De Emmanuelshuizen te Zwolle


DE EMMANUELSHUIZEN TE ZWOLLE.

_______

     Eene der oudste stichtingen, welke de Katholieken van Zwolle, nadat zij tengevolge der Reformatie alle kerkelijke goederen hadden verloren, hebben gefundeerd en in stand gehouden, is het hofje, genaamd: de Emmanuelshuizen, gelegen in de Praubstraat. In den aanvang was deze stichting zeer bescheiden, en zij is het gebleven tot op dezen dag.
     Anna of Johanna van Haerst, dochter van Johan van Haersolte — zoo lezen wij in het fundatie-boek — was den 12den Mei 1585 te Zwolle getrouwd met Emmanuel van Twenhuijsen, J. U. D., een geslacht, dat evenals de Haersolte’s en de Knoppert’s, van oudsher tot de patriciërs behoorde en voorname stadsambten bekleedde. Hun huwelijk werd gezegend met één zoon: Zacharias, die den 31sten October 1630 te Zwolle in ’t huwelijk trad met Maria van Sonsbeeck, dochter van Hendrik van Sonsbeeck, aan de Groote Markt, achterkleindochter van Jan van Sonsbeeck, den Oude.
     Dr. Emanuel van Twenhuijsen had het huwelijk van zijn eenigen zoon niet mogen beleven; reeds in 1626 was zijn gade weduwe. De zoon volgde eenige jaren later den vader in het graf, want den 17den Augustus 1634 hertrouwde de jeugdige weduwe met Gerrit, zoon van wijlen Berent van Delden.
     Wegens het smartelijk verlies van haren eenigen zoon en erfgenaam besloot nu de weduwe Van Twenhuijsen—van Haerst het grootste gedeelte harer goederen te bestemmen tot een gesticht voor eenige oude vronwen, dat ter gedachtenis aan haar man, diens naam: Emanuel zou dragen.
     Den 1sten Februari 1638 kocht zij daartoe van Wilhelmina van Voorst, weduwe van Bernhart ter Borch, twee huizen, gelegen „in de Praauwstraete ende Goldstege” voor 2000 goud-gulden of 2800 Caroli-gulden, te aanvaarden met Paschen van hetzelfde

|pag. 14|

jaar.

     Den 15den Mei 1638 stelde zij officieel haar testament op, dat aldus aanvangt:
     „Ick Anna van Haerst, weduwe van zaliger Emanuel van Twenhuijsen, anmerckende d’onseekerheijt des menschelicken levens ende datter niet seekerder en is dan die doot ende niet onseekerder dan die uhre desselfs, hebbe, uijt sulcke consideratie beweecht synde, goet gevonden ten overstaen vande E. Joannes Holt, sekretaris, mijnen tot deser saecken vercooren ende met rechte togelaeten mombaer, mijn uijterste dispositie te maecken in maniere als volght:
     Eerstelick bevele ick myn ziele, wanneer dieselve uijtten lichame vescheijden sal, Godt van Hemelrijcke ende begere dat mijn doode lichaem eerlick ende christelick ter aerden bestelt sal worden. Comende hiermede tot die uijtterste dispositie over mijne tijttelicke goederen, mij bij Godt Almachtich verleent, sou ist: dat ick voor eerst geve ende legatiere aen de huijsarmen deser stadt Swolle die somma van hondert Car. gulden eens”….
     Vervolgens vermaakt zij onder breedvoerige bepalingen aan de drie kinderen van zaliger Joan Huininga en juffer Anna van Haersolte elk honderd goudguldens; aan Maria van Haersolte, weduwe van zaliger Schultus Joan Duijs honderd goudguldens; aan Zacharius van Haerst, zoon van Geurt van Haerst 600 goudguldens, een obligatie van 300 gld. ten laste van Joncker Bernt van Ittersum te Gernen, en een „made landes, omtrent twee margen landes, gelegen achter het Heij. Cruijs”.
     „Eijndelijck instituere ick, testatrice, in alle mijne andere goederen hiervoorents niet vermaekt ofte bij mijn leven (als het landt in Mastebroeck) niet gegeven, van wat nature ofte conditie, ofte waer ter plaetse dieselve ten tijde van mijn overlijden sullen sijn, ofte mogen gevonden worden, tot mijn universele erffgenamen die Ed. Joncker Johan van der Marsche ende mijn neve Cornelis van Twenhuijsen, Dr., beijde tsamen ofte bij affstervens van eene van beijden voor mij, testratrice, die langhstlevende van beijden omme die voors. mijne gehele nalatenschap datelick nae mijne doode te aenvaerden ende dieselve als ick versocht hebbe t’ imploieren tot aencoopinge ende fundatie van seekere behuijsinge ende gemacken bij aldien

