IX. Rooms-Katholiek en Gereformeerd: Het evenwicht verbroken (het jaar 1580)

[pag. 84]

IX ROOMS-KATHOLIEK EN GEREFORMEERD: HET EVENWICHT VERBROKEN (het jaar 158O)

Politieke schets:

Begin 1580 komen de politieke ontwikkelingen door de afval van Rennenberg in een stroomversnelling. Deze gebeurtenis in maart 1580 veroorzaakt grote beroering in Overijssel en ook in Kampen. Oranje komt in Elburg aan en ontvangt er op 2 maart een stadsdeputatie uit Kampen. Hij wijst hun angst om een garnizoensinlegering als ongegrond af. De prins verklaart slechts gekomen te zijn ‘‘om dat onverstant tusschen den Graven van Rennenberg Stadholder ende den van Vrieslant entstanden, neder toe leggen’’. Het gaat Oranje ‘‘nijet an ijmantz toe beswaren, mer an eenen ijderen toe verlichten, ende die landen ende steden in hoere privilegien to verdedigen’’. ( 1 [1. O.A. 2517, blz. 158-160, 2 maart 1580.])
Tegenover een deputatie van de landdag, te Kampen in zitting bijeen, verklaart de prins op 5 maart over de kwestie Rennenberg dat, ‘‘indien bij tijts hierin nijet geremedieert worde dat durch verner anstiftinge des Viants daeruth lichtlich een groot vuijer ontstaen mochte’’. De schok die Rennenberg’s handelwijze teweeg brengt in de Overijsselse landdag laat zich illustreren uit de mond van een hunner deputaten: ’’dat sie nijet geloeven konden, dat Sijn. Gen., wesende soe een gnediger heer, eetwes tegens sijne beloften der generalitiet, den provinciën sijns gubernaments ende der Lantschap van Overissel gedaen, voernenen solde’’. Mocht de zaak op waarheid berusten, dan belooft de landdag toch aan de zijde van de generaliteit te zullen blijven’’. ( 2 [2. O.A. 2517, blz. 161-162, 5 maart 1580.]) Deze belofte staaft de landdag op 6 maart met een eed. ( 3 [3. O.A. 2517, blz. 163, 164, 6 maart 1580.]) De volgende dag verzoekt de landdag Rennenberg zijn beloften als stadhouder van Overijssel t.a.v. de generaliteit gedaan, ook na te komen en zich daarvan niet af te zonderen. Tevens gaat er een brief uit naar de stad Groningen. Daarin verzoekt ze het Groningse stadsbestuur de ingewilligde Religionsvrede onverkort na te komen. Gevraagd wordt niets tegen de Religionsvrede te ondernemen tegen de burgerij. De reeds gevangen burgers moet het stadsbestuur weer vrij laten. Dit conform religievrede en associatie met de Generale Staten. ( 4 [4. O.A. 2517, blz. 164-166, 7 maart 1580.]) Vooral de gereformeerden binnen Kampen ziïn door het gebeurde

[pag. 85]

in Groningen geschokt. Uit dit deel der burgerij wordt aan de Prins een verzoek gericht om een draaglijk garnizoen in de stad te leggen. Tevens wordt door hen verzocht de magistraat te veranderen. De Prins wacht met een beslissing tot hij een deputatie van de stedelijke overheid en van het landschap heeft gehoord. ( 5 [5. O.A. 2517, blz. 168, 8 maart 1580.]) Als Oranje 8 maart in Kampen op de landdag verschijnt, lijkt de positie van Rennenberg duidelijker te worden. Ook is er meer zicht op het gebeurde in Groningen: ‘‘Ende dat men hiernaer verstaen heft van den veranderinge ende tgunt bij den Grave van Rennenberch binnen der Stadt van Groeningen was aengericht jegens die van de gereformeerde Religie ende den goeden patrioten aldaer, Sulcx dselffde here Grave waerschijnelick hem aen der vianden zijde gekeert ende begeven hadde’’. De landdag blijft bij haar eed van trouw van 6 maart. Ze laat zich door Rennenberg niet losmaken van de Generale Staten der Nederlanden en van de Unie van Utrecht. ( 6 [6. O.A. 2517, blz. 169, geschreven op 8 maart 1580, bezegeld op 9 maart 1580.])

