gezegd officium van het altaar van St. Anna in te leiden en hem te verdedigen, nadat hij den gebruikelijken eed zal hebben afgelegd.
     Deze, in het latijn gestelde oorkonde is geteekend namens den proost en aartsdiaken door den notaris Conr. Eertman; terwijl lager staat 1° de verklaring dat de voormelde last op 6 December van dat jaar in tegenwoordigheid van den landcommandeur van Schedelich is ten uitvoer gelegd door Jacobus Zwollanus, vicecuratus te O., en 2° de verklaring van den notaris Theodericus Veteris Curiae, dat hij bij de ten uitvoerlegging tegenwoordig is geweest met den Magister Melchior Wijnhoeff en Bernardus Bevervoorde als getuigen.
     Inmiddels had Frederik Schenck bij open brief van 28 November bevorens aan alle priesters, klerken, notarissen, enz. bekend gemaakt, dat zij Johannes Koytenbrouwer, burger van Oldenzaal, borg van Heer Engelbertus Hoefslach, priester te Ootmarsum, als door hem geëxcommuniceerd moesten beschouwen, ter zake dat deze, ten verzoeke van Johannes Wulff gedagvaard over de kosten, gevallen op het geschil over het officium der Heilige Anna voormeld, waarin Hoefslach bij eindvonnis veroordeeld was, niet is ver-

|pag. 75|

     schenen, zulks onder bedreiging dat, indien hij niet binnenkort in den schoot van de Heilige Moeder de Kerk terug komt en absolutie verzoekt, er strengere straffen en censuur op hem zullen toegepast worden.
     Deze open brief is geschreven en geteekend door den notaris Conr. Eertman en is door Petrus van Stralen, vicecuraat te Oldenzaal, op den eersten Zondag van den Advent ten uitvoer gelegd.
     In 1587 vereenigde Aegidius de Monte, vicaris-generaal van het bisdom Deventer, de vicarie van den Heiligen Geest te O. met die van St. Anna, om aan den vicaris der laatstgenoemde Rodolphus ten Hamme een beter inkomen te verschaffen.

Mr. R. E. H.

_______

___________
– Hattink, Mr. R.E. (1904) De vicarie van St. Anna te Ootmarsum. Versln. en medn. VORG, 23. 70-75.

Category(s): Ootmarsum
Tags: , ,

Comments are closed.