|pag. 15|

ende voor soe vele sulx bij mij selffs niet en mochte wese geschiet, daerinne enighe bedaechde ende eerbare vrouw-personen geduijrende die tijt heures levents bequamelick verblijff ende wooninge connen ende mogen hebben, dewelcke daerenboven aen torff, holt, botter, gelt ofte anders op die vier Hooghtijden ende andere tijden des Jaers ende met namen op alle jaergetijden van mijnes testatrices alsoock van mijnes zaliger Ehemans ende Soons overlijden sal togelegt worden, als die voorss. Joncker Joan van der Marsche ende Cornelis van Twenhuijsen naer haer discretie solden oordeelen ende verstaen, dat die staet ende gelegentheijt van mijn nalatenschap sal connen ofte mogen lijden, ende sollen die voors. Joncker Joan van der Marsche ende Cornelis van Twenhuijsen vermogen bij versterff van sodanige oude vrouw-personen als in sulcke voorss. behuijsingen bij hun sollen angenomen worden tot heur believen telckes wederom anderen mogen stellen, sonder insage van iemant ter werelt, niet anders alsof sij voile eijgenaers waeren ende gelijck andere Collatoren vermogen te doen, ende sollen beijde t’ samen, off bij affstervens van eene van beijden, sal die langhstlevende macht hebben, nae heur doode twee anderen te stellen ende te noemen, dewelcke heur plaetse sollen vertreden; alsoock die langhstlevende bij haestigen affstervens van eene van beijde vermogen ende geholden wesen binnen eenen discreten tijt eenen twieden met gelijcke macht te assumieren, mits dat sulx alles in dese stadtsprotocoll sal worden geteekent, ende sal ofte sollen deselve sampt ofte in ’t besonder als voorss. voorts vermogen een ander ofte anderen t’ assumieren ende te substituiren, dewelcke soo ende volgents altijt ende in infinitum, daervan ick testatrice onderricht ben, sal ofte sullen connen ende mogen doen, ende t’ samen ofte elck in t’ besonder gelijcke macht hebben; als ick mijne voors. eerste genoemde collatoren Joncker Joan van der Marsche ende Cornelis van Twenhuijsen, Dr. ende in sulcker qualiteit universele erffgenamen t’ samen ofte elck in t’ besonder bij desen hebbe gegeven gehadt, mits conditie dat altoos eene van die voors. collatoren sal wesen van die kinderen ofte kintskinderen in infinitum (daervan ick bericht ben) van mijn zaliger Ehemans broeder Helmich van Twenhuijsen ende die name hebbende ende veurende van Twen-

|pag. 16|

huijsen, ende bij gebreeke nochtans van den bloede ende geslachte, ende dat deselve successivelick geholden sollen wesen, alle jaer eene reekenschap van heuren ontfanck ende uijtgave voor twee d’ oltste cameners deser stadt Swolle te doen. Ende also het oprichten van bequame behuijsinge ende alles in goede ordre te brengen, niet sonder seer groote moeijte sal connen geschieden, soo ist, dat ick die Ed. Joncker Joan van der Marsche ende Cornelis van Twenhuijsen tot een recognitie geve ende legatere elck hondert dalers eens, ad xxx st. het stuck gereekent, sonder dat sij iets meer tot heur particulier verdoen ende profijt van mijne voors. heur beijden vertroude nalatenschap sullen hebben te profitieren, maer sollen alles imploieren als voorschr. Al hetwelcke voorss. verclaere ick, testatrice, also te wesen mijn uijtterste wille ende begere, dat deselve sal effect sortieren tsij als testament, codicil, legaet, donatio causa mortis ofte enichsints anders, alsoo dieselve best sal connen ofte mogen effect sortieren, sonder arghelist. In kennisse der waerheijt hebbe ick testatrice voorss. begeert ende versocht mijnen voorss. mombaer, alsoo ick niet schrijven en can, desen uijt mijnen name te willen onderteekenen ende met sijn pitzick te willen sluijten”.
     Joannes Holt als mombaer ende ten versoecke van de voorss. testatrice Anna van Haerst”.
     Korten tijd na het maken van dit testament overleed de fundatrice, n.l. den 10den Juli 1639, waarna de executeurs van haren uitersten wil: Joncker Joan van der Marsche, Cornelis van Twenhuijsen, der beijden rechten doctor, en Geurt van Haerst den 12den Augustus voor den Schependom compareerden om opening en visitatie van het testament te verzoeken. De twee eerstgenoemden werden als geauthoriseerde collatoren door de schepenbank tot de uitvoering van het testament wettig erkend. Krachtens die volmacht begaven zij zich den 17den en den 19den Augustus naar het sterfhuis om een inventaris van alle roerende en onroerende goederen op te maken.
     Zij teekenden aan:

Vaste goederen:

     Eerstelick een huijs ende doorgaende weere, staende inde

|pag. 17|

Prawstrate, met een huijrhuijs daerbeneffens inde Prawstrate, en twee huijrhuijsen in Goltstege, welcke behuisingen beswaert sijn jaerlix met soeven goltgulden aende gemene priesters der stadt Zwolle.
     Een stucke landes gelegen inden carspel van Swolle buijrschap Harste, soo tegenwoordich bij Gerrijt Derckss als Meijer gebruijckt wort, aldernaest. Twee margen achter ’t Heij: Cruijss.