Een deputatie van het stadsbestuur overhandigt op 9 maart de Prins een supplicatie n.a.v. een verzoekschrift hem door gereformeerde burgers de dag tevoren overhandigd. Het stadsbestuur typeert hen als ‘‘etlicke burgeren ende Inwoneren deser Stadt onder den naem van den voerstanders der gereformeerder gemeente’’. Niemand uit de stadsregering heeft de hand in dit verzoekschrift gehad, zo wordt gesteld. En dat terwijl in de raad ‘‘oick voele sinnen der gereformeerde Religion toegedaen ende die voerneemste van dien’’. Hier openbaart zich dus een verschillende politieke stellingname binnen het gereformeerde deel der burgerij. Tevens blijkt dat de stedelijke regering via navraag bij haar leden tracht te weten te komen of een gedeelte van het stadsbestuur een omwenteling in de zin heeft; dit ter versterking van de gereformeerde positie binnen het stadsbestuur. Dat dit gevaar niet denkbeeldig is, blijkt uit het feit dat enkelen uit de raad daartoe wel benaderd zijn: ‘‘ende oft wel eenige van hoer angesocht weren tot die visitatie der articulen naderhant U. Furstliche Durchluchtige gepresentiert hadden, sich nochtans deselve desoick geweijgert ende afgeslagen’’. ( 7 [7. O.A. 2517, blz. 171, 172, 9 maart 1580.]) Werd op 18 maart 1579 een verzoek tot evenredig meebeslissen van de gereformeerden door het stadsbestuur geweigerd, nu,

[pag. 86]

bijna een jaar later, wil een deel der gereformeerden in de politieke verwarring opnieuw de magistraat veranderd hebben. De stellingname van de gereformeerde raadsleden is echter meer te respecteren. De kwestie Rennenberg/Groningen zal ook hen geschokt hebben, maar voor Kampen is dit nog geen reden de magistraat te vervangen. De poging tot een geforceerde politieke actie door een deel der gereformeerden moet worden afgekeurd.
Het verzoek van een aantal gereformeerden om de inlegering van een garnizoen wordt door Oranje met stadsbestuur en landdag besproken. De magistraat probeert hem er van te weerhouden. Ze wijst op de economisch zwakke positie van de stad; dit was mede een gevolg van eerdere inlegeringen. Wel belooft de magistraat alle dissentie zowel van die ghene van der gereformeerden, als catholijcke Religie’’ te voorkomen. ( 8 [8. O.A. 2517, blz. 171, 172, 9 maart 1580.]) Twee dagen na het bezoek van de deputatie uit de raad, blijkt Oranje toch aan inlegering van een garnizoen te denken. Het stadsbestuur biedt hem een tussenoplossing aan, waarbij de Drost van Vollenhove uit elk der vier stadsvendels 20 – 25 man als legertje mag kiezen om daarmee de orde in de stad te kunnen garanderen. De Prins vraagt een dag bedenktijd. ( 9 [9. O.A. 2517, blz. 173, 11 maart 1580.])
Oranje besluit een krijgsoverste aan te stellen over de burgervendels en over een vreemd vendel. Dit besluit valt bij het stadsbestuur niet goed. Ze herinnert de Prins er aan dat hij op 2 maart te Elburg beloofd heeft in het geheel geen vreemde soldaten in de stad achter te laten. De gehele raad, zowel het gereformeerde-als het katholieke deel ervan, wil wél een legertje o.l.v. de Drost toelaten, mits toestemming van de landdag is verkregen, maar men wil geen vreemde troepen. De Prins mag de landdag niet passeren in zijn besluitvorming, Want:

  1. Reeds in 1576 is bij het associatieverdrag door Overijssel bedongen dat buiten hun bewilliging geen vreemd krijgsvolk in haar steden zal worden toegelaten.
  2. In dec. 1577 is onder ede van stadhouderlijke zijde bedongen dat Kampen ‘‘ghien garnison noch van der eener noch van der ander zijdt innemen’’ zal buiten advies en consent van stadhouder en ridderschap en steden van Overijssel.
  3. Te Elburg nog beloofde de Prins kortgeleden geen garnizoen in Kampen te zullen leggen. ( 10 [10. O.A. 2517, blz. 174-176, 12 maart 1580.])

