Een vergeten Deventersche professor


EEN VERGETEN DEVENTERSCHE

PROFESSOR,

_______

     Toen de hoogleeraar P. Bosscha, in het door hem uitgegeven gedenkschrift van de viering van het Tweede Eeuwfeest van het Athenaeum Illustre te Deventer op den 16den Februari 1830, zijn historische nasporingen opnam aangaande de hoogleeraren, die gedurende dat tweetal eeuwen aan deze inrichting van Hooger Onderwijs verbonden waren geweest, was een hunner aan zijn aandacht ontsnapt, zonder dat hij van diens bestaan zelfs eenig vermoeden had. Had hij de Acta van den Deventer Schoolraad en die der Professoren eenigszins nauwkeurig nagegaan of ook een blik geslagen in het Album Studiosorum Illustris Gymnasii Daventriensis, de man in kwestie zou de hem toekomende plaats in de rei zijner collega’s niet hebben gemist. Eerst twaalf jaar later, toen professor Bosscha de eerste aflevering van zijne, Opgave en Beschrijving van de Handschriften van Gisbertus Cuperus” het licht deed zien, — een uitgave die jammer genoeg niet is voortgezet, — trof hij tot zijn niet geringe verwondering den naam van den vergetene in een van Cnper’s brieven aan, maar wist verder niets over hem mede te deelen.1 [1. Opgave en Beschrijving van de Handschriften nagelaten door Gisbertus Cuperus, Deventer 1842, blz. 57/58.]) Het was Isaäc Lavernge, ook wel Lavernhe geschreven, die van 1686 tot 1702 als Professor Theologiae en Fransch predikant in Deventer was gevestigd.
     Wat mij van dien man bekend is geworden, scheen mij de vermelding alleszins waard.
     Reeds sinds 1636 was te Deventer nu en dan door Professor Nicolaas Vedelius, in 1630 uit Genève beroepen, en later door anderen in de Fransehe taal het Evangelie verkondigd.2 [2. Poujol, Histoire et influence des Eglises Wallonnes dans les Pays-Bas. Utrecht 1902, p. 158.]) Een eigentlijke Fransche gemeente bestond er echter niet. Maar

|pag. 89|

in 1685 diende de latere hoogleeraar in de Mathesis, Simon Tyssot de Patot, toen nog meester van de Fransche school, bij Schepenen en Raad een rekwest in voor een geregelde predikatie in de Fransche taal. Dit verzoek werd „in so ver geaccordeert, dat H.Ed.H.Achtb, gesint waren, eens ’s weeks, namentlijk ’s Woensdags namiddags ten twee uren, een proponent bij provisie in de Broerenkerk Frans te laten predicken, edogh buiten enige consistorie, communie ofte costen van de stadt, willende H.Ed. de persoon hierin gemelt eerst eens hooren, ende daernae daerover resolveeren”3 [3. Res. v. 4 Aug. 1685.]). Maar reeds in het begin van het volgende jaar waren Schepenen en Raad bereid tot het aanstellen van een vasten Franschen predikant. Zij voelden zich blijkbaar gedrongen, evenals in vele andere plaatsen hier te lande het geval was, iets te doen in het belang dier talrijke predikanten, die ten gevolge van de herroeping van het Edict van Nantes hun vaderland om des geloofswille hadden moeten verlaten. Zij authoriseerden bij herhaling de Heeren Frans Cuper van Holthuysen en Gisbertus Cuper om naar een bekwaam persoon om te zien en met dezen over een beroep als Theologiae Professor en Fransch predikant te spreken. In die pogingen was men echter niet voorspoedig. Noch Etienne Morin, gewezen professor te Caën in Normandië, dien Schepenen en Raad een jaarlijksch traktement van 630 car. gld. wilden toeleggen,4 [4. Res. v. 14 Jan. 1686.]) noch David Martin, gewezen predikant van Caun in Languedoc, dien zij nog 30 car. gld. meer en desnoods nog 100 car. gld. daarenboven wilden geven, omdat zij gehoord hadden dat hij te Nijmegen als professor op 800 gld. beroepen zou zijn,5 [5. Res. v. 12 Feb. 1686 en 23 Febr. 1686, alsmede Acta van den Schoolraad, 15 Feb. (O.S.) 1686.]) waren bereid naar Deventer te komen.
Dat Schepenen en Raad daarop een traktement van 800 gld. „mitsgaders de exemptie van stads en lands imposten, neffens een precise betalinge” offereerden 6 [6. Res. v. 29 Maart 1686. Zie ook Acta v.d. Schoolr. 4 Mei (O.S.) 1686.]), kon den gewezen professor en predikant van Saumur, H. Philoponeau de Hautecour, niet bewegen de beroeping naar Deventer aan te nemen. En toen

