Onderzoek omtrent de reformatie te Hasselt


ONDERZOEK

OMTRENT DE

REFORMATIE

TE

HASSELT.

__________

 
     De geestelijkheid te Hasselt was met betrekking tot de bevolking talrijk te noemen; behalve de kloosterlingen van het gevestigde klooster op den burgwal, de priesters in de Parochiekerk aan St Stefanus gewijd; behalve de Pastoor en zijne Capellanen uit de vicerissen en de in die Kerk gevestigde twaalf vicerien, bestond er nog geestelijkheid aan den dienst in de Heilige stede verbonden.
     Bij den aanvang der Hervorming hier te lande had er een onderzoek omtrent leer en wandel van de geestelijkheid te Hasselt plaats dit blijkt uit het volgende
     vp dinsdaghe na Sacraments anno XVCLXIII verscheen den Kettermeester te Hasselt, en disse getuighenisse sinnen gegeuen voer een gantschen Raedts In bywezen vnd durch forderinghe vnd anspraek der geael Ketter meyster van C° met Pieter Gruwel Prior binnen Swolle des Cōuents Predich heren ordens tegen her Hennek Euertz vt een tijt verleden dat Gheert van Goer geseten hefft vp t wynhuys vnd heft gehoert dat her Hennek Euerts her Jorge gescholden heft voer een schelm vnd booschwight vnd sachte du ketter e mer onnutte woerden.

|pag. 20|

     Van dit onderzoek blijkt nu niets meer.
     De Rechter Andries werd mede verdacht de nieuwe leer niet ongenegen te zijn.
     Dit gaf aanleiding, dat op den 15 Junij 1564 Burgemeester Schepen en Raad hem zijn dienst opzijden, terzake van menichfoldighe oirsaken, doch dewijle hij sich hierover beklaagde en ten einde raad was smeekte hij dat de Raad hem dit maal genade zouden bewijsen zoo is hij onder belofte van beterschap in zijn dienst voorloopig gebleven.
     Ernst Mulert des tijds schultus van Hasselt was de nieuwe leer niet genegen, intusschen konden de Regenten van Hasselt het verwijt niet ontgaan dat eenigen buiten de stad ter Preeke gingen deswege hadden er onderzoekingen plaats als volgt:
     Anno XVCLXIII 25 Nouembris sinnen voir den Stoell voir gemene raedt erschenen Hennek Cleysz vnd Ruecher Piper (dieners) tot kennen gegeuen dat Ernst Mulert Schultz den 28 Nouembr vp t merckt by hen ghecomen spreeckende ick hadde niet gelouet dat v Burgemeysters Luthers werde geworden, dair vp sie dieners gevraghet wen hie meynde sachte Ernst, Johan Coninck is dair an die sluys geweest, antwoorde hennek e wiecher voorss, why hopen niet dat sulcker luyden bouen sitten.
     Eenige Priesters raakten ter dezer tijd mede in ongelegenheid, wel gaf men voor dat het om hun levenswandel was de eerste was Engbert Vuystinck als volgt:
     Anno XVCLXVI den lesten Decembris sinnen voir den Stoell eenes ghemenen Rades erechenen die Pastoor her Johan van Utrecht mitt den ghemenen memorien Priesteren te kennen gevend dat her Engbert Vuytinck sich tegen hen luyden e anderen in al sulcker ontucht ontgaende, dat sie langer mitt hem niet alleene niet solden converseeren sonder oick die gantsche Raedt dair durch lichlelik in sonde vnd schande solden moghen gheraecken, then whare by oer Eers. andersins dairinne voirgeschien werde derhalue clache-