     Vervolgens:
     Rentebrieven en versegelingen f 3550 -:-
     Obligatiën » 5127: 7:—
     Restanten » 2235: 9: 8
     Gerede penningen » 732: 5:12
     Verkogte inboedel » 578: 3:12
     Dito » 256:10:—
     Boekschulden » 4578:17: 2
__________
f 17058:13: 2

     Hierbij kwam de huur van drie huizen, want alleen het eerste huis in de Praubstraat was tot woningen voor de vrouwen ingericht, benevens de pacht der landerijen, zoodat het gezamenlijk bedrag beliep f 19028:13:2.
     Aangaande den inboedel vinden wij genoteerd:
     De inboedel (uijtgesondert enige weijnige hieronder gespecificierde perceelen) sijn bij openbaren uijtroep vercoft, daervan die cooppenningen volgents die vertooncedule, alle oncosten affgetrocken suijver bedragen: f 437:—:12, Voorts aen golt ende silver vercoft voor f 141:3:—. Is dannoch overig ende onvercoft gebleven ten profijte vant huijs, een langh ende een middelmatich pellen taeffellaecken van lavendelbloem ende een swart laecken vant lijck van zal. Vrouwe van Twenhuysen.
     Die overgeblevene laeckens, soo inden sterffhuijse bevonden sijn aende meestbiedende vercoft tesamen voor f 256:10:—.
     De opgemaakte staat der roerende en onroerende goederen beantwoordde echter geenszins aan de werkelijkheid. Daar kwamen sterfhuijslasten, dootschulden en legaten; bovendien bleven verscheidene rentebrieven, obligatiën en andere pretentiën, die als contant geld waren geboekt, onvoldaan, zoodat er een som van f 6088:13:2 moest afgetrokken worden, en er

|pag. 18|

dus als eigendom der fundatie, buiten de woning, die tot verpleging der vrouwen werd ingericht, een netto bedrag van f 12.940 overschoot. Hiermede was men nog niet in ’t reine; juffer Maria van Haersolte, genaemt Scherick, liet haar aanspraak gelden op het land in Harste, met dit gevolg, dat na een procedure dit land met de tot nog toe genoten vruchten in 1647 haar door den Zwolschen magistraat werd toegewezen.
     Voor de collatoren was het dus zeer bezwaarlijk om met zoo bekrompen middelen aan den uitersten wil der fundatrice te voldoen. Toch konden zij op Kerstavond 1640 ieder der negen vrouwen met een offerpenning van 2 gld. verblijden.
Eenzelfde bedrag werd in de volgende jaren, luidens testamentaire beschikking, op de vier hoogtijden des jaars en de drie sterfdagen der stichters uitgekeerd; deze aalmoes ging vergezeld met een partijtje turf en wat geld voor boter. Daar de sterfdagen van Emanuel van Twenhuijsen, in December, en Zacharias van Twenhuijsen, op 30 Augustus, met de uitdeelingen van Kerstmis en Maria Hemelvaart nagenoeg samenvielen, werd in 1652 besloten de eerstgenoemde uitdeelingen vast te stellen op den 1sten Maandag in de Vasten en op 20 October.
     Door een verstandig en zuinig beheer slaagden de collatoren er in het fondskapitaal langzamerhand te doen aangroeien.
Was het proces van joffer van Haersolte voor de jeugdige stichting een gevoelige slag, het overlijden van Zacharias van Haerst herstelde dit verlies, want door zijn dood vervielen aan de Emanuelshuizen twee legaten, één bestaande in land — „een made landes inde vrijheijt van Zwolle, buijrschap Assendorp, achter ’t Heijlig Cruyss” — à f 1400, en één in kapitaal à f 1140. Toen dan ook in 1662 de collatoren Joncker Herman Cockman en Cornelis van Twenhuijsen, Dr., aan de camenaars der stad de rekening en de verantwoording der stichting overlegden, bleek er een kapitaal te zijn van f 16.130. Wegens dezen voorspoedigen staat konden zij zonder bezwaar tot nieuwe bedeelingen overgaan; elk oud vrouwtje ontving sinds 1669 18 vim brandhout en sinds 1681 met Middenvasten zes stuivers voor visch en op Martini avond zes stuiver voor een vogel.
Ook werd het getal verpleegden op 12 gebracht.
     De familie Twenhuijsen bleef hare stichting gedenken: Dr.

|pag. 19|

Cornelis van Twenhuijsen vermaakte in 1665 f 420, waarvan de rente op zijn sterfdag aan de verpleegden moest worden uitgedeeld; Hendrik van Twenhuijsen schonk in 1668 f 500. Bovendien werd nog ontvangen van Albert Frerik Backer f 300 en van Berentje Borgers f 200.
     In 1680 werden de navolgende wetten en ordinantiën gemaakt, waarna de vrouwspersonen sig precise sullen hebben te houden en reguleren.