|pag. 90|

de heer Cuper van Holthuyzen zich daarop tot Mons. Peret, gewezen Professor Theologiae te Puis-Laurens wilde wenden 7 [7. Res. v. 5 April 1686.]) was deze inmiddels te Londen overleden, zooals zijn zoon Jean Peret op de Walsche Synode te Balk in Friesland mededeelde 8 [8. Livre Synodal d. Eglises Wallonnes des Pays-Bas, T. II (1686—1688) p. 18.]).
Maar de beide lieeren Cuper, begeerig als ook zij waren om zich onder het gehoor van een Franschen predikant neer te zetten, gaven hunne pogingen niet op, en drie maanden later werd burgemeester Frans Cuper gemachtigd om „D. Lavernhe, gewesen predicant omtrent Castres in Franckryck te sonderen ende Syn Eerw. niet geëngageert ende daertoe genegen vindende, ’t beroep als Theologiae Professor ende predicant in de Francoise taele alhier te offereeren, op sodaene conditiën als bij de vorige beroepen aen de Messieurs Martin ende Hautecour syn toegelegget”9 [9. Res. v. 5 Juli 1686.]).
     Deze Isaäc Lavernge, gewezen predikant bij de „Eglise Réformée de Revel en Lauragais dans le Haut Langedoc”, was reeds vroeger, sinds 1660 predikant te Mazamet geweest.
De vervolgingen, waaronder de Protestanten in Frankrijk nog vóór de herroeping van het Edict van Nantes te lijden hadden, waren ook hem en zijne gemeente te Revel niet bespaard gebleven. Onder het voorgeven dat hij en zijn collega Quinquery, een zekeren Jean Dubaillon, die van de Katholieke kerk was afgevallen, tot het avondmaal hadden toegelaten, werd door de rechtbank van Castelnaudary den 24sten September 1685 een vonnis geveld, waarbij de afvallige met verbeurdverklaring van zijn goederen, tot de galg werd verwezen, de kerk van Revel en de pachthoeve te Lassus, waar de godsdienstige bijeenkomst had plaats gehad, zouden worden verwoest en een drietal Protestanten, Blaquière, Olivier Borel en Fauché, wegens deelname aan die vergadering, werden verbannen. Hetzelfde vonnis trof tegelijk de kerk van Sorrèze. De predikanten zelve werden echter niet gestraft, zoodat het blijkbaar alleen om de vernietiging der bedehuizen te doen was. Tot uitvoering van het vonnis kwam het echter niet. Den 17den October had de her-