[pag. 87]

Ondanks herhaald aandringen van stadswege besluit Oranje op 13 maart 1580 zonder de landdag van Overijssel te raadplegen om toch een vendel Kampen binnen te sturen. Als luitenant-generaal beroept hij zich op een artikel van de Aartshertog van Oostenrijk inzake het bezetten van steden. Terwijl het stadsbestuur op het stadhuis het antwoord van de derde naar hem toegezonden deputatie afwacht, is rond ‘‘vijftehalve urhe . . . den Hopman Schamplon mit een venlijn knechten onversijens in der Stadt ingekomen ende (heft) sich in de Broederkercke ergeven buyten wille ende weten des E. Raedts’’. ( 11 [11. O.A. 2517, blz. 176, 13 maart 1580.]) De volgende dag ontslaat Oranje de raad van hun eed aan Rennenberg; laat hen een andere eed afleggen door hemzelf als luitenant-generaal geformuleerd. Tot krijsoverste stelt de Prins de Drost van Vollenhove aan. Deze vormt samen met Van Poteghen, Docter Tengnagel, Gheert Vrese en Rutger Hudde een krijgsraad, die zeggenschap heeft over de vier burgervendels en dat van Champlon. ( 12 [12. O.A. 2517, blz. 177, 14 maart 1580. blz. 180, 181, 17 maart 1580.]) Op de landdag van 15 maart klinkt een protest uit de mond van de Kamper gedeputeerde. Een protestbrief over de gang van zaken volgt op 17 maart. (noot 227 hier nogmaals)
Ondanks de precaire situatie ten noorden van Kampen, lijkt me de handelswijze van de Prins hier niet te verdedigen. Hij schendt de belofte te Elburg gedaan, Hij negeert de associatiebepaling van 1576 en gaat voorbij aan de eed van dec. 1577 door de raad afgelegd inzake haar relatie met de ridderschap en de overige steden van Overijssel. Mocht de situatie toch aanleiding geven tot voorbijzien van al deze punten, dan nog geldt voor Kampen de verzekering van de raadsleden van beider religie dat de rechten van beide gerespecteerd zullen worden. Maar allermeest geldt als bezwaar de private sfeer vanwaaruit het verzoek om inlegering de Prins bereikte.
Bij Oranje prevaleert de taktische overweging van een bufferstad t.o. het afvallige gebied van Rennenberg; zeker is dat dit in de Overijsselse steden ten koste ging van veel goodwill t.a.v. de Prins.
Dat niet alleen de Prins belang heeft bij Kampen, zal duidelijk zijn. Reeds op 18 maart bereikt het stadsbestuur een brief van Parma om, na het overlopen van Rennenberg, de stad aan diens zijde te krijgen. ( 13 [13. O.A. 97, 18 maart 1580.]) Maar de koers van Kampen is duidelijk: Ieder die de vijand assisteert of met hem corres-

[pag. 88]

pondentie voert, is strafbaar, aldus een publicatie van 20 maart 1580. ( 14 [14. O.A. 243, 20 maart 1580.]) Eind politiek overzicht.

De landdag te Deventer spreekt zich op 17 maart over het verschil in religie als volgt uit: ‘‘na allen onsen vermoegen te helpen, hantholden, beschutten und beschermen sonder . . . verscheidentheit der Religie’’; ‘‘ofte oick tot naedeel soewel van de gereformeerde als van die andere religie solde moegen strecken, voergenoemen ofte gehandelt worden’’. ( 15 [15. O.A. 2517, blz. 180, 181, 17 maart 1580.]) In de uitdrukking ‘‘van die andere religie’’ klinkt weinig verbondenheid met de roomse religie meer door. Ondanks de verzekering van gelijke bescherming van beide godsdienstige groeperingen valt uit de terminologie reeds af te lezen dat de landdag zich meer richt op de gereformeerden. Deze tendens komt een goede maand later duidelijker naar voren als de landdag zich op 22 april 1580 uitspreekt tegen de benoeming van Anjou als souverein. Deze afwijzing van de franse hertog motiveert de landdag nl. onder meer als volgt: ‘‘vermitz hij der gereformierde religion –daerom dese oorlogen principalicken gefuret worden- soe van ghien viant, ommers ten weinichsten nijet toegedaen en is al ist dat die Coninck der religion unde anderen saken-waerom dese krijch angevangenviant is’’. ( 16 [16. O.A. 2517, blz. 227-229, 23 april 1580.]) Openlijk wijst de landdag hier dus een anti-gereformeerde houding in Anjou af. Bovendien wijst ze als hoofdoorzaak van de oorlog met Spanje de aangevochten vrijheid van de ‘‘gereform ierde religion’’ aan. Dit motief komt eerst nú openlijk naar voren.
Binnen zes weken na het verraad van Rennenberg valt bij Ridderschap en Steden van Overijssel niet alleen een anti-spaanse maar ook een openlijke anti-roomse tendens te bespeuren. Het standpunt van evenwicht tussen beide godsdiensten wordt hier in de politiek dus prijsgegeven op de Overijsselse landdag. De pro-gereformeerde gezindheid komt nog meer uit in het vervolg van de instructie van hen die namens de landdag tegen de benoeming van Anjou moeten stemmen. De afwijzing wordt vergezeld van een motief waarom de landdag Philips II als soeverein niet wil afzweren. Gesteld wordt nl. ‘‘dat men dan-noch voer Godt ende mit recht nijet bevoeget en is den Coninck van Hispanien op dessen voet to verlaten. Want al ist