Art. 1.

     Als iemand met een plaats in het voors. huis door de Heren Collatoren sal gebeneficieerd sijn, soo sal deselve gehouden zijn effecten of goederen, haar toebehoorende, daarmede in te brengen sonder iets uit te sonderen, en daarin tot desselfs overlijden te laten, als wanneer het aan het huis vervallen sal sijn, zonder eenige dispositie te mogen doen.

Art. 2.

     Soo iemand eenig sterfval of erffenisse mogte komen te genieten, daarvan sal sij het vrugtgenot haar leven lang mogen genieten, en verders niet, en sal hetselve na haar overlijden aan het huis vervallen sijn.

Art. 3.

     Soo iemand van deselve een considerabel versterf mogte gebeuren en hetselve alsoo aan het armhuis voors. niet wilde laten, die sal vrijstaan het huis te verlaten, mits vergoeden hetgene sij in haar verblijf van het huis getrokken of genoten hadde, hetwelk na advenant des tijds te verrekenen.

Art. 4.

     Soo iemand onpasselijck mogte worden, soodat sij adsistentie nodig mogte hebben, soo sullen ter wedersijden de twee naastwoonenden of andersins die verderen daarbij logeerenden, gehouden sijn bij beurten de sieken te adsisteeren, soowel bij nagt als bij dage, sonder daarvoor iets te genieten, en in geval iemand daarin weigerig mogte sijn, sal de eerste reis verbeuren 8 stuivers van de eerste collecte, voor de tweede reise 10

|pag. 20|

stuivers en voor de derde reise een gulden en bij verdere nalatigheijd vervallen sijn van de plaatse in het huis.

Art. 5.

     Wordt ten uittersten gerecommandeert vredelieventheijd in conversatie en ommegang, ten einde, dat alle vloeken en sweeren, kijvagiën, schelden en alle andere ontijdigheden mogen geweerd worden, sal door onse rentmeester voor de 1ste maal vermaant sijnde van de eerste collecte moeten missen 16 st., voor de 2de maal 24 st. en soo het voor de 3de maal mogte gebeuren, sal daardoor van het beneficie van het huis vervallen sijn en een ander derselver plaatse gegeven worden.

Art. 6.

     Wordt mitsdeezen een ider aanbevoolen, dat niemant bij sig enige bijwooningen van anderen sal mogen hebben tenzij met ons speciaal consent, en soo iemand deselve buiten onse kennisse mogte hebben, sal deselve binnen den tijd van agt dagen hebben af te schaffen. Waarmede soowel verstaan worden kinderen als andere personen, sonder iemant uit te sonderen, bij de boete van de eerste collecte, en soo binnen de volgende agt dagen daaraan de bijwonende persoon of persoonen niet mogten vertrokken zijn, soo sal deselve van haar plaatse vervallen sijn en aan een ander gegeven worden.

Art. 7.

     Sal niemant eenige vreemde persoonen mogen logeeren, hetzij vrienden of anderen, bij de verbeurte van de eerste collecte, en soo het de tweede reise mogte gebeuren, bij vervallen van het huis.

Art. 8.

     Sal niemant van buiten vermogen daar op den bleeken enig linnen te bleeken, en soo iemand sulks aan een ander, buiten het huis woonende, komt toe te laten, die sal daarvoor de eerste collecte komen te verbeuren.

Art. 9.

     Wordt de vier persoonen aan de straat woonende, aanbevoolen, dat sij gehouden sullen sijn de geute inde Praauwstraat met

|pag. 21|

de straate schoon te houden, voorts die twee personen op de kamer, en nog de eene op deselfde tijden in den gang, sullen openhouden de geute op de plaats en de plaats selve suiver houden, en die vier personen, woonende tegen de bleeke, sullen de geute in de Goldsteege met de straate gehouden sijn schoon te houden, en soo iemand gebreeke mogte blijven, sal voor de eerste maal verbeuren 10 stuivers voor ieder persoon, voor de tweede reise een gulden, en voor de derde reise twee gulden.

Art. 10.

     Sal niemand iets mogen laten maken ’t zij gelaasen of anders, buiten kennisse of goedvinden van den rentmeester en in cas hetselve mogte geschieden, soo sal diegene, soo sulks heeft laten doen, hetselve uit haer eigen moeten betaelen, of sal hetselve van die haar eerste vervallene penningen gekort worden, en daarenboven verbeuren van de eerste collecte 10 st., voor de tweede maal een gulden, en voor de 3de maal twee guldens.