|pag. 91|

roeping van het Edict van Nantes plaats. De veroordeelde personen waren Frankrijk ontvlucht; ook de predikanten waren uitgeweken; het was niet meer nooodig de kerkgebouwen te verwoesten.10 [10. Haag, La France Protestante, 1e Ed. T. VI, p. 439/440.])
     D. Lavernge behoorde, evenals de andere uitgeweken predikanten, die men tevergeefs te Deventer had pogen te beroepen, tot de ongeveer 200 gerefugieerde leeraars, die op de Walsche Synode te Rotterdam in April 1686 aanwezig waren en aldaar hunne instemming betuigden met de leer der Gereformeerde Kerken hier te lande 11 [11. Livre Synodal T. II p. 5, waar de geheele lijst is afgedrukt.]). Reeds den 16den Juli daaraanvolgende konden de HH. Jordens en Marckel benevens de heer Cuper van Holthuysen in de vergadering van Schepenen en Raad rapporteeren, met D. Lavernge te hebben gesproken en dat Zijn Eerw. „voor sijn leven een vrije woninge ende enige maenden om sijn studiën te recoleren, benevens de aanstelling van een Franse consistorie” verzocht had. Schepenen en Raad willigden de beide eerste wenschen in, echter „t oprechten van een Franse consistorie voorbygaende”12 [12. Res. v. 16 Juli 1686.]). Door H.H. Curatoren werd daarop, „nae gegeven communicatie van de Resolutie van Schepenen ende Raedt, goedgevonden het beroep in forma op te stellen, om ’t selve met de naeste post over te senden”13 [13. Acta v.d. Schoolr. 5 Juli (O.S.) 1686.]).
Schepenen en Raad voegden kort daarop bij de voorwaarden, waarop D. Lavernge was beroepen, nog de bepaling „dat de Franse predicant een koe op de stadsweide mocht drijven”14 [14. Res. v. 16 Aug. en 26 Sept. 1686.]).
     Daarmede was de zaak beklonken en den 13den October 1686 werd door Curatoren van den Schoolraad goedgevonden „Professor Lavernge op aenstaende maendagen hora ac more solito te inaugureren en daervan door den Pedell aen den Rector Magnificus kennisse te geven” 15 [15. Acta v.d. Schoolr. 13 Oct. 1686.]). Of de nieuwe hoogleeraar daarbij een inaugureele oratie heeft gehouden en over welk onderwerp hij daarin handelde, vond ik nergens vermeld.
     Aan welwillendheid van de zijde van den Magistraat heeft

|pag. 92|

het hem tijdens zijn verblijf in Deventer allerminst ontbroken.
Meer dan één bewijs kan daarvoor worden bijgebracht. Zoo besloten Schepenen en Raad, naar aanleiding van een door de Curatoren uit den Raad ingediend ontwerp 16 [16. Acta v.d. Schoolr. 6 April 1687.]), zijn traktement met 350 Car. gld. te suppleeren. De praeceptoren der 3de en 4de klasse der triviale school hadden daarvoor elk 50 gld. af te staan, waarvoor zij van iederen leerling elk vierendeel jaars 1 Car. gld tot vergoeding zouden ontvangen. Voorts zouden aan Professor Lavernge wegens „inspectie bursae” 100 Car. gld. en nog 150 Car. gld., die door den dood van de weduwe van den Deventer predikant Jodocus Ekelius waren vrijgekomen, worden toegelegd 17 [17. Res. v. 6 Mei 1687.]). De Magistraat had hem dus ook tot Inspector Bursae aangesteld, een niet onbegeerd baantje, ondanks den last, dien de Bursani dikwerf veroorzaakten, en waarom Professor Samuel van Diest drie jaar vroeger te vergeefs had gesolliciteerd 18 [18. Acta v.d. Schoolr. 19 Jan. 1684.]). Uit een Resolutie van een jaar later blijkt voorts, dat Schepenen en Raad hem „van de huere van de prioraat ad 140 Car. gld. de som van 100 Car. gld. hadden toegelegd, vermoedelijk in plaats van de vrije woning, die hem bij zijn beroeping was verzekerd 19 [19. Res. v. 10 Mei 1688.]).
     Nog in andere opzichten was men hem gunstig gezind.
Volgens rapport van de H.H. Jordens en Cuper van Holthuysen, hadden Gedeputeerden van de Staten van Overijssel, te Deventer vergaderd, goed gevonden aan Professor Lavernge 200 Car. gld. voor eens te geven „tot lossing van een zoon tot Algiers in slavernie gevangen zijnde”. Schepenen en Raad approbeerden dit besluit, voor zooveel de stad aanging, maar resolveerden bovendien hem „mede ter selve fine te vereeren eens 100 gld., te betalen uit de boete, soo de vaendrich Wyckman schuldigh is te voldoen”20 [20. Res. v. 20 Oct. 1687.].
     Ook als Fransch predikant kwam men hem in het gevlei.