[pag. 89]

dat die Coninck der religion unde andere saken (waerom dese krijch angevangen) viant is, soe kan doch der Almachtiger sijner Majesteit (als men sich tot sijne Godtlicke Almacht in welckers handen aller heren ende potentaten harten staen, gantzlicken to betrouwet) eenen anderen sin und gemoet geven oft andere middelen (die bij menschen nijet bedacht kunnen worden) verleenen daermede die Landen mit sijne Majesteit wederom versoenent, ofte van desse oorloge op die eene oft andere maniere verlosset und entslagen werden moegen’’. Hier staat de landdag duidelijk op een gereformeerd standpunt.
Het verraad van Rennenberg begin maart 1580 heeft in Overijssel zowel een politieke als ook een godsdienstige stroomversnelling tot gevolg. Wat Kampen betreft, genoteerd werd reeds dat sommige gereformeerden direkt na het gebeuren in Groningen de Prins om inlegering van een garnizoen en om verandering van de magistraat verzochten. Maar op godsdienstig gebied zijn er kort na de afval van Rennenberg ook veranderingen te constateren. Voor het eind van de maand maart zijn meerdere kerken en kloosters ‘‘gespoliert’’. Want op 28 maart maakt de magistraat de burgerij bekend dat ieder ‘‘die eenige guederen wuth St. Niclaeskercke oft uth andere kercken oder cloesteren oft uth die Wedeme genoemen hebben, sullen dieselve guideren van stondtz an’’ op het raadhuis inleveren. ( 17 [17. O.A. 243, fol. 73 v., 74 r., 28 maart 1580; wedeme=pastorie]) Typerend voor de situatie is dat de kerkgoederen niet zoals voorheen in de kerk moeten worden teruggebracht, maar op het stadhuis. Ook worden zij, die goederen achterhouden niet meer kerkschenders genoemd, maar het zijn gewoon ‘dieven’.
Op 7 april 1580 verlaat pastoor Johan Havens de stad. Het is voor de r.k. geestelijkheid eind maart, begin april, niet meer veilig in de stad. De pastoor krijgt bij zijn vertrek een stadsoorkonde mee. Treffend staat daarin te lezen dat ‘‘hij sich, in anschou des tegenwoordigen tijdes, ende vermits wij hem voer het ansijenlicke perijckel nijet en wusten to beschutten, an andere zekerer plaetse mit onsen believen solde moegen vervoegen. ( 18 [18. O.A. 226, blz. 254, 255, 7 april 1580.])
De r.k. erediensten lijken op 7 april reeds te zijn geblokkeerd. Dit valt uit dezelfde oorkonde af te lezen. De magistraat belooft daarin nl. dat pastoor Havens weer in Kampen zijn diensten zal mogen verrichten ‘‘soever in toecompstigen tijden die catholijcke Roemsche Religie hier vrij ende sonder eenich verhinder geexerciert sal moegen worden’’. Ter-