Art. 11.

     Wordt een ider aanbevoolen alle sleutels, soo sij van deuren, solders of anders van het armenhuis sijn hebbende, dat sij deselven aanstonds aan den rentmeester sullen hebben over te geven en geene andere weder te laten maken, en in cas van verweijgeringe de eerste maal de eerste collecte te verbeuren, en soo daarbij iemand eenige nieuwe sleutel of sleutels mogte gelast worden na te laten maken, die sal vervallen sijn van de twee eerste collecten en in cas sij van de smit die soo gemaakt mogte bekoomen, dat sij van het beneficie van het huis sal of sullen vervallen sijn.

Art. 12.

     Niemant sal binnen ’t armhuis eenige kinderleeringen, hetsij van naajen, speldewerken, koussen breiden of andersins mogen exerceeren, in cas sig iemand daarin mogte komen te misgrijpen, sal voor de eerste reise verbeuren de eerste collecte, voor de tweede maal de twee volgende collecten en voor de derde maal vervallen sijn van het beneficie van het huis.

|pag. 22|

Art. 13.

     Niemant sal vermogen eenige drempelmaagden of andere aan te houden onder pretext, dat haer die lieden ten dienste sijn; daervan de eerste reise te verbeuren 10 st., voor de tweede maal een gulden en voor de derde maal 2 guldens, en die te korten van de eerste collecte.

Art. 14.

     Sal een ider op bevel van den rentmeester soodanige ordre hebben te pareeren, als hij ten dienste van het armhuis haar sal komen te belasten, sonder tegenspreken; bij verweigering voor de 1ste maal te verbeuren een gulden, voor de 2de maal 2 gulden en voor de 3de maal twee collecten.

Art. 15.

     Soo iemand van huis wilde vertrekken, die sal bevorens van de Heeren Collatoren consent moeten versoeken bij boete van de 1ste collecte, en soo sij iemand begeere, die in haar absentie haar kamer sal komen bewaren, hetselve al mede als voren versoeccken met presentatie van soodanich persoon, die aan de naastwonenden aangenaam sal moeten sijn, mede bij de boete van een collecte.

Art. 16.

     Sal de poorte voor en agter ’s avonds te 9 uuren in den somer, en om 8 uuren in den winter moeten gesloten sijn en blijven, en sal die niet mogen geopent worden als door noot van iemants indispositie of desgelijcken en soo iemant buiten komt te vernagten, sal voor de eerste reise verbeuren 10 st., soo voorts voor ider reise uitblijvende.

Art. 17.

     De poorteresse sal van ider uitblijvende persoon genieten 3 st., dog sullen onder de uitblijvenden niet verstaan worden, die komen buiten armhuis bij siecken te vernagten, waarvan bevorens aan de poorteresse kennis sal moeten gegeven worden.

Art. 18.

     Wordt een ider aanbevolen nauwkeurig agting op alles te nemen, soo daar iemant tegens eenige van de voors. Pointen

|pag. 23|

mogte komen te pecceren, hetselve aan de Heeren Collatoren ofte den Rentmeester bekent te maken, en indien hetselve bij die kennis hebbenden niet en word gepresteert, soo sal of sullen die soo schuldig gehouden worden, als die de fout hebben gecommitteert.

Art. 19.

     Alsoo de Heeren Collatoren met het grootste misnoegen vernomen hebben, dat daar personen zijn, die in dronkenschap vervallen, tot groot nadeel van ’t huis en schandaal van andere mede-inwoonderen, en dat meer is, en ten hoogste te beklaagen, dat daar in ons huis diverse reijsen turf en hemden, kledingen en andere dingen vermist worden, soo ist, om sulks te vermeiden, dat wij ordonneren en verstaan, dat soo sulks in toekomende mogte gebeuren, de schuldige voor de eerste reijse zal verbeuren de geheele collecte, en voor de tweede reijse verstooten sijn van het beneficie van het huis.
     Alles ’t geen voors. is onsen willen en begeeren, dat bij een ieder van de gebenificieerde vrouwspersonen van saliger Vrouw Emanuel van Twenhuijsen’s Armenhuisen op het beste en bekwaamste mogte agtervolgt worden, en gelasten diensvolgens onsen Rentmeester over alle boeten en breuken nauw reguard en aantekening te houden, teneinde deselve volgens inhout van ider articul, die op de inkoomende collecten ten profijte van het huis mogen gekortet worden, en ook naar exigentie van saken de ongehoorsame van het beneficie van het huis te priveeren en andere in plaats te stellen; dat dit soo is onder expresse en oprechte welmenentheijd over die voor aangetekende articulen, soo hebben wij collatoren van Twenhuijsen’s Armenhuis deselve met onsen eigen naam getekent en pitsiers bekragtigt. Datum den 19 maij anno 1680.
(was onderteekend)                                                  Herman Franciscus Kockman,
E. van Twenhuijsen.
     Tegen het einde der 17de eeuw ging het fondskapitaal voortdurend achteruit; aanzienlijke legaten of schenkingen vielen niet te boeken, terwijl strenge winters en ziekten meermalen een buitengewone wekelijksche bedeeling eischten. Grootendeels was echter die achteruitgang te wijten aan het