|pag. 93|

Op een rekwest door hem en Charles des Touches 21 [21. Hij was als proponent, slechts pasteur suffragant. In het Album Studiosorum staat hij op 2 Mei 1685 ingeschreven als Charles des Touches, Gratianopoli Delphinas (Grenoble in Dauphiné).]), „beide bedienende het predikamt alhier”, in 1686 ingediend, om met Kerstmis het Avondmaal in de Fransche kerk te mogen bedienen, gaven Schepenen en Raad „voor ditmaal” vergunning, „maar alleen aan de Fransche vluchtelingen, geen Duijts verstaende ende aen niemant anders”22 [22. Res. v. 16 Dec. 1686.]). Maar twee jaren later was de Magistraat hem nog veel meer ter wille, toen hij en de proponent François de Cordes, zijn adjunct-prediker, een rekwest indienden tot vestiging eener „gestabilieerde Franse Kerck”. Schepenen en Raad gaven toen aan dat verzoek gehoor 23 [23. Res. van 29 October 1688.]), maar droegen aan de ouderlingen van den Raad, de H.H. Jordens en Marckel, op om „over de maniere van dien met den Eerw. Kerkeraad te spreken en daarvan rapport te doen. Een der predikanten was van oordeel „dat het niet oorbaar was en ook niet vertrouwt werd de intentie van H.Ed. H.Achtb. te syn, alhier een Franse Kerck, die van de Walse Synoden soude afhangen, op te regten, maer wel so een, die van het bestuur en opsigt van H.Ed.H.Achtb. als Magistraat deser stad soude dependeren”; dat daarvan de requiranten ook niet hadden gerept, maar alleen verzocht hadden hen „door legitime confirmatie in haar ministerium als bedienaers en niet als huurlingen te installeren, en daerenboven hier met irreprochabele personen deser nog aenwassende Franse gemeente tot het exerceren van sodane ordentlickheit, na H.Ed.H.Achtb. welbehagen en praescript, legitimement te secunderen en illustreren”. Daarom adviseerde hij, onder verbetering, dat „D. Isaäcus Lavernge, synde lange jaren predicant in Franckrijck geweest, alhier in syuen dienst door een der Duijtse predicanten, die Syn Eerw. het Franse formulier voor soude lesen, soude werden bevestigt, en de proponent de Cordes daerna van D. Lavernge de oplegging der handen ontfangen; dat mede een Kerkeraad van een of twee ouderlingen en een of twee

|pag. 94|

diaconen uyt diegeene, die geborene Franse sijn, soude kunnen worden gekozen, om daerdoor die onder haer ressorterende ledematen, wel te verstaen geboren of gevluchtede Fransen, onder de schaduw van H.Ed.H.Achtb. als Magistraat dezer stad, te besturen. En indien eenige saeken van groot gewicht in den haren voorvallen mogte, soude hetselve aan H.Ed.H.Achtb. bekend moeten worden gemaekt, die dan door de H. Ouderlingen des Rades het oordeel van dese vergadering soude kunnen afvragen”24 [24. Acta van den Kerkeraad van 3 Dec. 1688.]). Met dit advies, waaruit kennelijk het streven spreekt om over de Fransche gemeente de voogdij uit te willen oefenen, ging de Kerkeraad accoord en dienovereenkomstig werd door Schepenen en Raad op het rekwest van D. Lavernge gedisponeerd.
     Uit de blijken van welwillendheid, die Professor Lavernge alzoo ondervond, mag men veilig afleiden, dat hij in Deventer een algemeen geacht man is geweest. In zijne Lettres Choisies deelt Professor Simon Tyssot de Patot, die herhaaldelijk met hem in aanraking kwam en als collega bij hem aan huis verkeerde 25 [25. Lettres Choisies (uitgegeven te ’s-Gravenhage bij Matthieu Roguet, 1727) T. II, p. 286.]), omtrent hem een trek mede, die van zijn zachtmoedig en Christelijk oordeel getuigenis aflegt. Er was te Deventer, zoo verhaalt hij, een Fransche réfugié, die overal te vergeefs werk en hulp had gezocht en uit vertwijfeling er toe was gekomen valsch geld te vervaardigen, wat hij van een schelmachtigen Ierschen tamboer had geleerd, — bij de eerste keer dat hij in een winkel een valsch muntstuk uitgaf, daarop betrapt, gevangen genomen en tot de galg veroordeeld. Wel verre van zich te verontschuldigen, was het den man schier een uitkomst door den dood verlost te worden uit een wereld, waarin alles tot zijn ondergang had saamgespannen. En Professor Lavernge had omtrent dezen rampspoedige aan Tyssot de Patot verklaard, dat hij nooit een Christen bereidwilliger en blijder den dood had zien ingaan, dan dezen man.26 [26. Lettres Choisies T. I, p. 382.])