|pag. 21|

lycke om Godes wille biddende die uzele sie hen luyden aanghehoeren dat den Eers. Raedt alsulcke guede middelen well ghelieuen to ghebruycken dat gemelde ghebreecken tytlick overgecomen moghen worden want sie langer daer teghen gheen raet hebben noch weten te vinden.
     Meer ondubbelzinning vindt men de aantekeningen omtrend Heer Jan Cornelisz, strekke het onderstaande deswege:
     den le July XVCXVIII tuigen Johan Therbeecke Johan Geertz Johan Kistemaker Johan Ouvinck Claes Roelofsz Gheert Gheertz Henrick Vletter Claes van Merckell Isebrand Reyndz Jonge Johan Ouvinck Henrick Pannebacker e Henrick Euertsz ther instancie van Schepen e Raedt behoerlick geciteert synde, dat her Johan Cornelisz pastoer alhier den Sondagh voir Petri e Poulie lest leden op ’t Predickstoel apentlick gesproocken datter eenigen waren die in t dupen van oere kinderen ghien solt lucht nogh smeer gebruycken wolden e dat hie denseluighen mennichenmaal hadde vermaend, dan die kerfstok was so volle dat hie eens afgedaen muste syn e daer vth solde volgen, dat frembde natien van Staten die men niet en solde connen verstaen hem solden ouergeuen mit meer andere mortighe redenen
     daarna tughede olde Claes Cock dat die vorss Pastoer tot hem muntlick hefft gesproocken, dat hie der vigilien e andere dingen in der Kercken well wilde laeten staan niemant moeyelyck zyn ende sich alleene met preecken holden so hem Schepe e Raedt alle vier hoichtyden twintich golden gulden wolden geuen it Johan Therbeecke Henrick Vlettert Isebrant Reinerst Jonge Johan Ouinck e Gheert Metteler affirmeren dat sie in tyden als die Kercken allenthalue gestrueert werden vp den predickstoel apentlick gesproocken hefft ouer het mispapen, Ick heb die missen niet gestichtet so men my voer verlies onderhold wil geuen, ick wil missen viglien e andere dinghen wel laten staen, insgelicken bekennen her Hugo e her Johan Gysbertsz voirss, dat die pastoer omtrent twee Jair geleden vp

|pag. 22|

ten Predickstoel hefft gesproocken, dat die missen vigilien vnd andere kercken diensten niedt anders te beduyden hadden dan dat die priesters oer geuen dairuan hadden.
     Mr Cornelis schoelemeyster attestiert, dat hie geseght hefft datter er sodanighe weren die oer kinderen niet wolden laten dopen en̄n̄n̄n̄ Raedt eendrachtichlick veruillickt vnd ouergegeuen, dat her Johan voerss van nu voirtan alle hochtyden feest vnd sondage des nademiddage toe XII ure sall moeghen en geholden synn tot stichtinge der toehoorders, dat woert Godts te Prediken

|pag. 23|

dair voer hie geabsolueert vnd gefryet sall worden van soedane misse, als hie alle dinxdaghe des morgens te sess ure verbonden is, dewelcke her Geert Tonisz in plaatse syner misse so te acht ure plach te geschien angenomen hefft, alles een Jaar lanck en wil her Johan voerss niet gelegen muchte syn langer to prediken, sall hie alsdan in syner misse wederomme verbonden e gheholden syn, na vermeldinghe der fundatie dezelue te doene, insgelicken her Gheers van her Johans deenst geabsolueert e tot syn vorige misse gheholden.
     Ernst Mulertz steeds ijverende in de Catholijke Godsdienst en bevreesd dat de hervorming te Hasselt meer en meer veld zoude winnen en zich ten hove zoekende aangenaam te maken, kwam Anno XVCLXVI den VI Semptembris ongenodicht e vrijwillich wth eijgen ghemued voer den stoel des Raeds gantz frundelieke te kennen gevende, dat die Officiers van Gedeputeerden deser alinge Landtschap en Steden onlangs bij den anderen versamelt vp die petitie, so die ingesetenen vnd borgeren der Steden Deventer, Campen e Swolle die Ausburgse Confessie anbelangende gedaen rijpelijck gecommuniceerd e besloten hadden, de Hertoghoginne vā Parma sampt onser G. H. Stadtholder welgeboren, greue tho Arembergh to verthonen dat den voerss gedeputeerden der vrije Steden den droste van Coeverden, Vollenhove e hem, gantsch geraden gedacht, die vā Hasselt hem an voorss Steden en voorss saecken van Religie annex te maken e gelick requeste in name e vā whegen oer borgeren bij e met hen presentieren solden e dat hie t seluige oer Eerss well gunstichger meningh niet wolde verholden ōme sich ten besten daarna to righten, woe vp die gesworen meente door den raden verhoert e beslōten, dat men twee van den Rade an die gedepūtierden der voirss steden to Winsum, vp die maalstede solde schicken ōme to vernemen, woe den Schulten voergeuen waarachtig oder niet, omē wijders daervan te beraden e gantzlicke te sluijten.