|pag. 24|

bankroet van een paar voorname familiën, waarin ook het armhuis voor eenige duizenden gulden betrokken was; aldus was het kapitaal in 1713 ingekrompen tot f 9650.
     Gedurende de 18de eeuw bleef het fonds met eenige schommelingen stationnair. In 1728 schonk Arend Rutgers een stuk bouwland op de Sandbrinck in Windesheim; in 1734 de Heer Hoefslag een legaat van f 200; overigens bestonden de buitengewone inkomsten slechts in de kleine erfenissen van verpleegden, den verkoop harer meubelen, enz. Daar stond evenwel tegenover, dat meermalen buitengewone uitgaven gevraagd werden voor het onderhoud en de vertimmering der huizen.
     In dezen bedenkelijken stilstand kwam een kentering ten goede, toen Maria, Lucia van Twenhuysen, weduwe van Corn. Joh. van Grootvelt bij haar overlijden in 1773 een som vermaakte van f 800 onder voorwaarde, „dat de renten van dit kapitaal jaarlijks aan de vrouwen sullen worden uitgedeelt, waarvoor deselven twee Missen moeten hooren en in haare gebeden de ziel van haar en wijlen haar man moeten gedenken’.
— Haar voorbeeld werd gevolgd door Derkjen Jans, die een liefdegift schonk van f 650; bovendien bedroegen de kleine erfenissen der vrouwen f 300. — Door zulke bijdragen steeg de fundatie in 1780 tot f 11.450.
     Slechts langzaam zouden de financiën voortgekropen zijn, maar de gefortuneerde Derkjen Jans gaf ze een flinken stoot door bij haar dood in 1797 aan de stichting te vermaken: vijf akkers = f 1540 en aan kapitaal en lijfstoebehooren f 3360. Aldus kon de rentmeester in 1800 als fundatie de som van f 18.400 aanteekenen.
     Ondanks den Franschen tijd, die door de zware belastingen, de daling der geldswaardige papieren en niet het minst door de tiërceering voor zoovele onzer liefdadige instellingen rampzalig was, klom toch het fundatie kapitaal in 1810 tot f 20012-5.
Daarna begon het eerst met recht te prospereeren; krachtig droeg daartoe bij de verstandige belegging der kapitalen in soliede, goed rentegevende fondsen. Wij stippen slechts aan, dat de fundatie vijftig jaar later, in 1860, f 40.772.785 bezat, en in 1901 f 70.000.
     De voorspoedige staat der bezittingen veroorloofde de colla-

|pag. 25|

toren de stichting uit te breiden. In 1882 werden zij voor de som van f 8252 eigenaar van een belendend huis, dat den Heer J.A.G. van Ittersum toebehoorde, welk pand nu tot woningen werd ingericht, zoodat sinds 1884 in ’t geheel 23 personen konden gehuisvest worden. Ook werd het reglement van 1680 gewijzigd, en schrapte men eenige bezwarende artikels. Voortaan zouden de bewoonsters, zoowel bij leven als bij dood, de vrije beschikking behouden over hare goederen. Personen, ook beneden zestig jaar, kunnen thans opgenomen worden, maar allen moeten een spaarduitje hebben of door arbeid iets kunnen verdienen. Tevens nam het bestuur de kosten van geneeskundige verpleging en begrafenis op zich en verhoogde de uitdeelingen. Op de vastgestelde dagen werden giften uitgereikt tot een jaarlijksch bedrag van f 40, benevens 3000 turven, 300 beentjes hout, 45 pond vleesch en 5 pond vet.
     Geen wonder dat de Emmanuelshuizen een gezocht toevluchtsoord zijn geworden voor velen, die een zorgelijken ouden dag tegemoet gaan, een verblijf, waar de bewoonsters niet als in een gasthuis geheel opgaan in een vaak hartelooze gemeenschap, maar in ruimen zin blijven genieten van het: eigen haard, goud waard. Zoo is de naam der Van Twenhuijsen’s steeds in zegening bij het katholiek nageslacht.
     Aan de uitwendige verfraaiing van het hofje hebben de collatoren nooit veel ten koste gelegd. Biedt menig hofje in Holland’s steden een intiem, bekoorlijk binnenpleintje, door een archaïsch poortje van het stadsgewoel afgesloten, deze stichting heeft het uiterlijk van doodgewone, stijllooze burgerwoningen, wier gevels, zonder eenig karakter, geen aandacht trekken.
Men zou ze voorbijgaan, zonder ze op te merken, indien boven de pretentie-looze deur niet te lezen stond: Emmanuelshuizen.
Den smallen gang doorloopende, komt men op een bleekveld, dat bij de laatste verbouwing aanmerkelijk is vergroot. Eertijds stond hier de collatoren kamer; men heeft ze afgebroken en overgebracht naar het nieuwe pand, en daarbij alles zooveel mogelijk in wezen gelaten.
     Door dezelfde ouderwetsche raampjes met in lood gevatte ruitjes, waarop halfverweerde wapentjes prijken, valt als weleer het daglicht in de bestuurskamer, voor zoover het niet buiten-