|pag. 95|

     In het Album Studiosorum wordt hij vermeld als L. A. M. (Litterarum Artium Magister) en Theologiae Doctor. Hij moet dus een geleerd man zijn geweest, en wij kunnen het slechts betreuren, dat er ons van zijn wetenschappelijke verdiensten niets bekend is geworden. In 1693 werd hij door Schepenen en Raad voor den tijd van twee jaren tot Rector Magnificus van de Illustre School gekozen 27 [27. Acta v.d. Schoolr. 20 Maart 1693.]). Of hij deze waardigheid met het houden eener rectorale redevoering heeft aanvaard, is mij niet gebleken, maar wel dat dit niet het geval is geweest, toen hij haar in April 1695 aan Professor Wilhelmus Tichler overdroeg. Door Schepenen en Raad toch werd goedgevonden, dat laatstgenoemde „om zijn indispositie geen oratie zou houden, en dat ook de afgaande Rector Magnificus zulks niet zoude doen”.28 [28. Acta v.d. Schoolr. 28 April 1695, Res. van 29 April 1695.])
     Nog eenige jaren heeft hij zijn hoogleeraarsambt, tegelijk met zijne bediening als predikant der Fransche gemeente waargenomen, maar mocht het niet beleven, dat in 1703 deze gemeente, blijkens hetgeen daaromtrent op de Walsche Synode, in Augustus te Heusden gehouden, werd medegedeeld, in het Synodaal verband der Eglises Wallonnes werd ingelijfd 29 [29. Livre Synod. III, Synode de Heusden Art 10, en Poujol, Histoire et influence des Eglises Wallonnes dans les Pays-Bas, p. 158.]), en dus niet langer onder het opzicht van den Deventer Magistraat en de voogdijschap van den Kerkeraad der Nederduitsch Gereformeerde Gemeente bleef staan. Den 23sten November 1702 werden over hem één uur lang alle klokken der Lebuïnuskerk geluid, waarvoor 8 gl. 2 st. werd voldaan.30 [30. Begrafenisboek (Deventer Archief) op 23 Nov. 1702.]) Hij moet toen al een man van vrij gevorderden leeftijd zijn geweest, daar hij, zooals wij boven reeds zagen, sinds 1660 als Fransch predikant te Mazamet dienst deed. Zijn pasteur suffragant, François de Cordes, die ook predikant te Mazamet was geweest en sinds 1692 te Deventer een traktement van 450 gld. genoot,31 [31. Gagnebin, Bulletin d. Eglises Wallonnes I, p. 146.]) volgde hem op. Zijn weduwe overleefde hem niet lang. Dezelfde

|pag. 96|

klokken kondigden den 7den April 1704 één uur lang haren dood aan 32 [32. Begrafenisboek op 7 April 1704.]). Schepenen en Raad besloten den 21sten Mei 1704 zijn kinderen, boven het sterfjaar, nog een jaar lang te doen genieten de 100 gld., aan hunne moeder na het afsterven van haar man toegelegd 33 [33. Res. v. 21 Mei 1704.]). In Professor Lavernge verloor Deventer een waardig burger, te goed om in vergetelheid te worden gelaten.

J.C. VAN SLEE.

_____________
– Slee, J.C. van (1915) Een vergeten Deventersche professor. Versl. en Meded. VORG, 31, 88-96.

Category(s): Deventer
Tags: , ,

Comments are closed.