|pag. 24|

     De twee afgevaardigden wederkeerende gaven het volgende verslag:
     Alsoe dan die Eersaeme ende voersichtighe Hessel Coeps e Hermā Ouinck mitt Johan van Wilp den secretaris daertoe erwelt e binnen Winsum vpten seuende Septembris LXVI des Schulten angeuen geproponiert hadden, hebben die voirss onzer Steden Gedeputierden redes verwanten daer vp sampt e besunderlicke well verwonderd synde, geantwoord dat oer Eerss meergemelde Schulten daeruan in alles gien beuell gedaen hadden, nogh sulx niet gedacht hadden, sonder dat die Schultz na dien sie samptlich vth den Raed gescheyden waren by enige als private personen geapenbaart, hier van meninghe was t geen voerss den van Hasselt antogeuen want hem geraedsaembts duchtte, sie luyden hen den Steden solden bijgeuen, daer vp hem van eenige priuate personen buyten raeds en sonder weten e willen der anderen is geantwoerdt, muchtte syn sie t selue well doen muchtte mit der meninghe dat die van Hasselt sulx by e vythen luyden in enige maniere versuecken solden, wanttet hen spottelicke e gantz ongeraden duchtte sich in dese sake te associeren, vermits to houe schynen e verstaen muchte werden dat sie mitt anderen behulp ben vā vproer e seditie te maken gaarne solden willen sterken, des want den Eerss Raad alhyer van den Schultz vernemen is t seluige ter memorie geregistreerd durch beuel van oer Eersamen.
     Hasselt zeer versterkt, bleef lang aan s Konings zijde doch de Graaf van den Berg Deventer en andere steden aan de Staatsche zijde brengende, moest Hasselt zich wel aan hem onderwerpen. Hierdoor won de hervorming veld dan het kortstondig bewind des Graven veroorzaakte dat bij het verlaten zijner benden het Roomschgezinde deel der bevolking wederom het bewind zich toeëigende.
     Dit duurde tot dat in ’t laatst van Herfstmaand 1582 de besetting van Steenwyk, gesterkt door de hoplieden Wolter Doornik, Croon en anderen Hasselt voor de Staatsgezinden

|pag. 25|

ingenomen werd: het krijgsvolk spolieerde klooster en kerken de Jesuit Strada dit innemen te boek stellende verhaalt, dat het krijgsvolk niet tevrede met de stad te hebben uitgeplunderd, veel smaat en lasteringen tegen de beelden der Heiligen uitdrukten en sommige beelden mede namen en eenigen daarvan aan de galg hingen.
     De pastoor Henrick Grubbinck werd gevangen genomen en later ter stad uitgeleid, de kerk aan de onroomschen overgegeven of ingenomen.
     Eenige de nieuwe leer toegedaan, hadden reeds vroeger tot hunnen leeraar aangenomen Johannes Silvius; thans vorderde men dat het stipendium, door deze beloofd, aan hem van stadswege zoude voldaan worden; de Regering besloot daartoe bij het volgende stuk
     Also beuonden is datt eenighe burgeren durch haar verschryuinge, by haar luyden onderteekendt, den Predikant Joannem Silvium voer een tydt lanck anghenomen e geaccepteērt hebben en t selue daertoe beuorentz niet hebben willen bekennen, dem nae is by Schepen e Raedt sambt oere ghesworen meenthe eendrachtiglicken ouercomen, dat die selue borgeren mitt den selue Joannem van weghe syn stipendium sullen accorderen e verdraghen toe vrede stellen voer den tyt, dat sie hem angenomen hebben, mitt den bescheyde dat Schepen e Raedt sambt die gesworen meenthe haer luyden belouen, schadeloos tho holden van sodanighe penningen als sie an synen handt betalen sullen; Ende so veer den gedachten predicant niet e willen verdragen en hem sententieren willen Schepen e Raedt mitt sambt die ghesworen meenthe, alleene den schaden hinder en intresse die eenige oere burgeren tot sulchs anneminge des Predikents ontschuldig wesen de by uerweygering van sulcken betalinge en vp alle oire goederen an die selvige borgeren, die den Predikant angenomen, verhalen te doene: aldus gedaen desen 11den dach meye anno 1583 in bywesen des gantschen Raedts mitt die gesworen gemeente.