|pag. 26|

gesloten wordt door de eikenhouten luikjes. Dezelfde eenvoudige schouw met haard en spinde, dezelfde antieke zware tafel, waarin vernuftig een bergplaats is verborgen, dezelfde statige stoelen met lederen zitting vormen hier met de schilderijen aan den witgekalkten wand een stemmig intérieur, zooals de regentenkamers onzer oude hofjes plegen aan te bieden. In den hoek staat een altaar-opstand met tabernakel, kunstig als schildpad geschilderd en gepolitoerd, vermoedelijk afkomstig van een der voormalige roomsche schuilkerkjes binnen Zwolle.
     Aan den muur trekt de aandacht een paneel, waarop in twaalf kleine vakken evenzoovele tafereelen uit het lijden des Heeren zijn voorgesteld, een schilderwerk uit de 15de eeuw.
Van dienzelfden tijd moeten ook de houten beelden dagteekenen van O. L. Vrouw en Sinte Barbara, die naast de schouw staan.
Verder hangen er een paar grafschilden, vermoedelijk aan de vernielzucht der Patriotten ontsnapt, het intérieur eener kerk door Hendrick van Steenwijck geschilderd, alsook verschillende portretten der familie Van Twenhuijsen, o.a. een met het wapen van Cornelis van Twenhuijsen. J. U. D. 1632. Ook een portret van een Capucijn met het bijschrift: P. Cornelius Enschedensis Ordinis fratrum Capuccinorum Praedicator et Provinciae Rhenanae Ex-provincialis. Anno 1642.
     Maar onder allen verdient het meest de aandacht een groot fraai vrouwsportret in deftig zwart gewaad met strak gesteven kornetmuts. Het is het conterfeitsel der fundatrice, zooals op het paneel staat vermeld: Anna van Haerst, weduwe van salige Emanuel van Twenhuijs, stichterse vant huifs, door Godts gratie.
M. Miereveld heeft haar gemaald.
     Deze bestuurskamer is echter nog merkwaardiger wegens de belangrijke verzameling van oorkonden, handschriften, en incunabels, welke hier zijn opgeborgen. Wat aan archiefstukken van kerken en kloosters van Zwolle en omstreken in de 16de eeuw is gered, heeft men voor een aanzienlijk gedeelte hier geborgen; vermoedelijk omdat dit armenhuis een veiliger bewaarplaats bood dan de pastoorswoningen, die herhaaldelijk — zooals pastoor Waeijer getuigt — door den schout van onder tot boven werden onderzocht bij hun jacht op „paapsche superstitiën”.

|pag. 27|

     Onder deze handschriften bevindt zich o.a. een codex in perkamenten band, van het klooster Windesheim afkomstig, bevattende drie sermoenen en een brief van Jan van Schoonhoven. In dienzelfden band ontdekte de bekende geschiedvorscher O.A. Spitzen de oudste Nederlandsche vertaling van het Eerste Boek der Navolging van Christus, allerwaarschijnlijkst geschreven door Joannes Scuthen uit het klooster van Windesheim, uiterlijk ten jare 1420. Verder zijn daar bewaard: een verluchte Cisterciënser brevier uit de 15de eeuw; Epistelen en Evangelien — pericopen — met interlineaire glossen uit de 15de eeuw; een geschreven missaal, die echter zeer is geschonden; incunabels en oude drukken van Kerkvaders, enz.
Ook de leeren stempelbanden van verschillende boeken zijn de aandacht waard.
     De kostbare verzameling is door een soliede brandkast tegen brand en inbraak verzekerd. Dit is te prijzen, maar is hiermede aan alle redelijke wenschen voldaan? Naar onze bescheiden meening zou het bestuur ongetwijfeld de wetenschappelijke wereld aan zich verplichten, wanneer het door een deskundige een beredeneerden catalogue liet maken, en tevens de stukken rangschikken en verzorgen, zooals het archiefwezen dit tegenwoordig vordert. De verantwoordelijkheid voor de bewaring dezer pretiosa zou daardoor aanmerkelijk worden verlicht, want men kan het niet verhelen, aan de verzameling ontbreken, blijkens een oude lijst, waardevolle stukken, die vermoedelijk door belangstellende geleerden in vroeger jaren zijn geraadpleegd, doch te goeder trouw, uit verstrooidheid of nalatigheid niet ter bestemde plaatse zijn terugbezorgd.1 [1. Wij brengen hierbij aan het geacht Bestuur der Emmanuelshuizen onzen oprechten dank voor de welwillendheid, waarmede het ons het fundatie-boek ter inzage heeft verstrekt.]