[pag. 90]

wijl de meerderheid van de stadsregering geen bezwaar maakt tegen de r.k. erediensten, blijkt tevens dat deze diensten in de stad niet ongehinderd meer plaats kunnen hebben.
Nog op 18 maart laat Parma het stadsbestuur weten ‘‘dat ghij oick ten vlitichste behertigen sullen die semptlicke ingesetenen van uwen Standt ende landen onbespiert te helpen onderholden die olde catholicque religie’’. ( 19 [19. O.A. 97, 18 april 1580.]) Maar deze wens zou nooit in vervulling gaan.
Het is 21 april 1580. Burgemeesters, Schepenen en Raad zijn even over achten ’s morgens op het raadhuis in vergadering bijeen. Op dat moment stappen ‘‘sommige private Borgers’’ de raadskamer binnen. Eén heeft een ‘‘bloet rappier inde handt’’. De mannen overhandigen een ‘‘cedulken’’ en willen dat dit wordt voorgelezen. Dit gebeurt. De namen van acht raadsleden worden genoemd. Ze moeten de raadskamer direkt verlaten. De anderen mogen blijven. Buiten gekomen, wordt het achttal over de IJsselbrug de stad uit gezet. ( 20 [20. O.A. 2517, blz. 206, 22 april 1580.])
Zo heeft er zich ook in Kampen binnen het stadsbestuur een verschuiving in gereformeerde richting voorgedaan. De pressie van bepaalde burgers op het stadsbestuur, roept op 22 april verzet op bij Ridderschap en Steden van Overijssel. In hun landdag van 23 april schrijven ze hierover een klaagbrief aan de koning. Ze roepen hem te hulp omdat de burgers de gezworen gemeenten, de hopman en de Drost eigenmachtig passeren. Bovendien acht de landdag dit optreden gevaarlijk, vooral in de gespannen situatie na de afval van Rennenberg. De landdag vreest dat er oproer uit zal ontstaan. ( 21 [21. O.A. 97, 23 april 1580. O.A. 2517, blz. 231, 5 mei 1580.]) De ‘‘private burgers’’ moeten gezocht worden in de kring van gereformeerden die op 8 maart de Prins om verandering van de magistraat verzochten. Reeds toen vreesde het stadsbestuur een omwenteling. Het gebeuren van 21 april moet gezien worden als de geforceerde slotfase van een proces om politieke invloed van het gereformeerde deel der burgerij. Een ontwikkeling die zich voor het eerst openbaarde in het verzoek van 18 maart 1579. Toen verzocht men te komen tot evenredig meebeslissen van de gereformeerden. Na de afval van Rennenberg raakte het proces in een stroomversnelling. De verzoeken van 18 maart 1579 en van 8 maart 1580 kwamen langs wettige wijze tot stand. Maar er werd onvoldoende gehoor aan gegeven. De actie van 21 april moet, hoewel in het

[pag. 91]

licht van herhaalde afwijzing begrijpelijk, toch als burgerlijke ongehoorzaamheid worden aangemerkt. Temeer daar op dat moment de gereformeerden binnen het kader van de religie-vrede een wettig vastgelegde bescherming genoten.
Het vernieuwde stadsbestuur schrijft op 14 juli 1580 een brief aan Oranje. Uit dit schrijven blijkt dat het klooster ‘‘Sonnenberch’’ van de karthuizers sinds kort door monniken verlaten is: ‘‘dat den voerscreven Carthuijsers monnicken, die onlangs daer uth vertoegen sinnen . . .’’. ( 22 [22. O.A. 226, blz. 283, 14 juli 1580.]) Duidelijk blijkt dat de katholieken zich in de stad niet meer weten te handhaven. Binnen enkele weken na de afval van Rennenberg blijken de Gereformeerden het beleid in de stad te bepalen. De rollen zijn nu omgekeerd. Op 26 nov. 1580 wordt aan de naar Emden gevluchte conventikelprediker Joachim Messemaker door de raad verzocht om in Kampen weesmeester te worden. In Emden was hij dit reeds een aantal jaren: ‘‘dat U.E. het weschuijs aldaer to Embden nu etlicke jaeren wel ende getrouwelicker geregiert hebben’’. ( 23 [23. O.A. 226, blz. 302, 26 nov. 1580.]) Waarschijnlijk is Messemaker tijdens de katholieke restauratie in de jaren zeventig naar Emden uitgeweken. Een jaar na het raadsverzoek, od 3 nov. 1581, is Joachim weer in Kampen terug. Hij zal er niet meer in conventikels hoeven voor te gaan. Voortaan kan hij zich in alle vrijheid onder het gehoor van de gereformeerde prediking zetten. Hij zal deze jarenlang beluisterd hebben want tot 1604 heeft hij de stad als weesmeester van de St. Nicolaaskerk gediend. ( 24 [24. O.A. 306, fol. 108 r., 3 nov. 1581; op fol. 108 v. de aantekening uit 1604.])

Category(s): Kampen

Comments are closed.