|pag. 26|

     Deze Johannes Silvius was alzoo de eerste Predikant te Hasselt, uit stads kas werden de door de zeven burgeren betaalde gelden voor het stipendium van dezen gerestitueerd.
     By Monen, Naamketen van Predikanten komt hij als derde voor zoo het schijnt van Zwolle beroepen 1582, dit is een misvatting. Hij vertrok van Hasselt in dat zelfde jaar.
     In dat zelfde Jaar werd de predikdienst in de kerk gehouden, schoon dit van zijde der Roomschgezinde burgerij eenige moeijelijkheid berokkend had.
     De coster verweigerde de sleutel der kerk aan den Predikant over te geven, deze dreigde hem zoo hij dit niet deed den sterken arm van den Hopman in te roepen, met leede oogen zagen zich de Roomsch gebleven van het bezit der kerk beroven, vandaar dat de vijand veele verstandhouding binnen Hasselt bezat, men smeelde opentlijk op de belijders der nieuwe leer, Wendele Mulertz Echtgenoot en de Schultus Swaafken durfde wel zeggen, dat zij hoopte te mogen beleven dat veelen gehangen werden, een ander Jacob Derrickz in het Stadhuis de wacht hebbende, ontzag zich niet te zeggen, dat het op een keer wel anders zoude worden en wel zeven a acht duizend zouden gehangen worden en daar zittense die ghijse maats in de kerken met haar Psalmboek so de wet of sie Godt bij die voeten hadden e want sie vth der Kercken komen so practiseren sie slagts, hoe sie van goed man die huysluyden eū andere goede luyden hare beesten slachten solde, seggende sij segget mij van dat volk niet, ick wil daar niet van horen, segget mij van den Duijvel daar mach ik mij voor schamen en gevraagd wie al die duizende hangen zoude, zeide dit zelve wel te doen.
     In 1589 beroepen op aandrang van de Predikanten der nabuursteeden Thomas Ruthuis, hem werd de pastorij van den Pastoor ingeruimd, aan dit bevel der stedelijke regering moest willens of onwillens de pastoor gehoorzamen, de regering verpligte zich uit die geestelijke goederen den Predikant behoorlijke alimentatie te doen erlangen, hiermede

|pag. 27|

werd de Hervormde Godsdienst voor goed te Hasselt gevestigd en de Roomsche eeredienst niet meer uitgeoefend.
     De inname van Hasselt door de hoplieden Doorninck en Croon hier vooren verhaald, was steeds een doorn voor de koningsgezinden of malcontanten die ook niet nalieten middelen uit te denken om de veste wederom in hunne handen te bekomen en men moest door verstandhouding van binnen steeds op zijne hoede zijn om niet te worden overrompeld; de aanslagen menigwerf beproefd liepen steeds teleur en menig koningsgezind ingezeten werd daardoor in moeijelijkheid gebragt; een sterke legermagt der malcontanten was steeds te Staphorst en Rouveen gevestigd. De drost te Coevorden van Ense en ander vijandige hoofden bevonden zich steeds in dezen omtrek en poogden de verstandhouding binnen Hasselt steeds te bestendigen, veele stukken tot dergelijke handelingen die nog voorhanden zijn strekken daarvan op ondubbelzinnige wijze ten bewijze: dit alles veroorzaakte dat er steeds een talrijke krijgsmagt in Hasselt aanwezig was, die de burgerij tot grootte last verstrekte en veele botsingen bestonden er tusschen de magistraat en de hoplieden waarvan de bekende Johan van den Cornput als superintendant de voornaamste rol speelde de klachten over en weder waren menigvuldig de correspondentie deswege gevoerd is noch in verscheiden schrifturen in het stedelijk archief van het grijse Hasselt voorhanden.

F.A. EBBINGE WUBBEN.
 
 
 

_______

_________________
Ebbinge Wubben, F.A. (1872) Onderzoek omtrent de reformatie te Hasselt. VORG, 7, 19-27.

Category(s): Hasselt
Tags: ,

Comments are closed.