     ZWOLLE, Februari 1918.                                                                       G.A. MEIJER.

|pag. 28|

LIJST DER COLLATOREN EN RENTMEESTEREN.

Anno
1639 Jr. Johan van der Marsche.
Dr. Cornelis van Twenhuijsen.
Mr. Eijlant Bosch, Rentm.
1656 Herman Kockman, in plaats van Jr. v. d. Marsche.
1644 Henderick van Twenhuijsen, in plaats van G. van Twenhuijsen.
1665 Emanuel van Twenhuijsen, in plaats van H. van Twenhuijsen.
1668 Marcelis Vermeer, Rentm., in plaats van E. Bosch.
1680 Johan Lodewijk van Doetinchem, in plaats van H. Kockman.
Nicolaas Gosuinus van Dijk, Rentm., in plaats van M. Vermeer.
1681 Warner Hoefslag als derde Collator.
1685 Peter Bastiaan van Lingen, Rentm., in plaats van N.G. van Dijk.
1686 Everhard Kockman, in plaats van J.L. v. Doetinchem en W. Hoefslag.
1696 Bernard ter Smitten, Rentm., in plaats van P.B. van Lingen.
1703 Wilhelm van Twenhuijsen, in plaats van E. van Twenhuijsen.
1706 Georg Lipperus, in plaats van W. van Twenhuijsen.
1712 Willem van Megen, Rentm., in plaats van B. ter Smitten.
1728 De Wed. Kockman, deze schijnt een paar jaren de stichting alleen bestierd te hebben.
1730 H.V. Knoppert, alleen Collator.
1734. Reinier, Henderick Knoppert. Dr. Nicolaas van Hattum (deese beiden hebben in deesen jare de rekening met H. Knoppert


|pag. 29|

getekent, en na dien tijd met hun beiden alleen,
schoon deselve in conformiteit van den wil der Fundatrice
eerst in 1752, als door H.V. Knoppert aangestelt,
in het prothocol geregistreert zijn).
1744 Bartholomeus van Megen, Rentmeester in plaats van W. van Megen.
1774 W.R.J. Lipperus, in plaats van R.H. Knoppert.
1775 Burchard Jan van Hattum, in plaats van N. van Hattum.
1788 F.E.J. van der Ketten, in plaats van W.R.J. Lipperus.
1793 W. Lantman, in plaats van B.J. van Hattum.
1809 F.P.A. Heerkens, Rentm., in plaats van B. van Megen.
1817 F.P.A. Heerkens, collator, in plaats van W. Lantman.
1829 F.J. van der Ketten, in plaats van F.E.J. v.d. Ketten.
1831 J.N.J. Heerkens, Rentm., in plaats van F.P.A. Heerkens.
1842 N.X.T. Heerdens, in plaats van J.N.J. Heerkens.
1862 L.H. Heerkens, collator, in plaats van F.J. v.d. Ketten.
1865 N.X.T. Heerkens, in plaats van L.H. Heerkens.
1865 J.N.J. Heerkens, in plaats van F.P.A. Heerkens.
1867 E.N.F. Heerkens, in plaats van J.N.J. Heerkens.
en rentmeester, in plaats van N.X.T. Heerkens.
1868 W.M. Helmich, collator, in plaats van N.X.T. Heerkens.
1872 W.C.J.J. Cremers, derde collator.


|pag. 30|

1888 E.J.J. van Sonsbeeck, collator, in plaats van W.M. Helmich.
1901 Th.E.F. Heerkens, in plaats van E.J.J. v. Sonsbeeck.
1901 H.J. Holterman, Rentm., in plaats van E.N.F. Heerkens.
7 Juni 1901 is het gesticht de Emmanuelshuizen
gesteld order kerkelijk beheer, en bestaat het
bestuur uit:
A. Visser, pastoor van O.L. Vr., president.
Mr. E.N.F. Heerkens.
Th.E.F. Heerkens, secretaris-thesaurier.
H.J. Holterman, rentmeester.
1907 R.J.J.M. Tellegen, in plaats van Mr. E.N.F. Heerkens.
1910 Mr. A.J.M. Vos de Wael, in plaats van Th.E.F. Heerkens.

_______

__________
– Meijer, G.A. (1918) De Emmanuelshuizen te Zwolle. Versl. en Meded. VORG, 35, 13-30.

__________
zie voor meer info over De Emmanuelshuizen te Zwolle: www.emmanuelshuizen.nl

Category(s): Zwolle
Tags: ,

Comments are closed.